direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nuenen Zuidoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten zet, om aan de wettelijke bepalingen voor herziening van bestemmingsplannen te voldoen, in op actualisatie van de bestemmingsplannen in Nuenen-zuid en Nuenen-oost. Het te vervaardigen bestemmingsplan krijgt een beheersmatig karakter, maar zal voldoende flexibel zijn om in te kunnen spelen op te verwachten nieuwe ontwikkelingen. De recent geactualiseerde bestemmingsplannen vormen de basis en het uitgangspunt voor het te vervaardigen bestemmingsplan. De in deze bestemmingsplannen gehanteerde opbouw en systematiek dient daarbij nog wel vertaald te worden naar de sinds 1 juli 2008 wettelijk verplichte RO-standaarden, zoals de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) en PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP). Het bestemmingsplan wordt opgesteld conform de meest recente versie, de RO-standaarden 2012.

1.2 Plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan ‘Nuenen Zuidoost’ omvat globaal het gebied ten zuiden en oosten van het centrum van Nuenen. Het betreft het woongebied ten oosten van de Smits van Oyenlaan, met uitzondering van Oude Landen, en ten zuiden van de Europlaan alsmede het woongebied ten westen van de Smits van Oyenlaan tot aan het gemeentehuis. Tevens is het bedrijventerrein Berkenbosch (Pinckart/Duivendijk) gelegen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0001.png"

begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied Nuenen-zuidoost vigeren grotendeels de bestemmingsplannen:

  • a. Nuenen Zuid, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 juni 2008;
  • b. Europalaan/HOV2, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 5 maart 2015 (voor zover dit betreft de strook grond tussen de Europalaan en de percelen waarop Toyota Jansen en Sanidump zijn gevestigd);
  • c. Geldropsedijk - Wettenseind, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 april 2009;
  • d. Nuenen Oost, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 maart 2007;
  • e. De Beemel 17 en 19, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 8 november 2012;
  • f. Nuenen Oost, wijziging Beekstraat 45a, vastgesteld d.d. 29 maart 2011;
  • g. Nuenen Zuid, herziening Molvense Erven 63, vastgesteld d.d. 7 juli 2016.

Daarnaast zijn diverse vrijstellingsprocedures gevolgd.

1.4 Juridische planvorming

Dit bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan met een beheerskarakter. De keuze voor “gedetailleerdheid” uit zich vooral in een op perceelsniveau goed uitgewerkte verbeelding. Op perceelsniveau is voor woningen en voorzieningen afzonderlijk aangegeven wat waar gebouwd mag worden en wel op een zodanige wijze dat het belang van de buren daarbij vooraf is meegewogen.

Door een uniforme regeling voor alle inwoners van de kern Nuenen ontstaat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het bestemmingsplan Nuenen-Zuidoost sluit daartoe qua regelgeving aan bij de eerder geactualiseerde bestemmingsplannen. Door de inmiddels van kracht zijnde SVBP en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is wel sprake van het gebruik van andere termen en formuleringen.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Planologische kaders

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan zullen zijn.

2.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR);
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Verdrag van Malta.
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker vooropzet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.

In de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Per 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Nieuwe ontwikkelingen die meegenomen worden in het bestemmingsplan zijn de toevoeging van woningen op de percelen Beekstraat 37 (3 woningen), Beekstraat 39 (2 woningen) en Opwettenseweg 52 (1 woning), alsmede een verruiming van de gebruiksmogelijkheden bij het bedrijf op de locatie De Pinckart 4 (Sanidump), waar onder voorwaarden de verkoop van wit- en bruingoed kan worden toegestaan.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Gelet op de aantallen woningen die worden toegevoegd, is er wat betreft de toegevoegde woningen geen sprake van een Ladderplicht. Voor het bedrijf De Pinckart 4 geldt dat enkel sprake is van een beperkte functiewijziging, waarbij aan de bestaande perifere detailhandelsactiviteiten de verkoop van wit- en bruingoed kan worden toegevoegd. Voor deze toegevoegde verkoop worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. Derhalve is ook in dit geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Als conform de Ladder geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van die uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. De 9 gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven hebben het "Afsprakenkader Wonen 2017" vastgesteld (juli 2017). De provincie Noord-Brabant heeft ingestemd met deze afspraken. De nieuwe kleinschalige ontwikkelingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan passen binnen deze regionale afspraken en hoeven niet verder regionaal afgestemd te worden.

Op grond van jurisprudentie is eveneens een toets aan de ladder niet noodzakelijk voor bestaande rechten zonder nieuw ruimtebeslag. Ook bij functiewijziging zonder dat sprake is van nieuw ruimtebeslag is in beginsel geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is een toets aan de ladder niet noodzakelijk. Alleen indien sprake is van substantiële functiewijziging, kan sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling. Van dergelijke ontwikkelingen is binnen het plangebied geen sprake. Enkel wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om op de locatie van de Sanidump naast perifere detailhandel ook de verkoop van bruin- en witgoed mogelijk te maken. Daarnaast zijn voor de verder binnen het plangebied gelegen ontwikkellocaties reeds separate planologische procedures doorlopen.

De actualisering en digitalisering van het bestemmingsplan heeft verder geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk. Bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan geen verdere randvoorwaarden vanuit de SVIR gelden.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Voor de nationale belangen die kader stellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met bepalingen omtrent de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

Op onderhavig bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.

2.2.3 Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 hebben het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal bestuursakkoord water afgesloten. In het Nationaal bestuursakkoord water is het Waterbeleid 21ste eeuw (WB21) vastgelegd. Het beleid is gericht op het op orde brengen en houden van watersystemen in Nederland, ter voorkoming van wateroverlast (mede als gevolg van voorspelde klimaatsveranderingen). Water is een belangrijk ordenend principe, dat een sturend element vormt bij de inrichting van de ruimte: water moet de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dat is de kern van het Waterbeleid 21ste eeuw. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Met de actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2008 (het NBW actueel 2008) hebben de verschillende betrokken partijen nogmaals het belang van samenwerking in het kader van duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer onderstreept.

Een zwaarwegend uitgangspunt hierbij is dat afvoer- en andere waterhuishoudkundige problemen niet mogen worden afgewenteld: niet op bestuurlijk niveau, niet op financieel niveau en niet op geografisch niveau. De verschillende partijen hebben in het bestuursakkoord derhalve gekozen voor een strategie welke uitgaat van het principe dat overtollig water wordt opgevangen waar dit ontstaat. Water dient derhalve niet langer zo snel mogelijk te worden afgevoerd, maar zo lang mogelijk ter plaatse te worden vastgehouden, bijvoorbeeld door middel van infiltratie in de bodem. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, mag water worden afgevoerd.

In het akkoord is verder opgenomen dat in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen, waarin de gepleegde afwegingen in het kader van de watertoets worden vastgelegd. In onderhavige plantoelichting is deze waterparagraaf opgenomen in Hoofdstuk 8 Waterhuishouding.

2.2.4 Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze over enkele jaren in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Zo ook navolgende bepaling omtrent de archeologische monumentenzorg.

De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doelstelling van het verdrag is het bodemarchief zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in de bodem zelf. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij grootschalige werken in de bodem moeten archeologen worden geraadpleegd. Daarnaast introduceert het verdrag het principe 'de verstoorder betaalt'. Dit naar analogie van het principe 'de vervuiler betaalt', zoals dit wordt gehanteerd bij milieukundige problemen.

Het verdrag van Malta is in 1998 door het Nederlands parlement goedgekeurd en heeft uiteindelijk geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de hiermee gepaard gaande aanpassingen aan de Monumentenwet 1988. Daarbij zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio: niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.

Het archeologiebeleid rust op vier belangrijke pijlers:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningsvoorwaarden genuanceerd in te vullen.

Op grond van de Wamz en de Monumentenwet 1988 is de gemeente verplicht bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met het aspect archeologie. De Wamz gaat daarbij in beginsel uit van noodzaak tot inventariserend archeologisch onderzoek bij bodemingrepen groter dan 100 m2. Gemeenten mogen echter van deze norm afwijken indien zij deze afwijking deugdelijk motiveren. Hiertoe heeft de raad van de gemeente Nuenen een eigen archeologische beleidsadvieskaart met bijbehorende beleidsregels vastgesteld (zie verder paragraaf 3.3 Archeologie en cultuurhistorie).

2.3 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:

  • Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant;
  • Verordening Ruimte.
2.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.

De structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.

Het plangebied maakt binnen de structuurvisie Ruimtelijke Ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Hiervoor gelden de volgende belangen:

  • Ontwikkelen van kwaliteiten voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied;
  • Het accent wordt verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied;
  • Benutting van functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied. Inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik;
  • Inspelen op de (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen;
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek.

Het plangebied bestaat uitsluitend uit bestaand bebouwd gebied en is nader aangeduid als stedelijk concentratiegebied. Binnen deze gebieden moet het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen worden. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO’s). Het stedelijk concentratiegebied vangt per saldo het migratieoverschot van de hele provincie op. Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De inzet richt zich met name op het versnellen van de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. De provincie ondersteunt gemeenten bij de kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan waarin geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Hiermee wordt voornamelijk ingezet op een planologisch-juridisch regime gericht op het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

2.3.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. Per 1 juli 2017 is de Verordening opnieuw vastgesteld (geconsolideerd). De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan of andere planologische maatregelen. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Zoals in paragraaf 2.3.1 reeds is aangegeven, is het plangebied binnen de Verordening Ruimte 2014 grotendeels gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Verder is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. De zuidwestelijke punt is gelegen binnen 'gemengd landelijk gebied' en nader aangeduid als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0002.png"

Uitsnede Verordening ruimte 2014

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Deze zijn tezamen met de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking zodanig ruim aangeduid, dat zij voor langere tijd – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.

De stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking worden door de provincie gezien als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbinnen liggen mogelijkheden voor verdere concentratie en verstedelijking. Stedelijke concentratiegebieden ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar verscheidenheid van woonmilieus, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik. Tegelijkertijd zal het echter in een aantal gevallen onontkoombaar zijn het landelijke, niet verstedelijkte gebied te benutten om te voorzien in de ruimtebehoefte voor verstedelijking.

Binnen het als zodanig aangewezen stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. Wel bevat de Verordening Ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen (artikel 4.3.) en aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.4), regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.5), detailhandelslocaties (artikel 4.8) en leisurevoorzieningen (artikel 4.9).

Een bijzonder element binnen het aangeduide stedelijk gebied is de Hooidonksebeek, die door Nuenen-Oost stroomt. Deze is aangeduid als 'ecologische verbindingszone' en daarmee onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant. De aan deze aanduiding gekoppelde beschermende regeling wordt in het bestemmingsplan overgenomen.

Het bestemmingsplan maakt op beperkte schaal nieuwe woningen mogelijk op de locaties Beekstraat 37 en 39 en Opwettenseweg 52 (in totaal 6 woningen door middel van opsplitsing van bestaande woonpercelen). Van uitbreiding van het woongebied is echter geen sprake. Ook voorziet het bestemmingsplan niet in de uitbreiding van het areaal aan bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan voorziet wel in een verbreding van de mogelijke invulling van de werklocatie Nuenen-Zuidwest (Berkenbosch, Pinckart, Spegelt). Op basis van de door de gemeente Nuenen opgestelde "Visie bedrijventerreinen" (zie ook paragraaf 5.3) zijn de volgende wijzigingen voorzien:

Berkenbosch, Pinckart en Spegelt:

  • vanwege de ligging nabij het centrum van Nuenen worden kleinschalige en dorpsverzorgende bedrijvigheid en kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen toegestaan, die vallen onder milieucategorie 2
  • vanwege de ligging aan een uitvalsweg richting Eindhoven, de goede bereikbaarheid die dat met zich meebrengt en de entreefunctie die daarmee gepaard gaat, wordt de perifere detailhandelslocatie her begrensd
  • aansluitend bij de reeds aanwezige kantoorvestigingen wordt centraal op het terrein een zone aangeduid waar kleinschalige kantoren en kantoorverzamelgebouwen met een lokaal of subregionaal bereik zich kunnen vestigen
  • concreet betekent dit het handhaven van de bestaande functies, het vergroten van de mogelijkheden voor perifere detailhandel en het toevoegen van mogelijkheden voor kleinschalige kantoren en kantoorverzamelgebouwen, bedrijfsverzamelgebouwen, internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheden en (via afwijking) autohandel op een perceeloppervlak van meer dan 1000 m²

Met deze invulling ontstaat op de bedrijventerreinen een aantrekkelijker werk- en vestigingsklimaat voor Nuenense bedrijven en bedrijven uit de regio. De bedrijventerreinen moeten mogelijkheden bieden voor de economie om te groeien, mogelijkheden bieden de werkgelegenheid te laten groeien en een grotere verscheidenheid bieden in het aanbod van functies en voorzieningen. Met de beschreven verruiming van toegestane functies, een intensiever gebruik van de bestaande ruimte en een versterking van de dorpsverzorgende bedrijvigheid wil de gemeente Nuenen hierin voorzien. Naar het oordeel van de gemeente Nuenen is de beschreven invulling passend binnen de in artikel 4.5 van de Verordening Ruimte beschreven mogelijkheden tot herstructurering en zorgvuldig ruimtegebruik.

2.3.3 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen.

Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan of andere planologische maatregelen. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Zoals in paragraaf 2.3.1 reeds is aangegeven, is het plangebied binnen de Verordening Ruimte 2014 grotendeels gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Verder is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'.

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Deze zijn tezamen met de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking zodanig ruim aangeduid, dat zij voor langere tijd – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.

De stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking worden door de provincie gezien als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbinnen liggen mogelijkheden voor verdere concentratie en verstedelijking. Stedelijke concentratiegebieden ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar verscheidenheid van woonmilieus, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Er liggen tal van mogelijkheden het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik. Tegelijkertijd zal het echter in een aantal gevallen onontkoombaar zijn het landelijke, niet verstedelijkte gebied te benutten om te voorzien in de ruimtebehoefte voor verstedelijking.

Binnen het als zodanig aangewezen stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. Wel bevat de Verordening Ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen (artikel 4.3.) en aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.4), regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties (artikel 4.5), detailhandelslocaties (artikel 4.8) en leisurevoorzieningen (artikel 4.9).

2.4 Regionaal beleid

Op regionaal niveau zijn de volgende punten van belang:

  • Samenwerkingsverband Regio Eindhoven;
  • Regionaal Ruimtelijk Overleg;
  • Regionale Woonvisie 2011-2020;
  • Waterbeheerplan 2016-2021, Waardevol water.
2.4.1 Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

Regionale afspraken en programmering werklocaties Zuidoost-Brabant

De gezamenlijke ambitie van de regio Zuidoost-Brabant is om het gebied te laten uitgroeien tot de best presterende regio van Nederland en tot één van de technologisch meest innovatieve regio's van Europa. Om deze ambitie te kunnen bereiken is onder meer afgesproken om op het gebied van bedrijventerreinen een gezamenlijk regionaal programma te maken. Hierbij wordt ingezet op kwalitatief goede bedrijventerreinen, die optimaal tegemoetkomen aan de wensen van de markt.

