Plan: | Kooiweg 1a, Drunen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0797.Kooiweg1a-VG01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kooiweg 1a, Drunen" van de gemeente Heusden.
Op de locatie aan de Kooiweg 1a is thans een tuinplantencentrum gevestigd. Op het zuidelijke deel van dit perceel rust de bestemming 'Agrarisch' waar de initiatiefnemer de kwekerij gevestigd heeft. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande winkelruimte (kas) in zuidelijke richting uit te breiden met 200 m²; een nieuwe parkeervoorziening aan te leggen; en op het achterste deel (meest zuidelijke gedeelte) de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren (circa 250 m²).
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Heusden Buitengebied, 4de herziening", omdat de uitbreiding van het tuinplantencentrum niet past binnen de bestemming 'Agrarisch'. De gemeente Heusden heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing en regels voor de uitbreiding van het tuinplantencentrum ter plaatse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Heusden, sectie L, nummers 7255, 7330 en 7331. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 4.475 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Heusden Buitengebied, 4de herziening", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 1 april 2020. Daarnaast gelden de bestemmingsplannen ''Parapluplan Parkeren Heusden'' dat op 18 september 2018 is vastgesteld en ''Parapluplan Wonen'' dat vanaf 25 maart 2021 ter inzage ligt.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch', 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Wonen'. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden onder andere aanwezen voor agrarische bedrijfsuitoefening, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder andere aangewezen voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven. Daarnaast kent deze bestemming de functieaanduidingen 'bedrijfswoning uitgesloten' (ter plaatse is een bedrijfswoning niet toegestaan) en 'specifieke vorm van bedrijf - bestaand bedrijf' (ter plaatse van deze aanduiding is enkel een tuincentrum toegestaan).
Ter plaatse van de bestemming 'Tuin' zijn de gronden onder andere aangewezen voor tuinen, erven en verhardingen en; water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden onder andere aangewezen voor wonen, waarbij geldt dat, het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2' niet meer dan 2 mag bedragen. Daarnaast ligt er binnen deze bestemming gedeeltelijk een bouwvlak.
Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.
Op 18 september 2018 heeft de gemeente Heusden het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren Heusden'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.
Per 25 maart 2021 ligt het ontwerpbestemmingsplan ''Parapluplan Heusden'' ter inzage. Dit bestemmingsplan komt voort uit de vaststelling van het beleid 'Huisvesting arbeidsmigranten 2020'. Ter bevordering van de leefbaarheid in de wijk en ter voorkoming van mogelijke toekomstige overlastsituaties is als algemeen uitgangspunt in dit beleid opgenomen 'de aanwezigheid van arbeidsmigranten te spreiden'. Onderhavig planvoornemen heeft geen betrekking op de bouw van nieuwe woningen en/of de vestiging van arbeidsmigranten. Een toetsing aan dit beleid is dan ook niet aan de orde.
Voorliggend initiatief betreft de uitbreiding van het tuinplantencentrum. Dit initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat dit niet is toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het plangebied is gelegen op de kruising Kooiweg - Bosscheweg tussen de kernen Drunen en Nieuwkuijk. De locatie is thans gedeeltelijk in gebruik als tuinplantencentrum en gedeeltelijk als woonlocatie. Ter plaatse zijn twee bedrijfswoningen (Bosscheweg 55 en Bosscheweg 58) en circa 880 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig. Tevens is er reeds een vergunning verleent voor de aanbouw van 220 m² aan bedrijfsbebouwing ten zuiden van de huidige bebouwing.
In de huidige situatie is onderhavig plangebied grofweg te verdelen in twee delen. Het meest noordelijke deel bevat de thans aanwezige bedrijfswoningen en de aanwezige bedrijfsbebouwing. Nagenoeg alle verhardingen zijn in dit gedeelte te vinden. Het zuidelijk deel betreft de kwekerij behorende bij het tuinplantencentrum.
De locatie ligt op de kruising van de Bosscheweg en de Kooiweg. De Bosscheweg is één van de ontsluitingswegen van de kern Drunen. In westelijke richting bevindt zich het centrum van de kern Drunen, in oostelijke richting ligt Nieuwkuijk. De Kooiweg is een weg in het buitengebied van de gemeente Heusden, voornamelijk bedoelt voor bestemmingsverkeer en voor agrarisch verkeer. Het plangebied wordt ontsloten op de Kooiweg.
In de huidige situatie bestaan er twee individueel ingerichte voortuinen ten behoeve van de (bedrijfs)woningen. Daarnaast is het perceel langs de Kooiweg omrand door een groene erfafscheiding. Het plangebied bevat geen oppervlaktewater.
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven, tevens bijgevoegd in bijlage 1.
INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS
Onderhavig planvoornemen bestaat uit de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²).
