direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nederwetten, herziening Soeterbeekseweg 13
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aanleiding voor het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie Soetersbeekseweg 13 te Nederwetten de bestaande bedrijfsbebouwing van de ter plekke gevestigde paardenhouderij te slopen en een nieuwe woning op te richten. Daarnaast bestaat het voornemen uit de splitsing van de aanwezige langgevelboerderij tot twee wooneenheden.

De locatie is in 2010 per abuis bestemd naar wonen en opgenomen in de kern Nederwetten. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan is de bestaande paardenhouderij wegbestemd. Gevolg hiervan is dat het gebruik van het perceel ten behoeve van de paardenhouderij – behoudens het overgangsrecht – in strijd is met de huidige planologische regeling. Dit terwijl de locatie beschikt over een milieuvergunning voor het houden van in totaal 31 paarden. De gemeente heeft deze fout erkend en aangegeven dat de betreffende fout bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan zal worden herzien.

In de periode na deze abusievelijke herbestemming hebben de omliggende paardenhouderijen zich kunnen doorontwikkelen, waardoor – dankzij uitbreiding van agrarische bouwkavels en de oprichting van forse bedrijfsbebouwing – de rechtstreekse zichtlijnen naar het buitengebied zijn weggenomen. De toevoeging van een (nieuw) bouwblok ter plaatse van het aangrenzende perceel aan de Zandstraat 29 alsmede de wijziging en vergroting van het naastgelegen bouwblok van het bedrijf aan de Soeterbeerkseweg 15 dragen bij aan een planologisch nadeel voor de locatie Soeterbeekseweg 13.

De gemeente Nuenen heeft met het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' (vastgesteld, 1 november 2018) getracht de abusievelijke herbestemming naar wonen te corrigeren door voor de locatie Soeterbeekseweg 13 opnieuw een agrarische bestemming toe te kennen, inclusief functieaanduiding 'paardenhouderij'. De feitelijke en vergunde situatie zou op die manier weer gereguleerd worden. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft echter op 8 januari 2020 geoordeeld dat de herbestemming in strijd is met de ten tijde van de vaststelling geldende Verordening ruimte Noord-Brabant (ECLI:NL:RVS:2020:32).

Vanwege het feit dat de oorspronkelijke bestemming niet meer te corrigeren is, zijn de gemeente en initiatiefnemer samen overeengekomen op zoek te gaan naar een nieuwe, passende bestemming. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze passende bestemming mogelijk.

De initiatiefnemer is inmiddels voornemens de paardenhouderij te beëindigen en herontwikkeling van de locatie naar wonen te realiseren. Met de herontwikkeling naar wonen wordt het planologisch nadeel van de initiatiefnemer gecompenseerd en wordt een passende bestemming gevonden voor de locatie, zonder daarbij de bedrijfsvoering van de omliggende paardenhouderijen te belemmeren. Met het voornemen wordt een agrarisch bedrijf weggenomen uit de rand van de kern en wordt verouderde bedrijfsbebouwing gesaneerd. Daarnaast wordt met de splitsing van de langgevelboerderij het behoud van dit karakteristieke pand geborgd. Met de herontwikkeling van de locatie wordt een ruimtelijke kwaliteitsslag gemaakt in de entree van het dorp Nederwetten.

Het voorliggend bestemmingsplan vormt de goede ruimtelijke onderbouwing en de juridische regeling van het initiatief.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen tegen de kern van Nederwetten, in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Het plangebied is kadastraal bekend als Nuenen, sectie A, nummers 3743 en 3744.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0001.png"

Globale ligging van het plangebied

1.3 Aanpak

De herontwikkeling van de locatie Soeterbeekseweg 13 wordt mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplanherziening. Deze toelichting, de verbeelding en de regels vormen samen het postzegelbestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

De planologische situatie is vastgelegd in de geldende bestemmingsplannen 'Nederwetten' (onherroepelijk, 27 januari 2010) en 'Buitengebied' (onherroepelijk, 3 november 2010).

1.4.1 Bestemmingsplan 'Nederwetten'

Voor het noordelijk deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Nederwetten'. In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Wonen' met daarbinnen een bouwvlak voor het woningtype 'vrijstaand (ruim)'. Voor de overige gronden binnen de woonbestemming geldt de aanduiding 'tuin' of 'bouwvlak bijgebouwen'. Binnen het 'bouwvlak bijgebouwen' is de oprichting van bijgebouwen tot maximaal 90 m² per woning mogelijk, waarbij de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning maximaal 10 meter mag bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0002.png"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Nederwetten' met ligging planlocatie

1.4.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'. Daarnaast geldt voor de locatie de aanduiding 'beschermingszone natte natuurparel'. Aan de zuidzijde van het perceel ligt een waterloop, waarvoor een aanduiding is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0003.png"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' met ligging planlocatie

1.4.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen'

De gemeenteraad van de gemeente Nuenen c.a. heeft op 1 november 2018 het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' vastgesteld. In dit bestemmingsplan zou de gemeente de abusievelijke herbestemming naar 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Nederwetten' corrigeren. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft deze correctie echter vernietigd op 8 januari 2020. Daarmee moet voor de vigerende planologische situatie voor de Soeterbeekseweg 13 worden teruggevallen op de geldende bestemmingsplannen 'Nederwetten' (paragraaf 1.4.1) en 'Buitengebied' (paragraaf 1.4.2).

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid van de verschillende overheidslagen behandeld. Het planvoornemen wordt getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 4. In het vijfde hoofdstuk wordt de juridische regeling uiteengezet, waarna in hoofdstuk 6 de economische haalbaarheid en maatschappelijke aanvaardbaarheid worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Nederwetten is gegroeid uit een aantal ontginningshoeven rond het slotklooster bij de priorij Hooidonk in de 12e eeuw. Particulieren kregen ontgonnen landerijen in erfpacht, die daarop vervolgens huizen bouwden. Uit die hoeven en huizen ontstond het dorp Nederwetten. De oude toren aan de Kerkhoef is een restant van de parochiekerk die het klooster liet bouwen voor Nederwetten in 1250. De kern is gelegen op een driesprong van wegen, die het Kasteel Soeterbeek, de priorij Hooidonk en de kern Nuenen via de Broekdijk met elkaar verbinden. Deze structuur is nog herkenbaar bij de splitsing Hoekstraat en de Soeterbeekseweg. Nederwetten heeft altijd een sterk agrarisch karakter gehouden. Het kampenlandschap is ontstaan op de hogere gronden (stroomruggen en rivierduinen) nabij het beekdal van de Dommel.

2.2 Ruimtelijke structuur

Tegenwoordig is de relatieve openheid en het intensieve agrarisch gebruik in de vorm van akkerbouw kenmerkend voor het landschap. Bebouwing is geconcentreerd rondom de oude rijke bouwlanden. In het landschap liggen nog enkele bolle akkers, herkenbaar aan hun vorm en openheid.