Metropool Regio Eindhoven

De regionale samenwerking in Regio Eindhoven is in februari 2015 getransformeerd tot de Metropoolregio Eindhoven. Hierin staan de 21 gemeenten zelf aan het roer en geven ze gezamenlijk vorm aan de toekomst van de regio. De focus ligt daarbij op drie thema's: economie, ruimte en mobiliteit, die bestaan uit verschillende opgaven. Verder wordt het begrip 'metropoolvorming' als belangrijk geacht, waarbij de volgende vier speerpunten een rol spelen:

  • Versterken van het DNA van de regio;
  • Creëren van dynamische ontmoetingsplekken;
  • Regio (beter) positioneren in het internationale netwerk;
  • Investeren in het bestuurlijk netwerk.

Met de metropoolvorming kan de regio en het stedelijk netwerk blijven concurreren in de Europese top van kennis- en innovatieregio's.

2.4.2 Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO)

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) werken de provincie, de 21 gemeenten van de Metropool Regio Eindhoven (MRE) en de waterschappen Dommel en Aa en Maas samen.

In het RRO maken de gemeenten, waterschappen en de provincie afspraken met elkaar over ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Deze afspraken gaan voornamelijk over:

  • het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma;
  • het ontwikkelen en opnieuw inrichten van bedrijventerreinen/werklocatie;
  • het behouden en ontwikkelen van het landschap.

Het Afsprakenkader wonen 2017 van het Stedelijk Gebied Eindhoven is in juli 2017 vastgesteld. Tijdens het laatste RRO van 13 juli 2017 is hier door de provincie Noord-Brabant mee ingestemd. De nieuwe ontwikkelingen voor woningen in dit bestemmingsplan (6 extra woningen door middel van het opsplitsen van percelen) passen binnen de regionale afspraken.

2.4.3 Regionale Programmering werklocaties

In de 'Regionale Programmering werklocaties' van juni 2013, blijkt dat er in de regio minder ruimte nodig is dan de hectaren bedrijventerrein die zijn gepland. Ook ondernemers erkennen in hun 'Ondernemersvisie Bedrijventerreinen Brabant' dat er minder ruimte nodig is voor bedrijventerreinen dan is gepland. Ook zal de kwaliteit van nieuwe en bestaande terreinen in de toekomst steeds belangrijker worden. De MRE-gemeenten hebben daarom samen met de provincie bekeken hoe ze het beste met het overaanbod om kunnen gaan. De afspraken tussen de provincie, het MRE en de MRE-gemeenten die volgen uit de notitie 'Regionale Programmering werklocaties', zijn vastgelegd in het document 'Beslis- en procesnotitie regionale afspraken werklocaties'. Eén van de belangrijkste afspraken is dat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen meer in evenwicht wordt gebracht met de vraag.

In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan heeft de gemeente een visie voor haar bedrijventerreinen opgesteld. Met deze visie wordt aan de binnen de gemeente gelegen bedrijventerreinen een profiel toegekend. Een gevarieerd aanbod van terreinen met verschillende kwaliteiten zorgt ervoor dat ondernemers kunnen kiezen welk terrein bij hun bedrijf past en waar ze kunnen doorgroeien. Met de visie worden geen uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien maar wordt het aanbod aan toegestane economische functies afgestemd op de actuele behoefte en marktsituatie. Zie verder paragraaf 5.3 en bijlage 1.

2.4.4 Regionale detailhandelsvisie

In juni 2015 is vanuit de Metropoolregio de 'Regionale detailhandelsvisie' opgesteld. In deze visie zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen beschreven. De regionale detailhandelsvisie biedt het kader maar dient lokaal verankerd te worden. Binnen het plangebied zijn winkelcentrum Kernkwartier en grootschalige concentratie van detailhandel op Duivendijk. Vanuit de visie is bepaald dat:

  • detailhandel wordt geconcentreerd/geclusterd in bestaande winkelgebieden;
  • nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • solitaire supermarkten op bedrijventerreinen/perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • perifere detailhandel met bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties;
  • er komt geen retailpark of megamall;
  • internetwinkels zonder fysieke bezoek-mogelijkheid zijn toegestaan op bedrijventerreinen;
  • zuivere afhaalpunten worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheid en showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op bestaande detailhandelslocaties;
  • ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd.

Voor het plangebied betekent dit dus dat geen nieuwe detailhandelslocaties worden toegestaan en dat versterking van het aanbod in het Kernkwartier mogelijk is. De locatie Duivendijk wordt beperkt uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie. Echter is deze wijziging, gezien de beperkte schaal en het lokale verzorgingsniveau van Duivendijk, niet zodanig dat deze van invloed is op de detailhandelsstructuur van de regio en worden regionale belangen niet geschaad.

2.4.5 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

Subregionaal is het detailhandelsbeleid verankerd in de 'Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven' (maart 2015). Welke kansen zijn aanwezig om de detailhandelsstructuur in het Stedelijk Gebied Eindhoven te versterken, rekening houdend met de uitgangssituatie, de verwachte ontwikkelingen en trends in vraag en aanbod, de ambities van de betrokken partijen en de effecten op de bestaande detailhandelsstructuur? En op welke manier kan het beste uitvoering gegeven worden aan een regionale afstemming van detailhandelsontwikkelingen met een bovenregionale/regionale invloed?

De kern Nuenen wordt aangeduid als groot kernverzorgend winkelgebied. Duivendijk wordt aangeduid als overige perifere detailhandelsconcentratie (naast Ekkersrijt). De verzorgingsfunctie is met name lokaal. Het beleidsuitgangspunt voor Duivendijk is dat de verdere ontwikkeling geen nadelige effecten mag hebben op de ontwikkeling van Ekkersrijt. Voor het bestemmingsplan houdt dit in dat de uitgangssituatie wordt gerespecteerd en dat een verdere brancheverbreding niet wenselijk is. Detailhandel die zich in Duivendijk mag vestigen, mits qua omvang passend bij de verzorgingsfunctie van de kern of de locatie, is:

  • detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans en tenten (beide laatste in combinatie met kampeerartikelen);
  • detailhandel in automaterialen (in relatie met inbouw);
  • detailhandel in keukens, badkamers, sanitair, tegels;
  • bouwmarkten en andere allround doe-het-zelf zaken;
  • tuincentra (inclusief dierenbenodigdheden en –voeding en woondecoratie);
  • detailhandel in (zeer) volumineuze artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens, etc.;
  • brand- en explosiegevaarlijke stoffen, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen.

Op grond van de huidige mogelijkheden en de gemeentelijke uitgangspunten wordt bovenstaande detailhandel op Duivendijk mogelijk geacht met uitzondering van tuincentra en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen. Gezien de structuur en ligging van Duivendijk zijn deze vormen van detailhandel niet wenselijk. Daarnaast is binnen de bestaande regeling detailhandel in meubelen en woninginrichting toegestaan. Dit wordt gerespecteerd.

2.4.6 Regionale Agenda Wonen 2016

In de Regionale Agenda Wonen 2016 (RAW 2016) zijn de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwafspraken voor de komende periode vastgelegd. De kwalitatieve opgave richt zich met name op de aspecten 'regionale woningbouwafspraken', 'ladder voor duurzame verstedelijking', 'wonen, welzijn en zorg' (wonen met zorg en welzijn voor de doelgroep ouderen) en 'kenniswerkers en arbeidsmigranten', 'huisvesting vergunninghouders' alsmede op het streven naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied en op het duurzaam vernieuwen en transformeren in de bestaande voorraad.

Als uitwerking van de afspraken over regionale afstemming in de RAW 2016 is met instemming van de provincie Noord-Brabant het Afsprakenkader Wonen 2017 opgesteld. De nieuwe afspraken zijn mede gebaseerd op de nieuwe provinciale prognose (mei 2017). In de nieuwe afspraken wordt gekeken tot 2030. De woningvoorraad in de gemeente Nuenen mag in die periode groeien met 910 woningen. dit aantal staat naast de woningen die in (een groot deel van) Nuenen-West gepland staan. Op gemeentelijk niveau zijn de regionale afspraken verwerkt in het Addendum Sectorale Structuurvisie Wonen (Woonvisie) 2013-2020 (zie paragraaf 2.5.2).

De in het plan opgenomen extra woningen zijn onderdeel van het Afsprakenkader wonen 2017 en passen derhalve binnen de regionaal over de toename van de woningvoorraad gemaakte afspraken, alsmede binnen de afspraken over binnenstedelijk bouwen voor de eigen behoefte.

2.4.7 Waterbeheerplan 2016-2021, Waardevol water

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan opgesteld met de titel 'Waardevol water. Samen meer waarde geven aan water'. Het plan is afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan Maas. Tevens vervangt deze het voorgaande Waterbeheerplan 2010-2015 'Krachtig water'.

In het Waterbeheerplan wil het waterschap zijn kennis en deskundigheid koppelen aan die van derden, zodat er verbindingen ontstaan die tot vernieuwing kunnen leiden. Ook wordt een nieuwe manier van werken omarmd, waarmee de gebruiker centraal wordt gezet. Verder zijn er vier uitgangspunten geformuleerd welke de richting aangeven van alle plannen en oplossingen.

De beekdalbenadering. Het beekdal als grotere geheel voor ogen houden, waarmee alle dorpen/steden deel uitmaken van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Integraal en effectief werken, samenwerking met andere overheden.

De gebruiker centraal. Behoeften en belangen van gebruikers veranderen, het Waterschap heeft daar oog voor en speelt hierop in.

Samen sterker. Belangrijk om handen ineen te slaan met andere partijen en flexibel zijn in samenwerking waardoor de uitvoeringskracht kan worden versterkt.

Gezonde toekomst. Duurzaamheid en het denken in kringlopen is belangrijk om onze toekomstige generaties voldoende, veilig en schoon water te kunnen bieden.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is opgedeeld in de volgende vijf thema's:

  • 1. Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied, onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen;
  • 2. Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • 3. Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • 4. Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • 5. Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij maar zeer beperkt nieuwe ontwikkelingen plaats kunnen vinden, die nauwelijks of niet invloed zullen hebben op het aanwezige watersysteem.

2.5 Lokaal beleid

Het op dit bestemmingsplan van toepassing zijnde beleid is vastgelegd in:

  • Structuurvisie Nuenen c.a.;
  • Addendum Sectorale Structuurvisie Wonen
  • Archeologische beleidskaart.
2.5.1 Structuurvisie Nuenen c.a.

De gemeente Nuenen is een bruisende gemeente, waar burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen veel initiatieven ontplooien. Om nieuwe ontwikkelingen in goede banen te leiden werkt de gemeente Nuenen aan een groot aantal belangrijke ruimtelijke plannen met grote gevolgen voor de ruimtelijk-functionele structuur van de gemeente.

Om te voorkomen dat binnen de hoeveelheid aan plannen en beleid de samenhang verloren raakt, heeft de gemeente besloten het geheel samen te brengen in één kaderstellend beleidsdocument de Structuurvisie voor Nuenen. Daarmee wordt tevens voldaan aan de verplichting als gevolg van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.

In een Structuurvisie formuleert de overheid haar ruimtelijke beleidsdoelen en geeft inzicht in de wijze waarop deze tot uitvoering worden gebracht.

Op 5 november 2009 heeft de raad de Structuurvisie deel A 'Ruimtelijk Casco' vastgesteld. Op 23 juni 2010 heeft de raad de Structuurvisie deel B 'Projectenplan' vastgesteld. Op 18 juni 2015 heeft een wijziging van de Structuurvisie plaatsgevonden.

Het uitvoeringsprogramma van het Ruimtelijk Casco bestaat uit de ruimtelijke opgave voor de korte en middellange termijn, inclusief een opsomming van concrete projecten en plannen en wijze van realisatie. In de structuurvisie (Deel A en B samen) zijn diverse thematische en gebiedsgerichte beleidsstukken samengebracht en geïntegreerd. Het document legt de uitgangspunten van de verschillende bestaande beleidsdocumenten op gemeenteniveau vast en vervult een rol als toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.

Het Ruimtelijk Casco vormt binnen de structuurvisie het ruimtelijk toetsingskader en geeft een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.

Voor het gebied Nuenen Zuidoost zijn enkel zeer beperkt specifieke uitgangspunten opgenomen. Het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen laat slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen toe.

2.5.2 Addendum Sectorale Structuurvisie Wonen (Woonvisie) 2013-2020 Gemeente Nuenen c.a.

Uitgangspunt van de in 2016 herziene en op 10 november 2016 vastgestelde Woonvisie is de realisering van een hoogwaardig, evenwichtig en gevarieerd woonmilieu. Daarbij spelen het bruisende centrum, het groene karakter, de historische bebouwing, de ruime kavels en de recreatieve mogelijkheden buiten de kernen een belangrijke rol.

Qua doelgroepen zijn binnen de gemeente Nuenen de volgende thema's actueel:

  • ouderen en wonen met zorg;
  • starters en jongeren;
  • vergunninghouders (inlopen achterstand);
  • toekomstbestendig woningbouwprogramma.

In het kader van 'betaalbaar wonen' wil de gemeente prestatieafspraken maken om te komen tot een hoogwaardig en evenwichtig woonmilieu. Daarnaast is verduurzaming van de bestaande voorraad een steeds belangrijker thema. Op basis van het Afsprakenkader Wonen 2017 en de provinciale prognose 2017 mag de gemeente Nuenen tot 2030, naast (een deel van) Nuenen-West, 910 woningen bouwen. Het is daardoor niet zonder meer mogelijk nieuwe projecten toe te voegen aan het woningbouwprogramma.

In de Woonvisie is een afwegingskader voor nieuwe projecten opgenomen voor toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Concreet betekent dit dat een woningbouwontwikkeling minimaal een 5 moet scoren volgens de 'matrix verspreide projecten Nuenen'. Dit geldt voor alle toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Behalve in het geval van:

  • 1. het toevoegen van één woning;
  • 2. woningsplitsing. Woningsplitsing mag nog steeds, zonder toets aan het woningbouwprogramma en zonder huisvestingsvergunning;
  • 3. projecten binnen het bestaande woningbouwprogramma. En ook eerder gemaakte afspraken gelden nog. Deze afspraken bestaan minimaal uit een principebesluit van het college.

Voor het gebied Nuenen Zuidoost zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen. Het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen laat slechts beperkte nieuwe ontwikkelingen toe. In casu betreft dit de realisering van 6 woningen, passend binnen de hierover in regionaal verband gemaakte afspraken.

