direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlijmense Dijk 67, Vlijmen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Vlijmense Dijk 67, Vlijmen" van de gemeente Heusden.

1.1 Aanleiding en doel

In het oostelijk deel van het stedelijk gebied van Vlijmen ligt een agrarisch perceel met een oppervlakte van circa 1,25 hectare. Op het perceel staat een kortgevelboerderij met bijgebouw (adres Vlijmense Dijk 67). Dit gemeentelijke monument verkeert in een slechte bouwkundige staat.

De eigenaar van de grond heeft het initiatief om het perceel als inbreidingslocatie te ontwikkelen met functies die aansluiten bij het omliggende gebied. Het perceel grenst onder meer aan woningen en de St. Janshof, een verzorgingscentrum voor ouderen.

Het programma bestaat uit:

  • twee gebouwen met elk maximaal 19 zorgappartementen;
  • tien levensloopbestendige woningen;
  • herstel van de kortgevelboerderij tot (beheerders)woning;
  • één kavel voor een vrijstaande woning;
  • openbare ruimte met groen en parkeren.

Het initiatief is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggende toelichting bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het plan.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend kadastrale gemeente Vlijmen, sectie L, nummers 366 en 367. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 12.700 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen:

  • "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013", vastgesteld door de gemeenteraad op 12 mei 2015;
  • "Parapluplan Parkeren Heusden", vastgesteld door de gemeenteraad op 18 september 2018;
  • ''Parapluplan Wonen'', vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2021.

1.3.1 Bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013"

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013". De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen', behoudens de strook grenzend aan de Vlijmense Dijk en Molenstraat die de bestemmingen 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' hebben. Er gelden geen dubbelbestemmingen of gebiedsaanduidingen.

De bestemming 'Wonen' is onder meer bedoeld voor wonen met bijbehorende voorzieningen en aan-huis-verbonden beroep en bedrijf. Het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend ter plaatse van bouwvlakken toegestaan. Ter plaatse van de boerderij is een bouwvlak opgenomen, waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. De boerderij is tevens als gemeentelijk monument aan geduid.

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor tuinen, erven en verhardingen bij de woningen op de aangrenzende gronden. Binnen deze bestemming zijn geen zelfstandige gebouwen toegestaan, maar is het wel mogelijk uitbouwen van woningen te realiseren.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bedoeld voor erftoegangswegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen.

Hoewel het perceel een woonbestemming heeft, kan het plan niet gerealiseerd worden op basis van het geldende bestemmingsplan, omdat er geen sprake is van bouwvlakken voor nieuwe hoofdgebouwen.

1.3.2 Bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren Heusden"

Het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren Heusden" geldt voor de gehele gemeente. In het bestemmingsplan is het gemeentelijke parkeerbeleid vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.3.

1.3.3 Bestemmingsplan ''Parapluplan Wonen''

Het bestemmingsplan ''Parapluplan Wonen'' geldt voor de gehele gemeente. Dit bestemmingsplan komt voort uit de vaststelling van het beleid 'Huisvesting arbeidsmigranten 2020'. Ter bevordering van de leefbaarheid in de wijk en ter voorkoming van mogelijke toekomstige overlast situaties is als algemeen uitgangspunt in dit beleid opgenomen 'de aanwezigheid van arbeidsmigranten te spreiden'. Voorliggend initiatief betreft geen huisvesting van arbeidsmigranten en levert dus geen beperkingen op.

1.3.4 Conclusie

Het initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013", waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0004.jpg"

WIJDERE OMGEVING

Het plangebied betreft een agrarisch perceel met boerderijgebouw aan de oostzijde van de dorpskom van Vlijmen. De dorpskom wordt door het dijklichaam Vlijmense Dijk - Molenhoek gescheiden van het lager gelegen Bisserpoldertje, dat onderdeel is van de Baardwijkse Overlaat.

De Julianastraat-Meliestraat is een van de historische dorpslinten, waarlangs Vlijmen is ontstaan. Het dorpslint wordt gevormd door een mengeling van villa's, boerderijgebouwen en vrijstaande woningen op individuele percelen. De volwassen bomen langs de straat versterken het karakter. Ook de Rooms Katholieke-kerk St. Jan Geboorte staat langs dit lint. Het plangebied ligt direct 'achter' het historisch dorpslint en maakt er geen onderdeel van uit.

Het agrarische gebied ten zuiden van dit dorpslint, dat loopt tot aan het dorpslint Akker-Grote Kerk (niet afgebeeld), is gedurende de twintigste eeuw bebouwd. Dit gebeurde grotendeels organisch, maar er zijn ook enkele planmatige invullingen geweest. De bebouwing in deze zone heeft overwegend een dorps karakter, van individuele panden met één of twee bouwlagen met kap. Het zorgcentrum St. Janshof en het appartementengebouw ten zuiden daarvan vormen met drie en vier bouwlagen hierop een uitzondering. Het plangebied is nog het enige agrarische perceel in dit deel van Vlijmen, dat nog niet is ingevuld met bebouwing.

2.2 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0005.jpg"

DIRECTE OMGEVING EN PLANGEBIED

2.2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel van circa 1,3 hectare, dat tot voorkort in gebruik is geweest voor akkerbouw/maïsteelt. Aan de zijde van de Molenstraat staat een historische kortgevelboerderij, die is aangewezen als gemeentelijk monument. Het gebouw verkeert in een zeer slechte bouwkundige staat en vraagt daardoor om een flinke restauratie om het te kunnen behouden. Bij het boerderijgebouw staan enkele bijgebouwen.

Voor de voorgevel van het boerderijgebouw, die naar het zuiden is gericht, staan drie oude leilinden. Meer naar het westen staat achter de boerderij een oude boomgaard met volwassen fruitbomen. Verder wordt het perceel geheel omgeven door een robuuste haag. Deze groene elementen geven het perceel karakter en zijn het behouden waard.

Direct ten westen van het plangebied staat de St. Janshof, een woon-zorgcentrum voor ouderen. Een langgerekt, onbebouwd woonperceel vormt de grens aan de zuidzijde. Het geldende bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op dit perceel een vrijstaande woning wordt gerealiseerd.


Het plangebied grenst aan de zuidoostzijde aan het dijklichaam, dat zo'n drie meter hoger is dan het plangebied. Een deel van het talud ligt in het plangebied. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de percelen die onderdeel zijn van het historische dorpslint Meliestraat.

2.2.2 Ontsluiting

Het plangebied is ontsloten middels één entree op de Molenstraat. De Molenstraat legt de verbinding tussen de Vlijmense Dijk en het dorpslint Meliestraat. De verkeersintensiteit is beperkt. Hoewel het plangebied aan de zuidwestzijde grenst aan de Kees Klerxstraat, is hier geen inrit aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Programma

Programmatisch en ruimtelijk uitgangspunt voor het plan is het behoud van de monumentale boerderij met bijgebouwen, de realisatie van twee woonzorggebouwen, de realisatie van een aantal levensloopgeschikte grondgebonden woningen en een vrije kavel met woonbestemming.

De cultuurhistorische waarde van de monumentale boerderij met bijbehorend perceel is inspiratiebron voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het grote perceel, omzoomd door bestaande groene hagen waarachter de boerderij net zichtbaar is en met een mooie zichtlijn over het erf naar de kerk van Vlijmen biedt hiervoor aanknopingspunten. Het erf met slechts één toegangspoort en een tuinpad naar de voordeur van de boerderij kenmerkt de beslotenheid van het perceel.


Deze kwaliteiten en sfeer wordt gebruikt als drager voor de gehele ontwikkeling. Het totaal idee is dat van een besloten boerenerf met de bestaande boerderij als blijvend middelpunt. Het plangebied wordt benut om diverse grotere en kleinere gebouwen te realiseren met verwijzing en associaties naar het agrarische landschap, gebouwen en het verleden van de locatie.

