direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening Zandstraat 29
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPBGZandstraat29-D001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Zandstraat 29 met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPBGZandstraat29-D001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanvaardbaar woon- en leefklimaat

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:

  • a. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • b. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • c. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • d. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • e. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
1.6 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en daarnaast rechtstreeks toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn,

dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 aardkundige waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de natuurlijke ontstaanswijze die nog herkenbaar is doordat aardkundige verschijnselen er nog een gave vorm hebben en/of in onderlinge samenhang voorkomen, zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen. De aardkunde heeft de - vaak trage en grootschalige - werking van de niet-levende natuur als onderwerp en omvat geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen.

1.9 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.10 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 agrarisch bedrijf

een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:

  • a. een (vollegronds)teeltbedrijf;
  • b. een veehouderij;
  • c. een glastuinbouwbedrijf ;
  • d. een overig agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch gerelateerde zorgverlening

het uitoefenen van dagactiviteiten in het kader van resocialisatie of therapie door zorgbehoevenden op een agrarisch bedrijf, al dan niet bestaande uit agrarische (bedrijfs)activiteiten en zonder mogelijkheden voor overnachting.

1.13 agrarisch grondgebruik

gebruik van gronden, gelegen buiten een bouwvlak, gericht op het telen van gewassen en het houden van dieren, met uitzondering van honden.

1.14 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.15 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.16 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.17 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.18 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 bed & breakfast

het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft.

1.20 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.21 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarrond aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.22 bedrijfsmatige paardenhouderij

een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden, al dan niet in combinatie met de handel in paarden.

1.23 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.24 beeldbepalend pand

Een gebouw dat op culturele of historische gronden bescherming geniet van de gemeente Nuenen, ook wel een karakteristiek pand genoemd.

1.25 beleidsregels Buitengebied in ontwikkeling

de beleidsregels Buitengebied in ontwikkeling zoals vastgesteld op (gelijktijdig met bestemmingsplan vast te stellen) of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

1.26 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezig is of kan worden gebouwd.

1.27 bestaand gebruik

gebruik dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezig is of kan worden uitgeoefend.

1.28 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen of kunnen komen.

1.29 bestemde ammoniakemissie

het bestaande aantal dierplaatsen voor de bestaande diersoorten, vermenigvuldigd met de emissiefactoren van het bestaande stalsysteem, waarbij geldt:

  • a. bestaand stalsysteem: het stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • b. bestaande aantal dierplaatsen: het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • c. bestaande diersoorten: de diersoorten, waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zijn gebouwd.
1.30 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.31 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.32 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.33 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.34 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.35 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.36 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.37 bouwmarkt

een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.38 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.39 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.40 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.41 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.42 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.43 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.44 congrescentrum

een gebouwencomplex, bestemd en ingericht voor het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten.

1.45 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.46 deskundige

een door het bevoegd gezag erkend onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het vakgebied waar in de regels aan wordt gerefereerd.

1.47 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.48 dierenverblijf

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen.

1.49 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.50 discotheek of dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.51 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.52 escortservice

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - aanbieden van seksuele handelingen die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.53 evenement

een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.54 extensief recreatief medegebruik

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.55 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, ruimte vormt met meer dan één geheel of gedeeltelijke wand.

1.56 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.57 glastuinbouwbedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

1.58 hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij

1.59 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.60 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.61 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.62 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, al dan niet in combinatie met het telen van gewassen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.63 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren.

Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  • a. De huisvesting van maximaal 4 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 6 arbeidsmigranten;
  • c. de huisvesting van maximaal 8 ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  • d. de huisvesting van maximaal 8 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.64 kampeermiddelen

de niet als een bouwwerk aan te merken, zoals vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.65 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.66 kas

een teeltondersteunende voorziening in de vorm van een gebouw of overkapping waarvan het dak en al dan niet de wanden voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, daaronder begrepen permanente tunnel- of boogkassen hoger dan 1,5 m.

1.67 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.68 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.69 Landschapsinvesteringsregeling

De Landschapsinvesteringsregeling zoals vastgesteld op 9 juni 2015, of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

1.70 Landschapsontwikkelingsplan de Peel

Het Landschapsontwikkelingsplan de Peel zoals vastgesteld op 11 september 2007 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

1.71 loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische en of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen of -apparatuur of het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.72 maaiveld

de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.

