direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rembrandtlaan, Oudheusden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.RembrlnOudheusden-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na het vertrek van OBS Nieuwenrooy in 2012 is het noodgebouw aan de Rembrandtlaan 25 in Oudheusden leeg komen te staan. In 2014 is het pand gedemonteerd en sindsdien staan er enkele speeltoestellen op de voormalig basisschool locatie. De gemeente Heusden heeft een studie gedaan naar herinrichting van de locatie en wil op de locatie woningbouw mogelijk maken.

In het huidige bestemmingsplan is op het perceel woningbouw niet toegestaan. Via een wijzigingsbevoegdheid is het wel mogelijk om zorggerelateerde woningen te realiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 20 (reguliere) woningen.

1.2 Ligging plangebied

Het plan gebied ligt aan de oostkant van de kern Oudheusden. Aan de noord- en westzijde grenst het plangebied aan een woonwijk met parkeervoorzieningen. Ten oosten en zuiden van het plangebied zijn openbare groenvoorzieningen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.RembrlnOudheusden-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Oudheusden'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld in 2013 en geldt voor de gehele kern Oudheusden. Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'.

Daarnaast ligt er een wijzigingsbevoegdheid op het perceel, namelijk 'Wro-zone-wijzigingsgebied-4'. Dit betekent dat Burgemeester en Wethouders ter plaatse van de wijzigingsbevoegdheid de bestemming Maatschappelijk mogen wijzigen in de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer, Verkeer-Verblijf, Water en Wonen. Aanvullend wordt er bepaald dat het aantal woningen niet meer dan 20 mag zijn en dat de woningen zorg-gerelateerd moeten zijn.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische toelichting. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van drie kadastrale percelen en heeft een oppervlakte van ruim 3000 m2. Het ligt in een rustige woonwijk en grenst aan een gebied met openbaar groen. Op het perceel was een basisschool met schoolgebouw en bijbehorend plein aanwezig. In 2014 is de school gesloopt en is het terrein aangevuld met schone grond. In de huidige situatie ligt het terrein braak en staan er slechts enkele speeltoestellen. Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk' en over het overgrote deel van het perceel ligt een bouwvlak, dat voor 70% bebouwd mag worden (zie figuur 2.1). Middels een wijzigingsbevoegdheid zouden ter plaatse 20 zorgwoningen gebouwd mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.RembrlnOudheusden-VG01_0002.png"Figuur 2.1 Vigerend bestemmingsplan

2.2 Toekomstige situatie

In het huidige bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waaruit blijkt dat er planologisch rekening is gehouden met een ontwikkeling op het gebied van woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling komt niet geheel overeen met de criteria die vermeld staan in de wijzigingsbevoegdheid. Op het criterium doelgroep wijkt het plan af van de wijzigingsbevoegdheid. Op basis van het huidige bestemmingsplan mogen in het plangebied namelijk geen reguliere woningen, maar alleen zorgwoningen gerealiseerd worden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 20 woningen mogelijk, eventueel in gestapelde vorm (2-3 lagen). Hiertoe heeft het gehele plangebied de bestemming 'Wonen' gekregen en is het bouwvlak vergroot. Dit biedt zoveel mogelijk flexibiliteit voor de toekomstige indeling.

Om te zorgen dat de ontwikkeling, als deze eenmaal gerealiseerd is, bij de omgeving past, zijn bepaalde voorwaarden gesteld aan de toekomstige inrichting van het terrein. Deze voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan geborgd en hebben onder andere betrekking op:

  • minimum afstand van bebouwing tot perceelsgrenzen;
  • bouwmogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak;
  • bouw- en goothoogte van verschillende bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid dat er geen nationale belangen in het geding zijn.

3.1.2 Besluit Ruimtelijke ordening (2012)

De SVIR beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een

verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke behoefte (vraag). Naast de kwantitatieve beoordeling gaat het ook om kwalitatieve behoefte op regionale schaal;
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke behoefte, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Uit recente uitspraken van de Raad van State is gebleken dat bij kleinschalige ontwikkelingen (ontwikkelingen van ca. 15 woningen) geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Echter voorziet dit bestemmingsplan in de realisatie van maximaal 20 woningen, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk is.