3.2 Stedenbouwkundig schetsontwerp

Onderstaande afbeeldingen geven het stedenbouwkundig schetsontwerp weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0007.png"  

STEDENBOUWKUNDIG SCHETSONTWERP

3.2.1 Ontsluiting

Om de beslotenheid en het intieme karakter van het perceel te waarborgen blijven de groene hagen rondom het plangebied behouden. Via de bestaande inrit aan de Molenstraat krijgt de bezoeker van de locatie bij betreden van het perceel hier direct een blik geboden op de monumentale boerderij en de bijgebouwen. Vanaf de entree is ook een mooie zichtlijn tussen de gebouwen richting de kerktoren aanwezig.

In de nieuwe situatie zijn een drietal, voor autoverkeer bestemde, ontsluitingen gesitueerd te weten:

  • 1. Vanaf de Kees Klerxstraat (in de zuidwestelijke hoek van het perceel);
  • 2. Vanaf de Molenstraat ten noorden van het boerderijgebouw (bestaande inrit);
  • 3. Vanaf de Vlijmense Dijk (ten behoeve van de nieuwe vrijstaande woning).

Met betrekking tot de ontsluiting op de Kees Klerxstraat is de haalbaarheid inzichtelijk gemaakt. Hieruit volgt dat een aansluiting op de Kees Klerxstraat, met verkeersmaatregelen in acht nemende, voorstelbaar en verkeersveilig is. De verkeersmaatregelen voorzien in een verkeersverbod op het noordelijk deel van de Kees Klerxstraat, zoals opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0008.png" UITSNEDE VERKEERSMAATREGELEN

Het bestaande tuinpad, gesitueerd tussen de vrijstaande woning en het boerderijgebouw, blijft behouden als langzaam verkeersontsluiting en voert langs de voorzijde van de boerderij naar de verderop het erf gelegen woningen en sluit vervolgens weer aan op een informele route naar de Kees Klerxstraat en het St. Janshof. Daarnaast zal ten noorden van de bestaande inrit (ten behoeve van het boerderijgebouw) een langzaam verkeersontsluiting worden gerealiseerd.

3.2.2 De boerderij

Belangrijk in de cultuurhistorische waarde van boerderij en perceel is het totaal ensemble van de gebouwen. De boerderij blijft gehandhaafd als woonboerderij met een eigen tuin. Het bestaande bijgebouw achter de boerderij blijft ook gehandhaafd als onderdeel van deze woonfunctie. De bestaande werktuigenloods aan de noordzijde van de entree wordt vervangen door een nieuw bijgebouw (ten behoeve van de woonboerderij). Dit nieuwe gebouw blijft ongeveer op dezelfde plaats gesitueerd. De sfeer van de boerderij met dicht bij elkaar staande bijgebouwen op het erf blijft hiermee behouden.

3.2.3 Het erf

Het erf rondom de boerderij worden onderverdeeld in drie sferen. Achter de boerderij zien we een kleinschalige verkaveling van velden of vlakken met verschillende functies. Deze velden worden ontsloten en doorkruist door smalle autovrije paden. De functie van de velden is wisselend (van west naar oost): parkeren, een vlak waarbinnen de bestaande boomgaard met appel- en perenbomen wordt opgenomen en een weiland met gebruiksfunctie. In dit gebied is ook een gemeenschappelijke moestuin en/of jeu de boulesbanen goed denkbaar.

Aan de zuidzijde van de boerderij loopt het tuinpad, dat voert langs de voordeur en de leilindes van de boerderij, naar twee lage schuurvormige gebouwen waarin een tiental levensloopgeschikte woningen (patiowoningen) met een kleine tuin zijn voorzien.

Aan de noordzijde van de boerderij, achter het nieuw te ontwikkelen bijgebouw (voormalige werktuigenloods), krijgt het erf en de gebouwen een meer industrieel agrarisch karakter. Het erf is meer open van karakter en twee grotere gebouwen worden hier gesitueerd. Deze gebouwen hebben een forsere maat en schaal, die refereert aan grotere agrarische gebouwen uit de periode van de industriële schaalvergroting van de landbouw. In deze gebouwen zijn zorgappartementen in twee bouwlagen voorzien.

3.2.4 Groen

Achter de bestaande boerderij is een boomgaard aanwezig met oude fruitbomen. Deze boomgaard wordt ingepast in de veldverkaveling achter de boerderij. De bestaande groene hagen rondom het totale perceel zien we als een belangrijke kwaliteit behorend bij het plangebied. Deze hagen blijven dan ook gehandhaafd. Verder zijn op het perceel een aantal solitaire bomen aanwezig. In onderstaande afbeelding en bijlage 1 is het landschappelijk inpassingsplan weergegeven. Hierin wordt nader ingegaan op de gekozen soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0009.png" LANDSCHAPPELIJK INPASSINGSPLAN

3.2.5 Architectuur

Qua architectuur wordt uitgegaan van een vormgeving die aansluit bij het agrarische verleden van de locatie. De bestaande woonboerderij wordt daarbij gerenoveerd in de oorspronkelijke staat. Het bijgebouw achter de boerderij blijft gehandhaafd en kan de functie krijgen van berging en stallingsruimte. De voormalige werktuigenloods wordt gesloopt. De vormgeving van dit nieuwe bijgebouw is gebaseerd op de karakteristieke kenmerken van de voormalige werktuigenloods: een zadeldak met flauwe dakhelling, flinke overstekken en gevels in hout of baksteen.

Ook voor de grotere zorggebouwen wordt uitgegaan van een beeldkwaliteit die aansluit bij en kenmerken vertoont die past bij agrarische gebouwen zoals stallen en schuren: zadeldaken met flauwe dakhelling, bedekt met dakpannen of golfplaten en gevels in baksteen en hout. De gebouwen hebben eenvoudige vormen en zijn praktisch gedetailleerd. Qua kleurstelling wordt uitgegaan van terughoudende kleuren die passen bij de landelijke setting, de omgeving en het agrarische verleden. Gemetselde gevels in rode of bruine baksteen, witte of grijze buitenkozijnen in hout, deuren in klassieke kleuren zoals donkerrood of standgroen. Gevelbekledingen in duurzaam hout in donkere of naturel tinten.

3.2.6 Erfinrichting

De groene hagen rondom het perceel vormen het kader en de omsluiting van het totale gebied. Daarbinnen worden erfafscheidingen zoveel mogelijk vermeden. Uitgangspunt is een open erf waarop gebouwen zijn gesitueerd. De open ruimte rondom de gebouwen garandeert openheid, licht en lucht en sociale veiligheid. Langs de tuinpaden en rond de velden achter de boerderij worden eenvoudige open lage afrasteringen geplaatst in de vorm van bijvoorbeeld houten palen waartussen staaldraad of gaaswerk is gemonteerd.

De bestrating is eenvoudig en passend bij het karakter van een boerenerf. Hierbij denken we aan lichtgrijze betonklinkers, half-verhardingen en grindpaden. De parkeerplaatsen worden niet of subtiel gemarkeerd.

3.2.7 Vrije kavel

Aan de linkerzijde van de bestaande boerderij is ruimte gereserveerd voor één bouwkavel ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning. Deze woning is gesitueerd aan de Vlijmense Dijk en krijgt een eigen ontsluiting op de Vlijmense Dijk. Deze woning dient aan te sluiten bij de bestaande karakteristieken van de aanwezige vrijstaande woonbebouwing in de omgeving.

3.3 Verkeersgeneratie en parkeren

3.3.1 Verkeersgeneratie

Het plan leidt tot verkeersbewegingen - de verkeersgeneratie. De digitale handreiking "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie voor diverse functies. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie in motorvoertuigen per etmaal berekend, waarbij het gemiddelde van de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' van 'weinig stedelijk' gebied is aangehouden.

Onderdeel   aantal wooneenheden   kencijfer   Totaal  
niet-zelfstandige woning (serviceflat)   38 woningen   2,6   98,8  
levensloopbestendige woningen (huur, vrije sector)   10 woningen   7,4   74,0  
vrijstaande woning   2 woningen   8,2   16,4  
Totaal       189,2  

3.3.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Heusden heeft hiertoe het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren Heusden'' vastgesteld. Daarin wordt de "Nota Parkeernormen Heusden" van toepassing verklaard op het gehele grondgebied van Heusden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de benodigde parkeerplaatsen, waarbij de norm voor 'rest bebouwde kom en buitengebied' is gehanteerd.