1.73 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.74 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, al dan niet in met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.75 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.76 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat:

  • a. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • c. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • d. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • f. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  • h. nieuwe functies binnen het Natuurnetwerk Brabant niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  • i. soorten die op basis van de Wet natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  • j. de waterhuishouding niet onevenredig verslechtert;
  • k. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • l. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.
1.77 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna, waaronder mede worden begrepen de waarden zoals vastgelegd op de natuurwaarden kaart die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen.

1.78 NEN

de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.79 nevenfunctie

een aan de hoofdfunctie ondergeschikte functie, die door de eigenaar dan wel bedrijfsvoerder van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend al dan niet met aanvullend personeel.

1.80 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.81 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.

1.82 overig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.83 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste aan één zijde een gehele of gedeeltelijke wand.

1.84 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.85 particulier opdrachtgeverschap

een situatie waarin een burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens overeenkomst – ten minste het economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning.

1.86 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.87 productiegerichte paardenhouderij

een bedrijf gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, al dan niet in combinatie met het opleiden, trainen en verhandelen van paarden uit het eigen fokprogramma.

1.88 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.89 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.90 rijhal

gebouw met een inpandige paardenbak of soortgelijke voorziening ten behoeve van het bereiden, africhten of trainen van paarden.

1.91 seizoenarbeider

tijdelijke werknemer die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam is, om naar aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.92 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.93 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.94 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die als Bijlage 2 deel uitmaakt van deze regels.

1.95 Stalderingsgebied

gebied - bestaande uit de gemeenten Best, Son en Breugel, Nuenen Gerwen en Nederwetten, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Veldhoven, Waalre, Valkenswaard, Heeze-Leende en Cranendonck - waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierenhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.

1.96 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 1 deel uitmaakt van deze regels.

1.97 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.98 stacaravan

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.99 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (vollegronds)teelbedrijf, die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren door de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats te laten vinden, zodat gezorgd kan worden voor een verbetering van de productkwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen: voor onbepaalde tijd aanwezig, waaronder ook begrepen permanent aanwezige onderdelen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: uitsluitend aanwezig zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden per jaar;

en tussen:

  • c. lage teeltondersteunende voorzieningen: met een hoogte van maximaal 1.50 m, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies en acryldoek, vlakveldsfolie, vraatnetten, lage tunnels, trayvelden en containervelden;
  • d. hoge teeltondersteunende voorzieningen: met een hoogte van minimaal 1.50 m, bijvoorbeeld hagelnetten, menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen, stellingenteelt (bakken op stellingen, regenkappen).
1.100 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.101 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.102 verblijfsmiddelen

de voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.

1.103 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.104 volkstuinen

de gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld, al dan niet met het voor particulier gebruik op recreatieve wijze houden van dieren zoals kippen of konijnen.

1.105 (vollegronds)teeltbedrijf

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.106 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.107 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals onder andere duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.

1.108 waterberging

het bergen van water buiten oppervlaktewaterlichamen, ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen.

1.109 waterkering

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.110 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.111 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.112 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.113 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.114 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.115 zone 'Beperkingen veehouderij'

zone waar beperkingen gelden voor vestiging en uitbreiding van en omschakeling naar intensieve veehouderij.

1.116 zorgvuldige dialoog

het voeren van overleg met de directe omgeving waarbij:

  • a. de initiatiefnemer alle eigenaren en huurders binnen een straal van 500 m vanaf de locatie van de beoogde ontwikkeling benaderd aan een vorm van overleg deel te nemen;
  • b. de beoogde ontwikkeling door de initiatiefnemer aan de deelnemers aan het overleg wordt toegelicht;
  • c. de deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld op de beoogde ontwikkeling te reageren;
  • d. de initiatiefnemer, tijdens het overleg of op een later vervolgoverleg met de deelnemers, aangeeft:
    • 1. met welke opmerkingen in het plan rekening gehouden kan/zal worden;
    • 2. met welke opmerkingen in het plan geen rekening gehouden kan/zal worden en waarom niet;
  • e. de deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun tevredenheid kenbaar te maken over de wijze waarop hun opmerkingen al dan niet zijn verwerkt in de plannen;
  • f. de initiatiefnemer een schriftelijk verslag opstelt van de het gevoerde overleg met de omgeving en dit aan de deelnemers van het overleg toestuurt;
  • g. de deelnemers binnen 3 weken na verzending van het verslag schriftelijk kunnen reageren richting de initiatiefnemer;
  • h. de initiatiefnemer het verslag samen met eventuele schriftelijke reacties indient bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van een ruimte waar producten verkocht worden, voor zover vrij toegankelijk voor de klant.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe Mantel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (vollegronds)teeltbedrijven;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en natuur- en landschapswaarden;
  • d. wonen in bedrijfswoningen, voor zover op basis van lid 3.2 een bedrijfswoning toegestaan, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij': tevens een veehouderijbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een productiegerichte paardenhouderij;
  • g. ter plaatste van de aanduiding 'karakteristiek': tevens behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden van beeldbepalende panden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': tevens een zendmast;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - toren': tevens een toren;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': tevens een evenemententerrein;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens opslag als nevenfunctie;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad': tevens een fietspad;
  • m. agrarisch gerelateerde zorgverlening bij het agrarisch bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • n. extensief recreatief medegebruik;
  • o. detailhandel in agrarische en streekeigen producten als nevenactiviteit;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - openhaardhout': het vervaardigen en verkopen van openhaardhout;

en:

  • q. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen;
  • r. erftoegangswegen voor aangrenzende bestemmingen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Binnen bouwvlak

Voor bouwwerken binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestplaat' uitsluitend een mestplaat is toegestaan;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • c. voor bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, geldt het volgende:
  bedrijfsgebouwen
 
bedrijfswoning   bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning  
max. inhoud (per bouwvlak)   -   750 m3   -  
max. oppervlakte (per bouwvlak)   kassen:
bestaande oppervlakte

rijhallen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': 1.000 m2

overige bedrijfsgebouwen: volledig bouwvlak  
-   90 m2  
max. goothoogte   6 m   4,5 m   3 m  
max. bouwhoogte   10 m   10 m   6 m  
min. / max. dakhelling   12°/45°   12°/45°   12°/45°  

  • d. in afwijking van het gestelde onder c bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' de oppervlakte van dierenverblijven ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • e. de hoogte van mestsilo's bedraagt ten hoogste 8,5 m;
  • f. de hoogte van overige silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • g. de hoogte van de toren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - toren' bedraagt de hoogste 24 m;
  • h. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    • 1. voor de voorgevel van het hoofdgebouw (en het verlengde daarvan): 1 m
    • 2. elders: 2 m;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

3.2.2 Buiten bouwvlak

Voor bouwwerken buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitgezonderd;
  • b. mestplaten, sleufsilo's, schuilgelegenheden en stapmolens zijn niet toegestaan;
  • c. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan, met uitzondering van;
    • 1. boomteelthekken;
    • 2. permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - teeltondersteunende voorziening';
  • d. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en van boomteelthekken bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • e. bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, ten behoeve van bakken en bijbehorende voorzieningen zoals stapmolens en longeerbakken, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak', met dien verstande dat:
    • 1. binnen aanduidingsvlakken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak' niet grenzend aan een bouwvlak:
      • uitsluitend omheiningen zijn toegestaan met een bouwhoogte die ten hoogste 1,7 m bedraagt;
      • aanvullend lichtmasten zijn toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m voor zover de lichtmasten binnen 50 m van een verlichte, openbare weg liggen.
    • 2. binnen aanduidingsvlakken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak' grenzend aan een bouwvlak:
      • de bouwhoogte van een omheining ten hoogte 1,7 m bedraagt;
      • de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
      • de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, ten behoeve van paardrijvoorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • f. de hoogte van erf- en perceelsafscheidingen ten hoogste 1,5 m bedraagt ;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten hoogste 2 m bedraagt;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn uitsluitend tijdelijke bouwwerken toegestaan tijdens de duur van het evenement inclusief opbouwen en afbreken.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Vergroting dierenverblijven veehouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d om de uitbreiding van dierenverblijven, met uitzondering van dierenverblijven ten behoeve van geitenhouderijen, toe te staan met inachtneming van het volgende:

  • a. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  • b. afwijking is uitsluitend mogelijk indien de ontwikkeling milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • c. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • d. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • e. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • f. op de gronden met de aanduiding 'overige zone - en veehouderij' wordt medewerking slechts verleend indien - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m f, is uitbreiding van dierenverblijven voor hokdierhouderijen alleen toegestaan indien als bewijs - uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant - is overlegd dat:
    • 1. binnen het Stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren;
    • 2. de oppervlakte van de sanering onder 1 tenminste 110 % bedraagt van de oppervlakte die in gebruik wordt genomen;
    • 3. de sanering zoals bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten en in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

3.3.2 Afwijking schuilgelegenheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a om een schuilgelegenheid buiten een bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. deze afwijking kan uitsluitend worden toegepast voor gronden binnen de aanduiding 'overige zone - schuilstallen'
  • b. het aantal toegestane schuilgelegenheden is als volgt afhankelijk van de omvang van de bijbehorende gronden:
    • 1. tenminste 0,5 ha aan gronden = 1 schuilgelegenheid;
    • 2. tenminste 2 ha aan gronden = 2 schuilgelegenheden;
    • 3. > 2 ha aan gronden = 1 schuilgelegenheid per volledige hectare;
  • c. schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een overkapping met ten hoogste 3, wanden, met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2;
  • d. de hoogte van schuilgelegenheden bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de waarden zoals vermeld op de natuurwaardenkaart die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen, mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.3.3 Afwijken paardenbak buiten bouwvlak (bouwwerken)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder e om paardenbakken en bijbehorende voorzieningen, zoals stapmolens en longeercirkels, buiten een bouwvlak toe te staan voor hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:

  • a. de overige voorwaarden als genoemd in de subleden van lid 3.2.2 onder e van toepassing blijven;
  • b. de paardrijvoorziening uitsluitend buiten het bouwvlak mag worden gesitueerd indien situering binnen het bouwvlak redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. de waarden zoals vermeld op de natuurwaardenkaart die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen, niet onevenredig worden aangetast;
  • d. door middel van een inrichtingsplan aangetoond wordt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.

3.3.4 Afwijking permanente teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en/of c om permanente teeltondersteunende voorzieningen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen per bedrijf bedraagt ten hoogste 3 ha, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan kassen per bedrijf niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak van het bijbehorende bedrijf gebouwd te zijn;
  • c. het toevoegen van bebouwing of verharding buiten het bouwvlak dient samen te gaan met de realisatie van voldoende waterbergingscapaciteit gelet op de regelgeving van het Waterschap;
  • d. de waarden zoals vermeld op de natuurwaardenkaart die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen, mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.