De goot- en bouwhoogte van de reeds bestaande bedrijfsbebouwing wordt hierin aangehouden als maximum door te voeren maatvoeringen. Zo sluit de nieuwe bebouwing stedenbouwkundig (qua maat, schaal en architectuur) aan bij de bestaande bebouwing.
Het voorliggende initiatief zorgt voor één extra ontsluiting op de Kooiweg. De toevoeging van deze extra ontsluiting past binnen het huidige straatbeeld van dit deel van de Kooiweg, omdat in het verleden op dezelfde locatie een uitrit heeft gezeten.
De uitbreiding van het tuinplantencentrum heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Heusden wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Heusden tot het buitengebied behoort.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat de verkeersaantrekkende werking binnen het plangebied uit de twee bedrijfswoningen en het tuinplantencentrum. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, twee-onder-een-kap. Het tuinplantencentrum, valt om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel tuincentrum. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Koop, twee-onder-een-kap | 7,4 - 8,2 per woning | 2 woningen | 14,8 - 16,4 |
Tuincentrum | 15,1- 18,0 per 100 m² bvo | 1.100 m² | 166,1 - 198,0 |
Totaal | 180,9 - 214,4 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 214 verkeersbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie wordt binnen het plangebied de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m² uitgebreid, wordt er een nieuwe parkeervoorziening aangelegd en wordt de mogelijkheid geboden om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²). De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, twee-onder-een-kap. Het tuinplantencentrum, valt om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel tuincentrum. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal | Totaal |
Koop, twee-onder-een-kap | 7,4 - 8,2 per woning | 2 woningen | 14,8 - 16,4 |
Tuincentrum | 15,1- 18,0 per 100 m² bvo | 1.550 m² | 234,1 - 279,0 |
Totaal | 248,9 - 295,4 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 295 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
De verkeersgeneratie van dit initiatief bedraagt, in een worst-case scenario, 81 verkeersbewegingen per etmaal. De Kooiweg heeft een relatief lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Kooiweg en omliggende wegen kan plaatsvinden.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Heusden heeft hiertoe het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren Heusden'' vastgesteld. Van toepassing zijn de normen uit de ''Nota Parkeernormen Heusden 2016'', waarin het plangebied wordt aangeduid als 'Rest bebouwde kom en Buitengebied'.
Voor onderhavig planvoornemen dient gerekend te worden met een minimale norm van 2,3 parkeerplaatsen per koop/huurwoning twee-onder-een-kap en 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo voor een tuincentrum. Op basis van deze informatie kan geconcludeerd worden dat het initiatief afgerond moet voorzien in ((2 * 2,3) + (15,5 * 2,7) =) 46,5 (= 47) parkeerplaatsen. Op de inrichtingsschets is aangetoond dat onderhavig plangebied hierin kan voorzien.
Binnen het initiatief zullen de reeds bestaande groenelementen (voortuinen en groene erfafscheiding) behouden blijven. Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om het bedrag dat dient te worden geïnvesteerd aan kwaliteitsverbetering van het landschap (provinciale eis, zie paragraaf 4.2.3.2) te storten in het gemeentelijke groenfonds. Het plan omvat geen aanleg van oppervlaktewater.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavig planvoornemen betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²).
Behoefte
Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van het gevestigde bedrijf. Middels dit plan wordt ingezet op de duurzaamheid van zowel de locatie (nieuwbouw voldoet aan alle hedendaagse eisen) als van de bedrijfsvoering (ingezet op een toekomstbestendige bedrijfsvoering). Hieruit wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.
Buiten bestaand stedelijk gebied
Zoals eerder is aangehaald dient - indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - gemotiveerd te worden waarom deze ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.
Onderhavig initiatief leidt niet tot de nieuwvestiging van een bedrijf. Enkel wordt voorzien in nieuwe (duurzame) bedrijfsbebouwing die groter is dan de bestaande oppervlakte. Daarnaast is verhuizing naar een nieuwe locatie in redelijkheid geen optie voor de onderneming, noch ruimtelijk, noch financieel.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²).
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe bedrijfsbebouwing binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de bedrijfsbebouwing. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de bedrijfsbebouwing en de inrichting van het perceel kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Dit initiatief gaat niet uit van een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied. Dit aspect is hierdoor niet van toepassing. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door het mogelijk maken van deze bedrijfsuitbreiding wordt een positieve bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee het vestigingsklimaat. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²) in het 'Landelijk gebied'.
Artikel 3.60 IOV
Conform artikel 3.60 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) zijn bestaande agrarisch-technisch hulpbedrijven / agrarisch-verwante bedrijven in Landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.
Artikel 3.60 Bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf / agrarisch-verwant bedrijf in Landelijk gebied
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf of een bestaand agrarisch-verwant bedrijf die:
Artikel 3.71 IOV
Conform artikel 3.71 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is de redelijke uitbreiding van een bestaand bedrijf in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.