2.5.3 Archeologische beleidskaart

In 2010 heeft de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten het ´Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg´ vastgesteld. Onderdeel van dit beleidsplan is een archeologische beleidskaart. In paragraaf 3.3.1 Archeologische beleidskaart is hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Historie

3.1 Ondergrond/geomorfologie

De regio Eindhoven, waarvan Nuenen deel uitmaakt, ligt voor het merendeel binnen een relatief laaggelegen gebied, de zogenaamde Centrale Slenk. De enigszins golvende bodem is grotendeels gevormd tijdens het Pleistoceen en bestaat uit zand met plaatselijk dunne leemlagen, voornamelijk gesitueerd onder dekzanden. In de beekdalen is tijdens het Holoceen klei en leem afgezet en ontwikkelde zich verspreid in de dalen veen. Plaatselijk komen nog kleinschalige veen- en heiderelicten voor. De regio Eindhoven is in haar huidige verschijningsvorm globaal te dateren uit de periode 1300-1940, waarbij de oude ontginningen dateren uit de periode 1850-1940. De opvallend sterke verstedelijking in en rond Eindhoven en Helmond dateert voornamelijk uit de periode 1875-1965. Tot omstreeks 1850 heeft het gebied een grote continuïteit gekend. Vandaag de dag is de landschappelijke verscheidenheid, hoewel gefragmenteerd, herkenbaar gebleven, maar de explosieve groei van Eindhoven en Helmond heeft de regio in sterke mate versteend en domineert in ruimtelijk opzicht het gehele gebied.

3.2 De ontstaansgeschiedenis

De nederzetting Nuenen stamt waarschijnlijk uit de Frankische tijd - 8e - 10e eeuw. Het historisch deel van Nuenen is ontstaan uit verschillende kernen – zoals Berg, Beekstraat en Refeling – die tezamen een tiendakkerdorp vormden met een gemeenschappelijke kerk. Het dorp Nuenen kreeg in de 14e eeuw een eigen schepenbank. Oorspronkelijk had Nuenen een agrarisch karakter, hoewel er sinds de late middeleeuwen ook enige industrie was in verband met de watermolens in de omgeving. Als gevolg van verdere industriële ontwikkeling in de 19e eeuw groeide de kern uit tot een intensief bebouwde nederzetting met bedrijvigheid, en centrale functies. De bebouwing bestond uit bedrijfjes, kleine fabrieken, (arbeiders)dorpswoningen en luxe villawoningen voor de fabrikanten. Grote delen van de historische kern worden beschermd middels aanwijzing tot gemeentelijk dorpsgezicht.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

3.3.1 Archeologische beleidskaart

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, op het moment dat deze in de nabije toekomst in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten, verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie en bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is van belang de bepaling dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).

Van belang is verder de bepaling dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

In 2010 heeft de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten het ´Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg´ vastgesteld. Onderdeel van dit beleidsplan is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. Deze verwachtingskaarten zijn zeer gebied specifiek. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 6 categorieën ontstaan.

  • 1. Beschermd archeologisch monument;
  • 2. Gebied van archeologische waarde;
  • 3. Gebied met een hoge archeologische verwachting;
  • 4. Gebied met een middelhoge archeologische verwachting;
  • 5. Gebied met een lage archeologische verwachting;
  • 6. Gebied zonder archeologische verwachting.

De zes categorieën worden weergegeven op de onderstaande archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0003.png"

Beleidskaart archeologie Nuenen

Het plangebied betreft een gebied dat zich strekt over meerdere archeologische gebiedscategorieën uit de beleidskaart. Echter is het bestemmingsplan conserverend van aard, ter actualisatie van de vigerende plannen, waardoor er geen belemmeringen voor het planvoornemen zullen ontstaan.

3.3.2 Cultuurhistorische waardenkaart

De provincie Noord-Brabant heeft in 2011 haar cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd op de vernieuwde Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is in maart 2016 op kleine onderdelen herzien. De CHW bevat 21 cultuurhistorische en 16 archeologische landschappen van provinciaal belang. Binnen deze landschappen zijn waardevolle gebieden en complexen van cultuurhistorisch belang als zodanig aangeduid. Ook de meest recente erfgoedinformatie van het rijk is in de CHW opgenomen, zoals beschermde dorps- en stadsgezichten, archeologische verwachtingswaarden en archeologische en bouwkundige monumenten.

Daarnaast is de CHW ook voor een deel opgenomen in de Verordening ruimte. Dit heeft als gevolg dat gemeenten in hun bestemmingsplannen de waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken moeten beschermen. Daarnaast biedt de Verordening ruimte mogelijkheden om complexen met een cultuurhistorisch belang te her ontwikkelen, met functies en bouwmogelijkheden die elders in het buitengebied niet zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0005.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant

Aanwezige belangen in het plangebied:

  • Regio: Meierij
  • Archeologisch landschap: Dekzandeiland Tongelreep-Groote Aa

Regio Meierij

De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Twee andere aspecten die het landschap van de Meierij kenmerken zijn de landgoederen en buitenplaatsen en de populierenteelt.

Archeologisch landschap Dekzandeiland Tongelreep-Groote Aa

Het landschap ligt ten oosten en zuidoosten van Eindhoven en omvat het dal van de Kleine Dommel en Groote Aa van Nuenen tot voorbij Leende en het relatief hooggelegen dekzandlandschap ten westen hiervan. In het noorden is het dekzandeiland van Nuenen en het beekdal van de Hooidonkse beek bij dit landschap getrokken. De overgang van het dal van de Groote Aa naar het westelijk gelegen dekzandlandschap bestaat grotendeels uit oude bouwlanden. Westelijk van deze zone zijn uitgebreide stuifzandcomplexen aanwezig. Het dekzandeiland van Nuenen is vrijwel geheel met oude bouwlanden bedekt.

Dit archeologisch landschap is een van de archeologisch rijkere landschappen. Ruim 2% van het oppervlak wordt ingenomen door, vaak bijzonder grote AMK-terreinen. De verdeling van Archis-waarnemingen naar archeologische periode verloopt vrijwel identiek aan de trendlijn voor de gehele provincie. Bij de AMK-terreinen is dat globaal gezien ook zo, al valt op dat het aandeel terreinen met steentijd bovengemiddeld is en dat van terreinen uit de ijzertijd-vroege middeleeuwen juist iets onder het gemiddelde ligt. Verder is weer te zien dat de AMK vrijwel uitsluitend uit nederzettingen en begravingen bestaat, terwijl de waarnemingen een veel gevarieerder beeld laten zien.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend van aard, gericht op actualisatie van de vigerende plannen. Gelet daarop brengen de cultuurhistorische en archeologische waarden geen belemmeringen voor het planvoornemen met zich mee. De diverse waarden vanuit de geschiedenis worden met een dubbelbestemming geborgd. Dit wil niet zeggen dat er niets meer kan maar dat veelal een nadere afweging noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke karakteristiek

4.1 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente Nuenen c.a. toont een duidelijke geleding van landelijk gebied en bebouwd gebied, waarbij het water een intermediaire factor is.

Nuenen Zuid is gebouwd in een periode dat stedenbouwkundig gezocht is naar meer organische structuren. In het gedeelte ten noorden van de Meierijlaan, Hoge Brake en Klamperlaan heerst nog het stedenbouwkundige principe van de rechte straten en de bouwblokken uit de jaren 1950-1960. Ten zuiden ervan zijn de meer organische (veelal doodlopende) structuren ontstaan. Deze zijn te herkennen aan de woonervenstructuur, de verspringende gevellijnen, wisselende oriëntatie van woningen en de getrapte ontsluitingsstructuur. De buurtjes hebben een introvert karakter en zijn vrij besloten door de relatief veel voorkomende openbare groenstroken parkjes, de opgaande beplanting in tuinen en korte rechtstanden van wegen. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit twee bouwlagen al of niet met een kap, geschakeld en in rijen. Commerciële en publieke voorzieningen zijn in een afwijkende maat, vorm en stijl gebouwd. Op wijkniveau is Nuenen Zuid met een openbare groen- en waterstructuur dooraderd.

Door de organische structuur van de wijk is de oriëntatie binnen de wijk matig. De hoofdstructuur zelf heeft geen herkenbare vorm en begeleid te weinig te bebouwing. Ook het vrij liggende langzaamverkeersnetwerk kent het probleem van herkenning en oriëntatie. Daarnaast bestaat door het introverte karakter van de wijk nauwelijks een ruimtelijke relatie met de omliggende wijken en het centrum van Nuenen. In de wijk is het winkelcentrum Kernkwartier gelegen met een clustering van voorzieningen. Echter ontbreekt de centrumvorming. Het winkelcentrum is naar binnen gekeerd en de bebouwing ligt verdekt in een groenstructuur. Dit geldt tevens voor de verspreid over de wijk gelegen basisscholen.

Nuenen Zuid kent verder enkele oudere structuren in de vorm van de Opwettenseweg, het sportcomplex Wettenseind en het bedrijventerrein Berkenbosch. Dit bedrijventerrein ligt aan de westrand van de wijk en is geleidelijk gegroeid richting Eindhoven. Aan de Europalaan heeft zich grootschalige detailhandel ontwikkeld. De panden op het bedrijventerrein hebben in het algemeen een voor bedrijventerreinen herkenbare blokvormige architectuur. De openbare ruimte bestaat voornamelijk uit verharding met groenstroken.

Nuenen Oost is vanaf 1980 ontwikkeld. Het noordelijk deel bestaat uit lange woonstraten. De wijk is gegroepeerd rond de Hooidonkse beek welke de groene drager vormt van de wijk en het dorpslint Beekstraat vorm de stedelijke drager. De woningen staan veelal op ruime kavels met een open structuur. Er zijn duidelijke overgangen naar het buitengebied. Het zuidelijk gedeelte bestaat uit korte woonstraatjes met een meer compacte bebouwing. In de brede groenzones ligt een vrij liggende langzaamverkeersontsluiting. Er is sprake van een verscheidenheid aan bouwvormen zoals vrijstaand, tweekappers en aaneen gebouwde woningen. De woningen bestaan in de meeste gevallen uit twee bouwlagen met kap.

Nuenen Oost wordt ontsloten op de Beekstraat, Papenvoortsedijk, Neunderbeekselaan, Laan ter Catten en Laan van Nuenhem. Deze wegen komen uit op de Smits van Oyenlaan, de doorgaande weg door Nuenen. De Smits van Oyenlaan scheidt Nuenen Oost van het centrum van Nuenen en vormt ruimtelijk gezien een barrière naar het centrum.

De Beekstraat maakt onderdeel uit van de oudste wegenstructuur van de kern. Deze weg wordt gekenmerkt door een groep langgevelboerderijen, evenwijdig aan de weg en op wisselende afstand tot de weg gelegen. Het centrum van Nuenen-Oost wordt gevormd door de rotonde in de Beekstraat. Hier is een complex bestaande uit drie lagen gebouwd. In het centrum zijn een aantal kleinschalige voorzieningen gevestigd.

De openbare ruimte is in Nuenen Oost geconcentreerd rond de Hooidonkse beek en langs de vrijl iggende fietsroutes en wijkontsluiting. Naast de recreatieve waarde van de parkzones, ligt aan de inrichting van de beekzone ook een ecologische doelstelling ten grondslag. De beek vormt het bindend element in zowel functioneel als ruimtelijk opzicht.

4.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Veel van de strategische ambities van Nuenen zijn gerelateerd aan ruimtelijke ontwikkeling, onder andere: het hoogwaardige woonklimaat, de bereikbaarheid en mobiliteit, de groene omgeving en een sterke lokale economie. Vanuit de stedelijke regio is er druk op de ruimte die Nuenen biedt. Daarnaast wordt de ruimtelijke ontwikkeling in de komende jaren op een andere manier gereguleerd door de komst van de Omgevingswet. Er moet meer worden aangesloten bij deze wetgeving en meer worden samengewerkt met betrokkenen.

Het bestemmingsplan voor de woongebieden Nuenen-Zuid en -Oost geeft weinig ruimte aan nieuwe ontwikkelingen, het is gericht op het actualiseren van de vigerende plannen.

4.3 Behoud herkenbaarheid ruimtelijke structuur

Door de organische structuren in Nuenen Zuid is sprake van een herkenbare ruimtelijke structuur van de woonomgeving. In deze ruimtelijk structuur zijn de vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen duidelijk herkenbaar afgewisseld door de aanwezige (open) ruimte tussende woningen. Het is wenselijk dat deze ruimtelijke structuur behouden blijft om het hoogwaardige woonklimaat te blijven waarborgen. Derhalve zijn de bouwvlakken afgestemd op de bestaande ruimtelijke situatie. Wel is voor uitzonderingssituaties onder voorwaarden de mogelijkheid geboden om het hoofdgebouw van de woningen in zijwaartse richting uit te breiden, zonder dat dit ten kosten gaat van de ruimtelijke structuur en het hoogwaardige woonklimaat.

Hoofdstuk 5 Functionele karakteristiek

5.1 Woongebied

Het plangebied kent overwegend een woonfunctie. In de meeste gevallen is sprake van woningen of daar direct aan gerelateerde voorzieningen. Bij een aantal woningen is sprake van aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Daarbij gaat het om zaken als praktijkruimten voor het geven van therapie, adviesbureaus op diverse terreinen, kap/schoonheidssalons, een autorijschool e.d.. De omvang van de praktijk- en bedrijfsruimten is daarbij zodanig beperkt, dat deze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

5.2 Voorzieningen

Het plangebied ligt rondom het centrum van Nuenen. Voor het merendeel van de voorzieningen is het plangebied dan ook aangewezen op dat centrum. In Nuenen-Zuid is aanvullend daarop een wijkwinkelcentrum aanwezig met een aanbod aan dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen. Binnen dit centrum zijn twee grote supermarkten gevestigd met daarnaast kleine ondernemers in verschillende branches. Daarnaast is detailhandel aanwezig op het bedrijventerrein, gedeelte Duivendijk. Voor de strook grenzend aan de Europalaan wordt versterking van het aanbod met volumineuze goederen nagestreefd. De detailhandel bestaat onder andere uit een meubelzaak, bouwmarkt, boerenbond, keukenzaak, sanitair, witgoed, schoenen/kleding. Verspreid in Nuenen-Zuid zijn nog voorzieningen gelegen aan onder andere de Opwettenseweg, als oude aanlooproute naar het centrum, met onder andere een slaapcentrum en bakker. Aan de Berkenbos is een kringloop en atelier gevestigd.

In Nuenen-Oost is sprake van een kleine concentratie van voorzieningen aan de rotonde van de Beekstraat. Ter plaatse hebben zich een fysiotherapeut, notaris, advocaat en cafetaria gevestigd.