3.3.5 Afwijking ruwvoeder buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 om buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouw zijnde, toe te staan ten behoeve van de opslag van ruwvoeder, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het ruimtebeslag ten behoeve van de opslag van ruwvoeder buiten het bouwvlak, bedraagt ten hoogste 0,5 ha en grenst aan het bouwvlak van het bedrijf;
  • b. de oppervlakte van het bij het bedrijf behorende bouwvlak en het ruimtebeslag ten behoeve van de opslag van ruwvoeder buiten het bouwvlak, bedraagt gezamenlijk ten hoogste 2 ha;
  • c. het bedrijf dient in overwegende mate aangewezen te zijn op de opslag van ruwvoeder;
  • d. het bouwvlak biedt redelijkerwijs geen ruimte voor deze opslag.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijf toegestaan;
  • b. wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is uitsluitend toegestaan indien: 
    • 1. de wijziging vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998), of het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998) niet noodzakelijk is, dan wel;
    • 2. de wijziging niet leidt tot een toename van stikstofdepositie vanaf de betreffende veehouderij of een toename van stikstofdepositie niet leidt tot een  overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000;
  • c. de vestiging van, de omschakeling naar en een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor geitenhouderij is niet toegestaan;
  • d. de vestiging van, de omschakeling naar en een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor hokdierhouderij is niet toegestaan;
  • e. het uitbreiden van de oppervlakte aan dierenverblijven voor overige veehouderij is niet toegestaan;
  • f. het gebruik van meer dan één bouwlaag van gebouwen voor het houden van vee is niet toegestaan, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • g. mestverwerking en -vergisting zijn uitsluitend toegestaan voor dierlijke meststoffen van dieren van het eigen bedrijf;
  • h. paardenbakken en andere paardrijvoorzieningen zoals stapmolens en longeerbakken zijn toegestaan binnen een bouwvlak en buiten een bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak', met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een hobbymatige paardenbak ten hoogste 800 m² bedraagt;
    • 2. binnen bouwvlakken geldt dat een paardrijvoorziening achter de voorgevellijn van de dichtst bij de openbare weg gelegen gevel ligt;
    • 3. de afstand van een paardrijvoorziening tot het bestemmingsvlak van woningen van derden minimaal 50 m bedraagt;
  • i. de verkoopvloeroppervlakte in gebruik voor detailhandel als nevenactiviteit bedraagt ten hoogste 100 m2;
  • j. de oppervlakte in gebruik voor opslag als nevenfunctie ter plaatse van de aanduiding 'opslag' bedraagt ten hoogste 300 m2;
  • k. bij agrarische bedrijven waarbij een bedrijfswoning aanwezig is, is het gebruik ten behoeve van bed & breakfast toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal (slaap)kamers ten hoogste 2 en het aantal slaapplaatsen ten hoogste 4 bedraagt;
    • 2. de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende bedrijfswoning;
    • 3. de activiteit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
  • l. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan met inachtname van de volgende regels:
    • 1. de vloeroppervlakte in gebruik voor deze activiteiten bedraagt ten hoogste 35% van de vloeroppervlakte van de betreffende woning met een maximum van 50 m2;
    • 2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende woning;
    • 3. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn opgenomen in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 5. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover gerelateerd aan en ondergeschikt aan de beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • m. (tijdelijke) huisvesting van seizoensarbeiders is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - seizoensarbeiders' met dien verstande dat:
    • 1. deze huisvesting uitsluitend is toegestaan voor seizoensarbeiders die werkzaam zijn bij hetzelfde bedrijf waar de huisvesting wordt toegestaan;
    • 2. de huisvesting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van het teeltseizoen, met een maximum van 10 maanden;
  • n. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

3.4.2 Evenemententerrein

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' is het gebruik als evenemententerrein toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een (op natuurlijke wijze bevroren) ijsbaan of een ander voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  • b. een evenement duurt, inclusief opbouwen en afbreken, maximaal 7 aaneengesloten dagen; dit maximum geldt niet voor gebruik als ijsbaan;
  • c. het aantal evenementen bedraagt niet meer dan 3 per jaar;
  • d. er dient voor het evenement op het terrein in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;
  • e. gebruik voor parkeervoorzieningen is uitsluitend toegestaan gedurende maximaal de duur van het evenement, inclusief opbouwen en afbreken;
  • f. verhardingen en halfverhardingen zijn alleen toegestaan gedurende maximaal de duur van het evenement, inclusief opbouwen en afbreken;
  • g. bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, niet zijnde bouwwerken, zijn uitsluitend toegestaan gedurende maximaal de duur van het evenement, inclusief opbouwen en afbreken.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking stikstofdepositie

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b om een

toename van stikstofdepositie (als gevolg van wijziging van aanwezige dierplaatsen, diersoorten en/of stalsystemen) waarbij sprake is van (verdere) overschrijding van de kritische depositiewaarde voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000 toe te staan, indien hiervoor:

  • 1. nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is, dan wel:
  • 2. nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is.

3.5.2 Afwijking oppervlakte dierenverblijven en hokdierhouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder d en/of e om een toename van de oppervlakte aan dierenverblijven en/of de vestiging van of omschakeling naar een hokdierhouderij toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  • b. afwijking is uitsluitend mogelijk indien de ontwikkeling milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • c. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% , tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • d. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • e. medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • f. op de gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' wordt medewerking slechts verleend indien - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m f, is de vestiging van, de omschakeling naar, de uitbreiding van en een toename van de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierbedrijf alleen toegestaan indien als bewijs - uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant - is overlegd dat:
    • 1. binnen het Stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierenhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; onder 'bestaand dierenverblijf' wordt in dit geval verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu (ex artikel 2.1.1.e Wabo) of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (ex artikel 2.1.i Wabo) of melding (ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer) op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren;
    • 2. de oppervlakte van de sanering onder 1 tenminste 110 % bedraagt van de oppervlakte die in gebruik wordt genomen;
    • 3. de sanering zoals bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten en in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

3.5.3 Afwijking paardenbak buiten bouwvlak (gebruik)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder h om

paardenbakken en bijbehorende voorzieningen, zoals stapmolens en longeercirkels, buiten een bouwvlak toe te staan voor hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:

  • a. de paardrijvoorziening direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • b. de overige voorwaarden als genoemd in de subleden van lid 3.4.1 onder h van toepassing blijven;
  • c. de paardenbak uitsluitend buiten het bouwvlak mag worden gesitueerd indien situering binnen het bouwvlak redelijkerwijs niet mogelijk is:
  • d. de paardenbak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • e. de waarden zoals vermeld op de natuurwaardenkaart die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.

3.5.4 Afwijking nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de nevenfunctie zich richt op één van de volgende activiteiten;
    • 1. alternatieve voedselproductie;
    • 2. duurzame energieproductie in de vorm van zon-, wind- en/of biomassaenergie, uitgezonderd mestbewerking voor derden;
    • 3. vrijetijdsbesteding;
    • 4. bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 5. zorg;
  • b. de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • c. bebouwing behorende bij de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf gesitueerd te zijn;
  • d. horeca uitsluitend is toegestaan voor zover ondergeschikt aan en ten dienste van de functies als genoemd onder a;
  • e. voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van nevenfuncties door middel van een inrichtingsplan aangetoond dient te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.

3.5.5 Afwijking tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder m

de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. deze huisvesting uitsluitend is toegestaan bij (vollegronds)teeltbedrijven;
  • b. deze huisvesting uitsluitend is toegestaan voor seizoensarbeiders die werkzaam zijn bij hetzelfde bedrijf waar de huisvesting wordt toegestaan;
  • c. de huisvesting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van het teeltseizoen, met een maximum van 10 maanden;
  • d. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  • e. de huisvesting milieuhygiënisch inpasbaar is.

3.5.6 Afwijking plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
  • b. er sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. het bestaande aantal woningen mag niet toenemen;
  • d. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven mogen optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in artikel 3.2 van toepassing blijven.

3.5.7 Afwijking hondenuitlaatveld

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om hondenuitlaatvelden toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. het hondenuitlaatveld milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • b. de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen, ophogen en het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • b. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

3.6.2 Uitzondering aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheden
3.7.1 Vormverandering en/of uitbreiding bouwvlak agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor een vormverandering en/of uitbreiding van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan:
    • 1. voor een (vollegronds)teeltbedrijf: 1,5 ha;
    • 2. voor een veehouderijbedrijf: 1,5 ha
    • 3. voor een productiegerichte paardenhouderij: 1,5 ha;
  • b. de noodzaak voor en de volwaardigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering is aangetoond door een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  • c. vormverandering er niet toe mag leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • d. medewerking slechts wordt verleend indien het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen (per bedrijf) niet wordt gewijzigd, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien:
    • 1. de wijziging vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998), of het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998) niet noodzakelijk is, dan wel;
    • 2. de wijziging niet leidt tot een toename van depositie vanaf de betreffende veehouderij of een toename van stikstofdepositie niet leidt tot een  overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000, dan wel;
    • 3. er nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is, dan wel;
    • 4. er nog ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is;
  • e. vormverandering en/of uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een veehouderijbedrijf uitsluitend mogelijk is:
    • 1. indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
    • 2. indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% , tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    • 3. indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
    • 4. indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
    • 5. indien bij bedrijven die binnen de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' liggen - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • f. de vormverandering en/of uitbreiding van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • g. de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast;
  • h. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel waarbij tevens de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing bij veehouderijbedrijven ten minste 10% van de oppervlakte van het vergrote bouwvlak bedraagt.

3.7.2 Ten behoeve van omvorming naar een productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen om de omvorming van een veehouderij naar een productiegerichte paardenhouderij mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij wordt verwijderd en ter plaatse de aanduiding 'paardenhouderij' wordt opgenomen:
  • b. het bouwvlak een oppervlakte heeft van ten hoogste 1,5 ha;
  • c. het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen niet wordt gewijzigd, met dien verstande dat dit wel is toegestaan indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is.