Artikel 3.71 bestaande niet-agrarische functie in landelijk gebied
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:
Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'beperkingen veehouderij'. Het artikel 3.51 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat middels onderhavig planvoornemen het tuinplantencentrum op eigen terrein wordt uitgebreid en wordt verduurzaamd (toekomstbestendige bedrijfsvoering).
Het plan neemt een verrommelde situatie weg en leidt tot verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.
Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.2.3 waarin het project aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' wordt getoetst.
Het plan voldoet aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op grond van deze verordening (zie paragraaf 4.2.2) is kwaliteitsverbetering van het landschap ook voor dit project van toepassing.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap. Aan de orde komen:
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in drie categorieën ingedeeld in de gemaakte afspraken. Voorliggend initiatief is een zogenaamde categorie 3-ontwikkeling (niet-planmatige ontwikkeling in het buitengebied). Uitgangspunt is een methodiek voor een landschappelijke tegenprestatie die uitgaat van een forfaitair bedrag op basis van grondwaardevermeerdering (bestemmingswinst).
De basisinspanning plus de extra inspanning moeten samen ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend. Uit de berekening volgt dat de benodigde landschappelijke kwaliteitsverbetering 20% x € 267.000,00 = € 53.400,00 bedraagt. Deze berekening is als bijlage 2 opgenomen.
De initiatiefnemer is voornemens om het bedrag (€ 53.400,00) dat dient te worden geïnvesteerd aan kwaliteitsverbetering van het landschap te storten in het gemeentelijke groenfonds, omdat het eigen terrein geen ruimte biedt voor enige vorm van aanplanting van groen. Met de gemeente is hierover overeenstemming bereikt. Dit is nader uitgewerkt in de afgesloten anterieure overeenkomst.
De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Het opstellen, uitvoeren en instandhouden van het beplantingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels.
Op 21 juli 2009 heeft de gemeente Heusden de Structuurvisie Heusden 2009 vastgesteld. De structuurvisie schetst de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020. De structuurvisie geeft een richtsnoer die aangeeft welke investeringen en ruimtelijke ingrepen het best passen bij het beleid voor de langere termijn. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van de structuurvisie weer.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
Onderhavig plangebied is gelegen in de 'landgoederenzone'. Dit gebied tussen Drunen en Nieuwkuijk kan in samenhang met de centrale landschappelijke zone een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een fraaie landschappelijke geleding tussen deze kernen.
In dit gebied wordt, conform de Structuurvisie, enige ruimte geboden voor wonen. Daarmee wordt een tevens een bijdrage geleverd aan de landschappelijke ontwikkeling tussen Drunen en Nieuwkuijk, als overgang naar het buitengebied. Verder is er in de overgangsgebieden tussen bestaande bedrijventerreinen en nieuwe woningbouwlocaties ruimte voor bedrijvigheid, met name voor de wat lichtere vormen.
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²). Deze ontwikkeling vindt plaats op eigen terrein, waardoor er geen sprake is van nieuw te ontwikkelen bedrijvigheid.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Heusden 2009.
De gemeente Heusden heeft op 20 juli 2010 de Ontwikkelingsvisie Buitengebied vastgesteld, die als toetsingskader dient voor initiatieven in het buitengebied die niet passen in het bestemmingsplan. Voor de ontwikkelingsvisie is voor Drunen dezelfde plankaart als opgenomen in de Structuurvisie Heusden 2009 (paragraaf 4.3.1) van toepassing.
Analyse
Onderhavig plangebied is gelegen op de grens van de 'Dekzandrug' en de 'Parkzone'. De dekzandrug is het iets hoger en droger gelegen gebied in de omgeving van de grotere kernen Vlijmen, Nieuwkuijk, Haarsteeg, Elshout en Drunen met een rijke cultuurhistorie. Hier, waar de vruchtbare eerdgronden liggen, waren vroeger de (fruit)tuinen, bouwlanden en akkers te vinden. De parkzone ligt midden in de dekzandrug heeft van oudsher een besloten karakter door dichtere boscomplexen en weinig bebouwing (voormalig landgoed). Inmiddels zijn sommige bossen en groenstructuren verdwenen.
Het aspect 'dekzandrug' heeft als landschappelijke doelstelling om de fruit- en boomgaarden te versterken. Hierin is vergroting van agrarische bouwpercelen van grondgebonden agrarische bedrijven (niet meer passend binnen de bouwvlakken uit het bestemmingsplan) mogelijk, mits op een goede manier landschappelijk ingepast.