Verspreid over het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen gelegen. In totaal gaat het om zestal onderwijsinstellingen, zijnde:

  • Pleincollege/Eckart (Wederikdreef 2);
  • brede school De Wentelwiek en brede school De Dassenburcht (Jacobushoek 3-5);
  • basisschool De Mijlpaal (Brabantring 1);
  • basisschool Crijnsschool (Heikampen 3-5);
  • openbare basisschool De Rietpluim (Van Duynhovenlaan 15);
  • kindcentrum De Nieuwe Linde (Vrouwkensakker 17-19).

Daarnaast zijn verspreid over het plangebied diverse kleinere voorzieningen gelegen zoals een huisartsenpraktijk of therapeut.

Buitensportvoorzieningen zijn binnen het plangebied geconcentreerd op sportpark Wettenseind. Onder andere een voetbalvereniging, korfbalvereniging, tennisvereniging en loopgroep maken gebruik van dit sportpark. Sporthal De Hongerman ligt nabij winkelcentrum Kernkwartier.

5.3 Bedrijven

Binnen het plangebied ligt aan de zuidwestrand een bedrijventerrein. Het bedrijventerrein bestaat uit de straten Duivendijk, Cockeveld, De Pinckart, Spegelt. Het betreft een gemengd binnenstedelijk bedrijventerrein met een verscheidenheid aan functies. Aan de noordrand is sprake van een menging van (grootschalige) detailhandel in combinatie met autobedrijven. Centraal springt het kantoorverzamelgebouw in het oog. Aan de zuidzijde is met name de meer lokaal georiënteerde bedrijvigheid gevestigd afgewisseld met enkele grootschalige bedrijven. Het merendeel van de bedrijven valt binnen milieucategorie 2 en 3.

In het verleden hebben zich ook enkele functies op het bedrijventerrein gevestigd, die niet als 'bedrijf' zijn aan te merken. Dit betreft een schildersvakschool, een sportschool, een detailhandelsvestiging in meubelen en woninginrichting, een detailhandelsvestiging in bruin- en witgoed en een grootschalige detailhandelsvestiging waar schoenen en kleding worden verkocht. Deze functies hebben zich in het verleden legaal op het bedrijventerrein gevestigd en worden dan ook gehandhaafd. Door middel van specifieke aanduidingen wordt de aanwezigheid van deze niet-bedrijfsfuncties toegestaan.

Om voor het bedrijventerrein een aantrekkelijk werk- en vestigingsklimaat te kunnen waarborgen is een visie voor de bedrijventerreinen binnen Nuenen opgesteld (zie Bijlage 1). Om het ondernemerschap te faciliteren en versterken is het doel om meer economische functies toe te staan dan alleen de traditionele en intensiever gebruik van de beschikbare ruimte. Een bedrijventerrein moet derhalve ook worden gezien als een werklandschap: "een gebied waar werken centraal staat". Met de visie worden dus keuzes over de mogelijkheden en wensen op een bedrijventerrein c.q. werklocatie gemaakt.

Om een gevarieerd aanbod te kunnen bieden zijn aan de verschillende bedrijventerreinen binnen Nuenen profielen toegekend:

  • 1. Consoliderend profiel (in basis huidige typen bedrijven behouden, matige verruiming): voor bedrijventerrein Eeneind II (en Eeneind II zuid, Eeneind - West)
  • 2. Verruimend profiel (ook andere economische functies en voorzieningen toestaan): voor bedrijventerrein Berkenbosch
  • 3. Profiel menging met wonen en verruimend (menging met wonen en andere economische functies en voorzieningen toestaan): voor bedrijventerrein Eeneind I

Voor het bedrijventerrein Berkenbosch, werklocatie Nuenen-Zuidwest, betekent dit dat ook andere economische functies en voorzieningen worden toegestaan, het zogenaamde verruimend profiel. Belangrijkste functies zijn bedrijvigheid, perifere detailhandel en kantoren. Vanwege de ligging aan de uitvalsweg richting Eindhoven is het terrein goed bereikbaar en vormt het de entree c.q. het gezicht van Nuenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0006.png"

Visie werklocatie Nuenen-Zuidwest in beeld

5.4 Kantoren

Kantoorfuncties komen verspreid over het plangebied voor veelal in de vorm van een kantoor aan huis. Een concentratie van kantoorfuncties is gevestigd op het bedrijventerrein in het kantoorverzamelgebouw.

5.5 Groen en recreatie

Het plangebied kent een groen karakter. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan het buitengebied. Aan de zuidzijde Aan de zuidoostzijde wordt de overgang gevormd door de sportvelden. Centraal door het plangebied lopen de Smits van Oyenlaan en Europalaan en ten zuiden de A270. Deze regionale ontsluitingswegen zijn binnen het plangebied groen omzoomd. Ook op wijkniveau is sprake van groen in grotere aaneengesloten eenheden, veelal met waterpartijen. In Nuenen-Zuid ligt het zwaartepunt van de groenstructuur midden in de wijk nabij het winkelcentrum en de verschillende scholen. Deze gebieden zijn onderling met langzaamverkeerroutes verbonden. In Nuenen-Oost concentreert zich het groen rond de Hooidonkse beek en langs de vrij liggende fietsroutes en de wijkontsluiting. Aan de groene inrichting van de omgeving van de Hooidonkse beek ligt ook een ecologische doelstelling ten grondslag. De beek vormt zowel functioneel als ruimtelijk gezien het bindend element.

Verder zijn in het plangebied diverse verspreid gelegen kleinere groeneenheden die veelal zijn voorzien van speelvoorzieningen.

Op het gebied van recreatie zijn binnen het plangebied de sportvelden op Wettenseind en aan de Hoge Brake sporthal De Hongerman aanwezig.

5.6 Functionele ontwikkelingen

5.6.1 Zone perifere detailhandel

Op basis van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van de werklocatie Nuenen-Zuidwest is het wenselijk de begrenzing van de zonering van de perifere detailhandelslocatie, zoals met het bestemmingsplan Nuenen Zuid is vastgelegd, te verruimen. Het doel is om daarmee te komen tot een heldere profilering van het bedrijventerrein met een ruimtelijk gezien logische situering van functies. Het bedrijventerreinen met een concentratie van perifere detailhandel die aansluit bij de schaal van Nuenen, zal hierdoor in de toekomst substantieel kunnen blijven bijdragen aan de economie en werkgelegenheid van Nuenen.

Voor de her begrenzing van de perifere detailhandelsconcentratie Duivendijk zijn de volgende uitgangspunten leidend:

  • Entree c.q. gezicht van Nuenen
  • Zichtlocatie (leegstand ongewenst)
  • Bestaande gebruiksmogelijkheden (planologisch dan wel vergund)
  • Aanwezige bedrijvigheid
  • Voldoende parkeergelegenheid
  • Eenvoudige ontsluiting

Op basis van de uitgangspunten is de toekomstige begrenzing van de perifere detailhandelsconcentratie Duivendijk bepaald. Op onderstaande afbeelding is deze begrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0007.png"

Voorgestelde verruiming begrenzing perifere detailhandel

In de regionale detailhandelsvisie is aangegeven welke branches in een perifere detailhandelsconcentratie op een bedrijventerrein mogelijk worden geacht. Op grond van hiervan worden binnen de rode zonering de volgende branches toe te staan:

  • detailhandel in auto's motoren, boten, caravans en tenten (beide laatste in combinatie met kampeerartikelen);
  • detailhandel in automaterialen (in relatie met inbouw);
  • detailhandel in keukens, badkamers, sanitair, tegels;
  • bouwmarkten en andere allround doe-het-zelf zaken;
  • detailhandel in (zeer) volumineuze artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens, etc.;
  • grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen.

Binnen de gele zonering wordt, naast de bovenstaande branches, detailhandel in meubelen en woninginrichting toegestaan, omdat deze op basis van het geldende bestemmingsplan reeds worden toegelaten.

Ter hoogte van de blauwe zonering wordt, naast de perifere branches, detailhandel in bruin- en witgoed via afwijking mogelijk gemaakt. Deze locatie vormt in combinatie met Goossens de entree van Duivendijk. Met een beperkte verbreding van de gebruiksmogelijkheden wordt de mogelijkheid vergroot om de entree van Nuenen, Duivendijk en de werklocatie Nuenen-Zuidwest ook als zodanig te markeren. Aan de afwijkingsbevoegdheid worden de volgende voorwaarden verbonden:

  • vooraf dient advies te worden gevraagd aan de Regionale commissie Detailhandel;
  • de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden dient gepaard te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • er dient te worden voldaan aan de beeldkwaliteitseisen, zoals die in het geldende bestemmingsplan Europalaan/HOV2 aan de bebouwing op deze locatie al zijn gesteld.

De volgende beperkingen voor vormen van detailhandel worden gehanteerd:

  • perifere concentraties bieden aan de basis een aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Op grond van dit uitgangspunt is verdere brancheverbreding op het bedrijventerrein naar bruin- of witgoed, sport en spel of fiets- en autoaccessoires niet wenselijk. Dergelijke detailhandel dient zich bij voorkeur te vestigen op een grootschalige winkelconcentratie. Voor de entree van Duivendijk kan hierop onder voorwaarden voor bruin- en witgoed een uitzondering worden gemaakt.
  • gezien de structuur en ligging van Duivendijk worden tuincentra en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen niet wenselijk geacht.
5.6.2 Internethandel

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. De eerste vorm is de internetwinkel waar de consument niet fysiek naar toe gaat; transacties gaan online en de goederen worden per post bezorgd. Dit type internet - detailhandel past prima binnen bestaande bestemmingen en wordt op het bedrijventerrein zonder meer toegestaan.

De tweede en derde vorm van internetdetailhandel zijn vormen waar bij de consument de winkel daadwerkelijk fysiek bezoekt. De ene gaat om zuivere afhaalpunten (pick-up points). De consument kan daar goederen afhalen en eventueel retourneren, maar er worden geen producten tentoongesteld. Deze afhaalpunten kunnen een winkelgebied versterken, wanneer ze in of bij bestaande centra gevestigd worden.

Afhaalpunten op een bedrijventerrein zijn niet wenselijk, aangezien die locaties meestal niet berekend zijn op en/of niet ingericht zijn voor de bijbehorende verkeersstromen. Afhaalpunten zijn binnen de zone de perifere detailhandel denkbaar. Onder voorwaarden wordt dit mogelijk gemaakt.

5.6.3 Themaconcepten

Op een bedrijventerrein is ruimte voor grootschalige gebouwen. Deze gebouwen zijn uitermate geschikt voor een bedrijf met een of meerdere ondernemingen, waarbij sprake is van een onlosmakelijk met elkaar verbonden combinatie van activiteiten (themaconcept). De gemeente Nuenen wil onder voorwaarden aan dergelijke ontwikkelingen op een bedrijventerrein meewerken. Uitgangspunt is dat het bedrijf één ruimtelijke en functionele eenheid vormt met een bedrijfsoppervlak van minimaal 1.000 m2 en het bedrijf ook als en zelfstandige onderneming functioneert. Daarnaast mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven en mag de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet worden aangetast.

Aan themaconcepten in combinatie een detailhandelsfunctie worden nog verdere beperkingen gesteld. Dergelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend denkbaar binnen de zone waarbinnen perifere detailhandel wordt toegestaan. Binnen deze zone zijn beperkingen gesteld aan de branches. Echter detailhandel is een dynamische branche en niet alle nieuwe ontwikkelingen zijn te voorzien. Er kunnen dan specifieke redenen zijn om van de branchering voor perifere detailhandel af te wijken. Hierbij wordt dan gedacht aan een bepaald themaconcept in combinatie met detailhandel waarvoor binnen het reguliere winkelgebied onvoldoende ruimte beschikbaar is. Vanuit de regio is dan gesteld dat een initiatief aan een aantal criteria moet voldoen. Deze zijn opgenomen in de zogenaamde 'detailhandelsladder'. Aan nieuwe winkelontwikkelingen in de vorm van een themaconcept wordt in principe beleidsmatig meegewerkt als:

  • 1. Als de initiatiefnemer aan kan tonen dat het initiatief een meerwaarde voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur heeft. Deze meerwaarde kan zich uiten in een toename van de keuzemogelijkheden voor de consument, bijvoorbeeld omdat een thema of branche zwak vertegenwoordigd is. Of als er sprake is van een nieuwe formule die zich onderscheidt door kwaliteit, specialisatie en/of gerichtheid op één of meer bepaalde doelgroepen.
  • 2. Aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde (zie vorige bullit) en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid / ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. Aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan. Onder negatieve effecten wordt in ieder geval verstaan dat de keuzemogelijkheden voor de inwoners van een (kern in een) tot de regio behorende gemeente onaanvaardbaar afnemen door een winkelontwikkeling in een van de andere regiogemeenten.

Bovenal gaat het hierbij om toetsing van de impact op de beoogde detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging: is er per saldo wel of geen sprake van structuurverstoring en is de consument gebaat bij de ontwikkeling!

5.6.4 Kringloop

Uitgangspunt is dat detailhandel uitsluitend is toegestaan op een locatie met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lage huurprijs dan in winkelcentra. Tot op heden bestaat er geen specifiek beleid voor kringloopwinkels in Nuenen en volgens jurisprudentie worden de activiteiten van kringloopwinkels als detailhandel beschouwd.

Een kringloopwinkel betreft inderdaad deels reguliere detailhandel, zij het alleen in tweedehands goederen, deels volumineuze goederen, deels het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals het inzamelen, sorteren en eventueel repareren van (in de regel door particulieren) aangevoerde, afgedankte goederen. Een kringloopwinkel verschilt van een gewone tweedehandswinkel doordat deze goederen “om niet” worden aangeleverd. Ook wordt er gewerkt vanuit sociale en ideële doelstellingen en werken er mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. Van belang is dat er een wezenlijk onderscheid gemaakt wordt met een gewone winkel die tweedehands goederen verkoopt. Een kringloopwinkel is namelijk een verbijzondering van reguliere detailhandel, het is een integraal ketenconcept dat gezien haar aard te onderscheiden is van een gewone tweedehandswinkel.

Volgens de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland (BKN) zijn binnen haar werkingssfeer kringloopbedrijven als volgt gedefinieerd: Kringloopbedrijven zijn bedrijven die zich bezighouden met:

  • inzameling van herbruikbaar (grof) huishoudelijk “afval” dat “om niet” wordt verkregen;
  • verkoop van om niet verkregen (grof) huishoudelijk “afval”, waarbij vermindering van negatieve effecten op het milieu wordt nagestreefd;
  • het creëren van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de reguliere arbeidsmarkt (dit aspect is dan wel geen ruimtelijk criterium, maar is wel een wezenlijk aspect van een kringloopwinkel).