Onderdeel   aantal wooneenheden   norm   Totaal  
niet-zelfstandige woning (verpleeg-/verzorgingstehuis)   38 woningen   0,6   22,8  
levensloopbestendige woningen (tussen/hoek, huur)   10 woningen   1,8   18,0  
vrijstaande woning   2 woningen   2,3   4,6  
Totaal       45,4  

Het plan vraagt om 46 parkeerplaatsen, die op de volgende wijze binnen het plangebied worden gerealiseerd:

  • 3 parkeerplaatsen bij vrijstaande woning (met lange oprit zonder garage);
  • 3 parkeerplaatsen bij de woonboerderij (met lange oprit zonder garage);
  • 27 parkeerplaatsen op de centrale locatie in het plangebied;
  • 21 parkeerplaatsen aan de westzijde van het plangebied.

In totaal betreffen dit 54 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0010.png"

INDELING PARKEERPLAATSEN BINNEN PLANGEBIED

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • het realiseren van compacte gebouwen draagt bij aan de beperking van het energieverbruik;
  • warmteopwekking met gebruik van warmtepompen.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • de hoeveelheid terreinverharding wordt zoveel mogelijk beperkt;
  • waar mogelijk wordt halfverharding toegepast;
  • met het behoud van de boomgaard en de aanleg van de weide wordt een aantrekkelijk verblijfsklimaat gecreëerd voor de gebruikers, en gebiedseigen planten en dieren;
  • het gebruik maken van overstekken aan de gebouwen (zontoetreding versus beschaduwing);
  • aandacht voor natuurinclusief bouwen, zowel de gebouwen maar vooral de inrichting van het erf;
  • regenwaterbuffering op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Vlijmen en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Vlijmen. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn echter geen van de nationale belangen rechtstreeks aan de orde, waardoor geen toetsing aan het Barro nodig is.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De actuele regionale behoefte kan bepaald worden op basis van een actuele regionale woonvisie en regionaal woningbouwprogramma. De gemeente Heusden heeft een actuele woonvisie en woningbouwplanning, zie paragraaf 4.3.3. Voorliggend initiatief is opgenomen in de woningbouwplanning. Hiermee is aangetoond dat sprake is van een behoefte naar de geplande woningen is.

Het plan ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Vlijmen.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van een woon/zorgvoorziening en woningen voor senioren. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.
Er is sprake van een vorm van inbreiding. Daarmee is sprake van een duurzame verstedelijking.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het plan bevat woningen voor een specifieke doelgroep en sluit qua vorm aan bij het dorps karakter van de omgeving.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ter verbetering van de leesbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied van Vlijmen. Conform artikel 3.42, eerste lid IOV is de ontwikkeling van een locatie voor wonen binnen een stedelijk gebied mogelijk, mits:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, en;
  • b. het een duurzame ontwikkeling is.

ad a.   Onderhavig planvoornemen heeft een geringe omvang, waardoor het niet is opgenomen binnen de regionale afspraken.  
ad b.   In het tweede lid van artikel 3.42 IOV is opgenomen welke aspecten een project duurzaam maken. Hierna worden de aspecten genoemd en is aangegeven op welke wijze het plan hieraan invulling geeft.  
   
  Het bevorderen van een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving.
Het plangebied wordt ingericht op een wijze die past binnen de kenmerken van het gebied. De plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. De locatie ligt bovendien op enige afstand van autosnelwegen en op grote afstand van zware industrie. Er is daarmee sprake van een veilige en gezonde leefomgeving.  
  Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden.
Het plan betreft een vorm van inbreiding, doordat gebruik gemaakt wordt van een agrarisch perceel dat geheel omsloten is door het stedelijk gebied. De locatie is een logische plek om woningbouw te realiseren.  
  Het optimaal invulling geven aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie.
De woningen binnen het plangebied zullen bijdragen aan de energietransitie, hetgeen is beschreven in paragraaf 3.4.1.  
  Het rekening houden met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water.
Het plan wordt klimaatbestendig uitgevoerd, zie paragraaf 3.4.2.  
  Het optimaal invulling geven aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit.
Het plan omvat voornamelijk woningen voor ouderen met een zorgbehoefte. De mobiliteit van deze groep is beperkt en vaak afhankelijk van derden. Het plangebied ligt op relatief korte afstand van een bushalte. Het plan geeft zodoende optimaal invulling aan een duurzame mobiliteit.  

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied zijn geen gebiedskenmerken aanwezig die middels het IOV zijn beschermd.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een vorm van inbreiding betreft op een locatie die niet is aangemerkt als waardevolle groene zone.
De inrichting van het plangebied sluit zowel stedenbouwkundig als functioneel aan bij de kenmerken van het omliggende gebied. Er is bovendien specifieke aandacht voor de waterhuishouding.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het invulling geven aan de behoefte aan woningen voor personen met een zorgbehoefte;
  • het herstellen van een gemeentelijk monument in de vorm van een kortgevelboerderij;
  • het zodanig inrichten van het gebied dat het boerderijgebouw zijn eigen plek in het gebied behoud.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Onderhavig plan betreft echter een ontwikkeling in stedelijk gebied. Er is geen kwaliteitsverbetering van het landschap nodig.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan voldoet aan de regels van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie gemeente Heusden

De Structuurvisie Gemeente Heusden bevat het ruimtelijke beleid van de gemeente voor de periode tot 2030. De structuurvisie vormt primair een onderbouwing voor ten tijde van het opstellen bestaande plannen en projecten, en tevens een afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Het perceel is gelegen in gebied dat in geduid als ‘bestaand woongebied’ in de structuurvisie.

In de structuurvisie staat op pagina 11 het volgende te lezen:

“De gemeente Heusden heeft met haar “Nota Volkshuisvesting 2030’ gekozen voor een open scenario. Dit scenario voorziet in de realisatie van 3.580 woningen tot 2030. De meest recente provinciale prognoses gaan zelfs uit van een verruiming en versnelling van dit programma. Daarin wordt namelijk uitgegaan van de bouw van 3.320 woningen in de periode 2009 tot 2020 en 5.385 in de periode 2009-2030. Dat wil zeggen dat het woningbouwprogramma van de gemeente Heusden behoedzaam is, en ruimschoots past binnen het volume dat de provincie Noord-Brabant heeft voorzien voor onze gemeente.”

Analyse

Er zit nog ruimte in het aantal woningen dat gebouwd kan worden. Onderhavig plan betreft woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied van Vlijmen. Het plan levert hierdoor een bijdrage aan het woningbouwopgave.

Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Heusden.

4.3.2 Omgevingsvisie Heusden

De omgevingsvisie is op 28 maart 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. Doel van deze visie is het schetsen van waar de gemeente tot 2040 heen wil. In de omgevingsvisie zijn de volgende ambities beschreven:

  • Gezond en levendig wonen;
  • Perspectief voor goed ondernemerschap;
  • Waardevolle natuur en boerenlandschap;
  • Klimaatdoelstellingen regionaal verankerd, lokaal geborgd.

Analyse

Het plan sluit aan bij de gestelde speerpunten binnen de ambitie Gezond en levendig wonen, onder meer door de verbreding van de woningvoorraad. Daarnaast draagt groene ruimte bij aan het tegengaan van hittestress en wordt ruimte geboden voor ontmoeting en recreatie.

Ten aanzien van klimaatdoelstellingen draagt het plan bij aan een slimme, natuurlijke waterketen waarbij voldoende waterberging wordt gecreëerd en wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot riolering en waterafvoer.

Op de visiekaart, zie onderstaande afbeelding (plangebied aangegeven middels rode arcering), is ter plaatse van het plangebied een zone 'Versterken groene verbinding kern en buiten' aangegeven. Voorliggend planvoornemen draagt bij een een zachte overgang van de kern Vlijmen naar het buitengebied. Daarnaast is voorliggend planvoornemen gesitueerd binnen de zone 'aanpak hittestress', door middel van voldoende groen en water wordt rekening gehouden met hittestress.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0012.png"  

Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij de meerdere ambities en verschillende speerpunten in de Omgevingsvisie van Heusden.