Conclusie
Het plan past binnen de Ontwikkelingsvisie Buitengebied.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek, Kooiweg 1a te Drunen" (9 april 2021, 13738.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Econsultancy concludeert dat:
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Hierdoor kan de richtafstand met een afstandstap worden teruggebracht.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²). Middels de uitbreiding van het bestemmingsvlak is er sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving. Onderhavig bedrijf betreft een categorie 2 inrichting (SBI-code: 4752). Dit bedrijf heeft een richtafstand van 10 m. Binnen deze zone zijn geen milieugevoelige objecten gelegen.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het gevestigde bedrijf op onderhavige locatie is alleen milieugevoelig op het gebied van gevaar. De aspecten geluid, geur en stof worden hierom buiten beschouwing gelaten. Het aspect gevaar wordt behandeld in de paragraaf 5.1.3.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
De gemeente Heusden heeft in de 'Beleidsnota Externe Veiligheid' beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit document dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron | Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Transportroutes (Bevt) | Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: 1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of 2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of 3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden. |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.
UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND
Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.
Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²) en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Bosscheweg, Heusden; 19635'.
categorie | grenswaarde | 2018 | 2020 | 2030 | ||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 17,7 | 16,1 | 9,8 | ||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 19,0 | 18,0 | 14,6 | ||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 | 25 µg/m³ | 11,9 | 11,0 | 8,6 | ||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,8 | 6,3 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 2,2 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 5.000 m². Het toekomstige bouwvlak voor onderhavig planvoornemen wordt vergroot met circa 2.200 m². Hiermee worden de grenzen van deze dubbelbestemming niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is nu niet noodzakelijk.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Bijlage 4 bevat het stikstofdepositie-onderzoek (V01, 6 januari 2021) waarin zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.
Soortenbescherming
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de bestaande winkelruimte (kas) met 200 m², het aanleggen van een nieuwe parkeervoorziening en de mogelijkheid te creëren om een bedrijfsgebouw voor opslag (loods) te realiseren op het meest zuidelijke deel van het plangebied (circa 250 m²). Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is redelijk goed.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 40 m -mv (bron: bodemkaart).
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).
omschrijving | bestaand | toename | nieuw | ||||||||||||
bebouwing | 1.065,6 | m2 | 450,0 | m2 | 1.515,6 | m2 | |||||||||
bestrating | 600,0 | m2 | 1.100,0 (halfverharding = 0) | m2 | 600,0 | m2 | |||||||||
totaal | 1.665,6 | m2 | 450,0 | m2 | 2.115,6 | m2 |
Het plangebied is thans gedeeltelijk verhard. Als gevolg van de uitbreiding zal de bebouwing/verharding toenemen met maximaal 450 m² (bestrating bestaat uit halfverharding (gralux) en wordt conform het beleid niet meegenomen). Bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 500 m2 en minder dan 20% van het bestaande verhard oppervlak hanteert de gemeente Heusden dat het nieuwe verhard oppervlak met een compensatieberging van 60 mm dient te worden geborgen op eigen terrein.
Uitgaande van de door het waterschap gehanteerde rekenregel bedraagt de benodigde bergingscapaciteit voor het gehele plangebied 126,9 m³ (= 2.115,6 x 0,06). Infiltratie in de bodem kan enkel plaats vinden ter plaatse van de halfverharding. In combinatie met een GHG van 40 cm onder maaiveld en een porositeit van 30% leidt dit tot (1.100 x 0.4 x 0.3 =) 132 m³ aan te bergen hemelwatercapaciteit. Dit leidt ertoe dat het plangebied voldoende ruimte biedt om het hemelwater te bergen op eigen terrein (132 > 126,9).
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Kooiweg geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden (Kooiweg 1, Kooiweg 3, Bosscheweg 53, Bosscheweg 57, Bosscheweg 59 en Bosscheweg 61) en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Omwonenden hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Kooiweg 1a, Drunen’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Zowel de brandweer als het waterschap (na een aanpassing) hebben geen bezwaren tegen het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 juli 2021 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft geleidt tot een aanpassing van het plan, zie bijlage 5. Daarnaast heeft de terinzagelegging gezorgd voor een viertal ambtshalve wijzigingen. Deze wijzigingen zijn weergegeven in bijlage 6.
Het bestemmingsplan is op 11 november 2021 door de raad gewijzigd vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bedrijf (artikel 3)
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven. Ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', is tevens een tuincentrum toegestaan. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling.
Tuin (artikel 4 )
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen. Op en in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Wonen (artikel 5)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep of bedrijf aan huis. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling.
Waarde - Archeologie 4 (artikel 6)
Het gehele plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Derhalve is binnen het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing, die de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek legt op ontwikkelingen waarbij de bodemingreep meer dan 5.000 m² bedraagt.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel
8
)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel
9
)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene afwijkingsregels (artikel
10
)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene procedureregels (artikel
11
)
In dit artikel zijn de regels opgenomen betreffende afwijkings- en wijzigingsregels waaraan het bevoegd gezag zich dient te houden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.