Het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel (HBD) kenmerkt de kringloopbranche wel als winkels, maar ziet ook dat deze veelal toegestaan worden op perifere detailhandelslocaties vanwege:

  • minder goed passend in een regulier stadscentrum of wijkwinkelcentrum;
  • magazijn- en werkplaatsfunctie
  • lagere m² prijzen mede in samenhang met de sociale doelstelling.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra. Mede vanuit deze gedachte is het daarom gewenst dat kringloopwinkels een uitzondering vormen op de regel dat detailhandel niet op bedrijventerreinen gevestigd kan worden. Vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit zal een dergelijke voorziening op een bedrijventerrein geen ontwrichtende effecten veroorzaken richting winkelgebieden.

Uitgangspunt is dat kringloopwinkels zich wel alleen kunnen vestigen op die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de eventuele komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komt de werklocatie Nuenen-Zuidoost in aanmerking voor wat betreft het gedeelte dat tevens is aangeduid als perifere detailhandelslocatie. Vanzelfsprekend dient een kringloop fysiek en verkeerskundig ingepast te worden, waaronder parkeren, laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein.

5.6.5 Praktijkruimten

Binnen de bestemming 'Wonen' wordt een praktijkruimte uitsluitend toegestaan ter plaatse van een specifieke aanduiding. Voorwaarde bij het gebruik van een praktijkruimte is dat de eigenaar in de bijbehorende woning woont. Gezien het feit dat een praktijkruimte veelal een maatschappelijke voorziening betreft, die ruimtelijk gezien goed in een woonwijk past is het wenselijk dat een dergelijke voorziening ook zelfstandig in gebruik genomen kan worden. Onder voorwaarden wordt dit mogelijk gemaakt.

5.6.6 Nieuwe woningen

Het bestemmingsplan voor Nuenen Zuidoost heeft voornamelijk een conserverend karakter. Echter wordt binnen het plan de realisatie van 6 woningen mogelijk gemaakt, op de volgende locaties:

Locatie   ontwikkeling   Hoe tot stand gekomen   Aantal nieuwe woningen  
Beekstraat 37 achterzijde   tweekapper   afspraak uit verleden   2  
Beekstraat 37 voorzijde   vrijstaande woning her ontwikkelen als tweekapper   nieuw initiatief   1  
Beekstraat 39   tweekapper   één woning is nieuw initiatief, andere woning volgt uit afspraak uit verleden   2  
Opwettenseweg 52   splitsing van gesplitste boerderij   Nieuw initiatief   1  

In het verleden zijn ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebied ten noorden van de Beekstraat afspraken gemaakt met eigenaren van de benodigde gronden om op eigen grond enkele woningen te mogen bouwen. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt daar nu invulling aan gegeven. Verder worden er enkele woningen toegevoegd door middel van woningsplitsing.

5.6.7 Toekomstige woningbouw

De gemeente Nuenen heeft met woningbouwvereniging "Helpt Elkander" afspraken gemaakt over de herontwikkeling van de locaties Wederikdreef, Vrouwkesakker en Van Hovengaarde. Voor deze locaties zijn nu nog geen concrete bouwplannen gemaakt, maar de verwachting is dat deze locaties de komende jaren her ontwikkeld gaan worden. Vanwege het ontbreken van concrete bouwplannen is in voorliggend bestemmingsplan nog de bestaande situatie, conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Op het moment dat herontwikkeling concreet wordt, zal de bestemmingsregeling via afzonderlijke procedures aangepast worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0008.png"

Locaties toekomstige herontwikkeling woningbouw

Hoofdstuk 6 Verkeersstructuur

6.1 Lokale ontsluitingsstructuur

De hoofdontsluitingsstructuur in Nuenen wordt in hoofdzaak bepaald door de Europalaan, Smits van Oyenlaan, Collse Hoefdijk, Geldropsedijk en A270, die elk een bovenlokale functie vervullen. De A270 betreft een provinciale weg met een stroomfunctie, de overige wegen betreffen gebiedsontsluitingswegen. De Europalaan fungeert als belangrijkste verbindingsas met Eindhoven en in de richting van Tilburg en 's-Hertogenbosch. De A270 verbindt Nuenen met zowel Eindhoven als Helmond.

6.2 Duurzaam Veilig

In het kader van het Duurzaam Veilig concept zijn alle wegen in Nederland opnieuw gecategoriseerd:

  • Stroomwegen zijn bedoeld voor een continue, ongestoorde verkeersafwikkeling met een relatief hoge snelheid, de autosnelwegen en de autowegen;
  • Gebiedsontsluitingswegen hebben als functie enerzijds stromen en anderzijds uitwisselen, voorbeeld zijn de wegen tussen plaatsen onderling;
  • Erftoegangswegen hebben als functie het toegankelijk maken van erven.

Vanuit duurzaam veilig zijn de Europalaan, Smits van Oyenlaan en de Geldropsedijk aan te merken als gebiedsontsluitingswegen. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen dienen nieuwe situaties of toekomstige verkeerssituaties op de juiste wijze in het bestemmingsplan te worden opgenomen c.q. mogelijk gemaakt. Binnen het bestemmingsplan wordt gekozen voor één bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming is een gedifferentieerde weginrichting mogelijk, aansluitend bij de categorie van de weg.

6.3 Langzaamverkeer

De kern Nuenen heeft een fijnmazig stelsel van langzaamverkeerroutes. Een deel van deze langzaamverkeersverbindingen ligt vrij van het overige verkeer. Aan weerszijden van de Europalaan zijn vrij liggende fietspaden gelegen, die Nuenen verbinden met Eindhoven. Via deze fietspaden zijn onder meer de scholenconcentraties aan de Sterrenlaan (gelegen in het verlengde van de Europalaan) gelegen.

Als gevolg van de herinrichting van de Europalaan is de fietsstructuur licht gewijzigd. Op veel plaatsen kan in twee zijden gefietst worden.

6.4 Openbaar vervoer

Ten behoeve van een goede doorstroming van het alsmaar toenemende verkeer in de toekomst wordt er in het stedelijk gebied ook ingezet op meer en beter openbaar vervoer. Hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) biedt een alternatief voor veel autoritten. Dat heeft het groeiende gebruik van HOV1 ook bewezen.

De HOV2-lijn verbindt Nuenen straks niet alleen met het centrum van Eindhoven, maar ook Onderwijsboulevard Sterrenlaan, Fontys hogeschool, Catharinaziekenhuis en WoensXL worden beter verbonden met Nuenen en het "achterland" (Gemert e.o.). Uiteindelijk is HOV2 onderdeel van een netwerk met ook lijnen richting Son, Geldrop en Valkenswaard.

Door het plangebied lopen momenteel diverse busroutes met haltes. Het betreft:

  • lijn 6: lijndienst Eindhoven - Nuenen
  • lijn 21: lijndienst Eindhoven - Beek en Donk
  • lijn 121: sneldienst Eindhoven - Uden
  • lijn 122: sneldienst Eindhoven - Gemert
  • lijn 460: buurtbus Best - Nuenen

6.5 Parkeervoorzieningen

Ten aanzien van parkeren is in de gemeente Nuenen geen gemeentelijk parkeerbeleid voor handel. Het uitgangspunt is 'parkeren op eigen terrein'. Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden voldaan aan de op dat moment meest recente normen uit de 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' van het kenniscentrum CROW. Op dit moment is dit de ASVV 2012. Nuenen wordt in dat kader aangemerkt als 'matig stedelijk' waarbij het plangebied valt binnen de categorie 'rest bebouwde kom'.

6.6 Reclame-uitingen

Reclame-uitingen zijn uitsluitend toegestaan aan lichtmasten en bij abri's. In het gemeentelijk reclamebeleid is vastgelegd waar deze vormen van reclame zijn toegestaan. Andersoortige reclame-uitingen worden niet toegestaan. Een uitzondering hierop vormt de reclamezuil voor het Vincentre.

6.7 Gedenktekens

Wegbeheerders worden meer en meer geconfronteerd met verzoeken van burgers om een gedenkteken langs een weg te plaatsen, zo ook de gemeente Nuenen. De gemeente heeft een beleidskader geformuleerd voor het plaatsen van gedenktekens in de berm van wegen op locaties waar een dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden. De gemeente wil het plaatsen van gedenktekens langs de weg onder bepaalde voorwaarden toestaan. De gemeente houdt hierbij rekening met de veiligheid van de weggebruiker. De voorkeur gaat uit naar een gedenktegel. Gedenktekens worden gezien als ‘straatmeubilair’, waarvoor in beginsel geen vergunning noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Milieuaspecten

7.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):

  • ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In de handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) staat voor diverse typen bedrijven indicatief vermeld welke afstand tot hindergevoelige bestemmingen aangehouden moet worden. De bedrijven zijn op basis van de bijbehorende indicatieve afstanden ook ingedeeld in milieucategorieën. Daarvan gebruikmakend is binnen de werklocatie Nuenen-Zuidwest een zonering aangebracht. Grenzend aan de woonomgeving worden maximaal bedrijven van milieucategorie 3.1 toegestaan, meer centraal bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 en aan de west- en zuidgrens maximaal milieucategorie 2. Een tweetal bedrijven voldoet niet aan deze milieuzonering. Dit betreft een kunstofverwerkend en een metaalbewerkend bedrijf, vallend onder milieucategorie 4. Door de aanwezige afstand tot milieugevoelige functies, het treffen van maatregelen en een aangepaste bedrijfsvoering is in het verleden geoordeeld dat deze bedrijven ter plaatse toch aanvaardbaar zijn. Door middel van specifieke aanduidingen voor beide bedrijven worden deze op hun huidige locatie toegestaan.

Behalve voor de werklocatie, geldt ook voor de verspreide bedrijven, bedrijven-aan-huis en instellingen en/of voorzieningen in het plangebied dat een goede afstemming op gevoelige bestemmingen noodzakelijk is. In het bestemmingsplan worden enkel de bestaande bedrijven, bedrijven-aan-huis en instellingen/voorzieningen opnieuw geregeld. Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Voor de bestaande bedrijven, bedrijven-aan-huis en instellingen/voorzieningen is in het verleden al geoordeeld dat sprake is van een aanvaardbare afstemming.

De bestaande bedrijven binnen het plangebied zijn in het verleden op basis van de aard van hun bedrijfsactiviteiten al ingepast in de omgeving. Daarbij is gebleken dat door het aanhouden van een voldoende grote afstand, dan wel door het treffen van maatregelen een goed woon- en leefmilieu in de omgeving kan worden gegarandeerd. Dit geldt evenzo voor de diverse instellingen/voorzieningen en bedrijven-aan-huis, die verspreid over het plangebied aanwezig zijn.

7.2 Geluidhinder

De ten behoeve van voorliggend plan relevante normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. Het betreft normen voor (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai. In deze wetgeving wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een maximale hoogte mag worden afgeweken.

WEGVERKEERSLAWAAI

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een onderzoekszone aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0009.png"

Tabel: onderzoekszones conform artikel 74 Wet geluidhinder

Indien er in de onderzoekszone van een weg ontwikkelingen plaatsvinden waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen) worden geprojecteerd, dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting als gevolg van deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan verlenen. Het college mag maximaal een hogere grenswaarde verlenen van 63 dB bij gemeentelijke en provinciale wegen en 53 dB bij autowegen en autosnelwegen.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar geldt dat niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Het overgrote deel van de lokale wegen is gelegen in een 30 km/zone of woonerf. Voor deze wegen geldt geen zonering. De overige wegen, veelal de gebiedsontsluitingswegen, kennen een snelheidsregime van 50 km/uur. Deze wegen doorkruisen het plangebied. Daarnaast is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van enkele 80 km/uur wegen en de provinciale weg N270 in het buitengebied.

Omdat onderhavig bestemmingsplan op een drietal locaties voorziet in het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de onderzoekszones van in het plangebied gelegen wegen, is ten behoeve van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betreft de te realiseren woningen aan de Beekstraat 37 (3 woningen), Beekstraat 39 (2 woningen) en Opwettenseweg 52 (1 woning). De resultaten van dit "Akoestisch onderzoek 3-tal locaties gelegen aan de Beekstraat en Opwettenseweg" (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, 2017) luiden:

  • voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Smits van Oyenlaan (locatie Beekstraat 37 en 39), Europalaan en Gedropsedijk (locatie Opwettenseweg 52). De plangebieden Beekstraat en Opwettenseweg liggen tevens in de nabijheid van 30 km/uur wegen te weten Beekstraat, Beekstraatse Velden, Anderegglaan (plangebied Beekstraat) en Opwettenseweg (plangebied Opwettenseweg);
  • op de locatie Beekstraat 37 en 39 wordt ten gevolge van de Smits van Oyenlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden;
  • op de locatie Opwettenseweg 52 wordt ten gevolge van de Europalaan en Geldropsedijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden;
  • in het kader van de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan het akoestisch klimaat voor de locaties aan de Beekstraat 37 en 39 als matig beschouwd worden en de locatie Opwettenseweg als tamelijk slecht. De woningen beschikken wel over een geluidluwe gevel;
  • er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Volgens het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde hogere waarde besluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen. Verder wordt ervan uitgegaan dat een gevel bij normale bouwkundige opzet aan de minimale geluidwering van de gevel van 20 dB voldoet, waardoor er bij een geluidbelasting die groter is dan 53 dB een aanvullend onderzoek nodig is ter bepaling van de geluidwering van de gevel.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting beschikbaar.

5-jaarlijks wordt voor Nuenen de gemiddelde geluidbelasting van de woningen in kaart gebracht op de EU-geluidkaarten. Uit de meest recente kaarten bij deze rapportage (peiljaar 2016) blijkt dat binnen Nuenen Zuidoost deze geluidsbelasting voldoet aan de daarvoor geldende normen. Enkel langs de doorgaande wegen en hoofdontsluitingswegen binnen de wijken vinden overschrijdingen plaats, deze reiken echter niet verder dan de groenvoorzieningen en de voortuinen bij de woningen langs deze wegen.

Het bepaalde in de Wet geluidhinder omtrent wegverkeerslawaai vormt naar verwachting geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

SPOORWEGVERKEERSLAWAAI

De spoorlijn Eindhoven-Venlo is ten zuiden, op ruim 2.000 meter, van het plangebied gelegen. Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van verscheidene door de regeling geluidplafondkaart milieubeheer aangewezen spoorwegtrajecten een zone aanwezig. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0010.png"

Tabel Geluidproductieplafond conform artikel 1.4a Besluithinder

Indien er in de zone een bestemmingsplanwijziging plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden. Het college van B&W kan dan een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, verlenen.