4.3.3 Woonvisie Heusden 2020 – 2025 ‘tHuis in Heusden’

Op 22 september 2020 heeft de gemeenteraad van Heusden de Woonvisie 2020 - 2025 ‘tHuis in Heusden’ vastgesteld. Deze woonvisie ‘tHuis in Heusden’ is een visie op hoofdlijnen die tot 2025 richting geeft aan jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma’s met betrekking tot wonen.

Belangrijke onderwerpen in de nieuwe woonvisie ’tHuis in Heusden’ zijn nieuwbouw (uitbreiding en inbreiding), het actueel houden van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving. Meer specifieke onderwerpen die in deze woonvisie een plek krijgen, zijn ‘wonen & zorg’ en de huisvesting van starters, senioren, arbeidsmigranten en woonwagenbewoners. Deze visie moet bijdragen aan verbreding en verruiming van de woonkwaliteiten in Heusden, voor iedereen.

De oude Woonvisie had een looptijd van 10 jaar. Een belangrijk verschil met het oude beleid is dat de gemeentelijke grondexploitatie niet langer meer het belangrijkste uitgangspunt is. Ook particuliere initiatieven krijgen een kans. De woonvisie gaat ervan uit dat de provinciale prognoses voor de komende jaren wat meer ruimte gaan bieden en dat Heusden dan meer woningen mag bouwen. Die extra ruimte wil de gemeente dan vooral benutten voor woningen in het goedkopere segment voor zowel starters als senioren, want daar is op dit moment de behoefte het grootst.

Ook particuliere inbreidingslocaties voor meerdere woningen komen daar in tegenstelling tot de afgelopen jaren dus voor in aanmerking. Tot nu toe gold er een beleidsregel dat er op eigen grond maar één woning gebouwd mag worden, maar die beleidsregel is dus afgeschaft. Bij inbreiding van nieuwbouw dient die inbreiding zich te voegen naar de sfeer en het karakter van de bestaande omgeving, waarbij het wenselijk is dat deze door de inbreiding worden versterkt.

Analyse

Het beoogde programma bestaat uit:

  • twee gebouwen met elk maximaal 19 zorgappartementen;
  • tien levensloopbestendige woningen;
  • herstel van de kortgevelboerderij tot (beheerders)woning;
  • één kavel voor een vrijstaande woning;
  • openbare ruimte met groen en parkeren.

Conclusie

Dit programma sluit aan bij het aspect 'wonen & zorg' en de huisvesting van senioren. Het plan is derhalve passend binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

4.3.4 Update Welstandsnota Heusden 2019

De gemeente Heusden heeft op 16 mei 2019 een update van de Welstandsnota Heusden vastgesteld. Het welstandsbeleid van de gemeente Heusden is opgesteld vanuit de overtuiging dat in het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving voor de meest kwetsbare delen van de gemeente Welstandstoezicht noodzakelijk is.

In de welstandsnota worden voor verschillende schaalniveaus en lagen beschrijvingen gegeven waaruit welstandscriteria worden geformuleerd. Deze vormen het kader waarbinnen concrete bouw initiatieven getoetst worden.

Analyse

Onderhavig plangebied ligt binnen de zone 'BT - W9: Individuele woningbouw'. Bij de individuele woningbouw wordt het beeld bepaald door de individuele verschijningsvorm van de woningen. Er is geen of beperkt sprake van samenhang in de verschijningsvorm van de woningen. Gezien het individuele karakter van de bebouwing hebben individuele initiatieven minder invloed op het totale beeld.

In deze deelgebieden is sprake van een gering publiek belang. Deze gebieden zijn dan ook welstandsvrij gemaakt. De architectuur is zo vanzelfsprekend dat hierop eenvoudig voortgeborduurd kan worden. De bewoners worden in staat geacht om zelf adequaat te kunnen sturen op de kwaliteit van hun woonomgeving. Initiatieven die zich bevinden in één van deze gebieden worden niet getoetst aan welstand.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Update Welstandsnota Heusden 2019', omdat de woningen als deel van het erf van de monumentale boerderij ontworpen worden waarmee deze passen in deze woonomgeving met een landelijke uitstraling.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Kragten een vooronderzoek bodem uitgevoerd, rapport: "Vlijmense Dijk 67, Bodem vooronderzoek" (1 november 2021; MIL21.141). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is de verwachting dat de bodem ter plaatse van de huidige akker niet verontreinigd (onverdacht) is met zware metalen, PAK, PCB of minerale olie. Ter hoogte van het woonerf kunnen wel verhoogde gehalten aanwezig zijn (verdacht), waaronder in het bijzonder PCB's. Daarnaast is het woonerf verdacht ten aanzien van asbest.

De hypothesen uit het vooronderzoek hoeven geen belemmering te vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Voor de uiteindelijke nieuwbouw is er wel een risico.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een milieukundig bodemonderzoek (conform NEN5707 en NEN5740) uitgevoerd, rapport: ''Vlijmense Dijk 67; Milieukundig bodemonderzoek'' (20 juli 2023; VKL207). Het onderzoeksrapport is al bijgevoegd als bijlage 3.

Geconcludeerd wordt dat:

Algemeen

Uit het onderzoek blijkt dat plaatselijk de bodem licht verontreinigd (gehalten groter dan de achtergrondwaarden) is met cadmium, lood, zink, PAK en/of minerale olie. Op de akker zijn licht verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen aangetroffen. De resultaten zijn in lijn met de verwachtingen uit het vooronderzoek. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de kwaliteit van de bodem varieert van de kwaliteitsklasse 'Altijd toepasbaar en' tot aan 'Industrie'. Met het uitgevoerde onderzoek zijn geen gehalten aangetroffen boven de interventiewaarde (m.u.v. asbest, zie hieronder).

De lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

De aangetroffen gehalten liggen dermate ver onder de interventiewaarde dat er geen humane risico's te verwachten zijn. De afwijkende kwaliteit heeft wel gevolgen in het geval er in de toekomst eventueel grond van de locatie wordt afgevoerd, omdat de bodemkwaliteitskaart voor deze grond niet te gebruiken is als bewijsmiddel van de kwaliteit.

In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte aan zink gemeten. Een duidelijke bron of oorzaak voor deze verontreiniging ontbreekt waardoor aannemelijk is dat er sprake is van een natuurlijk verhoogd gehalte aan zink. De verontreiniging is dan ook geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

Asbest

In de druppelzone aan de westzijde van de stal met asbestdak (boringen 39, 40 en 41) is in de toplaag asbest aangetoond boven de interventiewaarde. Ter plaatse is sanering, van in elk geval de toplaag, noodzakelijk. We adviseren om dit onder een zogenaamde BUS melding te doen. De beperkte omvang van de asbestverontreiniging en de adequate maatregelen die genomen kunnen worden om de verontreiniging te saneren maken dat de asbest verontreiniging geen belemmering hoeft te zijn voor de bestemmingsplanprocedure.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat woningbouw en heeft derhalve geen milieutechnische invloed op de omgeving, waardoor voor de woonfunctie geen nadere beoordeling nodig is.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
In de omgeving van het plangebied is alleen het woon-zorgcentrum St. Janshof van belang. Het betreft een verpleeghuis (SBI-code 871) dat tot milieucategorie 2-activiteiten behoort (richtafstand 30 meter) en dat aan onderhavig plangebied grenst. De richtafstand ligt circa 20 meter over het plangebied heen. Een deel van de nieuwe woonzorgvoorzieningen en seniorenwoningen ligt binnen de richtafstand. Een nadere beoordeling is daarom noodzakelijk.

Nadere beoordeling

De richtafstand van een verpleeghuis wordt bepaald door de aspecten geluid (30 meter) en geur (10 meter). De aspecten gevaar en stof zijn niet aan de orde bij een verpleeghuis. Vanuit de kamers van de bewoners is geen geluid- of geuruitstraling te verwachten. Deze aspecten zijn aan de orde bij het parkeerterrein (personenauto's en vrachtwagens), de eetzaal/huiskamerzaal en de keuken.


In het gebouwdeel van het St. Janshof dat parallel aan het plangebied staat, is ingericht voor de kamers van de bewoners. De overige functies zijn op grotere afstand én achter het parallelle gebouwdeel gesitueerd. Er is daarom geen hinder te verwachten.