  • 4. Regionale behoefte:

De gemeente Heusden maakt deel uit van de regio Noordoost-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord- Brabant afspraken over de woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaars-periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014. In de planperiode van 2015 tot en met 2024 bedraagt de bouwopgave voor Heusden 2.286 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas van de gemeente, maar ook in de huishoudenverdunning en de verwachte migratie. In de hele regio Noordoost-Brabant gaat het in deze periode om een opgave, een woningbehoefte, van 18.900 woningen. Voor de lange termijn -tot 2030 - bedraagt de opgave een kleine 30.000 woningen.

Door de ligging van de gemeente Heusden, op de rand van de regio Noordoost-Brabant, is er tevens een samenwerking met de regio Hart-van-Brabant. En vooral intensief binnen de subregio de Langstraat, die wordt gevormd door de gemeenten Waalwijk, Loon op Zand en Heusden. Deze gemeenten vormen samen één woningmarkt. Woningbouwplanning en plannen worden binnen de Langstraat actief afgestemd, zowel kwalitatief als kwantitatief. Dit vindt zijn weerslag in de monitor.

De 20 geplande woningen op de Rembrandtlaan maken deel uit van de geplande en afgestemde woningbouwplannen. Binnen de kern Oudheusden is er behoefte aan een ander type woningen. De kern kenmerkt zich door veel standaard rijwoningen, veelal in de huur. Deze locatie biedt de mogelijkheid een ander woningtype, bij het groen, aan te bieden. Zowel regionaal als lokaal voldoet dit plan aan een actuele behoefte.

In de planning van de gemeente Heusden zijn in de komende vijf jaar 1.093 (2015-2019) woningen

gepland en er zijn 2.187 woningen gepland voor de komende tien jaar (2015 t/m 2024). Hiermee blijft de gemeente iets achter op de prognose van de provincie.

Van dit geplande aantal woningen is was bij de laatste herziening van de planning (november 2015) op dit moment 48% (1.101 woningen) harde plancapaciteit. Deze nog te bouwen woningen zijn opgenomen in vastgestelde bestemmingsplannen. Ook met de woningen aan de Rembrandtlaan blijft er meer dan voldoende flexibele ruimte tussen de woningbouw prognose en de harde plancapaciteit.

  • 5. Stedelijk gebied:

Het plangebied Rembrandtlaan ligt binnen de kern Oudheusden en maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied. Ter plaatse stond een schoolgebouw. Deze school heeft zijn functie verloren en is weggehaald, waarmee de locatie vrijgekomen is voor herstructurering zoals beoogd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

  • 6. Multimodaal ontsloten:

Het plangebied voldoet aan de 2e stap van de ladder, waardoor dit onderdeel niet formeel van belang is. De locatie is met eigen vervoermiddelen goed ontsloten, auto, fiets en lopend. Oudheusden is via de streekbus met het openbaar vervoer bereikbaar. De bushalte ligt op 650 m van het plangebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en past binnen nationaal beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010-2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. Op figuur 3.1 is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.RembrlnOudheusden-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart (Ruimtelijke plannen)

Op de structurenkaart van de structuurvisie valt het plangebied binnen 'Kernen in het landelijk gebied'.

Kernen in het landelijk gebied

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen).

De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. De kernen in het landelijk gebied bouwen voornamelijk voor de eigen woningbehoefte.

Conclusie

De ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een voormalig schoollocatie, waar nu de bestemming 'Maatschappelijk' op ligt. De ontwikkeling doelt op de lokale behoefte voor verstedelijking. De ontwikkeling voldoet aan de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant (2014)

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:

  • Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (3.1);
  • Bestaand stedelijk gebied (4.2 en 4.3).