De slingerende Soeterbeekseweg, die parallel aan de kleine Dommel ligt, is een belangrijke ontsluitingsweg van het buitengebied met haar verspreid gelegen boerderijen. De oude wegen in de kern hebben door de brede bermen van gras of zand en de aanwezige volwassen laanbeplanting een karakteristieke uitstraling.

De overgangen tussen de kern Nederwetten en het omringende landschap worden gevormd door een grondwal aan de oostzijde, een gesloten bebouwingsrand met enkele doorzichten aan de zuidzijde en het sportpark aan de westzijde. De kern heeft door deze dorpsranden een grotendeels besloten karakter, waarbij de achterkanten gekeerd zijn naar het landschap. Ook de planlocatie Soeterbeekseweg 13 maakt – mede door de aanwezigheid van grootschalige agrarische bebouwing op omliggende percelen – onderdeel uit van deze besloten dorpsrand.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied bestaat uit een paardenhouderij (aanwezig onder overgangsrecht), bestaande uit een langgevelboerderij met bedrijfsbebouwing. Het betreft een karakteristieke woonboerdij met een grondvlak van circa 290 m² met de bijbehorende bedrijfsbebouwing:

  • Een stal van circa 300 m²;
  • Een stal van circa 180 m²;
  • Een bijgebouw van circa 110 m²;
  • Een bijgebouw van circa 60 m²;
  • Een bijgebouw van circa 40 m².

Daarnaast zijn voorzieningen aanwezig voor de paardenhouderij, waaronder een paardenbak en een loungeercirkel. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is ingericht als paardenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0004.png"

Concrete ligging van het plangebied

2.4 Planvoornemen

Het voornemen bestaat uit de bedrijfsbeëindiging van de bestaande paardenhouderij, de sloop van de stallen en de oprichting van één nieuw woongebouw aan de noordzijde van het plangebied, tussen de woning Soeterbeekseweg 13 en de woning Zandstraat 31. Daarnaast bestaat het voornemen uit het splitsen van de bestaande langgevelboerderij Soeterbeekseweg 13 in twee wooneenheden.

In de nieuwe situatie zijn derhalve drie woningen voorzien. Per woning wordt een bijgebouw van maximaal 150 m² mogelijk gemaakt.

Concreet bestaat het voornemen uit:

  • Het wegbestemmen van de paardenhouderij, het slopen van de stallen en het verwijderen van de loungeercirkel (zie navolgende afbeelding);
  • Het splitsen van de bestaande langgevelboerderij Soeterbeekseweg 13;
  • Het oprichten van een nieuwe woning tussen de woningen Soeterbeekseweg 13 en Zandstraat 31;
  • Het toekennen van een woonbestemming voor het gedeelte van het plangebied voor zover gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' conform de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Dit om de kavelsplitsing mogelijk te maken en de percelen te kunnen verkavelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0005.png"

Te verwijderen en te behouden bebouwing

2.5 Ruimtelijke inrichting en beeldkwaliteit

Het voornemen betreft de bouw van een woning op één van de drie punten van de driehoekige structuur van de dorpskern Nederwetten. De projectlocatie neemt hierdoor een beeldbepalende positie in binnen het dorpsgezicht van Nederwetten. Daarom heeft de stedenbouwkundige uitwerking van het plan een hoge prioriteit. Het plan is getoetst door het Team Ruimtelijke Kwaliteit, die specifieke kwaliteitseisen stelt aan de locatie. Voor de betreffende locatie heeft het Team Ruimtelijke Kwaliteit op 23 januari 2018 een advies uitgebracht.

Naar aanleiding van het uitgebrachte advies van het Team Ruimtelijke Kwaliteit wordt op de planlocatie één nieuwe woning opgericht. Het advies van de commissie is hoofdzakelijk gericht op de ondergeschiktheid van de op te richten woning ten opzichte van de bestaande langgevelboerderij. De nieuwe woning krijgt daarom een terugliggende positie, zodat een ondergeschikt woongebouw ontstaat en de bestaande boerderij het hoofdvolume blijft op het erf. Bebouwing op enige afstand van de weg zorgt voor behoud van identiteit en bebouwingsdichtheid van de huidige bebouwingsstructuur. Navolgende schets toont het voornemen (zie ook Bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0006.png"

De vormgeving van het erf met de bestaande en nieuwe woningen dient te passen binnen de criteria van de welstandsnota van de gemeente Nuenen (september 2010). De planlocatie behoort tot het deelgebied van 'Nederwetten wonen'. Nederwetten is een dorp met vooral vrijstaande woningen langs groene lanen, waartussen enkele voormalige boerderijen en bedrijfspanden staan. 'Nederwetten wonen' is een gewoon welstandsgebied. Het beleid is gericht op behoud van woonkwaliteit met aandacht voor de bescheiden schaal van de kern en het groene straatbeeld. Voor het planvoornemen is een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat als aanvulling op de welstandsnota zal worden vastgesteld, zodat het als toetsingskader kan dienen voor de architectonische uitwerking van de woning.

Het beeldkwaliteitplan is op 2 april 2019 goedgekeurd door het Team Ruimtelijke Kwaliteit onder voorbehoud van enkele opmerkingen. Deze opmerkingen zijn verwerkt in de versie van het beeldkwaliteitplan van 16 april 2019. Het goedgekeurde beeldkwaliteitplan is toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

2.6 Afwijking geldende bestemmingsplannen

De splitsing van de langgevelboerderij en het oprichten van een nieuwe woning zijn niet mogelijk binnen de regeling van de geldende bestemmingsplannen 'Nederwetten' en 'Buitengebied'. Op de huidige locatie is momenteel slechts één woning toegestaan. Om de herontwikkeling van de planlocatie mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie

schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk

gebied een grotere rol.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.


Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Bro; motivering duurzame ontwikkeling

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.


De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.


Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.


Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.


Onderhavige ontwikkeling betreft de oprichting van één woning en het splitsen van een bestaand woongebouw. Derhalve maakt dit bestemmingsplan de toevoeging van twee wooneenheden mogelijk. Conform jurisprudentie kan worden gesteld dat met de toevoeging van twee woningen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijk kan daarom achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.

In delen van Brabant is sprake van een toenemende leegstand (met name agrarisch vastgoed) en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische en sociaal-culturele schade. In die delen van het landelijk gebied is speciale aandacht nodig voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang.

De betreffende ontwikkeling is een initiatief dat leidt tot de ontwikkeling van een verouderde agrarische locatie in de kern van Nederwetten. Met het voornemen wordt een paardenhouderij beëindigd, waarbij een passende bestemming wordt gevonden, aansluitend bij de ontwikkelingsrichting voor de kern. Het voorliggend plan leidt daarmee tot een verbeterde omgevingskwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014

Per 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Belangrijke beleidswijzigingen gaan over de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Noord-Brabant. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 weer, met een doorkijk tot het jaar 2040.