Daarnaast zijn er conform het vigerende bestemmingsplan bouwvlakken, die precies gelijk zijn aan hetgeen gebouwd is. Waar nu geparkeerd wordt mag niet gebouwd worden dus verplaatsing van parkeerterrein betekent sloop bebouwing die nergens ander meer gerealiseerd kan worden. Ook het bouwvlak heeft beperking ten aanzien van hoogte die al nagenoeg volledig benut wordt. Alleen in noordoostelijk hoek is nog open gebied (zonder bouwvlak) maar daar kan geen auto komen.

De bebouwing is ook nog niet zo oud dat sloop / vervanging op korte termijn te verwachten valt. De huidige situatie kan worden aangemerkt als een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden (zie uitspraken vanuit de Raad van State omtrent dit aspect: https://www.raadvanstate.nl/@120259/201906874-1-r2/ en https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130481/202103194-1-r3-en-202103194-2-r3

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. Een beoordeling van het aspect externe veiligheid is daarom aan de orde.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0013.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd die onder het Bevi vallen. Een nadere toetsing is niet nodig.

Buisleidingen
Ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Het betreft:

  • defensieleiding Defensie Pijpleiding Organisatie
    diameter: 6,6" / werkdruk: 80 bar
    PR10-6/jr: 0 meter / GR-invloedsgebied: 50 meter

De leiding ligt op circa 400 meter van het plangebied. De afstand is dermate groot dat de leiding geen invloed heeft op de externe veiligheid in het plangebied.

Transportroutes
Ten zuiden van het plangebied ligt de autosnelweg A59, die opgenomen is in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Conform de Regeling heeft dit wegdeel van de A59 geen PR-contour (10-6/jr), waardoor er geen nadere beoordeling van het plaatsgebonden risico hoeft plaats te vinden. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 880 meter, waarvan de eerste 200 meter het meest relevant zijn.
De werkelijke afstand van het plangebied tot de transportroute bedraagt circa 390 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het GR-invloedsgebied, maar buiten de meest relevante zone (200 meter). Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet wel worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • a. de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • b. de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Het plan omvat "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s).

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en/of NL-alert. Daarnaast moet het verplegend personeel bekend zijn met de wijze van handelen bij een ramp. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuwe woningen voldoen aan deze voorwaarden.

Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van het Bevt is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen. Dit advies is opgenomen als bijlage 4.

De transportroute heeft beperkt invloed op de externe veiligheid in het plangebied. De toename van het groepsrisico wordt aanvaardbaar geacht.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een gezonde leefomgeving ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is noodzakelijk.

Binnen 1 kilometer van het plangebied ligt één veehouderij: melkveehouderij Voorste Zeedijk 10. De afstand van het dit bedrijf tot het plangebied bedraagt circa 900 meter. De afstand is daarmee dermate groot (en er liggen diverse andere geurgevoelige objecten tussen het plangebied en de veehouderij) dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de agrarische bedrijfsvoering en tevens gesteld kan worden dat er sprake is van een gezonde leefomgeving. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Op de straten in de directe omgeving van het plangebied is het 30 km/uur-regime van toepassing, wat betekent dat deze straten in het kader van de Wet geluidhinder geen onderzoekszone hebben. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om de gevelbelasting als gevolg van het verkeer op de Vlijmense Dijk-Molenstraat te bepalen. Het plangebied ligt bovendien wel gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van de autosnelweg A59.

Om het aspect 'verkeerslawaai' inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd: rapport "Vlijmense Dijk 67, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai" (8 maart 2024; 20240308-VKL207-AKO-VL 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Kragten concludeert dat:

Wet geluidhinder

De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A59 bedraagt ten hoogste 51 dB en 50 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh ter plaatse van de zuidgevel en de oostgevel van de vrijstaande woning. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd. Maatregelen voor ter reductie van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

Ter plaatse van gebouw A1, A2, B en C en ter plaatse van de west- en noordgevel van de vrijstaande woning wordt de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB) gerespecteerd.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege de omliggende 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. De geluibelasting ten gevolge van de 30 km/uur-wegen bedraagt maximaal 46 dB.

De geluidbelasting van de wegen de Vlijmense Dijk, Molenhoek, Molenstraat, Wilhelminastraat, Julianastraat, Pastoor van Akenstraat en de Kees Klerxstraat voldoen aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Geconcludeerd wordt dat er daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste;

  • 54 dB ter plaatse van de vrijstaande woning
  • 48 dB ter plaatse van gebouw A1
  • 47 dB ter plaatse van gebouw A2
  • 47 dB ter plaatse van gebouw B
  • 47 dB ter plaatse van gebouw C

De cumulatieve ongecorrigeerde geluidbelastingen zijn te beoordelen als 'goed' en 'redelijk' daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hogere waarde en gemeentelijk geluidbeleid

In het gemeentelijk geluidbeleid zijn voorwaarden opgenomen voor het verlenen van een hogere waarde. In het gemeentelijk geluidbeleid staat beschreven dat maatregelen voor het reduceren van de geluidbelasting moeten worden onderzocht. De maatregelen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren of zijn niet doelmatig. Tevens moeten woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een geluidluwe gevel en/of buitenruimte hebben. Voor de nieuwe vrijstaande woning zijn de noord- en westgevel geluidluwe gevels, het is mogelijk om aan deze gevels ook geluidluwe buitenruimtes te realiseren.

Na het verlenen van een hogere waarde (thans verleend tijdens de collegevergadering van 5 september 2023) voor de zuid- en oostgevel van de nieuwe vrijstaande woning vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Spoorwegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van spoorwegverkeerslawaai. Er is geen nader akoestisch onderzoek naar het spoorwegverkeerslawaai nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat 50 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'afrit 44 A59' (rekenpunten 15929566 (2018) en 15877514 (2020 en 2030)).

categorie   grenswaarde   2018   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   21,5   23,6   12,8  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   19,6   19,0   15,4  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   12,3   11,6   8,6  
overschrijdingsdagen per jaargemiddelde concentratie PM10   35   7,3   6,8   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn echter geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek blijkt dat binnen 1,5 tot 2 km rond pluimveehouderijen en geitenhouderijen vaker longontstekingen voorkomen. Een nadere analyse en adviesvraag aan de GGD is dan ook wenselijk ten behoeve van de aanwezige geitenhouderij.

Tot dit moment is echter nog steeds onduidelijk wat de oorzaak is van het verhoogde risico op longontsteking. Verder onderzoek is daarom noodzakelijk. Wanneer de resultaten van dit verdere onderzoek naar de oorzaken van longontsteking rond geitenhouderijen worden gepubliceerd is nog niet bekend.

Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom adviseert de GGD ook om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Tot een afstand van twee kilometer blijft het risico op longontsteking vergroot. De resultaten geven aan dat het verband sterker is als mensen dichter bij een geitenhouderij wonen. Het gaat om een kleine toename van het risico. Maar omdat het veel mensen betreft, gaat het om een aanzienlijk gezondheidseffect.

In afwachting van het vervolgonderzoek heeft de provincie Noord-Brabant besloten dat geitenstallen uitbreiden of in gebruik nemen niet meer is toegestaan. Deze opschorting is mede ingesteld om te voorkomen dat boeren nu een stal in bedrijf nemen waarvoor zij in de nabije toekomst kostbare maatregelen moeten nemen om risico's te beperken. Het moratorium is tijdelijk. De uitkomsten van het vervolgonderzoek worden afgewacht. Als de uitkomsten bekend worden, wordt er gekeken of er redenen zijn het besluit in te trekken of aan te passen.