Per artikel wordt (indien relevant) getoetst aan het provinciaal belang.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

De regels voor het plan worden afgestemd op de naaste omgeving. Hierdoor draagt het plan zorg bij voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken en de naaste omgeving.

b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het gehele plangebied wordt zo functioneel mogelijk ingericht, binnen het passend beeld van de directe omgeving. Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking. Met de ontwikkeling wordt een nieuwe invulling gegeven aan een voormalige schoollocatie. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

Zoals beschreven in hoofdstuk 4 heeft het plan geen gevolgen voor de hier genoemde aspecten. Daarnaast is middels de opgenomen wijzigingsbevoegdheid planologisch rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling.

b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, passen in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieu aspecten en volksgezondheid;

De nieuwe invulling van het plangebied past in het huidige straatbeeld. Aan de noord en west zijde van het plangebied is reeds woningbouw gerealiseerd. Voortbordurend op de directe omgeving zal het plan zijn inpassing krijgen. Vanwege de wijzigingsbevoegdheid die op het plangebied zit, is er al rekening gehouden met deze ontwikkeling. Significante effecten op milieu aspecten en volksgezondheid zijn niet aan de orde.

c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Er wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige infrastructuur ter ontsluiting van het plangebied. Deze ontsluiting is voldoende voor de ontwikkeling.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand

stedelijk gebied.

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant valt een kern in landelijk gebied onder bestaand stedelijk gebied.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4 onder b, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plan capaciteit voor woningbouw.

2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en

b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is

verwezenlijkt.

Het beoogde aantal woningen is opgenomen op de gemeentelijke planningslijst woningbouw die naar aanleiding van het regionaal ruimtelijk overleg is opgesteld.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Verordening Ruimte 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heusden 'ideeën voor een plek' (2009)

Deze structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020. Relevant voor dit bestemmingsplan is het thema wonen.

Wonen

De gemeente Heusden heeft met haar “Nota Volkshuisvesting 2030' gekozen voor een open scenario. Dit scenario voorziet in de realisering van 3.580 woningen tot 2030. De meest recente provinciale prognoses gaan zelfs uit van een verruiming en versnelling van dit programma. Daarin wordt namelijk uitgegaan van de bouw van 3.320 woningen in de periode 2009 tot 2020 en 5.385 in de periode 2009-2030.

Deze taakstelling biedt goede perspectieven om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Nieuwe woningbouwlocaties worden geconcentreerd aan de randen van de kernen. Daarnaast wil de gemeente:

  • duurzame bouw stimuleren;
  • aantasting van het buitengebied voorkomen;
  • het woonklimaat optimaliseren.

De gemeente richt zich in eerste instantie op het afronden van lopende woningbouwprojecten. Nieuwe locaties worden na 2010 in gebruik genomen, grote en minder grote locaties.

Toetsing

Dit project past binnen de kaders van de structuurvisie. Het draagt bij aan het afstemmen van de woningvoorraad op toekomstige behoefte.

3.3.2 Woonvisie Heusden 2014-2024

Met het vaststellen van de woonvisie Heusden 2014-2024 “Dromen waarmaken” is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan draagt bij aan het bieden van kansen voor nieuwbouw op burgerinitiatief. Er wordt zo veel mogelijk flexibiliteit geboden, waardoor het plan binnen de uitgangspunten van de woonvisie past.

3.3.3 Groenstructuurplan

In paragraaf 4.1 en 4.2 van het Groenstructuurplan is opgenomen dat, als er door een ontwikkeling verlies aan openbaar groen ontstaat, compensatie plaats moet vinden. Voor het kappen van bomen is daarnaast een kapvergunning nodig.

Toetsing en conclusie

In het zuid-oostelijk deel van het plangebied is openbaar groen aanwezig. Indien dit ten behoeve van de ontwikkeling verloren gaat, dient compensatie conform het groenstructuurplan plaats te vinden. Met inachtname hiervan past de ontwikkeling binnen de kaders die gesteld zijn in het groenstructuurplan.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In de Erfgoednota heeft de gemeente vastgelegd hoe het cultureel erfgoed behouden en versterkt kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de cultuurhistorische waardenkaart. Archeologie is vastgelegd via de 'archeologische verwachtingenkaart' en 'archeologische beleidsadvieskaart'. In het gemeentelijke archeologiebeleid is aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Er zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied of de directe omgeving aanwezig.