3.7.3 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om - indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf - vervolgfuncties toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de vervolgfunctie dient te bestaan uit één van de volgende activiteiten:
    • 1. alternatieve voedselproductie;
    • 2. duurzame energieproductie in de vorm van zon-, wind- en/of biomassaenergie, uitgezonderd mestbewerking voor derden;
    • 3. vrijetijdsbesteding;
    • 4. bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 5. wonen;
  • b. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen gebouwd mogen worden en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat nieuwe gebouwen zijn toegestaan indien er gebouwen gesloopt worden, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 75% van de gesloopte oppervlakte mag worden terug gebouwd;
    • 2. met de sloop geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of beeldbepalende panden (met de aanduiding 'karakteristiek') gemoeid zijn;
  • d. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. de waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder c niet onevenredig worden aangetast;
  • f. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder e, is woningsplitsing in maximaal 2 woningen mogelijk bij rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of beeldbepalende panden, met dien verstande dat de inhoud per woning ten minste 200 m3 bedraagt;
  • h. bij de wijziging wordt een aanduiding opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft:
  • i. de omvang van het bestemmingsvlak voor de vervolgfunctie mag ten hoogste 5.000 m2 bedragen;
  • j. door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan de Peel en een toename van ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit Landschapsinvesteringsregeling;
  • k. deze wijzigingsbevoegdheid kan niet worden toegepast in situaties waarbij gebruik is gemaakt van een subsidieregeling voor sanering of verplaatsing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4a Middelhoge verwachting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4a Middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. een bouwwerk binnen een bouwvlak, uitsluitend voor zover ter plaatse een bestaand gebouw aanwezig is dan wel aanwezig is geweest.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4a Middelhoge verwachting' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm , waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen met meer dan 2 m en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. binnen een bouwvlak worden uitgevoerd, uitsluitend voor zover ter plaatse een bestaand bouwwerk aanwezig is of is geweest.

4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5 Lage verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 Lage verwachting' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. een bouwwerk binnen een bouwvlak, uitsluitend voor zover ter plaatse een bestaand gebouw aanwezig is dan wel aanwezig is geweest.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 Lage verwachting' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen met meer dan 2 m en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. binnen een bouwvlak worden uitgevoerd, uitsluitend voor zover ter plaatse een bestaand bouwwerk aanwezig is of is geweest.

5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie akkerbouwcomplex

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistolrie akkerbouwcomplex' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de openheid en het reliëfrijke karakter van het akkerbouwcomplex.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid  6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de openheid en het reliëfrijke karakter van het akkerbouwcomplex niet onevenredig worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie akkerbouwcomplex zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen, ophogen en het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het planten van bomen of ander houtgewas, met uitzondering van agrarische wisselteelt (teelt van max. 5 jaar).

6.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd binnen de bestemmingen Bedrijf, Recreatie - Logies, Recreatie - Minicamping, Recreatie - Volkstuin, Sport - Manege, Wonen, Wonen - Broeksche Erven;
  • b. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak van een enkelbestemming anders dan genoemd onder a;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  • d. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de openheid en het reliëfrijke karakter van het akkerbouwcomplex zoals omschreven in lid 6.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie historische verkaveling

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ''Waarde - Cultuurhistolrie historische verkaveling' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de verkavelingsstructuur en de kleinschaligheid van het landschap.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid  7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de verkavelingsstructuur en de kleinschaligheid van het landschap niet onevenredig worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie historische verkaveling zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de perceelsindeling in de vorm van:
    • 1. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
    • 2. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen.

7.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd binnen de bestemmingen Bedrijf, Horeca, Horeca - Opwettense Watermolen, Recreatie - Logies, Recreatie - Minicamping, Recreatie - Volkstuin, Sport - Manege, Wonen, Wonen - Broeksche Erven, Wonen - Opwettense Watermolen;
  • b. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak van een enkelbestemming anders dan genoemd onder a;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 7.2 in acht is genomen;
  • d. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de verkavelingsstructuur en de kleinschaligheid van het landschap zoals omschreven in lid 7.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nuenen' zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Zandstraat 29'.