Relatie moratorium en bestemmingsplannen

Bij ruimtelijke besluiten -zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijkend gebruik- moet altijd worden afgewogen of er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Eén van de leidende principes van een goede ruimtelijke ordening is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor (toekomstige) bewoners geborgd moet zijn. Milieuregels die van belang zijn voor het woon- en leefklimaat zijn 'ruimtelijk relevant' en kunnen daarom doorwerken in de ruimtelijke ordening. Dit wordt de 'omgekeerde werking' genoemd. Evenals bij geurhinder geldt dat in verband met eventuele risico's voor de volksgezondheid het in het kader van zorgvuldige afweging van een goede ruimtelijke ordening wenselijk kan zijn om een zekere afstand aan te houden tussen milieugevoelige functies en (agrarische) inrichtingen. Zodoende kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

Het moratorium in de provinciale Verordening ruimte betekent voor geitenhouderijen een verbod op het uitbreiden van het bestaande oppervlakte dierverblijf (staloppervlak). De verbodsregels voor de geitenhouderij hebben geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven. Indirect is dit wellicht wel mogelijk, via de doorwerking van deze milieuregelgeving in de ruimtelijke plannen, de omgekeerde werking.

Analyse

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. In de omgeving is een geitenhouderij aanwezig. Deze bevindt zich aan de Voorste Zeedijk 11 te Vlijmen. Deze locatie bevindt zich aan de noordoostzijde van het plangebied en de kortste afstand tot het plangebied van dit bestemmingsplan bedraagt circa 1.000 meter. Omdat deze afstand kleiner is dan 2 km zoals in de eerder genoemde onderzoeken wordt gehanteerd, is een nadere verantwoording nodig ten aanzien van de afwegingsvrijheid die de gemeenteraad toekomt. Die afwegingsvrijheid heeft betrekking op waarom, ondanks een kleinere afstand, woningbouw in de nabijheid van de geitenhouderij toch noodzakelijk is. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van geitenhouderijen en woningbouw in een eerdere uitspraak (Uitspraak 201902223/1/R2, 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2391) geoordeeld dat:

"De raad heeft, naast het belang van de volksgezondheid, bij de uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te verrichten belangenafweging verder mogen betrekken dat de in het plan voorziene uitbreiding van de kern […] een zwaarwegend maatschappelijk belang dient, nu de voorziene woonwijk noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de bestaande en urgente woonbehoefte en de leefbaarheid van die kern en geen andere uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor woningbouw buiten een straal van twee kilometer van de geitenhouderij van [appellante]. De raad heeft, gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd over het daarmee gediende zwaarwegende belang, aan de noodzaak van de woningbouw bij de kern […] voorts in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan de mogelijkheid een [recreatieve voorziening] te mogen exploiteren binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij."

De onderstaande tekst gaat in op de betreffende afwegingsvrijheid.

Woon- en leefklimaat

In algemene zin wordt opgemerkt dat door het toevoegen van woningbouw (binnen een straal van twee kilometer rond een geitenhouderij) de kans op longontsteking op zichzelf niet toeneemt. Wel worden er als gevolg van de woningbouw meer mensen blootgesteld aan stoffen uit de geitenhouderij die de longontsteking mogelijk veroorzaken. Het moratorium van de provincie maakt groei van geitenhouderijen echter onmogelijk. Vanwege de geitenhouderij kan het woon- en leefklimaat daardoor niet verslechteren. Tegelijk wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak om over enkele jaren wellicht de risico's te kunnen verminderen of voorkomen.

Grenswaarden

De precieze oorzaak van het verhoogde risico op longontstekingen is nog onbekend en daarom bestaat er geen toetsingskader met vastomlijnde normen, zoals dat wel bestaat voor varkenshouderijen en pluimveebedrijven. De gemeente zal om die reden, binnen de beleidsruimte die het heeft, voor genoemde woningbouwplannen een zelfstandige afweging moeten maken. Daarbij gaat het om een 'goede ruimtelijke ordening', wat in dit geval betekent: het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omliggende functies

De geitenhouderij bevindt zich nabij de lintbebouwing van de Voordijk. Het gehele lint van Voordijk bestaat uit reguliere woningen die op een veel kleinere afstand van de geitenhouderij zijn gelegen dan de geplande ontwikkeling. Door niet dichterbij te bouwen dan reeds bestaande gevoelige functies wordt voorkomen dat eventuele toekomstige maatregelen om de gezondheidseffecten van de geitenhouderij te verminderen minder effectief worden of dat een grotere inspanning moet worden gedaan om te voldoen aan eventuele toekomstige eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Advies GGD

Met betrekking tot voorliggend planvoornemen heeft de gemeente Heusden de GGD nog niet verzocht advies uit te brengen aangaande dit aspect. Desalniettemin is de inhoud van het advies, dat de GGD heeft afgegeven in dergelijke situaties, bekend. Deze luidt als volgt:

  • De beoogde ontwikkeling ligt binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij (circa 1.000 meter), dit betekent dat bewoners een verhoogd risico op longontsteking lopen. Er is geen sprake van het bouwen naar de geitenhouderij toe; er liggen nu al andere woningen dichter bij de geitenhouderij dan de nieuw te bouwen woningen. Op dit moment is het nog niet duidelijk waardoor het risico wordt veroorzaakt. Derhalve zijn er nog geen gerichte maatregelen te nemen om het risico te reduceren. De GGD adviseert om de toekomstige bewoners op het risico te wijzen.
  • De voorgrondgeurbelasting ligt in het gehele plangebied onder de gezondheidskundige advieswaarde. De achtergrondgeurbelasting voldoet aan de gezondheidskundige advieswaarde.

Conclusie

Het plangebied ligt op circa 1.000 meter afstand van een geitenhouderij. Het ligt daarmee in de zone van 2 km. Daarom is een afweging nodig tussen enerzijds het op dit moment aangetoonde verhoogde gezondheidsrisico en anderzijds het belang van de beoogde woningbouwontwikkeling. Bovenstaande toetsing en afweging:

  • 1. Buiten een straal van 2 km rond de geitenhouderij zijn geen andere uitbreidingsmogelijkheden aanwezig om in de betreffende vraag te voorzien.
  • 2. Door niet dichterbij te bouwen dan reeds bestaande gevoelige functies wordt voorkomen dat eventuele toekomstige maatregelen om de gezondheidseffecten van de geitenhouderij te verminderen minder effectief worden of dat een grotere inspanning moet worden gedaan om te voldoen aan eventuele toekomstige eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
  • 3. In de huidige situatie zijn reeds diverse reguliere woningen aanwezig op veel kortere afstand dan de geplande woningen.

Omdat de vraag omtrent de inpasbaarheid van woningen in de nabijheid van de geitenhouderij positief beantwoord wordt, er sprake is van een maatschappelijk belang en omdat onderzoek naar de gezondheidsaspecten reeds loopt en in afzienbare tijd wordt verwacht, is de gemeente Heusden van mening dat de woningen ter plaatse inpasbaar zijn. Het advies van de GGD om toekomstige bewoners te informeren over het risico, zal te zijner tijd worden opgevolgd.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
In de omgeving van het plangebied vindt geen boom- en/of fruitteelt plaats. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met een spuitzone.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het schadelijke magneetveld van hoogspanningsverbindingen strekt zich tot maximaal enkele honderden meters aan weerszijden van de verbindingen uit. Het plangebied ligt op circa 2,5 kilometer. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde van 2000 woningen. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden.

Op 5 september 2023 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden op basis van de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling (kenmerk 20221207-VKL207-MER 0.1 d.d. 22 december 2022, zie bijlage 6) besloten dat voor dit initiatief geen m.e.r.-plicht aan de orde is, waarna tevens is besloten om in te stemmen met het ontwerp bestemmingsplan voor deze locatie.

Het bestemmingsplan wordt thans gewijzigd vastgesteld, waarbij een aantal planwijzigingen zijn doorgevoerd, en een aantal specialistische onderzoeken is geactualiseerd. De geactualiseerde aanmeldingsnotitie is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

De gemeente Heusden heeft een archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld, waarop de archeologische (verwachtings)waarden zijn aangegeven. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van die beleidsadvieskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0014.jpg"

UITSNEDE BELEIDSADVIESKAART ARCHEOLOGIE

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische waarde. Bodemingrepen met een diepte van meer dan 50 cm over een oppervlakte van meer dan 100 m² moeten worden voorafgegaan van een archeologisch onderzoek.

Om het aspect 'archeologie' inzichtelijk te maken heeft Aeres Milieu een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch bureau onderzoek Vlijmense Dijk 67 te Vlijmen (gemeente Heusden)" (29 oktober 2021; 2214-5656). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.