Archeologie

Door BAAC is in 2015 bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden van het plangebied. Binnen het gehele plangebied worden archeologische resten verwacht behorende bij nederzettingen, dijkwoningen en huisplaatsen vanaf de Laat Romeinse tijd. Er geldt voor het gehele plangebied een specifiek zeer hoge verwachting op het aantreffen van funderingen, muurresten, uitbraaksleuven, grachten, waterputten en bijgebouwen behorende bij het kasteel Oudheusden. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat er sprake is van een gracht binnen het centraal westelijke deel van het plangebied. Deze gracht maakt onderdeel uit van het kasteelterrein Oudheusden en vormt daarbij de oostelijke grens van het kasteelterrein. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de gemeente een selectiebesluit genomen voor uitvoering van een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven. Door Econsultancy is een programma van eisen opgesteld voor het proefsleuvenonderzoek. Dit programma van eisen is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

Conclusie

Het aspect archeologie is, met inachtneming van de onderzoeksresultaten, geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Door Econsultancy is bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek sluiten aan bij het beeld dat in het archeologisch onderzoek naar voren komt. Laagtes in het terrein en delen van de oude kasteelgracht zijn gevuld met grond en bodemvreemd materiaal. Bij de meest recent aangevulde delen van het terrein aan de noordzijde zijn verontreinigingen aangetroffen. Aanbevolen wordt deze te verwijderen. Voor het overige is de bodem geschikt voor de nieuwe functie.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, met inachtneming van de onderzoeksresultaten, geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

In het bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft –  moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het perceel bestaat momenteel uit grasland met enkele jonge boompjes en speeltoestellen.

Beoogde ontwikkelingen

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 20 woningen mogelijk gemaakt.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van het Natuurnetwerk Noord-Brabant (voorheen de Ecologische hoofdstructuur) is provinciaal uitgewerkt in Structuurvisie en verordening.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkeling dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • 1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • 2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op minimaal 450 m van het Natuurnetwerk Noord-Brabant (zie figuur hieronder). De afstand tot Natura 2000 bedraagt minimaal 5 km. Vanwege deze grote afstand en de relatief kleinschalige ingreep is er geen enkel effect van het plan op deze beschermde natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.RembrlnOudheusden-VG01_0004.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rood) ten opzichte van het provinciale Natuurnetwerk (groen)

Soortenbescherming

Het plangebied herbergt geen vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaarbeschermde soorten en geen groeiplaatsen van zwaarbeschermde planten. Jaarrond beschermde vogelnesten zijn hier niet aanwezig. De groenstrook langs de rand functioneert als broedplaats voor vogels. Deze strook wordt echter niet beïnvloed, met uitzondering van enige verstoring tijdens de bouwwerkzaamheden. Door deze werkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten wordt strijdigheid met de Flora- en faunawet voorkomen.

Op het perceel zelf zijn naar verwachting algemene, licht beschermde soorten aanwezig als egel, veldmuis, mol etc. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de relevante verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.

De aangrenzende groenstrook functioneert naar verwachting als foerageergebied voor vleermuizen. Indien het groen langs de zuidoostelijke rand ongemoeid blijft, zullen de beoogde woningen een verwaarloosbaar effect hebben op deze functie. Daarom is in eerste instantie geen nader veldonderzoek noodzakelijk. Indien het groen ten behoeve van de bouw echter wel (deels) verloren zal gaan, dient, alvorens groen wordt gerooid, onderzocht te worden of het groen fungeert als leefgebied voor zwaarbeschermde soorten en jaarrond beschermde vogelnesten.

Conclusie

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden staan de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Na overleg met het waterschap is de waterparagraaf op enkele punten aangepast.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschap:

  • Waterbeheerplan 2016-2021;
  • Keur.

Gemeente:

  • Waterplan;
  • Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2016.

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied.

Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010-2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen.

De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Heusden en haar waterpartners (Waterschappen Aa en Maas en De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water) hebben een integraal waterplan opgesteld. De aanleiding hiervoor was een omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: in plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe). Om aan te kunnen geven hoe de gemeente omgaat met water, zijn in het waterplan zeven waterdoelen geformuleerd:

  • een veerkrachtig en duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • een optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • een effectieve waterorganisatie;
  • een veilig en gezond watersysteem;
  • optimale recreatiemogelijkheden en een juiste educatie;
  • water als ordenend principe;
  • een maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en watercommunicatie.