In de structuurvisie zijn ruimtelijke keuzes geformuleerd die van provinciaal belang zijn:

  • Het versterken van regionale contrasten tussen klei, zand en veenontginningen;
  • De ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
  • Het creëren en behouden van een robuust water en natuursysteem;
  • Het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
  • De koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • Duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • Het geven van ruimte voor duurzame energie;
  • De concentratie van verstedelijking;
  • Het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk:
  • Het creëren van groene geledingszones tussen steden;
  • Gedifferentieerd aanbod goed bereikbare vrijetijdvoorzieningen;
  • Het ontwikkelingen van economische kennisclusters;
  • Internationale bereikbaarheid;
  • De beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om de genoemde doelen te realiseren.

In de structuurvisie zijn de kwaliteiten met een provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. De belangrijkste keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren:

  • de groenblauwe structuur
  • de agrarische structuur
  • de stedelijke structuur
  • de infrastructuur

Deze zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied, zoals landbouw, natuur en recreatie en wonen voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is het resultaat van een afweging op hoofdlijnen van de aanwezige kwaliteiten en belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0007.png"

Uitsnede structurenkaart met ligging planlocatie

Het plangebied ligt op de grens van de bestaande stedelijke structuur (kernen in het landelijk gebied) en de groenblauwe structuur. Met het voornemen krijgt een gedeelte van de voormalige paardenhouderij een woonbestemming en worden twee wooneenheden toegevoegd (waarvan één inpandig). De nieuwe woonbestemming is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Binnen het overige gedeelte van het plangebied worden de groenblauwe waarden versterkt door het beëindigen van de paardenhouderij.


De provincie zet in op het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte, ofwel het optimaal benutten van bestaand bebouwd gebied voor nieuwe functies. Aangezien onderhavige ontwikkeling valt binnen het bestaande stedelijke gebied, sluit dit aan bij de bovengenoemde doelstellingen.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 heeft Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze planologische verordening zijn regels opgenomen voor verschillende ruimtelijke en planologische onderwerpen, waar gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De voor de ontwikkeling relevante onderwerpen, die worden geregeld zijn:

  • Ontwikkelingsmogelijkheden van land- en tuinbouw;
  • Bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • Bescherming van cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • Waterbeleid;
  • Zorgplicht en ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

De Interim Omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Interim Omgevingsverordening. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

De Interim Omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim Omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0008.png"

Uitsnede structurenkaart Interim omgevingsverordening met ligging planlocatie

De bestaande paardenhouderij past niet binnen het provinciaal beleid. Daarom is binnen de provinciale kaders naar een passende herbestemming gezocht. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het stedelijk gebied van de landelijke kern Nederwetten. Een gedeelte van de planlocatie ligt binnen het landelijk gebied (waarvoor ter plekke tevens beperkingen voor veehouderijen gelden).

Het gedeelte dat is gelegen binnen de kern van Nederwetten heeft in dit bestemmingsplan een woonbestemming gekregen. Het gedeelte dat buiten de kern is gelegen behoudt de agrarische bestemming. De paardenhouderij, die niet past binnen het provinciaal beleid en binnen de kern niet wenselijk wordt geacht, wordt met dit bestemmingsplan definitief beëindigd.

Voor ontwikkeling van een woonfunctie binnen het stedelijk gebied zijn artikel 3.42 lid 1 en lid 2 van de Interim Omgevingsverordening van toepassing. Hieronder is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van dit artikel.

Artikel 3.42; Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken; het voornemen is getoetst aan het provinciaal, regionaal en gemeentelijk woonprogramma (zie paragraaf 3.2.4, 3.3.1 en 3.4.3). De regiogemeenten hebben gezamenlijk een regionaal woonbeleid opgesteld. Dit afsprakenkader wordt behandeld in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting. Het voornemen betreft een wenselijke transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarvoor binnen het afsprakenkader ruimte wordt geboden. De ontwikkeling is opgenomen in de beschikbare plancapaciteit van de gemeente Nuenen.

De beoogde ontwikkeling is opgenomen in de ‘matrix plancapaciteit woningbouw’ van de gemeente Nuenen van 26 maart 2019. Voor transformaties (o.a. splitsing en ruimte-voorruimte) heeft de gemeente voor Nederwetten indicatief 10 woningen opgenomen in de matrix (zie ook paragraaf 3.4.3 voor het gemeentelijk beleid).

  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Het voornemen is een duurzame stedelijke ontwikkeling, zie lid 2.

Artikel 3.42; Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

De definitieve beëindiging van de paardenhouderij zorgt voor een verbeterde omgevingskwaliteit en gezondere leefomgeving in het zuidelijk gedeelte van de kern Nederwetten.

  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

De verouderde bedrijfsgebouwen behorende bij de paardenhouderij zullen worden gesloopt. Daarmee verdwijnen asbesthoudende daken in de kern van Nederwetten. Hiervoor in de plaats komt een kwalitatief hoogwaarde woning.

  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

De productie en het gebruik van de duurzame energie zijn mogelijk binnen het plangebied. De nieuwe woning zal gasloos worden opgericht, waarmee sprake is van een verduurzaming ten opzichte van de huidige situatie.

  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

Het verhard oppervlakt neemt af, waarmee het tegengaan van hittestress en voldoende opvang van water is geborgd.

  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

De voorgenomen ontwikkeling staat de mogelijkheden tot de ontwikkeling van een duurzame mobiliteit niet in de weg. Er bestaan voor de bewoners van de planlocatie in de nieuwe situatie mogelijkheden voor het oprichten van laadpalen voor elektrische auto's op eigen terrein.

  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

De voorgenomen ontwikkeling staat een duuzame, concurrerende economie niet in de weg. De nieuwe woning zal duurzaam worden gebouwd.

Hiermee kan worden gesteld dat de planontwikkeling voldoet aan de voorwaarden voor stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor wat betreft het zuidelijk gedeelte, dat is gelegen binnen het landelijk gebied, veranderen de planologische mogelijkheden niet. De bestemming blijft in dit plangedeelte agrarisch (onbebouwd). Daarmee kan worden gesteld dat het planvoornemen past binnen de provinciale regels uit de Interim Omgevingsverordening.

3.2.4 Brabantse Agenda Wonen

De provincie Noord-Brabant heeft in 2017 de Brabantse Agenda Wonen opgesteld. Vanuit haar regierol wil de provincie de samenwerking tussen gemeenten versterken met als belangrijkste doelen: versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woonruimte.


Het woningbouwprogramma zet optimaal in op (toekomstige) binnenstedelijke locaties - inbreiden, herstructureren, transformeren - en op het herbestemmen van leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimtegebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat. De provincie geeft ruim baan voor 'goede woningbouwplannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.


De voorgenomen transformatie van de (voormalige) agrarische locatie naar een woonfunctie is een wenselijke transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied en past binnen de Brabantse Agenda Wonen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Stedelijk Gebied Eindhoven - Visie op Wonen

De gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre hebben in april 2017 de gezamenlijke overwegingen en uitgangspunten op een rij gezet in het kader van stedelijke ontwikkeling en woningbouwontwikkeling. In 2019 is dit aangevuld met een regionaal woonbeleid. Voor woningbouwontwikkelingen wordt aangegeven dat de gemeenten ruim baan geven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Het regionaal woonbeleid richt zich op zeven zogenoemde Brainport Principes.