Op basis van het uitgevoerd bureau onderzoek blijkt het plangebied op dezelfde dekzandrug te liggen als de historische kern van Vlijmen. In het plangebied ligt een boerenerf waarvan de huidige boerderij een oorsprong kent in circa 1699. De boerderij en het westelijk gelegen bijgebouw zullen worden gehandhaafd. In het noordoosten van het plangebied heeft in de 19e eeuw ook een boerenerf gelegen. Deze is begin 20e eeuw verdwenen.

Er wordt binnen het plangebied onderscheid gemaakt tussen drie zones:

  • 1. Vervolgadvies: Inventariserend proefsleuvenonderzoek: Vanwege de directe aanwijzingen voor een vindplaats uit de romeinse tijd in het zuidwesten en de ligging van een historisch erf in het oosten van het plangebied adviseren wij hier direct tot een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven. Vooraf aan een dergelijk onderzoek dient een Programma van Eisen ter toetsing te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid (Gemeente Heusden).
  • 2. Vervolgadvies: Verkennend booronderzoek: Vanwege de lagere ligging in het landschap van het noordelijke deel bestaat er het vermoeden dat de bodem hier in het verleden is aangetast. Om dit te toetsten adviseren wij tot het uitvoeren van een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek kan gelijktijdig worden uitgevoerd met het proefsleuvenonderzoek. Als het bodemprofiel alsnog intact blijkt te zijn geldt het advies om het noordelijk deel direct bij het proefsleuvenonderzoek te betrekken.
  • 3. Behoud/opname dubbelbestemming: Omdat de bodem rond de bestaande boerderij en westelijk gelegen bijgebouw door voorliggend initiatief niet geroerd zal worden adviseren wij hier tot het handhaven/opname van de bestaande dubbelbestemming. Toekomstige bodemverstorende activiteiten blijven daarmee onderzoeksplichtig.

Om dit vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek en verkennend booronderzoek) juridisch te borgen is in de regels, behorende bij dit bestemmingsplan, een dubbelbestemming archeologie opgenomen (Waarde - Archeologie 2).

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0015.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT

In het om het plangebied zijn enkele cultuurhistorische waardevolle objecten en elementen zichtbaar:

  • De kortgevelboerderij Vlijmense Dijk is aangewezen als gemeentelijk monument. Onderdeel van het plan zijn behoud en restauratie van dit boerderijgebouw. Bovendien krijgt de boerderij in het stedenbouwkundig plan een 'eigen plek', waarmee de cultuurhistorische waarde van dit object wordt geaccentueerd.
  • Het dijklichaam Vlijmense Dijk-Molenhoek is onderdeel van de ringdijk die sinds 1360 de kernen Vlijmen en Drunen beschermd tegen het hoge water uit de rivier de Maas (Baardwijkse Overlaat). De ringdijk is aangeduid als historisch-geografisch lijnelement van zeer hoge waarde. Het plan heeft geen invloed op de dijk, al wordt er voor de nieuwe vrijstaande woning een extra inrit op aangebracht. Gezien het feit dat deze nieuwe inrit gerealiseerd wordt aan de Molenstraat doet dit geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.
  • Het dorpslint van Julianastraat en Meliestraat is aangeduid met een hoge historisch-stedenbouwkundige waarde. Het dorpslint wordt gevormd door de straat en de aan straat geplaatste villa's, landhuizen en boerderijen. Het plangebied is geen onderdeel van dit dorpslint en heeft daarom geen invloed op dit element.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in stikstofdepositie en andere vormen van effecten, zoals licht, geluid en trilling.

Om de stikstofdepositie van het plan op Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 9 is bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de aanleg- en gebruiksfase voldoen aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Het plangebied ligt op circa 35 meter van gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant. Tussen het plangebied en het natuurgebied ligt de Vlijmense Dijk met woonbebouwing aan weerszijden. De effecten van het beoogde gebruik van het plangebied zullen wegvallen tegen de effecten die in de autonome situatie plaatsvinden. Er is geen nader onderzoek nodig.

Soortenbescherming

Om het aspect 'soortenbescherming' inzichtelijk te maken heeft Kragten een verkennend flora en fauna onderzoek uitgevoerd: rapport "Vlijmense Dijk 67; Verkennend flora en fauna onderzoek" (15 november 2021; 20211115-VKL207-RAP-FF-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10.

Op basis van de resultaten uit dit verkennend flora- en faunaonderzoek, blijkt dat het voornemen om het bouwen van woningen en slopen van de huidige bebouwing op enkele soorten negatief effect kan hebben. Voor de verschillende soort(groep)en wordt beschreven welke verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden en in hoeverre dit de realisatie van het voornemen in gevaar kan brengen. Eventueel te treffen vervolgstappen worden daarbij aangegeven.

Vogels – nader onderzoek huismus, kerkuil en steenuil

Binnen het onderzoeksgebied kunnen nesten en geschikt leefgebied van de huismus, kerkuil en steenuil niet worden uitgesloten. Naar verwachting vormen de gebouwen binnen het onderzoeksgebied geschikt broedbiotoop voor de bovenstaande soorten. Het slopen van de gebouwen, verwijderen van groenstroken en aanpassen van de bebouwing binnen het onderzoeksgebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op de broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.). De nesten van deze bovengenoemde vogelsoorten zijn jaarrond beschermd. De nesten zijn het gehele jaar beschermd en niet enkel in de broedperiode. Om te voorkomen dat er mogelijk een overtreding plaatsvindt op de Wet natuurbescherming door de werkzaamheden zal er vastgesteld moeten worden of er in het pand jaarrond beschermde nesten van huismus, kerkuil en steenuil aanwezig zijn.

Vogels - rekening houden met broedseizoen

Rondom deelgebied 1 zijn bomen aanwezig die geschikt broedbiotoop vormen voor algemene broedvogels. Het uitvoeren van de werkzaamheden binnen de invloedssfeer van de geschikte nestlocaties leidt hiermee mogelijk tot het verstoren van broedende vogels (Wnb artikel 3.1 lid 4).

In gebruik zijnde nesten zijn beschermd en mogen niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield en/of verstoord worden bij de werkzaamheden binnen de deelgebieden. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.

Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn binnen of direct grenzend aan het onderzoeksgebied. Indien nesten afwezig zijn, kan het volledige/kunnen delen van het onderzoeksgebied vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.

Vleermuizen – nader soortenonderzoek

Mogelijk hebben gebouwbewonende vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis, een vaste rust- en/of verblijfplaats in de bebouwing dat gesloopt en/of verbouwd gaat worden. Om uitsluitsel te kunnen geven over het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing, dient nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het Vleermuisprotocol 2021 (Vleermuisvakberaad, Netwerk Groene Bureaus).

Kleine marterachtigen en steenmarter – nader soortenonderzoek

Het onderzoeksgebied vormt mogelijk geschikte verblijfplaatsen en leefgebieden voor de steenmarter en/of de kleine marterachtigen. Om uitsluitsel te kunnen geven over het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter en/of kleine marterachtigen in de te slopen bebouwing en groenstroken, dient nader marteronderzoek uitgevoerd te worden.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een nader soortenonderzoek naar de hierboven beschreven soorten uitgevoerd, rapport: ''Vlijmense Dijk 67, Vlijmen; Nader soortenonderzoek'' (14 mei 2024, VKL207-NSO-RAP-1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11.

Geconcludeerd wordt dat de volgende soorten afwezig zijn in het plangebied:

  • Kerkuil;
  • Steenuil;
  • Steenmarter;
  • Kleine marterachtigen;
  • Vleermuizen.

De huismus is wel aanwezig, maar gezien het feit dat de oostelijke haag behouden blijft treden er geen negatieve effecten op. De aanbeveling blijft om in de toekomstige situatie voorzieningen voor huismussen aan te brengen in de nieuwe bebouwing.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027
    Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:
    • 1. Waterveiligheid; Het programma ‘Waterveiligheid’ draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
    • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma ‘Klimaatbestendig en gezond watersysteem’ draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
    • 3. Schoon Water; In het programma ‘Schoon Water’ speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

  • Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:
    • 1. schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
    • 2. de waterkwaliteit geen risico’s geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen; de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
    • 3. de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

  • Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Onderstaande afbeelding geeft de hoogteligging van de bodem in het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0016.jpg"

UITSNEDE KAART ACTUEEL HOOGTEBESTAND NEDERLAND

Het dijklichaam is duidelijk waarneembaar als oranje-rode strook. Daarnaast is goed zichtbaar dat het noordelijk deel van het plangebied het laagst gelegen is en ook duidelijk lager ligt dan de aangrenzende percelen. Er is daardoor sprake van een flinke kwetsbaarheid voor afstromend water.

Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 2,10 m +NAP (bron: gemeente Heusden).

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Waterkering

Het dijklichaam Vlijmense Dijk-Molenhoek is aangewezen als waterkering: compartimenteringskering. Instandhouding van de dijk is van algemeen belang. Op de legger van het waterschap zijn beschermingszones aangegeven, waarbinnen specifieke regels gelden ten aanzien van het doen van bodemingrepen. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de legger waterkeringen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPVlijmensedijk67-VG01_0017.jpg"

UITSNEDE LEGGER WATERKERINGEN

Een van de woningen aan de zuidoostzijde van het plan komt in de beschermingszone van de regionale waterkering te liggen. Aan het werken in de beschermingszone in de waterkering zijn extra eisen en voorwaarden van toepassing. Deze eisen en voorwaarden hebben als doel om te zorgen dat de waterkeringen veilig zijn en blijven. De voorwaarden en regels staan opgenomen in de Keur van waterschap Aa en Maas. Voor de voorwaarden en regels omtrent het bouwen rondom een waterkering wordt verwezen naar beleidsregels 15 t/m 17.

De toekomstige werkzaamheden in de waterkering zijn vergunningplichtig. Hiervoor dient te zijner tijd een vergunning aangevraagd te worden. Om geen vertraging op te lopen is het zaak tijdig hier een aanvraag over in te dienen in het omgevingsloket

Attentiegebied

De planlocatie is gesitueerd in een attentiegebied, zoals vastgelegd in de Keur van het waterschap. De attentiegebieden vormen de buffers tussen de natte natuurparels en hun omgeving. Binnen deze zones dienen hydrologische verschillen tussen natte natuurparels en omgeving opgevangen te worden. Ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding van het beschermd gebied zijn niet toegestaan. Activiteiten die invloed kunnen hebben op de grondwaterhuishouding in deze gebieden, zijn daarom meestal watervergunning plichtig.

Middels voorliggende ontwikkeling wordt geen grondwaterverlaging gerealiseerd. Door de aanleg van buffers kan sprake zijn van een kleine verhoging van het grondwater. Dit is derhalve een positief effect op het attentiegebied.

5.3.4 Hemelwater

Door Grasveld Civiele Techniek is een notitie opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, notitie: ''Bouwplan Vlijmensedijk Vlijmen'' (7 maart 2024, G222/002/2024/0307N01v5). De notitie is als bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen. Hierna is een samenvatting opgenomen.

Vuilwater (DWA)

Alle nieuwe gebouwen worden middels een individuele huisaansluiting aangesloten op een nieuw aan te leggen DWA hoofdriool in de nieuw aan te leggen verharding op van het bouwplan. Deze DWA riolering wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke riolering in de Vlijmensedijk en/of de Molenstraat.

De locatie van de aansluitpunten van dit nieuw aan te leggen DWA hoofdriool op het bestaande gemeentelijke hoofdriool zal in overleg met de gemeente worden bepaald. Naar verwachting zal deze kaansluiting worden gemaakt ter plaatse van de Molenstraat. Omdat wordt aangesloten op een zwaar belast gemengd riool dient een goede ontlastconstructie en ontluchting te worden gerealiseerd.

Regenwater (HWA)

Grasveld heeft het totale verhard oppervlak (dakoppervlak, rijwegen, parkeerplaatsen, e.d.) van het bouwplan berekend op basis van onderstaande schets. Hierbij hebben wij het verhard oppervlak (met name de voetpaden) terug gebracht. Hierbij komen wij op een verhard oppervlak van totaal van 5.500 m². De bestaande boerderij is separaat berekend.

Op basis van het berekende verhard oppervlak bedraagt de wateropgave 5.500 m² (verhard oppervlak) x 1 (gevoeligheidsfactor) x 0,06 m (bergingseis) = 330 m³.

Om deze wateropgave in te vullen, stellen wij wadi's voor. Deze wadi's zijn voorzien tussen gebouw B en C (oppervlak 250 m2), aan de westzijde van gebouw B en C (oppervlakte 750 m2) en ten noorden van gebouw A (oppervlakte 500 m2). Uitgaande van wadi's met een waking van 0,20 m, een waterschijf van 0,30 m en taluds van 1 : 3 hebben deze tezamen een capaciteit van ca. 340 m3. Hiermee kan worden voldaan aan de waterbergingsopgave.

Er is geen exact zicht op de grens tussen privé en openbaar maar Grasveld gaat er vanuit dat dat de wadi's ook in de toekomst gehandhaafd kunnen blijven. Indien vanuit een groeimodel een (deel van de) wadi's komt te vervallen, zal er een nieuw waterplan gemaakt moeten worden.

Om het regenwater van de gebouwen en de verharding bij de wadi’s te krijgen, zal een civieltechnisch ontwerp gemaakt moeten worden. Het heeft de voorkeur om het regenwater bovengronds richting de wadi's te brengen. Mocht dit niet mogelijk of wenselijk zijn, dan kan en regenwaterriool worden aangelegd waarop de daken en terreinverharding wordt aangesloten.

De bovengrondse overstort van de wadi's zal in overleg met de gemeente in een latere planfase worden uitgewerkt. Indien deze overstort niet mogelijk blijkt, zal het bouwplan dynamisch worden doorgerekend waarbij bij T=100 geen wateroverlast mag ontstaan.

Het verhard oppervlak van de bestaande boerderij bedraagt ca. 600 m². De wateropgave komt hiermee uit op 36 m³. Deze zal worden ingevuld middels een ondergrondse infiltratievoorziening in de vorm van een krattenveld of lavakoffer. De overstort van de infiltratievoorziening zal in overleg met de gemeente in een latere planfase worden uitgewerkt.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Molenstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden/grondeigenaren en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. In verband met AVG is het verslag van de omgevingsdialoog niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

6.3.2 Ter visie legging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Vlijmense Dijk 67, Vlijmen’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast heeft het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken, vanaf 6 september 2023, voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 6 zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen, bijgevoegd als bijlage 13 is aangegeven hoe er met deze zienswijzen is omgegaan. Daarnaast zijn in de Nota van wijzigingen, bijgevoegd als bijlage 14, ook enkele ambtshalve wijzigingen beschreven, welke in dit bestemmingsplan zijn doorgevoerd.

6.3.3 Vaststelling

Op 14 mei 2024 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1 )
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2 )
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)
De bestaande boomgaard en het te realiseren weitje zijn in de bestemming 'Groen' opgenomen. Ter plaatse mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd.

Tuin (artikel 4)
De voortuinen van het boerderijgebouw en de te realiseren vrijstaande woningen zijn conform de opbouw van het geldende bestemmingsplan "Vlijmen en Vliedberg herziening 2013" in de bestemming 'Tuin' opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5)
De structuur van openbare wegen en paden, alsmede de parkeervoorzieningen in de 'middenzone' zijn in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

Wonen (artikel 6)
Het plangebied krijgt grotendeels de bestemming 'Wonen', waarbij op de verbeelding het maximum aantal woningen en de maximum goot - en bouwhoogten is weergegeven. Ter plaatse van de zorgwoningen (op het noordelijke deel van het plangebied) is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zorg' gesitueerd. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend zorgwoningen toegestaan. Hiermee wordt regulier gebruik uitgesloten.

Waarde - Archeologie 2 (artikel 7)
Deze dubbelbestemming verplicht het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 8 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 9 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing.

Algemene gebruiksregels (artikel 10 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt en welke als passend worden beschouwd.

Algemene afwijkingsregels (artikel 11 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12 )
Dit artikel bevat een bevoegdheid voor het wijzigen van de begrenzing van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13 )
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 14 )
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.