Deze doelstellingen zijn uitgewerkt als gebied specifieke streefbeelden voor stedelijk-, landelijk-, en natuurlijk gebied. Het waterplan is een 'parapluplan' voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en (beleid)uitgangspunten voor projecten binnen de gemeente Heusden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 15 mei 2012 is het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) voor de gemeente Heusden opgesteld voor het jaar 2012-2016. Een GRP is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. Om water op straat te voorkomen in de gebieden waar wateroverlast wordt ervaren, zijn korte termijn maatregelen benoemd die de wateroverlast grotendeels terugdringen. Door de afvoercapaciteit van de riolering te vergroten, zal het oppervlaktewater echter nog intensiever belast worden met afvoer vanuit het stedelijk gebied. Een duurzame lange termijn oplossing is het afkoppelen van verhard oppervlak en het water bergen in de daarvoor geschikte locaties net buiten de kern. Hiertoe is een kaart opgesteld met zoekgebieden voor waterberging. Bij het afkoppelen van hemelwater wordt in beginsel gestart met de verharde gebieden die het verst van de overstorten zijn gelegen, zodat het afkoppelen direct effect heeft op het hele rioleringsgebied.

In het hemelwaterbeleid staan 4 pijlers centraal:

  • Aanpak bij de bron; voorkomen van verontreiniging van hemelwater.
  • Hemelwater vasthouden/infiltreren en bergen (en dan pas afvoeren).
  • Hemelwater gescheiden van afvalwater afvoeren.
  • Integrale afweging op lokaal niveau.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt in het oostelijke deel van de kern Oudheusden. Op de locatie was voorheen een basisschool aanwezig. De locatie bestond dan ook hoofdzakelijk uit verharding. Deze school is inmiddels gesloopt. In de huidige situatie staan er enkele speeltoestellen en in 2014 is het terrein aangevuld met schone grond in verband met een bouwput.

Bodem en grondwater

Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,8 m tot 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en nabij het plangebied zijn geen hoofdwatergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 20 woningen. Het projectgebied is circa 3000 m². Het projectgebied was in het verleden nagenoeg volledig verhard (schoolgebouw met bijbehorende terreinverharding/speelplaats). In de nieuwe situatie zal naar verwachting maximaal 80% (bebouwingspercentage 70% en 10% terreinverharding) worden verhard. Er zal geen sprake zijn van een toename van verharding. Een vergunning in het kader van de keur is noodzakelijk als de toename van verharding meer dan 2000 m² bedraagt. Bij minder dan 2000 m² toename (of geen toename) bepaalt de gemeente de norm voor HNO.

Conform het vGRP wordt het hemelwater volledig op eigen terrein opgevangen en verwerkt. Voor de berekening van de benodigde compensatie wordt de berekeningsmethode van de (nieuwe) keur gehanteerd: compensatie (m³) = verhard oppervlak (m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (m). Uitgaande van

bebouwing van maximaal 2100 m² (70%) en overige terreinverharding van maximaal 300 m² (10%) is de benodigde compensatie 2400 m² x 1 x 0,06 = 144 m³. De hier berekende omvang van de compenserende waterberging betreft de omvang op basis van het zwaarste scenario en betreft een ‘altijd goed’-maatregel.

De gemeente Heusden zal op basis van de nieuwe keur in overleg met het waterschap een nieuwe beleidslijn vaststellen voor compenserende waterberging. Desgewenst, kan de omvang van de compenserende waterberging op dat moment worden aangepast aan het vastgestelde beleid.

Op het perceel zijn voldoende mogelijkheden om in de berging te voorzien. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een infiltratievoorziening onder de parkeervoorzieningen en/of terrassen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Conclusie

Met inachtname van de genoemde maatregelen heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van een rustige woonwijk en wordt dan ook omringd met woonfuncties. Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

 

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

 

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen, transport

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Op circa 100 m ten noorden van het plangebied is een gasontvangstation aanwezig. Deze inrichting valt niet onder het Bevi. De inrichting heeft geen plaatsgebonden risicocontour en vormt dan ook geen belemmering.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen, transport

Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de gemeentelijke weg (Kasteellaan) waar transport van gevaarlijke stoffen over plaats vindt. De omvang van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg is zeer beperkt. In mei 2008 is door de Provincie Noord-Brabant onderzoek gedaan naar het transport van gevaarlijke stoffen over de provinciale/gemeentelijke wegen binnen de gemeente Heusden.