De Brainport Principes vormen een kwaliteitsborging voor woningbouw die passend is voor onze regio, en die het DNA van de Brainportregio in zich heeft. Een gezonde verstedelijking wordt als principe toegevoegd. Reden hiervoor is dat de noodzaak wordt gezien van een goede, gezonde openbare ruimte en meer en betere fysieke leefruimte voor een toenemend aantal inwoners.


De zeven Brainport Principes zijn:

  • 1. Koesteren van identiteit
  • 2. Ruimte voor innovatie
  • 3. Wauw-factor
  • 4. Invloed voor bewoners
  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus
  • 6. Benutting regionaal schaalniveau
  • 7. Gezonde verstedelijking


Gelet op het toenemend aantal inwoners voor de regio Brainport Eindhoven, is in maart 2019 in de Woondeal (deal tussen de regio en het Ministerie voor Binnenlandse Zaken) bepleit voor een versnelling van de woningbouw.


Het gedeelte van de planlocatie waar de nieuwe woning en de woningsplitsing zijn voorzien, is op de structurenkaart van de Verordening ruimte Noord-Brabant weergegeven als bestaand stedelijk gebied. De omzetting van de (voormalige) agrarische locatie naar wonen is een wenselijke transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Woningbouwontwikkeling op deze transformatielocatie wordt ondersteund in het regionaal Afsprakenkader Wonen 2017. De ontwikkeling hoeft, vanwege het pleidooi voor een versnelde woningbouw en de beperkte omvang van het plan, niet te worden afgestemd met het Regionaal Coördinatieteam.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nuenen c.a. wijziging 2015

In de Structuurvisie Nuenen formuleert de gemeente haar ruimtelijke beleidsdoelen en geeft zij inzicht in de wijze waarop zij deze doelen tot uitvoering wil brengen. De structuurvisie bestaat uit een Ruimtelijk Casco en een uitvoeringsgericht Projectenplan. Op de onderstaande kaart is het ruimtelijk casco weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0010.png"

Uitsnede Structuurvisie Nuenen c.a., wijziging 2015 met ligging planlocatie (rode cirkel)

De planlocatie is gelegen aan het historisch bebouwingslint van de Soeterbeekseweg. Het welstandsbeleid in de dorpslinten is erop gericht de oorspronkelijke diversiteit in bebouwing te handhaven met de mogelijkheid om binnen de bestaande context (in relatie met de omgeving) gericht nieuwe elementen toe te voegen, rekening houdend met mogelijke accenten op stedenbouwkundig geëigende locaties. Een versnipperd beeld dient daarbij vermeden te worden door: het versterken van de rooilijn, het vergroten van de samenhang door rustig en evenwichtig materiaal- en kleurgebruik, en door vermijding van felle contrasten. Het versterken van het landelijk kader wordt vooral gezocht door het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, inrichting van erven, straatprofielen en beplantingen.


In onderhavig plan is sprake van de toevoeging van een extra woning in de overgang tussen het lint aan de Soeterbeekseweg en de bebouwing aan de Zandstraat. Bovenstaande stedenbouwkundige voorwaarden zijn meegenomen in de stedenbouwkundige opzet voor de planlocatie. Bovendien is sprake van de instandhouding van een karakteristiek pand, waarvan het behoud door middel van woningsplitsing verzekerd wordt. Daarmee past het voornemen binnen de Structuurvisie Nuenen.

3.4.2 Structuurvisie Nederwetten

In december 2014 is door de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten de Structuurvisie Nederwetten opgesteld. Deze structuurvisie is opgesteld om voor het dorp een langetermijnperspectief te schetsen: Nederwetten als een volgroeid dorp, dat zorgvuldig in het omringende landschap is ingebed en waar het goed toeven is.

Vanuit leefbaarheidsperspectief leeft de wens om het inwoneraantal uit te breiden, waardoor een solide basis ontstaat voor de voorzieningen. Groei kan voor Nederwetten, mits slim en doordacht ingezet, twee doelen verenigen: realisatie van de kwantitatieve groeiwens én versterking van de kwaliteit van Nederwetten op plekken die daar nadrukkelijk om vragen of waar daarvoor goede kansen liggen. Gezien de zogenaamde 'buitendorpse' ontwikkelingsmogelijkheden niet onbeperkt en niet overal wenselijk zijn, gaat de voorkeur uit naar 'binnendorpse' ontwikkelingen.


Daarnaast kent de bestaande woningvoorraad een overaanbod van dure vrijstaande woningen op grote kavels. Door hier op een passende wijze te intensiveren (sloop en herbouw, splitsing, toevoeging woningen) wordt de onevenwichtigheid op de woningmarkt dubbel beïnvloed.


Het onderhavig initiatief betreft een zogenaamde 'binnendorpse' ontwikkeling. Met het realiseren van een binnendorpse ontwikkeling, zijn minder buitendorpse ontwikkelingen noodzakelijk. Het initiatief draagt hiermee bij aan de wens het aantal buitendorpse ontwikkelingen te beperken en toch een draagvlak te creëren door het inwoneraantal te vergroten. Bovendien wordt het overaanbod dure vrijstaande woningen op grote kavels beperkt door de bestaande kavel in drie woonpercelen op te delen en de langgevelboerderij te splitsen. Het voornemen past hiermee binnen de Structuurvisie Nederwetten.

3.4.3 Sectorale Structuurvisie Wonen 2013-2020 (aanvulling 2016)

De gemeente Nuenen c.a. heeft op 13 februari 2014 de Sectorale Structuurvisie Wonen 2013-2020 vastgesteld. In 2016 is dit beleid aangevuld met een addendum. De beleidsuitgangspunten zijn grotendeels hetzelfde gebleven, maar worden in dit stuk concreter gemaakt ten behoeve van de prestatieafspraken die jaarlijks met de in de gemeente werkzame corporaties en de huurdersorganisaties moeten worden gemaakt. Het planvoornemen is getoetst aan het addendum uit 2016.


De gemeente heeft als doel om 3.245 woningen te bouwen tot 2030. De gemeente heeft de ambitie om hiervan ruim 900 woningen op inbreidingslocaties te bouwen.


In deze woonvisie is per kern aangegeven hoeveel woningen gebouwd kunnen worden. Het streven is zoveel mogelijk te bouwen op inbreidingslocaties. Voor de kern Nederwetten is de bouw van 148 woningen opgenomen, waarvan er 135 gebouwd moeten worden op uitbreidingslocaties. Met onderhavig planvoornemen, waarbij sprake is van twee extra woningen, wordt invulling gegeven aan extra inbreiding, waardoor minder uitbreidingslocaties gezocht hoeven worden.


Het planvoornemen draagt daarmee bij aan de ruimtelijke opgave voor Nederwetten en past derhalve binnen de Sectorale Structuurvisie Wonen 2013 - 2020 (aanvulling 2016).