De spoorlijn Eindhoven-Venlo bevindt zich ten oosten van het plangebied. Conform het Geluidregister Spoor bedraagt het geluidproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van Nuenen ten hoogste 74,2 dB (referentiepunten 18616 t/m 18678). De onderzoekszone bedraagt derhalve 900 meter, waardoor deze zich niet over het plangebied uitstrekt. Een akoestisch onderzoek naar het aspect spoorweglawaai wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

INDUSTRIELAWAAI

Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder bepaalt dat rondom industrieterreinen waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (de zogenaamde grote lawaaimakers) een geluidszone moet worden vastgesteld. Deze geluidszone beslaat een gebied rondom het bedrijventerrein waarbuiten door de op het terrein gevestigde inrichtingen gezamenlijk geen hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) op de in de buurt aanwezige gevoelige bestemmingen mogen veroorzaken. Binnen de gemeente Nuenen is geen sprake van een geluidszonering van de inrichtingen op het bedrijventerrein. Binnen het plangebied of in de directe omgeving zijn bovendien geen bedrijven aanwezig die het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen negatief beïnvloeden. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing. Evenmin is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van een grond van de Wet milieubeheer omgevingsvergunningplichtige inrichting.

7.3 Bodem

Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang te weten of de bodem al dan niet verontreinigd is. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe functies (bestemmingen) worden in principe niet toegestaan. Er vindt geen grondverzet plaats en er worden geen saneringen opgestart. Evenmin vinden er significante functiewijzigingen plaats.

Een uitzondering op bovenstaande vormen de locaties Beekstraat 37, Beekstraat 39 en Opwettenseweg 52, waar de realisering van nieuwe woningen is voorzien. In al deze gevallen is echter sprake van het splitsen van een bestaand woonperceel. De betreffende gronden zijn al voor woondoeleinden bestemd en daarmee ook qua bodemkwaliteit geschikt bevonden voor bewoning. Het uitvoeren van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Op 20 meter diepte is onder het plangebied een zogenaamde 'pluim' met verontreiniging in het grondwater aanwezig. Gelet op de grote diepte, waarop de aanwezige verontreiniging is gelegen, vormt deze geen belemmering voor de reeds aanwezige functies in het plangebied. Binnen het plangebied zijn verder geen locaties bekend, waar sprake is van een bodemverontreiniging.

7.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

7.4.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Strabrechtse Heide & Beuven, ligt op meer dan 5 kilometer. Op dit gebied is, gelet op de afstand en op het conserverend karakter van dit bestemmingsplan, geen externe werking te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0011.png"

Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied zijn gronden gelegen die onderdeel uitmaken van het Nationaal Natuur Netwerk (NNN), voorheen ecologische hoofdstructuur. Het betreft de gronden nabij de Hooidonksebeek. Ter behoud, versterking en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden zijn deze beschermd in dit bestemmingsplan. Voor deze gronden geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarmee worden werken en werkzaamheden, zoals het kappen van de bomen, het aanbrengen van verhardingen of het vergraven van de bodem, door middel van een omgevingsvergunning afhankelijk gesteld van het oordeel van burgemeester en wethouders. De beschermende regeling voor de NNN is opgenomen binnen de bestemming ‘Waarde - Ecologie’.

Naast het Nationaal Natuur Netwerk zijn op basis van het provinciaal beleid delen in het zuiden van het plangebied aangeduid als ‘attentiegebied ecologische hoofdstructuur’. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Met een aanduiding en daaraan gekoppeld een vergunningenstelsel wordt dit in de planregels geregeld. In dit artikel is tevens opgenomen dat het waterschap betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Ook bij een verzoek tot grenswijziging van een attentiegebied 'ecologische hoofdstructuur' moet het betreffende waterschapsbestuur worden gehoord.

7.4.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Het plangebied omvat naast bebouwde gronden ook enkele groenstroken. Met name de gronden rondom de Hooidonksebeek zijn van ecologische en landschappelijke betekenis. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De vaststelling van het bestemmingsplan zal geen (negatieve) effecten hebben op eventueel in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied aanwezige waarden.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient wellicht nader onderzoek naar mogelijk beschermde planten en diersoorten te worden uitgevoerd. Dit zal per geval bepaald moeten worden. Vooralsnog is hiervan geen sprake, omdat de nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt door splitsing van bestaande woningen of op bestaande woonpercelen. De betreffende percelen zijn reeds in gebruik voor woondoeleinden en ingericht als tuin of erf. De verwachting is gerechtvaardigd, dat hier geen beschermde soorten in het geding zijn. Wel geldt in ieder geval dat te allen tijde de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de Wet natuurbescherming en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.

7.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit de aspecten gebieds- en soortenbescherming slechts beperkt randvoorwaarden bestaan ten aanzien van de vaststelling van voorliggend plan. Dit betreft de gebieden die zijn aangewezen als NNN. De betreffende randvoorwaarden zijn vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

7.5 Leidingen/energie

Door het plangebied lopen de gebruikelijke nutsleidingen, zoals water, gas, elektriciteit en kabeltelevisie. Daarbij zijn verspreid over het plangebied of de directe omgeving de nodige bijbehorende gebouwen, zoals transformatorstations en trafokasten, aanwezig. Voor het overige zijn er binnen het plangebied geen leidingen gelegen die door middel van het bestemmingsplan beschermd moeten worden.

Volgens gegevens van het Ministerie van Defensie bevindt het plangebied zich binnen het radarverstoringsgebied, behorende bij de radar die staat op de vliegbasis Volkel, bevindt. Ter plaatse gelden beperkingen ten aanzien van de maximale hoogte van windturbines. De maximale hoogte van de tippen van wieken bedraagt 114 meter ten opzichte van N.A.P. Binnen het bestemmingsplan wordt de bouw van windturbines niet mogelijk gemaakt en hoeft derhalve niet te worden voorzien in een nadere regeling.

7.6 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10 -6 , die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 Bevi dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Inrichtingen

Zoals gezegd zijn de risiconormen voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0012.png"

Uitsnede risicokaart 

Binnen het plangebied liggen twee LPG-tankstations, aan de Smits van Oyenlaan 1002 en aan de Europalaan 2. Grenzend aan het plangebied zijn ook nog een aantal risicovolle inrichtingen gelegen.

De in het plangebied aanwezige LPG-tankstations zijn voorzien van een op het Bevi afgestemde dubbelbestemming. Rondom het vulpunt en het reservoir zijn een plaatsgebonden risicocontour en een contour voor de effectafstand in verband met het groepsrisico aangegeven. De afleverinstallatie heeft een plaatsgebonden risicocontour. Binnen deze contouren gelden restricties voor nieuwe kwetsbare objecten.

Voor de tankstations, met een LPG-doorzet van maximaal 990 m3 per jaar, gelden de volgende veiligheidsafstanden:

installatie   risicoafstand   groepsrisico  
vulpunt   35 meter   150 meter  
reservoir   25 meter   150 meter  
afleverinstallatie   15 meter    

Op 28 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid' gepubliceerd. Deze circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot bepaalde effecten van ongevalsscenario's. Een voorbeeld hiervan is een conserverend bestemmingsplan waardoor de circulaire niet van toepassing is. Het bestemmingsplan 'Nuenen Zuidoost' is een zogenaamd conserverend bestemmingsplan. Van een wijziging of toename van het externe veiligheidsrisico zal derhalve geen sprake zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen

De normen voor de risico's die burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet Basisnet) vastgelegd. De normen voor risico's die burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Conform de risicokaart Brabant vindt in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats, noch over de weg, noch via leidingen. Het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen vindt op grote afstand (circa 1 kilometer in zuidelijke richting) van het plangebied plaats. Ter plaatse zijn twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie (40 bar met diameter 324 mm, 66,2 bar met diameter 914 mm) gelegen. Het plan valt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen, waardoor buisleidingen geen belemmeringen vormen voor het bestemmingsplan.

Het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A50 en het spoor Eindhoven-Venlo plaats. De afstand van het plangebied tot de A50 bedraagt ruim 5,5 km. Volgens de gegevens uit de Regeling Basisnet en de handleiding risicoanalyse transport (HART) heeft deze transportroute een invloedsgebied van 880 meter.

Het spoor Eindhoven-Venlo ligt op circa 2 km. Volgens bijlage 2 van het Eindrapport werkgroep Basisnet Spoor ligt rond dit traject geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 en is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Over het traject worden jaarlijks alleen brandbare gassen vervoerd in een hoeveelheid van 2150 ketelwagenequivalenten. Dit betekent dat er ook geen plaatsgebonden risicocontour van 10-7 rond de spoorbaan ligt.

Het plangebied ligt buiten de zone van het GR-aandachtsgebied van 112 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot het spoor zal het plan geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Verder ligt het groepsrisico van het spoor hier niet boven de oriëntatiewaarde.

Het transport van gevaarlijke stoffen over de A50 of het spoor legt derhalve geen beperkingen op.

Nieuwe ontwikkelingen

In het bestemmingsplan wordt op de locaties Beekstraat 37 en 39 en Opwettenseweg 52 de realisering van in totaal 6 extra woningen mogelijk gemaakt. De betreffende locaties zijn niet gelegen binnen de hiervoor behandelde risicoafstanden. Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op aan de realisering van de betreffende woningen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

7.7 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM) en ‘In betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden.

Het voorliggende plan betreft een plan met een overwegend beheersmatig karakter. Daarnaast wordt de realisering van 6 extra woningen mogelijk gemaakt. Op basis van de regeling NIBM is daarbij sprake van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtvervuiling. Toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Jaarlijks wordt de luchtkwaliteit voor Nuenen in kaart gebracht via de 'nsl-monitor'. Daarbij is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 berekend voor diverse punten, langs de belangrijkste doorgaande en ontsluitingswegen. Voor het plangebied zijn dit de A270, Europalaan, Smits van Oyenlaan, Beekstraat en Geldropsedijk. Uit de kaarten bij deze monitoring blijkt dat binnen Nuenen Zuidoost de luchtkwaliteit in de berekende jaren 2015, 2020 en 2030 voldoet aan de daarvoor geldende normen. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan Nuenen Zuidoost.

7.8 Geurhinder

Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang te weten of al dan niet sprake is van geurhinder veroorzaakt door veehouderijen in de omgeving. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden niet voorzien. Indien in de toekomst toch de ontwikkeling van een geurgevoelige ontwikkeling aan de orde komt, zal deze via een planherziening mogelijk gemaakt moeten worden, waarbij dan het aspect geurhinder afgewogen dient te worden. Overigens is het aantal bedrijven dat geurhinder veroorzaakt in en in de omgeving van het plangebied beperkt. Binnen het plangebied is geen sprake van agrarische bedrijvigheid.

Vanuit de Wgv krijgen gemeenten de ruimte om hun eigen geurbeleid te voeren. Zij kunnen binnen bepaalde marges en afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden normen stellen die zijn afgestemd op de feitelijke en toekomstige situatie. De "Verordening Geurhinder en Veehouderij" van de gemeente Nuenen is in 2011 vastgesteld. In de verordening zijn voor diverse diersoorten de aan te houden afstanden tot een geurgevoelig object vastgelegd.


Voor nieuwe ontwikkelingen is het van belang te weten of al dan niet sprake is van geurhinder veroorzaakt door veehouderijen in de omgeving. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan met een beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen zijn enkel voorzien in de vorm van nieuwe woningen op de locaties Beekstraat 37, Beekstraat 39 en Opwettenseweg 52. Het aantal bedrijven dat geurhinder veroorzaakt in en in de omgeving van het plangebied is beperkt. Binnen het plangebied is geen sprake van agrarische bedrijvigheid.

De locaties voor de nieuwe woningen worden omgeven door een grote hoeveelheid bestaande woningen. Om qua geur een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij deze woningen te kunnen garanderen, gelden voor omliggende veehouderijen in het buitengebied al beperkingen. Gelet op de afstand tot de dichtstbij gelegen veehouderij (circa 850 m), de beperkte aantallen per locatie te realiseren woningen en de grote hoeveelheid woningen in het tussenliggende gebied, is de veronderstelling gerechtvaardigd dat bij de nieuw te bouwen woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bouw van de nieuwe woningen geen beperkingen voor omliggende veehouderijen met zich mee zal brengen.

7.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D. Er bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

De ontwikkelingen in het onderhavige bestemmingsplan vormen geen activiteit die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan deze criteria (het plan maakt enkel de bouw van 6 extra woningen mogelijk) is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De in de toelichting van dit bestemmingsplan beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle in de toelichting beschreven onderzoeksresultaten is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 8 Waterhuishouding

8.1 Beleid

Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal als provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval De Dommel. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.

8.1.1 Waterbeheerplan De Dommel

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Het waterbeleid van Waterschap De Dommel is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol water - samen meer waarde geven aan water' en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterbeheerplan is een strategisch document, afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Hierin staan de doelen en de wijze om deze te behalen weergegeven. De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn de volgende:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur: gestreefd wordt naar voldoende water voor alle functies. Niet te veel en niet te weinig. Verdroging is een probleem voor zowel landbouw als natuur. De focus lag al op de aanpak van verdroging van natuurgebieden, maar wordt nu verbreed omdat ook de landbouw in toenemende mate kampt met verdroging. Dit vraagt om een integrale aanpak. Juist door de samenhang binnen een gebied als uitgangspunt te nemen en met alle stakeholders naar oplossingen te zoeken.
  • Kringloopdenken: het kringloopdenken wint steeds meer terrein in de maatschappij, ook op watergebied. Duurzaam ontwikkelen is van belang: voldoende en schoon water voor nu en later door op een andere manier met het water om te gaan. Van lineair naar circulair. Schoon regenwater niet meer op het riool, grondstoffen halen uit het afvalwater, slootmaaisel gebruiken als organische stof voor de aangrenzende landerijen en gezuiverd afvalwater van bedrijven als aanvulling van het grond- en oppervlaktewater. Dit is een nieuwe manier van werken.
  • Wateroverlast en hittestress: steeds vaker zien we foto's in de media van straten die blank staan na een hevige stortbui. Een direct gevolg van de klimatologische omstandigheden en steeds verder gaande verstening. Perioden van te veel (en te weinig) water doen zich steeds vaker voor. In de stedelijke omgeving is er voor plotselinge wateroverlast alleen een uitweg via het riool. Zoveel water kan het riool niet aan, waardoor straten en pleinen onder water komen te staan en riolen overstorten op het oppervlaktewater.
    Tegelijkertijd hebben steden in toenemende mate te kampen met hittestress. Op zomerse dagen wordt het zo warm dat mensen hier last van krijgen in hun functioneren. De gemeente gaat over de riolering en de inrichting van de leefomgeving. Het waterschap over de zuivering van het rioolwater. Gemeente en waterschap moeten op zoek naar de beste oplossing voor de watervraagstukken in de bebouwde omgeving. De vraag is hoe stedelijke inrichting en water met elkaar verbonden kunnen worden. Dat biedt volop kansen; water als inspiratiebron voor stedelijke vernieuwingen een hoogwaardige leefomgeving.
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water zoals medicijnen: van elk medicijn dat we inslikken komt een deel in het riool terecht. Omdat we steeds meer medicijnen tot ons nemen, is hierdoor een potentiële bedreiging voor de waterkwaliteit ontstaan. Het waterschap is belast met de zuivering van het rioolwater, maar het medicijnvrij maken van rioolwater vergt vergaande technische aanpassingen en miljoeneninvesteringen. Het probleem bij de bron aanpakken betekent dat ook partijen als de farmaceutische industrie, verzorgingstehuizen en apothekers aan zet zijn. Dit is een voorbeeld van hoe het waterschap ook met andere partners zoekt naar duurzame oplossingen. Dit geldt ook voor andere ongewenste stoffen in het water, zoals gewas- en beschermingsmiddelen en nieuwe stoffen zoals microplastics en nanodeeltjes. Vergroten waterbewustzijn: het waterbewustzijn in Nederland is laag (volgens het OESO-rapport van maart 2014 'Water governance in the Netherlands: fit for the future'). Het is van belang dat gebruikers zich bewust zijn van de waarden van het water en de inspanningen die hiervoor nodig zijn. Dit begint in de eigen leefomgeving.
8.1.2 Keur 2015

Op 26 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel in zijn vergadering vastgesteld de 'Keur Waterschap De Dommel', de algemene regels behorende bij de 'Keur Waterschap De Dommel 2015', de beleidsregels voor Waterkering, Waterkwantiteit (inclusief hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater), de beleidsregel Agrarische beregening uit grondwater bij schaarste, de beleidsregel Actualiseren grondwatervergunningen, het model bedrijfswaterplan en de passende beoordeling beregeningsbeleid. De keur, de algemene regels en de beleidsregels zijn met ingang van 1 maart 2015 in werking getreden.

Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap. Binnen het plangebied zijn een aantal gebied aangewezen als beschermd gebied waterhuishouding of attentiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenenZuidoost-D001_0013.png"

Uitsnede keurkaart met beschermde gebieden

De beschermde gebieden zijn op de uitsnede van de keurkaart oranje gekleurd. Het betreft de gronden in de directe nabijheid van de Hooidonksebeek. De Hooidonksebeek zelf is aangeduid als A-watergang. Het attentiegebied (blauwgroene kleur) is binnen het plangebied gelegen ter hoogte van het sportpark Wettenseind.

Naast Hooidonksebeek zijn in het zuid ook een aantal watergangen aangeduid als A-watergang.

De A-watergang, de beschermde gebieden en de attentiegebieden worden in het bestemmingsplan aangeduid en van een passende regeling voorzien met daaraan gekoppeld een vergunningenstelsel. Tevens wordt opgenomen dat het waterschap betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

8.1.3 Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat. Vuilwater mag daarbij ook niet worden geloosd op de omliggende gronden.

Bij toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 dienen compenserende maatregelen te zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening. Toename of afkoppelen van verhard oppervlak tot 10.000 m2 heeft een beperkte invloed op het waterhuishoudkundig systeem. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Onderdeel van het planvoornemen is de mogelijkheid om maximaal 6 woningen toe te laten verdeeld over de locaties Beekstraat 37, Beekstraat 39 en Opwettenseweg 52. Uitgaande van een gemiddelde toename van het verhard oppervlak per woning van 300 m² (bebouwing en erfverharding) is per locatie sprake van een toename van het verhard oppervlak die ruim beneden de 2.000 m² ligt. Compensatie is niet vereist. Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de realisering van de woningen wordt wel aandacht gevraagd voor de mogelijkheden om op eigen terrein in infiltratievoorzieningen te realiseren.

8.1.4 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP)

Per 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet verplicht de gemeente om naast haar al bekende taak van rioleringszorg (GRP) ook de zorg voor de afvoer van hemelwater en de zorg voor grondwater in stedelijk gebied op zich te nemen. Dit betekent een verbreding van haar takenpakket. Vóór 2013 moet de gemeente haar nieuwe zorgtaken, hemelwater en grondwater, in een GRP verwerkt hebben. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is daarom vertaald in een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP).

Op 23 juni 2011 is de gemeenteraad van Nuenen akkoord gegaan met het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (vGRP). De doelen vastgelegd in het vGRP zijn:

  • Een goede inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • Inzameling, transport en / of verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover dit redelijkerwijs niet kan door particulieren;
  • Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van te hoge of te lage grondwaterstanden, voor zover dit onder de gemeentelijke zorgplicht valt.

8.2 Oppervlaktewater/grondwater

Oppervlaktewater is binnen het plangebied aanwezig in de vorm van de Hooidonksebeek, de vijver nabij het gemeentehuis aan de noordzijde van het plangebied en de diverse waterlopen in Nuenen-Zuid. De binnen het plangebied aanwezige A-watergangen dienen planologisch beschermd te worden.

Het plangebied is op de Grondwaterkaart van Nederland gelegen binnen grondwatertrap VI tot en met VIII. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstanddieptes (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In grondwatertrap VI ligt de gemiddeld hoogste grondwaterdiepte dieper dan 40 centimeter tot 80 centimeter, gemeten vanaf het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterdiepte ligt hier eveneens dieper dan 120 centimeter. De gemiddeld hoogste grondwaterdiepte in grondwatertrap VIII ligt dieper dan 140 centimeter, gemeten vanaf het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterdiepte ligt dieper dan 160 centimeter.

Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterwingebied of bodembeschermingsgebied. In het plangebied bevinden zich geen zuiveringstechnische voorzieningen van het Waterschap.

8.3 Riolering

Voor de riolering wordt gestreefd naar gescheiden stelsels. Bij het gescheiden stelsel wordt (relatief schoon) hemelwater niet geloosd op de rioolwaterzuivering. Dit heeft een aantal voordelen. Bij een gemengd stelsel zal bij grote neerslag overstort plaatsvinden van vervuild water op oppervlaktewater, bij een gescheiden stelsel zal dit minder vaak voorkomen. Ook kan het schone hemelwater worden geïnfiltreerd in de bodem. Bij nieuwe ontwikkelingen zullen de mogelijkheden voor een gescheiden stelsel onderzocht worden. Daartoe worden de groenzones in het gebied mede bestemd voor waterberging.

Hoofdstuk 9 Juridische aspecten

9.1 Vormgeving juridisch plan

Het bestemmingsplan Nuenen Zuidoost betreft een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen. Teneinde een breed draagvlak te creëren voor met name de inhoud en vormgeving van het juridisch plan, zijn, alvorens het bestemmingsplan te ontwikkelen, door verschillende gemeentelijke afdelingen, uitgangspunten geformuleerd. De belangrijkste uitgangspunten voor de vormgeving van het juridisch plan luiden als volgt:

  • De verbeelding wordt in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijvoorbeeld W - Wonen) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de SVBP2012;
  • De schaal van de kaarten zijn bij voorkeur 1: 1000;
  • Het aantal afwijkingsmogelijkheden wordt beperkt en de opgenomen afwijkingsbevoegdheden bevatten concrete criteria;
  • Complete bestemmingen: per bestemming worden de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en gebruiksbepalingen opgenomen in plaats van in de algemene bepalingen;
  • Gebruikte termen in overeenstemming met SVBP en Wabo: in de regels wordt niet langer gesproken over een ontheffing, maar over een ‘omgevingsvergunning om af te wijken’. Zo ook is niet langer sprake van een aanlegvergunning, maar van een ‘omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast.

9.2 Inhoud juridisch plan

Ook over de inhoud van het juridisch plan zijn afspraken gemaakt. Als een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt geldt de gedachte, dat het vigerend bestemmingsplan de basis vormt van de regeling. De inhoud van de vigerende bestemmingsplannen worden uitsluitend aangepast opgenomen in het beheerplan indien, of uit oogpunt van de harmonisatiegedachte of uit oogpunt van gedateerdheid/afwijking bestaande functie, een aanpassing noodzakelijk is.

Over de inhoud van het bestemmingsplan zijn voorts de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • De begripsbepalingen en wijze van meten, zoals opgenomen in het bestemmingsplan en in het standaardbestemmingsplan, vormen de standaard voor alle nieuw te ontwikkelen beheerplannen. De gemeente heeft zorg gedragen voor het opstellen van een standaardbegrippenlijst, die bij elk nieuw bestemmingsplan kan worden aangevuld met nieuwe begrippen;
  • Bij de toekenning van de bestemmingen is gezocht naar waar mogelijk verzamelbestemmingen. Op deze wijze kunnen functionele wisselingen, voor zover gewenst, op een eenvoudige wijze plaatsvinden.

9.3 Doelstellingen en planopzet

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels (voorheen: voorschriften) en de verbeelding (voorheen: plankaart) tezamen. De basis voor de verbeelding is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland).

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

De regels zijn opgebouwd als volgt:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten zijn bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regeling van de afzonderlijke bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene en aanvullende bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het hele plan;
  • Hoofdstuk 4 bevat de Overgangs- en slotregels.

9.4 Functies algemeen

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van Nuenen Zuidoost heeft een woonfunctie en is bestemd voor woondoeleinden. In het zuidwesten van het plangebied is het bedrijventerrein gelegen. Dit is ook als zodanig bestemd. De verspreid gelegen overige bedrijvigheid is bestemd als 'Gemengd'. Met deze bestemming wordt een ruimer gebruik toegestaan en uitwisseling van functies mogelijk. Incidenteel komen overige functies voor, zoals garageboxen, maatschappelijke doeleinden, en nutsvoorzieningen. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen.

Naast bovengenoemde bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde openbare ruimten, die onderscheiden zijn in de volgende bestemmingen: ‘Verkeer’, ‘Groen’ en ‘Water’.

9.5 Bebouwing algemeen

Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen en andere bouwwerken. Voor de situering en maatvoering van gebouwen is het belangrijk dat er bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot:

 

  • Bouwwijze

Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. De bestaande bebouwing is dan ook de basis geweest voor het vastleggen van bouwvlakken en aanduidingen ‘bijgebouwen’. De bouwvlakken zijn daarbij om de bestaande woningen heen gelegd, met zo mogelijk uitbreidingsruimte aan de achterzijde.

  • Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding, daar waar deze afwijken van de algemene regel vastgelegd in de bestemmingsplanregels. In het kader van de harmonisering kunnen de maximale hoogten enigszins afwijken van de vigerende regeling. Daar waar vigerende regelingen onderling zeer verschillen waardoor niet te beargumenteren hoogteverschillen ontstaan, is gekozen voor hoogtematen die afgestemd zijn op de bestaande hoogten.

 

  • Dakhelling 

In het plan zijn een minimale en maximale dakhelling voorgeschreven. In zijn algemeenheid is sprake van een kap met een dakhelling tussen de 20 en 55 graden. Alleen daar waar alleen platte daken zijn toegestaan, is dit aangegeven op de verbeelding.

 

Ter plaatse van de voorgeschreven platte daken kan via afwijking een dakopbouw worden toegestaan. Het moet dan gaan om een dakopbouw met een plat dak of een lessenaarsdak, die slechts een gedeelte van de bebouwing mag beslaan (2 m achter de voorgevel, maximaal 40% van de voorgevelbreedte) en een maximale bouwhoogte kent van 6,50 m. Bij een lessenaarsdak geldt daarbij nog een maximale goothoogte van 4,50 m.

 

  • Situering gebouwen

Teneinde de bestaande situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in tuin (onbebouwd), bouwvlak en een aanduiding ‘bijgebouwen’. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Uitgangspunt hierbij is de bestaande situering van de bebouwing. Dit is immers een aanvaarde situatie en een verkregen recht. Voor uitbreidingsmogelijkheden van of aan het hoofdgebouw zijn minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen.

 

Voor de regulering van de andere functies zijn bouwvlakken op de verbeelding aangeduid. Hierbinnen zijn gebouwen toegestaan. Omdat het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen bij bedrijven of andere niet-woondoeleinden niet relevant is, is er slechts één bouwvlak opgenomen.

  • Maximaal bebouwd oppervlak

Bij de regeling van andere dan woonfuncties, is zowel voor de situering van de gebouwen als voor het toegestane bebouwde oppervlak, uitgegaan van de vigerende regeling. Dit betekent dat daar waar op de verbeelding een maximaal bebouwd oppervlak is aangegeven, deze oppervlak doorgaans geldt voor het gehele bestemmingsvlak (zie formulering in betreffende bestemming), dus niet voor uitsluitend de gronden gelegen binnen het bouwvlak.

9.6 Toelichting afzonderlijke bestemmingen

In deze paragraaf worden de bestemmingen – voor zover noodzakelijk – afzonderlijk toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dienen in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.

9.6.1 Bedrijf

Binnen het plangebied zijn twee verkooppunten motorbrandstoffen als 'Bedrijf' bestemd met de nadere aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' of 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'. Het betreft de benzinestations aan de Smits van Oyenlaan en aan de Hugo van Berckellaan. Bij beide is geen bedrijfswoning toegestaan.

9.6.2 Bedrijf - Nutsvoorziening

De binnen het plangebied aanwezige trafostations zijn bestemd voor nutsvoorzieningen.

9.6.3 Bedrijventerrein

Voor de gewenste ontwikkelingsrichting van het bedrijventerrein is een gemeentelijke visie opgesteld. Deze Visie Bedrijventerreinen is als Bijlage 1 bijgevoegd. Hierin staan de uitgangspunten voor de bestemmingsplanregeling voor de werklocatie Nuenen-Zuidwest. Het betreft een zeer gemengd bedrijventerrein waarbinnen zoneringen bepaalde economische functies worden toegestaan.

Ten aanzien van de bedrijfscategorieën worden bedrijven van categorie 2 en 3 toegestaan. Hierin is richting het aangrenzend gebied een zonering aangebracht waardoor aan de randen lagere bedrijfscategorieën zijn toegestaan. Aan de noordzijde wordt daarnaast een zone voor perifere detailhandel toegestaan. Centraal op het terrein wordt voorzien in een concentratiegebied voor zelfstandige kantoorvestigingen.

Onderdeel van de Visie Bedrijventerreinen is een onderscheid in de mogelijkheden voor detailhandel. Op een deel van het bedrijventerrein wordt perifere detailhandel toegestaan. Daarnaast wordt op een daarvan afwijkend deel van het bedrijventerrein expliciet detailhandel in meubelen en woninginrichting toegestaan. Om dit onderscheid ook in het bestemmingsplan te maken, wordt in de regels (begrippen) vastgelegd dat onder perifere detailhandel in dit plan niet detailhandel in meubelen en woninginrichting wordt verstaan.