Conclusie uit dit onderzoek is dat de voor externe veiligheid relevante transporten binnen de gemeente voornamelijk plaats vinden ten behoeve van de tankstations en voor de propaantanks die zijn gelegen in het buitengebied. De relevante stoffen die middels tankwagen transport plaatsvinden zijn o.a. diesel, benzine, LPG en propaan. Het onderzoek geeft de te verwachte routes van het transport van externe veiligheid relevante stoffen van en naar bedrijven die zijn gelegen binnen de gemeentegrens. In Heusden worden de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet overschreden.

Op grond van de Bevt dient voor ontwikkelingen binnen 200 meter van een weg waarover een (significant) transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, het groepsrisico te worden bepaald en verantwoord. Om de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen inzichtelijk te maken, is het niet altijd noodzakelijk om deze risico's te berekenen. Er zijn ondergrenzen waarbij er per definitie geen risiconormen kunnen worden overschreden. Vuistregels geven deze ondergrenzen aan waarbij verdere rekenexercities (middels RBM II) overbodig zijn. De situatie ter hoogte van het plangebied is getoetst aan de vuistregels.

Tabel 4.1 Transportfrequentie per jaar van het wegvak nabij het plangebied

Wegvak nr.   Omschrijving wegvak (naam van kruising tot kruising)   Bedrijf nr.   Transportbewegingen per jaar per stofklasse   Vaststellen EV  
      GF3 (LPG + Propaan)   LF1 (diesel)   LF2 (benz)   LT1   LT2   GT   Weg 50 km/h   Weg 80 km/h   PR   GR
 
13   Vanaf afrit N267, Oudheusden, Vestigingstraat, Westakker, Steenweg - Kasteellaan, Herptseweg richting Herpt vervolgen Watersteeg, Zegelaarsweg tot aan kruising met Groenstraat   44-45-46- deel van B   240   24   x   x   x   x   deels   ja   nee   nee  

Met behulp van deze vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport en op basis van de in mei 2008 uitgevoerde “Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen” is vastgesteld dat er ter hoogte van de Kasteellaan, geen PR 10-6 bestaat en dat het groepsrisico minder dan 0,1 x oriënterende waarde bedraagt en dat ten gevolge van het plan het groepsrisico niet toeneemt.

Een risicoberekening (zowel plaatsgebonden als groepsrisico) is derhalve niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied door het transport ven gevaarlijke stoffen over deze weg. Wel dient het groepsrisico nog (beperkt) verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied is één buisleiding gelegen die relevant is voor het aspect externe veiligheid. Het betreft een hogedruk aardgasleiding (4,5 inch en 40 Bar) in beheer bij de Gasunie met een invloedsgebied van ca. 50 meter. Deze leiding is gelegen ten westen van het plangebied. Het invloedsgebied reikt over het plangebied. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter aan weerszijde van de leiding gemeten vanuit het hart van de leiding. Deze belemmeringenstrook is opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan.

Op basis van de door de leidingexploitant aangeleverde leidingdata is voor de buisleiding de hoogte van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico berekend. Uit deze CAROLA berekening (bijlage 6) blijkt dat er ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar aanwezig is. Uit de berekening blijkt tevens dat het maximale GR ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0.01 x de oriënterende waarde (OW), namelijk 0.007 x OW.

Het groepsrisico is berekend met en zonder de ontwikkeling (20 reguliere woningen). Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico niet significant toeneemt.

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgasleiding dient een verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. Hiervoor dient conform het Bevb de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld advies te geven over:

  • de mogelijkheden van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval, en;
  • de mogelijkheid voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voor doet.

Conform het Bevb mag bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De gemeente Heusden heeft (nav het advies van de Veiligheidsregio d.d. 25 mei 2016) een beperkte verantwoording Groepsrisico opgesteld die deel uitmaakt van het bestemmingsplan (bijlage 5).