Hoofdstuk 4 Milieu- en Omgevingsaspecten

 

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Het planvoornemen voorziet in de oprichting van één nieuw woongebouw en het splitsen van een bestaand woongebouw. Woningen dienen te worden gezien als hindergevoelige functies. Er dient te worden aangetoond dat ter plekke van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet worden belemmerd door de voorgestelde ontwikkeling. Derhalve zijn de functies in de omgeving beoordeeld. In de omgeving zijn de volgende hinder veroorzakende functies aanwezig:

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0011.png"

De op te richten woning bevindt zich buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. Derhalve is sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden geen bedrijven belemmerd met het planvoornemen.

Het plangebied ligt binnen de richtafstand van 50 meter tot de paardenhouderij aan de Zandstraat 29. Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan is een zone opgenomen waarbinnen géén gevoelige objecten mogen worden opgericht. Daarmee is verzekerd dat deze paardenhouderij niet wordt belemmerd met het planvoornemen. Voor de paardenhouderij aan de Soeterbeekseweg 15 wordt binnen de hele woonbestemming voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Het geuraspect is nader beoordeeld in paragraaf 4.5 Geur. In de geurparagraaf is ook nader getoetst aan de geurverordening van de gemeente Nuenen.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het onderhavig plan.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Met het oprichten van woningen is sprake van de toevoeging van kwetsbare objecten. Een nieuw kwetsbaarobject dient buiten een invloedsgebied of veiligheidsafstand te liggen.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven.

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Een nadere toets aan het aspect extern veiligheid kan achterwege blijven.

4.3 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Met dit bestemmingsplan wordt de woonbestemming vergroot en wordt oprichting van een extra woongebouw mogelijk. Hiervoor dient te worden aangetoond dat de gronden geschikt zijn voor de functie wonen. Derhalve is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodemonderzoek (rapportnr. E184138.005/HWO, d.d. 13 augustus 2018, zie Bijlage 4) en een aanvullend onderzoek (rapportnr. E184138.008/HWO, d.d. 11 december 2019, zie Bijlage 5) uitgevoerd.

4.3.1 Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een 18-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten systematisch verdeeld over het te onderzoeken terrein. Daarnaast zijn een 7-tal aanvullende inspectiegaten gegraven onder de drup-zone ter plaatse van de asbesthoudende golfplaten.

Naar aanleiding van de visuele bevindingen zijn uiteindelijk een viertal grondmengmonsters samengesteld en onderzocht op het standaard NEN-5740 pakket grond. Daarnaast zijn een 3-tal grondmengmonsters analytisch op asbest in grond onderzocht. Hieronder zijn de conclusies van het verkennend bodemonderzoek weergegeven:

Bovengrond

De bovengrond van de boringen 1 t/m 18 is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 t/m 3. Uit de analyseresultaten van deze grondmengmonsters blijkt, dat de concentraties cadmium, lood, zink of PCB de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex of interventiewaarden.

Op basis van voornoemde bevindingen moeten we concluderen dat de onderzochte bovengrond in de grondmengmonsters 2 en 3 als licht verontreinigd bestempeld dient te worden. Deze overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen opleveren voor een beoogde bestemmingsplanwijziging c.q. koop-/verkoop situatie.

Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 1 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW 2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond deels als klasse industrie grond (grondmengmonsters 2 en 3) en deels als klasse AW 2000 grond (grondmengmonster 1) bestempeld worden.

Ondergrond

Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 4 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW 2000) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond, als AW 2000 grond bestempeld worden.

Grondwater

Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat slechts een marginaal verhoogde concentratie barium wordt aangetroffen. Voornoemde concentraties barium worden in het merendeel van de onderzochte grondwatermonsters aangetroffen.

Voornoemde overschrijdingen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen of beperkingen.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk en analytisch asbestonderzoek kunnen we concluderen dat in één grondmengmonster een marginaal verhoogde concentratie asbest wordt aangetroffen welke echter kleiner is dan de rapportagegrens van 2 mg/kg ds. Dit gehalte kan als te verwaarlozen bestempeld worden.

Op basis van vorenstaande kan de hypothese “onverdacht” met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Toetsing hypothese

De hypothese “heterogeen diffuus verontreinigde locatie” wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Voor wat betreft de aangetroffen overschrijdingen in de bovengrond kunnen we concluderen dat deze geen aanleiding geven tot de uitvoering van een aanvullend c.q. nader onderzoek.

Resumé

Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen vormen voor de verkoopsituatie van onderhavig perceel en een hiermee samenhangende bestemmingsplanwijziging.

4.3.2 Aanvullend bodemonderzoek

Aangezien tijdens het verkennend bodemonderzoek in de regendrupzone losse asbestvezels in de bodem zijn aangetroffen, is door Aelmans ECO B.V. een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd en is een SEM-analyse uitgevoerd op de nieuwe bodemmonsters (zie bijlage Bijlage 5).

Naar aanleiding van het uitgevoerd aanvullend onderzoek, wordt geconcludeerd dat er analytisch geen asbest is aangetroffen. Daarnaast zijn in de beide grondmengmonsters geen losse vezelbundels aangetroffen welke aanvullend zouden moeten worden onderzocht middels een SEM-analyse. Naar aanleiding van voornoemde bevindingen, is de kans op een humaan risico dermate marginaal, dat dit kan worden uitgesloten.

4.3.3 Conclusie

Zoals in de rapporten van de uitgevoerde onderzoeken word geconcludeerd, leiden de onderzoeken niet tot een belemmering voor de bestemmingsplanherziening. Daarbij dient wel te worden vermeld dat het hergebruiken van grond valt onder de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Er is met het onderhavig planvoornemen geen sprake van het afvoeren van grond. Indien bij grondwerkzaamheden toch grond vrijkomt die niet op onderhavige locatie kan worden hergebruikt, dan dient deze te worden afgevoerd conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem vooralsnog geen belemmering vormt voor het planvoornemen en de herbestemming naar wonen.

4.4 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Met de oprichting van een nieuw woongebouw wordt een nieuw geluidgevoelig object toegevoegd. Derhalve moet worden voldaan aan de eisen ten aanzien van de maximale geluidsbelasting.

De Soeterbeekseweg kent een maximumsnelheid van 60 km/uur buiten de kern en 30 km/uur binnen de kern. Voor het gedeelte met maximumsnelheid 60 km/uur is de geluidzone 250 meter. Het plangebied ligt binnen deze geluidzone en dient daarom te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, zijn in het kader van de Wgh niet zoneplichtig waardoor geen onderzoeksplicht geldt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het toch noodzakelijk zijn om de geluidbelasting op de (nieuwe) woningen nader te onderzoeken. Voor het plangebied is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. een contourenberekening uitgevoerd (rapportnr. M166773.001.001.001.R1/JGO, d.d. 11 juni 2019), waarbij in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de berekening van de cumulatieve belasting ook de omliggende 30 km/uur-wegen zijn meegenomen. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd bij deze toelichting.

Wet geluidhinder

Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kan de volgende conclusie worden getrokken: Uit de rekenresultaten blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Soeterbeekseweg op een (klein) deel van het plangebied een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is. Gezien de aldaar aanwezige bebouwing en de vorm van het plangebied is het oprichten van een nieuwe woning daar onwaarschijnlijk. Voor het voorgenomen initiatief geldt dan ook dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB voor wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan onderhavig planvoornemen.