9.6.4 Centrum

Het binnen het plangebied gelegen wijkcentrum Kernkwartier heeft een zelfstandige bestemming gekregen. Hierbinnen zijn de gebruikelijke centrumfuncties toegestaan als detailhandel, dienstverlening en educatieve en sociaal-culturele doeleinden. Daarnaast is horeca in lichte categorieën toegestaan. Hieronder vallen de lunchrooms, cafetaria en ijssalons. Wonen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

9.6.5 Gemengd

De bestemming ‘Gemengd’ is verspreid over het woongebied aanwezig. Het betreft veelal locaties waarvan oudsher sprake is van kleinschalige voorzieningen. De bestemming 'Gemengd' voorziet in de bestemming van kleine bedrijven binnen het woongebied. Onder kleine bedrijven worden bedrijven verstaan zoals dienstverlening- en kleine ambachtelijke bedrijven. Onder kleine ambachtelijke bedrijven vallen de bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Het betreft voorzieningen die niet leiden tot overlastsituaties. De bedrijvigheid die is toegestaan is opgenomen in een bijlage bedrijvenlijst. Omzetting naar een bedrijf op deze locatie is zonder meer mogelijk. Wil men een omzetting naar een andersoortig, niet in de bedrijvenlijst opgenomen bedrijf, dan dient de uitstraling van het bedrijf te worden getoetst in het kader van een daartoe opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Daarnaast zijn woondoeleinden in de vorm van zelfstandige woningen toegestaan. De bebouwingsregeling is afgestemd op de bebouwingsregeling uit de bestemming ‘Wonen’. Ook in deze bestemming zijn de bouwwijzen op de verbeelding aangeduid. Voor het bouwen binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ is echter geen maximale oppervlakte opgenomen, maar per bestemmingsvlak is een maximaal bebouwd oppervlak opgenomen.

De regeling voor recreatieve voorzieningen, zoals deze is opgenomen in de bestemming ‘Wonen’, is ook binnen deze bestemming opgenomen, gezien het feit dat de woonfunctie de overhand heeft.

9.6.6 Groen

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. is toegestaan. Het onderscheid met de bestemming ‘Verkeer’ is gelegen in het feit dat groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden.

9.6.7 Horeca

De horecabestemming is toegekend aan het zalencentrum Berkenbosch aan de Opwettenseweg. Ter plaatse zijn qua horeca uitsluitend een café en zaalaccommodatie toegestaan en eventueel lichte horeca. Daarbij zijn een bedrijfswoning en een reguliere woning toegestaan.

9.6.8 Kantoor

In het plangebied zijn nauwelijks zelfstandige kantoren, behoudens op het bedrijventerrein, aanwezig. Het betreft slechts enkele kleinschalige vestigingen die bestemd zijn als 'kantoor'. Wonen is ter plaatse niet toegestaan.

9.6.9 Maatschappelijk

Deze bestemming richt zich op de binnen het plangebied aanwezige voorzieningen als onderwijsinstellingen, verenigingsgebouwen, zorgvoorzieningen en een woon-zorgcomplex. Daar waar een woning is toegestaan is dit aangeduid.

9.6.10 Sport

In het zuidwesten van het plangebied is het sportpark ‘Wettenseind’ gelegen. Hier zijn onder andere een tennisvereniging, een voetbalvereniging en een korfbalvereniging gevestigd. De gronden van het sportpark zijn bestemd als ‘Sport’. Binnen de bouwvlakken mogen gebouwen worden opgericht. Buiten de bouwvlakken mag maximaal 750 m² aan (bij)gebouwen en overkappingen worden gerealiseerd.

9.6.11 Verkeer

Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied van Nuenen Zuidoost. De bestemming is heel breed geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant blijkt. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept. Het uitgangspunt is echter niet dat alle binnen deze bestemming vallende groenstroken worden verhard.

9.6.12 Water

Structuurbepalende waterpartijen zoals de Hooidonkse beek, de vijver tegenover het gemeentehuis en de diverse waterlopen in Nuenen-Zuid zijn bestemd als 'Water'. Voor zover het water door het Waterschap is aangemerkt als A-watergang dient voorzien te worden in een beschermingszone. Deze beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterlopen'. Deze gronden moeten tevens gebruik kunnen worden voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van een watergang. Op deze gronden is tevens de Keur van het Waterschap van toepassing.

9.6.13 Wonen

Voor regulering van de woonfunctie kan grotendeels verwezen worden naar paragraaf 9.5. Voor een goed begrip van de regeling voor woningen en bijgebouwen is het volgende van belang: Voor het hoofdgebouw van de woning is de bestaande situatie als uitgangspunt genomen voor het bepalen van het bouwvlak. Dit ter waarborging van de bestaande ruimtelijke structuur en het hoogwaardig woonklimaat. Dit houdt in dat het bouwvlak is begrenst op de bestaande zijgevels van de woningen. Binnen het bouwvlak mogen zowel het hoofdgebouw als bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. Wel is voor uitzonderingssituaties onder voorwaarden de mogelijkheid geboden om het hoofdgebouw van de woningen in zijwaartse richting uit te breiden, zonder dat dit ten kosten gaat van de ruimtelijke structuur en het hoogwaardige woonklimaat.

Voor de toetsbaarheid van het plan is geen onderscheid gemaakt tussen aan- en uitbouwen van woningen (zoals bijkeukens of serres) en aangebouwde bijgebouwen (bergingen en aangebouwde garages). De regeling gaat uit van een hoofdgebouw binnen het bouwvlak; de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen de aanduiding bijgebouwen, waar ook de vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd. De al bestaande legale uitbreidingen in de tuin mogen worden gehandhaafd. Daarnaast kunnen nieuwe kleine aanbouwen wel via afwijking met een omgevingsvergunning worden toegestaan.

Uitbreidingen of veranderingen aan de voorgevel zijn niet rechtstreeks mogelijk, maar wel via afwijking middels een omgevingsvergunning. Door de verspringingen in de gevel kan een uitbreiding een onwenselijke situatie voor het naastgelegen perceel opleveren. Daarom wordt bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid een nauwkeurige beoordeling gemaakt of in de betreffende situatie de uitbreiding kan worden toegestaan.

In de regels is voor bijgebouwen naast de zijgevel door middel van de aanduiding ‘bijgebouwen’ een minimale afstand tot de voorgevel aangegeven. Hiervan kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken. De vraag of de omgevingsvergunning wordt verleend is niet alleen afhankelijk van de genoemde voorwaarden, maar ook van de karakteristieken van de betreffende buurt.

Voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen is een maximale bebouwde oppervlakte opgenomen, die geldt voor alle bijgebouwen in het bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ op het bouwperceel tezamen. Met deze beperking van de oppervlakte voor aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen worden de volgende doelen nagestreefd. Een ruim bouwvlak is primair bedoeld voor enige flexibiliteit in de situering van het hoofdgebouw en niet om het vol te bouwen met bijgebouwen. Daarnaast wordt met deze bebouwingsregeling een duidelijk onderscheid tussen de (dominante) hoofdbouwmassa en de (ondergeschikte) bijgebouwen bevorderd, doordat zoveel mogelijk functies in het hoofdgebouw zullen worden opgenomen. Tot slot wordt de hoeveelheid bijgebouwen in zij- en achtertuinen beperkt tot wat bij een woning redelijkerwijs nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat tuinen onnodig dichtslibben. Voor grote bouwpercelen geldt dat de maximale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen toe mag nemen, naarmate het perceel groter is.

De toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen kan per bouwperceel verschillen: naarmate de grootte van het bouwperceel toeneemt (vanaf 200 m²), mag de maximale bebouwde oppervlakte oplopen tot een maximum van 90 m². Voor woningen in de bouwwijze vrijstaand geschakeld geldt een afzonderlijke regeling voor het bepalen welke gebouwen worden meegerekend bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte. Deze bouwwijze houdt in dat vrijstaande woningen geschakeld worden door een bijgebouw. Door de voorgeschreven bouwwijze bestaat niet de mogelijkheid om de schakelende laagbouw te verhogen tot de hoogte van het hoofdgebouw. Voor deze bouwwijze is nu de regeling opgenomen dat deze schakelende laagbouw niet meetelt bij de berekening van de bebouwde oppervlakte voor zover dit is gesitueerd tussen het verlengde van de voor- en achtergevel.

Opgemerkt dient te worden dat binnen de woonfunctie onder voorwaarde nevenactiviteiten worden toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor vaak het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven. Dit bleek niet altijd op de juiste gronden het onderscheid in activiteiten weer te geven. In dit plan is gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De ‘aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit’ is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De ‘publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis’ is via een omgevingsvergunning mogelijk. Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers. Uitgangspunt is overigens dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar niet een publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn. Zij dienen echter kleinschalig en in te passen in de woonomgeving te zijn. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid.

Uit diverse bouwaanvragen blijkt behoefte te bestaan aan de aanleg van een zwembad of tennisbaan in de achtertuin bij de woning. In het bestemmingsplan is derhalve een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hieraan tegemoet te komen. Met recreatieve voorzieningen worden o.a. zwembaden, tennisbanen en golfafslagplaatsen bedoeld.

Ook een woonwagenlocatie valt onder de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse is een nadere aanduiding opgenomen. Voor deze locatie gelden dan ook specifieke bouwregels. Per bouwvlak is maximaal één woonwagen met een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van 4,50 meter toegestaan.

9.6.14 Wonen - Garageboxen

Deze bestemming richt zich op de in het plangebied voorkomende garageboxen. De garageboxen hebben een afzonderlijke regeling gekregen omdat een regulering binnen de bestemming ‘Wonen’ niet inzichtelijk is. Garageboxen mogen uitsluitend worden gebruikt als stalling en berging. Duidelijk is dat de garageboxen niet mogen worden aangewend voor bewoning dan wel voor bedrijfsdoeleinden.

9.6.15 Waarde - Archeologie

Gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nuenen en de daarin aangegeven (te verwachten) archeologische waarden, is over grote delen van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ gelegd. Naar gelang de waarden is een uitsplitsing gemaakt naar 'Archeologisch waardevol', 'Archeologie hoog' en 'Archeologie middelhoog'.

Onderdeel van de bestemmingsregeling is dat voor het oprichten van bouwwerken of het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die een bepaalde oppervlakte te boven gaan of tot een bepaalde diepte de bodem verstoren, vooraf onderzoek moet worden verricht naar eventuele archeologische waarden. Bij 'Archeologisch waardevol' bedraagt deze oppervlakte 100 m² en diepte 30 cm. Bij 'Archeologie hoog' gaat het om een oppervlakte van 500 m² of meer en een diepte 30 cm of meer en bij 'Archeologie middelhoog' om een oppervlakte van 2.500 m² of meer en een diepte van 30 cm of meer.

9.6.16 Waarde - Ecologie

Binnen het plangebied zijn gronden gelegen die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beter bekend als ecologische hoofdstructuur (EHS). Ter behoud, versterking en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden zijn deze beschermd in dit bestemmingsplan. Voor deze gronden geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarmee worden werken en werkzaamheden, zoals het kappen van de bomen, het aanbrengen van verhardingen of het vergraven van de bodem, door middel van een omgevingsvergunning afhankelijk gesteld van het oordeel van burgemeester en wethouders. De beschermende regeling voor het NNN/EHS is opgenomen binnen de bestemming ‘Bos’, aangezien deze geheel samenvalt met de EHS.

Naast de ecologische hoofdstructuur zijn op basis van het provinciaal beleid delen van het plangebied aangeduid als ‘groenblauwe mantel’. Op grond van de verordening geldt dat deze gronden bestemd zijn voor het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de te onderscheiden gebieden. Voor deze gronden geldt eveneens een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden. Met een aanduiding binnen de diverse bestemmingen en daaraan gekoppeld een vergunningenstelsel wordt dit in de planregels opgenomen.

9.6.17 Waarde - Waardevolle bomen

Binnen het plangebied komen waardevolle bomen voor. Ter behoud van deze waardevolle bomen worden deze beschermd in dit bestemmingsplan: de waardevolle bomen zijn op de verbeelding aangeduid en voor deze bomen geldt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarmee worden werken en werkzaamheden, zoals het kappen van de bomen, het aanbrengen van verhardingen of het vergraven van de gronden onder de bomen, door middel van een omgevingsvergunning afhankelijk gesteld van het oordeel van burgemeester en wethouders. De waardevolle bomen hebben een dubbelbestemming gekregen, waarin opgenomen het vereiste van omgevingsvergunning.

9.6.18 Waterstaat - Waterlopen

Ter bescherming en voor het onderhoud van de voor het waterschap van belang zijnde waterlopen gelden hiervoor nadere regels. Vanuit de Keur is het niet gewenst dat binnen een afstand van 5 meter uit de waterloop gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken van beperkte omvang zijn toegestaan voor zover noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de watergang. In overleg met het waterschap bestaan mogelijkheden om hiervan af te wijken.

Hoofdstuk 10 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • a. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • c. Realistische en inzichtelijke regeling Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • d. Actief handhavingsbeleid Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente voert een actief handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 11 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan, waarmee slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan. Voor het overgrote deel van het plangebied, waar geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, zal dit plan geen financiële gevolgen hebben voor de gemeente. De financiële gevolgen voor de locaties Beekstraat 37 en 39, Opwettenseweg 52 en De Pinckart 4, waar wel nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, zijn door de gemeente ondervangen door het afsluiten van anterieure overeenkomsten met de betrokken initiatiefnemers.

Hoofdstuk 12 Inspraak en overleg

12.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan Nuenen Zuidoost heeft grotendeels een conserverende karakter. Voor het overgrote deel van het plangebied is de vigerende bestemmingsregeling opnieuw vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen zijn slechts beperkt in het plan meegenomen. Daarbij gaat het naar het oordeel van de gemeente Nuenen steeds om ontwikkelingen die passen binnen de beleidskaders van rijk, provincie en andere instanties. Gelet op voorgaande is afgezien van het voeren van afzonderlijk vooroverleg over het bestemmingsplan Nuenen-Zuidoost met de diverse daarvoor in aanmerking komende instanties.

Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft over de inhoud van het plan wel overleg plaatsgevonden met Waterschap De Dommel. Naar aanleiding daarvan zijn enkele watergangen nog onder de bestemming Water gebracht en is langs diverse watergangen nog een beschermingszone opgenomen door middel van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen.

Hoofdstuk 13 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan Nuenen-Zuidoost heeft vanaf 10 april 2018 gedurende zes weken (tot en met 22 mei 2018) ter inzage gelegen. Gedurende die periode bestond de mogelijkheid zienswijzen tegen dit plan in te dienen. In totaal zijn 5 zienswijzen tegen het plan ingediend.

Een overzicht van de ingediende zienswijzen, met daarbij een samenvatting en beoordeling van de inhoud van de zienswijzen, is opgenomen in de "Zienswijzennota bestemmingsplan Nuenen Zuidoost". Tevens is daarbij aangegeven welke wijzigingen in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijzen.

Genoemde Zienswijzennota bevat tevens een overzicht van de ambtshalve wijzigingen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan nog worden doorgevoerd.