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ofwel ontsloten via de Van Deelenstraat ofwel via de Rembrandtlaan. Beide wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom en kennen een maximum snelheid van 30 km/u. De wegen zijn ingericht met een enkele rijloper, waarbij het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer gemengd worden afgewikkeld. Dit past binnen de inrichtingseisen van Duurzaam Veilig. Voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig. De ontsluiting zal verder voornamelijk plaatsvinden in noordelijke richting, naar de Herptseweg. Via de Kasteellaan of Steenweg, de Laagstraat en Vestingstraat kunnen vervolgens de op- en afritten van de N267 worden bereikt. Deze leidt in zuidelijk richting naar de A59 en in noordelijk richting, via de N283 en N322 naar de A27. De ontsluiting is voor alle modaliteiten goed.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan worden bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Heusden zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Heusden 2016. Hierin staan per type woning de parkeernormen opgenomen. Voor onderhavig plan is nog niet duidelijk wat voor type woningen gerealiseerd zullen worden. Naast grondgebonden woningen wordt ook gestapeld bouwen toegestaan. Zodoende zal bij het indienen van het bouwplan ten behoeve van de bouwvergunning getoetst moeten worden aan de parkeernormen zoals vastgelegd in de genoemde nota. Deze normen zijn tevens vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. Ten behoeve van de bouwvergunning zal, op basis van de gemeentelijke parkeernormen, getoetst worden of voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden.

4.8 Geluid

Wegverkeerslawaai

De ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 20 nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Op basis van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient voor nieuwe woningen ook ten aanzien van niet gezoneerde wegen inzichtelijk gemaakt te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De locatie ligt niet binnen de geluidszone van gezoneerde wegen.

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. In dit kader is rekening gehouden met de ligging van de te realiseren woning aan de Rembrandtlaan en de Van Deelenstraat.

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB.

Uitgangspunten

Uitgangspunt voor het akoestisch onderzoek is de realisatie gestapelde woningen bestaande uit twee of drie bouwlagen. Zodoende is gerekend op de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter.

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Deze zijn aangeleverd door de gemeente Heusden en, omdat geen tel- of modelgegevens beschikbaar zijn, gebaseerd op aannames. Voor zowel de Rembrandtlaan als de Van Deelenstraat is een aanname gedaan van 2.000 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Voor akoestisch onderzoek dient uitgegaan te worden van verkeersintensiteiten op een gemiddelde weekdag. Door de gemeente Heusden wordt een omrekenfactor gehanteerd van 0,88. Voor beide wegen geldt op een weekdag zodoende een itensiteit van 1.760 mvt/etmaal. Ook is door de gemeente Heusden een voertuig- en etmaalverdeling aangeleverd. Deze is terug te vinden in de rekenbladen in Bijlage 1.

Beide wegen kennen een maximum snelheid van 30 km/u en beide zijn uitgevoerd in elementverharding (in keperverband).

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Hierbij is de kortste afstand aangehouden tussen de as van beide wegen tot aan de grens van de woonbestemming.

In onderstaande tabel is de geluidbelasting op de randen van de woonbestemming weergegeven. Hierbij is steeds onderscheid gemaakt naar waarneemhoogte en bron.

Tabel 4.2 Overzicht geluidbelasting gevel

Bron   Waarneemhoogte   Geluidbelasting  
Rembrandtlaan   1,5 meter   49 dB  
  4,5 meter   50 dB  
  7,5 meter   49 dB  
Van Deelenstraat   1,5 meter   52 dB  
  4,5 meter   51 dB  
  7,5 meter   50 dB  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat ten aanzien van beide wegen de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde wordt echter niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de Rembrandtlaan en de Van Deelenstraat. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/u dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar.

Conclusie

Ten aanzien van de niet-gezoneerde Rembrandtlaan en Van Deelenstraat bedraagt de geluidsbelasting op de gevel maximaal respectievelijk 50 dB en 52 dB. De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/u-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Bovendien is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van gezoneerde wegen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);

een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met maximaal 20 toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Provincialeweg (N267). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,5 µg/m³ voor NO2, l 22,7 µg/m³ voor PM10 en 14,5 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 11 dagen.

Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

De basis voor de plankaart, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond met topografische gegevens. Op de plankaart is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven.

Uitgangspunt voor de regels is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Daarnaast is voor de regels ook aansluiting gezocht bij de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, onder meer met betrekking tot de antidubbeltelbepaling en het overgangsrecht.

5.2 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen'.