Cumulatie

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde omdat de zoneplichtige wegen niet resulteren in een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

In opdracht van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het oprichten van een nieuwe woning en het splitsen van de bestaande woning op de planlocatie (zie bijlage). In dit onderzoek zijn zowel de belangen van de omliggende veehouders als de belangen van de toekomstige bewoners gewogen. De bestemmingswijziging mag de reguliere bedrijfsvoering van de omliggende veehouderijen niet schaden en er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De gemeente Nuenen heeft op 7 april 2011 een geurverordening vastgesteld met een afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Deze afstand geldt tot een maximale omvang van 30 paarden. Voor grotere paardenhouderijen geldt de wettelijke standaard vaste afstand van 100 meter. Voor de Soeterbeekseweg 15 met 59 paarden geldt daarom een afstandscontour van 100 meter. Voor de Zandstraat 29 met 20 paarden geldt een afstandscontour van 50 meter. Beide locaties zitten juridisch-planologisch op slot en hebben geen uitbreidingsmogelijkheden meer, vanwege de aanwezigheid van woningen binnen de richtafstanden. Daarom kan worden uitgegaan van afstanden gemeten vanaf de gevel van de stallen tot de gevel van de geurgevoelige objecten, zie de onderstaande kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0012.png" Afstandscontour Zandstraat 29 van 50 meter vanaf gevel stal

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0013.png"

Afstandscontour Soeterbeekseweg 15 van 100 meter vanaf gevel stal

Uit de bovenstaande kaarten kan worden gesteld dat het toevoegen van een woning (A) en het splitsen van de bestaande woning (B) plaatsvindt buiten de richtafstanden van de afstandscontouren. De belangen van de paardenhouderijen worden niet geschaad. Daarnaast is het woon- en leefklimaat aanvaardbaar. Zie hiervoor ook de memo van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant in de Bijlage 7.

Naast de voorgrondbelasting dient te worden getoetst op de achtergrondbelasting. Wanneer veel (intensieve) veehouderijen zich in de nabijheid van een projectlocatie bevinden kan de cumulatieve achtergrondbelasting zo hoog worden dat niet meer van een acceptabel woon- en leefklimaat gesproken kan worden. Voor het opstellen van de gemeentelijke geurgebiedsvisie heeft de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant de achtergrondbelasting bepaald voor Nederwetten. Hieruit blijkt dat het leefklimaat ter plekke van de planlocatie is aan te merken als 'goed'. Dit betekent dat de achtergrondbelasting geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0014.png"

Uitsnede geurkaart achtergrondbelasting Nederwetten (bron: Omgevingsdienst Zuidoost Brabant)

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van een nieuwe woning op de plan locatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening op het gebied van geur en dat omliggende veehouderijen niet worden belemmerd. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wmb.

In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavige planontwikkeling is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van het voornemen niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling past binnen de Wet natuurbescherming en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, moet een het effect op beschermde gebieden en beschermde soorten in beeld worden gebracht.

4.7.1 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op circa 9,4 km van het Natura2000-gebied Stabrechtse Heide & Beuven. Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB).

Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan, waarin het voormalig Programma Aanpak Stikstof (PAS) is vernietigd. Er kunnen geen besluiten meer worden genomen, waarin het PAS is gebruikt als onderbouwing in relatie tot stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Voor de ontwikkeling aan de Soeterbeekseweg kan gebruik worden gemaakt van intern salderen. Met het voornemen wordt een paardenhouderij wegbestemd, waarmee binnen het plangebied sprake is van een afname aan stikstofemissie. Wanneer de stikstofemissie in de huidige en toekomstige situatie met elkaar worden vergeleken kan worden gesteld dat het plan leidt tot een afname aan stikstofemissie.

De plannen leiden niet tot een toename van stikstofdepositie in Natura2000-gebieden. Het plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

4.7.2 Beschermde soorten

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Ecolybrium B.V. een quickscan ecologische waarden uitgevoerd (rapportnr. 19-498, 19 juni 2019). Het onderzoek is uitgevoerd ten einde vast te stellen of er terplekke van de te slopen stallen (waarbij tevens alle asbestdaken verwijderd worden) dienst kunnen doen voor beschermde natuurwaarden. Hieronder zijn de conclusies van dit rapport weergegeven. Het rapport is tevens bijgevoegd als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan.

  • De stallen en het boerenerf vormt geen verblijfplaats/broedbiotoop voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten.
  • De stallen functioneren niet als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen en/of uilen, de sloop van de stallen hebben daarom geen effect op mogelijke verblijfplaatsen.
  • Terplekke van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere beschermde en of bijzondere soorten in zijn geheel uit te sluiten;
  • Negatieve effecten op beschermde soorten treden dan ook in het geheel niet op;
  • Nader soortgericht onderzoek alsmede het doorlopen van een ontheffingstraject Wet natuurbescherming is eveneens niet aan de orde;
  • We adviseren wel om de sanering- en sloopwerkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de actieve broedperiode van vogels om zodoende verstorende effecten te voorkomen op broedvogels. De werkzaamheden dienen dan ook zoveel als mogelijk uitgevoerd te worden in de periode vanaf half augustus tot en met half februari.

Uit de conclusie van de door Ecolybrium Ecologisch onderzoek & Advies uitgevoerde quickscan ecologische waarden kan worden geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Per saldo bestaat de ontwikkeling uit een toevoeging van twee woningen en het wegbestemmen van een agrarisch bedrijf (paardenhouderij). In het kader van verkeer en parkeren wordt de nieuwe situatie (3 woningen) beschouwd.

Voor zowel de verkeersgeneratie als de parkeerbalans wordt gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Op basis van deze publicatie wordt de nieuwe woning ingedeeld onder 'koop, vrijstaand' en de gesplitste wooneenheden als 'koop, twee-onder-een-kap'. Aangezien de woning is gelegen in de kern van Nederwetten, wordt gebruik gemaakt van de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' in een matig stedelijk gebied. De gemeente Nuenen hanteert de gemiddelde norm.

4.8.1 Verkeer

Voor de vrijstaande woning is sprake van een verkeersgeneratie van 8,2 bewegingen per etmaal. Voor de twee twee-onder-één-kapwoningen is sprake van een verkeersgeneratie van 7,8 bewegingen per etmaal. In totaal leidt de ontwikkeling tot circa 24 verkeersbewegingen per etmaal. Elke woning krijgt in de nieuwe situatie een separate ontsluiting. De nieuw op te richten woning krijgt een ontsluiting aan de Zandstraat. Eén van de wooneenheden in de gesplitste woonboerderij wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting. De tweede wooneenheid wordt ontsloten via een nieuwe zuidelijke ontsluiting aan de Soeterbeekseweg. Zie voor de ligging van de ontsluitingen ook de navolgende overzichtstekening.

4.8.2 Parkeren

Voor de vrijstaande woning wordt een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen gehanteerd. Voor een twee-onder-één-kapwoning wordt een parkeerbehoefte van 2,1 parkeerplaatsen gehanteerd. In totaal bestaat de parkeerbehoefte uit 6,5 parkeerplaatsen. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Per woning wordt op eigen terrein voorzien in twee parkeerplaatsen. Op de navolgende overzichtstekening is inzichtelijk gemaakt dat voldoende ruimte is voor deze parkeerplaatsen. Op de overzichtstekening is een standaard maatvoering van 2,5 x 5,0 m per parkeerplaats gehanteerd. Langs de Soeterbeekseweg zijn op korte afstand voldoende parkeervoorzieningen om te voorzien in de parkeerbehoefte voor bezoekers. Er is geen sprake van een hoge parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien is, wanneer daar noodzaak voor is, op eigen terrein eventueel ruimte voor bezoekersparkeren. Het plan voorziet daarmee in de volledige parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0015.png"

Overzichtstekening ontsluiting en parkeren; er is op eigen terrein

ruimte voor bezoekersparkeren (lichtblauwe vakken)

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.9 Leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente in mei 2010 een Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg opgesteld. In dit beleidsplan zijn de gronden binnen de gemeente verdeeld in 6 categorieën met bijbehorende voorschriften. Deze categorieën en voorschriften zijn doorvertaald in het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen'.

In dit bestemmingsplan zijn voor de planlocatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 Archeologische waarde' en Waarde – Archeologie 4a Middelhoge verwachting' opgenomen. Op de locatie waar de nieuwe woning is voorzien is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2 Archeologische waarde', waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een verstoring van meer dan 30 cm diepte over een oppervlak van meer dan 100 m². Het overige gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4a Middelhoge verwachting', waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een verstoring van meer dan 30 cm diepte over een oppervlak van meer dan 2.500 m².

Het voornemen bestaat uit de oprichting van een nieuwe woning van meer dan 100 m² met een verstoring dieper dan 30 cm binnen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2 Archeologische waarde'. Derhalve is ter plekke van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2 Archeologische waarde' door ArcheoPro een verkennend archeologisch onderzoek verricht.

In het verkennend archeologisch onderzoek (rapportnr. 18060, d.d. 5 juli 2018, Bijlage 9) worden de volgende conclusies getrokken:

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied gezien de ligging op een relatief laaggelegen deel van het dekzandlandschap en niet in een gradiëntzone, hooguit een middelhoge archeologische verwachting voor resten uit het laat-paleolithicum en het mesolithicum. Bewoningsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen liggen in de nabijheid van het plangebied op dekzandruggen zoals op de dekzandrug pal langs de Dommel op het oostelijke deel van het onderzoeksgebied. In verband met de ligging op een relatief laaggelegen deel van het dekzandlandschap dat met name in de winter slecht ontwaterd is, geldt voor bewoningsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen derhalve eerder een lage- dan een middelhoge verwachting. In verband met de ligging binnen de historische kern van Nederwetten, geldt een hoge verwachting voor resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.

Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied zeven boringen gezet met behulp van een zandguts en een megaboor. Uit het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied uit vergraven toplagen bestaat met een totale dikte van zestig tot zeventig centimeter. Deze verstoringsdiepte is het gevolg van het meerdere malen diepwoelen dat de afgelopen decennia binnen het plangebied heeft plaatsgevonden. Dit was nodig om de afwatering van het terrein te verbeteren. Deze is van nature slechts door de aanwezigheid van een sterk leemhoudende C-horizont in de ondergrond. Deze sterke menging van de bodem betekent dat van eventueel ooit aanwezige archeologische sporen in de bodem, weinig bewaard gebleven kan zijn. Overigens zijn ondanks de extreem hoge boordichtheid van honderd boringen per hectare, het op alle boorpunten naboren met een megaboor en het zeven van het hiermee opgeboorde zand, geen archeologische resten gevonden die op de (voormalige) aanwezigheid van dergelijke archeologische sporen zouden kunnen wijzen. Het zeven van het opgeboorde zand heeft evenals de vlakdekkende oppervlaktekartering die op het plangebied is uitgevoerd, slechts puinresten opgeleverd die zijn aangevoerd als verhardingsmateriaal voor het pad dat over het zuidelijke deel van het plangebied loopt.

De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.

Het bevoegd gezag heeft op basis van het uitgevoerde onderzoek nog geen selectiebesluit genomen. Derhalve zijn vooralsnog de vigerende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 Archeologische waarde' en Waarde – Archeologie 4a Middelhoge verwachting' overgenomen. Het bevoegd gezag zal vóór vaststelling van onderhavig bestemmingsplan een besluit nemen. Uit de conclusie van het verkennend onderzoek kan worden opgemaakt dat het aannemelijk is c.q. met redelijkheid kan worden gesteld dat bij vaststelling sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen.

4.11 Cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

In de Structuurvisie Nuenen c.a. wijziging 2015 wordt de cultuurhistorische waarde van de bebouwingslinten (waaronder ook de Soeterbeekseweg valt in te delen) benadrukt. Nieuwe ontwikkelingen in deze linten dienen bestaande cultuurhistorische kwaliteiten te benadrukken en te versterken. Door Rho adviseurs is een cultuurhistorische en landschappelijke analyse uitgevoerd voor de planlocatie. Deze analyse is toegevoegd als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. In het rapport wordt onder andere opgemerkt dat een minder sterke landschappelijke relatie tussen de planlocatie en het buitengebied is ontstaan door de toevoeging van de schuur op de achterkavel bij Zandstraat 29, relatief ver op het achtererf.

In het rapport wordt aangegeven op welke manieren de stedenbouwkundige uitwerking van de percelen rekening houdt met de huidige kenmerken en kwaliteiten van de planlocatie:

  • De bebouwing vormt ook in de nieuwe situatie een ensemble (van weliswaar maar twee gebouwen). Dit is gericht op het dorp.
  • De grens tussen bebouwd en onbebouwd is helder: de gebouwen zijn geclusterd aan de straat en laten ruimte aan diepe groene kavels die de overgang naar het buitengebied verzachten.
  • De perceelsgrens aan de straatkant behoudt een groene invulling waarmee het zicht op de percelen aantrekkelijk wordt.
  • Door afstand van 50 meter te creëren tussen de nieuwe woning en de schuur van de Zandstraat valt het buiten de noodzakelijke afstand voor bedrijfsvoering en mileuzonering. Zo ontstaat een ruim achterkavel en vormt de schuur geen belemmering voor het beeld.

De langgevelboerderij aan de Soeterbeekseweg 13 is een beeldbepalend en cultuurhistorisch waardevol gebouw in de entree van het dorp. Woningsplitsing is een gangbare wijze om de karakteristieke langgevelboerderijen te behouden. De splitsing van het pand aan de Soeterbeekseweg 13 waarborgt het behoud van de woning op de lange termijn.