Naast deze enkelbestemmingen is ook de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen, die wordt aangegeven door de afkorting L-G. Ter plaatse van gronden met deze dubbelbestemming gelden aanvullende en/of afwijkende eisen met betrekking tot bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Op de verbeelding wordt met een maatvoeringsaanduiding het maximum aantal toegestane wooneenheden (woningen) aangegeven. Met een bouwaanduiding is aangegeven dat tevens gestapeld gebouwd mag worden.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting op de regels

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen

dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 3)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Binnen het bouwvlak mogen gebouwen worden opgericht. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 7 en 11 meter. De gronden buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is.

Daarnaast is met de aanduiding 'gestapeld' aangegeven dat tevens bouw in gestapelde vorm (2-3 lagen) is toegestaan.

Leiding - Gas (Artikel 4)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de strook aan de zuid-westkant van het plangebied en dient ter bescherming van de gasleiding die zich daar bevindt. Ter plaatse van gronden met deze dubbelbestemming mogen in principe alleen bouwwerken ten behoeve van de instandhouding van de leiding worden gebouwd en geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

5.3.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling zoals deze verplicht is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot het bouwen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische resten.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In deze bepalingen zijn enkele gebruiksvormen aangegeven, die in ieder geval als strijdig met het

bestemmingsplan worden aangemerkt. Het gebruiksverbod zelf is geregeld in artikel 2.1 van de Wet

algemene bepalingen omgevingsrecht.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregel (Artikel 9)

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij de

inwerkingtreding van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel (Artikel 10)

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan

aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Deze uitvoerbaarheid betreft in het bijzonder de financieel economische uitvoerbaarheid. In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. Daarnaast moet worden aangegeven of er een exploitatieplan wordt opgesteld of dat er sprake is van een overeenkomst.

Kostenverhaal

Dit bestemmingsplan leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • Het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • Het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • Het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is. Het projectgebied is volledig in eigendom van de gemeente Heusden. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Ook is het stellen van locatie- of faseringseisen niet nodig. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

Financiële uitvoerbaarheid

De kosten die verband houden met het nieuwe gebruik zijn plankosten en de kosten van de bouw. De plankosten worden door de gemeente betaald en de bouwkosten door een toekomstige koper. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het betreft een ontwikkeling die, zij het beperkter wat betreft doelgroep en type woningen, in het bestemmingsplan ‘Oudheusden’ al was voorzien door een wijzigingsbevoegdheid. Dit bestemmingsplan

heeft de totale procedure van inspraak en zienswijzen destijds doorlopen. De aanpassing ten opzichte van dit geldende bestemmingsplan is beperkt. Om deze reden is conform de gemeentelijke inspraakverordening besloten af te zien van een terinzagelegging van het voorontwerp-bestemmingsplan ‘Rembrandtlaan, Oudheusden’.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast

zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor dit plan is overleg gepleegd met:

  • 1. Gedeputeerde Staten Noord-Brabant, directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving;
  • 2. Waterschap Aa en Maas;
  • 3. Veiligheidsregio Brabant-Noord;
  • 4. Gasunie.

Het waterschap Aa en Maas heeft verzocht de verhardingstoename en daarvan afgeleide wateropgave in de waterparagraaf van de toelichting te kwantificeren. De waterparagraaf wordt hierop aangevuld.

De Gasunie heeft gevraagd de regels behorende bij de bestemming ‘Leiding-Gas’ (artikel 4) op een aantal punten aan te passen/aan te vullen. Het artikel wordt overeenkomstig het verzoek aangepast.

De Veiligheidsregio Brabant-Noord heeft op 25 mei 2016 een advies uitgebracht. Dit advies wordt als bijlage 4 aan de Toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd. Naar aanleiding van dit advies is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld, die als bijlage 5 aan de toelichting van het bestemmingsplan wordt toegevoegd. Ook wordt de paragraaf externe veiligheid aangepast/uitgebreid.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben gereageerd, dat zij geen aanleiding zien tot het maken van opmerkingen.

Vaststellingsprocedure

In het kader van de vaststellingsprocedure conform artikel 3.1.8 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 26 mei 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gekregen om zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Bij de gemeente zijn gedurende deze periode 12 zienswijzen ingediend. De samenvatting en beantwoording hiervan is opgenomen in de Nota zienswijzen in bijlage 7. De Nota wijzigingen (bijlage 8) en de bijlage daarbij (bijlage 9) bevat een overzicht van de ambtshalve wijzigingen en de wijzigingen die naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen zijn doorgevoerd.