In het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' zijn voor het zuidelijke en onbebouwde gedeelte van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde – Cultuurhistorie historische verkaveling' en 'Waarde – Cultuurhistorie akkerbouwcomplex' opgenomen. Deze gronden behouden de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel'. Het wegnemen van het bouwvlak met functieaanduiding paardenhouderij zorgt ervoor dat dit gedeelte van het plangebied onbebouwd zal blijven. Hiermee zullen de cultuurhistorische verkaveling en de openheid en het reliëfrijke karakter van het akkerbouwcomplex worden behouden.

Naast de dubbelbestemmingen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan wordt in Noord-Brabant de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart gehanteerd. In navolgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven, inclusief de ligging van de planlocatie. Daarop is te zien dat de planlocatie in diverse cultuurhistorisch waardevolle landschappen is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0016.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant met ligging planlocatie

Het volledige plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap het Groene Woud. Kenmerkend is de opbouw van het gebied in beekdalen en dekzandplateaus en de inrichting die nauw gerelateerd is aan de terreingesteldheid. Kleinschalige middeleeuwse ontginningslandschappen worden afgewisseld met uitgestrekte bossen, heidevelden, zandverstuivingen en jonge ontginningen. Specifieke elementen zijn laanstructuren, kastelen en buitenplaatsen en watermolens. Voor ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap het Groene Woud worden aanvullende eisen gesteld. Het gaat hierbij onder andere om het behoud van de kleinschalige karakteristieken van het gebied. Om de dorpskarakteristiek te behouden is een beeldkwaliteitplan opgesteld, waarbij aanvullende eisen zijn gesteld aan de planontwikkeling, mede om de karakteristieken van de bestaande langgevelboerderij op de beeldbepalende positie van in Nederwetten te behouden. Het beeldkwaliteitplan is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Daarnaast is het zuidelijke en onbebouwde gedeelte onderdeel van de op de kaart aangeduide gebieden 'Meijerij', 'Broekgebied tussen Breugel en Nuenen' en het 'Dommeldal Nuenen-Gestel'. Deze gronden behouden de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel'. Het wegnemen van het bouwvlak met functieaanduiding paardenhouderij zorgt ervoor dat dit gedeelte van het plangebied onbebouwd zal blijven. Het voornemen leidt daarmee niet tot aantasting van deze cultuurhistorisch waardevolle landschappen.

Voor de planlocatie zijn de historische en landschappelijke ontwikkelingen van Nederwetten afgewogen. Het stedenbouwkundig ontwerp is hierop afgestemd. Daarmee draagt het ontwerp bij aan de cultuurhistorische uitstraling van het dorp Nederwetten en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

Situatie

Het plangebied is gelegen op circa 14,7 meter ten opzichte van N.A.P. (Actueel Hoogtebestand Nederland). De bodem op locatie bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand (zEZ23). Er is sprake van grondwatertrap V. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt boven 0,40 m onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt beneden 1,20 m onder maaiveld. Er liggen geen beschermde waterlichamen in of nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNedWetSoetweg13-C001_0017.png"

Uitsnede vastgestelde legger oppervlaktewaterlichamen 2013 met ligging planlocatie

Voornemen

Het voornemen bestaat uit de sloop van de aanwezige bedrijfsgebouwen en het oprichten van een nieuwe woning. Het bebouwd oppervlak neemt met het voornemen af.

Beleid Waterschap

Het Waterschap De Dommel hanteert een compensatieplicht bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². In het voorliggend plan is sprake van een afname van verhard oppervlak. Conform het beleid van het waterschap is het initiatief niet compensatieplichtig in het kader van waterberging. Het hemelwater wordt opgevangen en geïnfiltreerd binnen het plangebied en de droogweerafvoer vindt gescheiden plaats.

Het voornemen heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding en is niet gelegen nabij een watergang of beschermingszone. Derhalve worden de belangen van het waterschap niet geschaad. Hiermee kan worden gesteld dat het aspect waterhuishouding geen belemmering vormt voor het onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridsche regeling

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

5.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

5.1.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

5.1.3 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

5.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels (niet van toepassing in dit plan);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
  • van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing in dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via

een buitenplanse procedure.

De planregels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' en het bestemmingsplan 'Nederwetten'.

5.3 Bestemmingen

Wonen

Het gebruik van de bestaande woning als gesplitste burgerwoning wordt binnen deze bestemming geregeld. Bovendien is een nieuw bouwvlak opgenomen waarbinnen de oprichting van één nieuwe woning mogelijk is. Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' is het oprichten van bijgebouwen mogelijk.

Binnen de bestemming is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – geurgevoelig object' opgenomen om het naastgelegen bedrijf aan de Zandstraat niet te belemmeren in de bedrijfsvoering.

Agrarisch met waarden – Groenblauwe mantel

De overige gronden binnen het plangebied behouden de agrarische bestemming. Er is geen agrarisch bouwvlak opgenomen en de aanduiding 'paardenhouderij' is wegbestemd. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen'.

Dubbelbestemmingen

Verder zijn, ter bescherming van archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' overgenomen. In het verkennend archeologisch onderzoek is een deel van het plangebied vrijgegeven wat betreft archeologie. Ter plekke van het onderzoeksgebied is de dubbelbestemming archeologie niet overgenomen.

Het betreft de volgende dubbelbestemmingen:

  • Waarde - Archeologie 2 archeologische waarde
  • Waarde - Archeologie 4a middelhoge verwachting
  • Waarde - Archeologie 5 lage verwachting
  • Waarde - Cultuurhistorie akkerbouwcomplex
  • Waarde - Cultuurhistorie historische verkaveling

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische haalbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'Nederwetten, herziening Soeterbeekseweg 13' is opgezet als postzegelbestemmingsplan. Er zijn voor de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten geen uitvoeringskosten waarvoor een specifiek onderzoek naar economische aspecten moet worden uitgevoerd.

De kosten voor deze ruimtelijke procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. Daarnaast heeft de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De kosten welke door de gemeente gemaakt worden zijn verrekend in de leges. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Het plan is economisch uitvoerbaar en leidt niet tot financiële gevolgen voor de gemeentelijke kas. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee voldoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Hiertoe is het voorontwerpbestemmingsplan aan de provincie en het waterschap toegezonden. Met ingang van 20 september 2019 heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen de periode van de terinzagelegging konden inspraakreacties omtrent het voorontwerpbestemmingsplan worden ingediend. Er zijn gedurende de periode van terinzagelegging drie schriftelijke inspraakreacties ingekomen. Er zijn geen mondelinge inspraakreacties ingediend. Het voorontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van de inspraakreacties op een aantal punten aangevuld.

Daarnaast is het bestemmingsplan ambtshalve aangevuld naar aanleiding van een aanvullend bodemonderzoek van 11 december 2019, de vaststelling van de Interim Omgevingsverordening door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 januari 2020 inzake Zandstraat 31 en Soeterbeekseweg 13 (ECLI:NL:RVS:2020:32, 201900749/1 /R 2).

In de Nota van Inspraak (zie Bijlage 10) zijn is de gemeentelijke reactie op de inspraakreacties weergegeven. In deze nota staat tevens beschreven welke aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd naar aanleiding van de reacties.

6.2.2 Tervisielegging

Het ontwerpbestemmingsplan zal op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen.