direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veedijk 9 te Rosmalen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002443-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Veedijk 9 te Rosmalen. Het perceel is momenteel als akkerland in gebruik en gelegen ten zuiden van Veedijk 7 en tegenover Veedijk 28. Het perceel omvat een agrarische bestemming, met een vergunning voor het oprichten van een akkerbouwbedrijf met een totale bebouwingsmassa van 2.150 m3, bestaande uit twee schuren van ieder 150 m2 en een bedrijfswoning. Gezien de huidige ontwikkelingen in de agrarische sector en de milieu impact van een akkerbouwbedrijf op deze locatie in relatie tot de omgeving, heeft de eigenaar aan de gemeente verzocht om aan de Veedijk 9, in plaats van het vergunde akkerbouwbedrijf met stallen en bedrijfswoning, één woning met geïntegreerd bijgebouw te ontwikkelen met een maximale inhoud van 1.000 m3. Om de ontwikkeling van deze woning planologisch-juridisch te organiseren, dient voor een deel van het perceel de bestemming in 'wonen' te worden gewijzigd om ter plaatse een burgerwoning met een geïntegreerd bijgebouw toe te staan.

Voorliggende bestemmingsplan (art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening) voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van een woning aan de Veedijk 9 te Rosmalen en omvat een nadere verantwoording dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veedijk 9 te Rosmalen. Het plangebied omvat één perceel van 5.000 m2, kadastraal aangeduid met nummer 3005 vallend onder sectie D van de kadastrale gemeente Rosmalen. De ligging en begrenzing van het plangebied is in figuur 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0001.png"  
Figuur 1 Ligging en begrenzing plangebied, aangeduid met een wit gestreept contour (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van de directe omgeving en het plangebied zelf gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente 's-Hertogenbosch beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridisch-planologische aspecten. Hoofdstuk 7 beschrijft de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 tenslotte beschrijft de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving locatie en ligging

Het plangebied is gelegen aan de Veedijk 9 en ligt ten zuidoosten van bebouwde kom van Rosmalen en de kern Maliskamp in het buitengebied van de gemeente 's-Hertogenbosch. Het plangebied omvat een onbebouwd agrarisch perceel dat momenteel in gebruik is al akkerland. In figuur 2 is de ligging van het plangebied in de bredere ruimtelijke context weergegeven.

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Veedijk, een smalle weg die aan beiden zijden wordt geflankeerd door een laanbeplanting van fraaie eiken. In noordoostelijke richting grenst het plangebied aan een woning met garage (Veedijk 7), waarbij op de grens een houtsingel is gesitueerd bestaande uit een diversiteit aan oudere bomen en struiken. In zuidelijke en westelijke richting grenst het gebied aan het groter agrarisch perceel dat kadastraal is aangeduid met nummer 3006.

De losse bomenrij die evenwijdig aan de Veedijk op dit grotere perceel is gesitueerd, geeft het plangebied een omsloten karakter. In figuur 3 is een straatbeeld van Veedijk op het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0002.png"  
Figuur 2 Ligging Veedijk 9 (bron: Google Maps)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0003.png"  
Figuur 3 Straatbeeld huidige situatie vanuit de Veedijk (bron: Google Street view)  

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van 's-Hertogenbosch, behorende bij het grote cultuurlandschap van de Meierij en het deelgebied Hooge Heide Zuid. Het landschap in de omgeving van het plangebied ligt op de overgang tussen de hogere gelegen zandruggen van de Maliskamp en het beekdal van de Grote Wetering. Het gebied kan als mozaïeklandschap worden gekenmerkt, dat afwissend uit bosgebieden en akker- en graslanden bestaat. Het gebied wordt in de noordzijde doorsnede door de A59. Ten noorden en noordoosten van het plangebied bevinden zich oude bossen, die naast een natuurfunctie ook een recreatieve functie hebben. In het noordelijke bos is tevens de kern Maliskamp gelegen.

Het plangebied aan de Veedijk 9 is onderdeel van het beekdal van de Grote Wetering dat wordt gekenmerkt door een kampenlandschap: een coulisselandschap met houtwallen, dijkjes en singels. Het verkavelingspatroon is hier grillig en variërend in grootte en vorm. De graslanden en akkerlanden zijn relatief kleinschalig en deels omsloten door houtsingels en houtwallen. Deze kenmerken, karakteristiek voor de oude zand ontgingen, zijn nog duidelijk herkenbaar in het landschap.

De ruimtelijke structuur wordt verder gekenmerkt door de ruilverkavelingsperiode, waarbij het landschap op bescheiden schaal in rationele en grootschaliger verkavelingspatroon is getransformeerd. Dit is met name zichtbaar aan het verkavelingspatroon aan de overzijde van de Veedijk. Tevens heeft daarbij bebouwing plaatsgevonden, waarbij nieuwe bebouwing verspreid is gerealiseerd in de reeds bestaande bebouwingsstructuur. Deze bebouwing wordt gekenmerkt door een pragmatisch opzet, een zadeldak en een gevelbekleding in een lichtere baksteen.

De gehele bebouwingsstructuur wordt gekenmerkt voor boerenerven die in lintvorm langs de straat zijn gesitueerd. Verschillende boerenerven zijn hierbij niet meer agrarisch in gebruik en zijn omgevormd tot woonbestemming met behoud van de ruimtelijke kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0004.png"  
Figuur 4 Landschapstypen Hooge Heide Zuid (Bron: Structuurvisie Landgoed Coudewater)  

2.3 Functionele structuur

Het plangebied maakt zoals gesteld onderdeel uit van het buitengebied van 's-Hertogenbosch. Het mozaïeklandschap met relatief kleine en grillige kavels verliest door de huidige veranderingen zijn oorspronkelijke agrarische functie. Voor wonen, toerisme en recreatie is het gebied steeds meer van betekenis, door de aanwezigheid van verschillende vakantieparken, fiets en wandelroutes in de omgeving. Verschillende boerderijen/agrarische percelen zijn buiten bedrijf genomen en omgevormd tot woonbestemming, waarbij verschillende nieuwe woningen zijn gecreëert .

Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint, als onderdeel van een kleinschalig agrarisch gebied. De directe omgeving is met name in gebruik voor wonen en omgeven door agrarische percelen die als grasland en akkerland in gebruik zijn. Het meest dichtbij gelegen agrarische bedrijf is op een afstand van circa 150 meter gelegen.

Met het planvoornemen wordt een deel van het huidige agrarische bouwperceel (waarvoor vergunning is verleend) uit bedrijf genomen en herstemd als 'wonen' voor de realisatie van één woning. Dit past binnen de beschreven functionele tendens die dit landelijk gebied kenmerkt.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat op 20 juli 2011 onherroepelijk is bevonden. In figuur 5 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen
  • b. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn voor de 'Agrarisch' bestemde gronden bouwregels opgenomen voor 'Bouwwerken geen gebouwen zijnde'. Het bouwen van gebouwen, zoals woningen is hierdoor in deze bestemming niet mogelijk. Verder zijn onder bepaalde voorwaarde drie wijzigingsbevoegheid opgenomen voor de 'vormverandering bestemmingsvlak 'Agrarisch-Bedrijf'' (artikel 3.3.1), 'vergroting bestemmingsvlak 'Agrarisch-Bedrijf' (artikel 3.3.2) en 'Wijzigen naar Natuur' (artikel 3.3.3).

Naast de bestemming 'agrarisch' is de aanduiding ''reconstructiewetzone-verwervingsgebied' van toepassing op het plangebied. Deze aanduiding is van invloed op de wijzigingsbevoegdheid 'vergroting bestemmingsvlak 'Agrarisch-Bedrijf'.

Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van één woning. Het vigerende bestemmingsplan maakt het niet mogelijk om de voorgenomen woonfunctie in het plangebied te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan (art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening) is derhalve noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0005.png"  
Figuur 5 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, met het plangebied rood omkaderd. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

2.5 Verleende bouwvergunning

In 2006 is door de gemeente 's-Hertogenbosch een bouwvergunning in afwijking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' verleend voor de realisatie van een agrarisch akkerbouwbedrijf bestaande uit een bedrijfswoning met twee schuren. Echter, het planvoornemen is gewijzigd en inmiddels bestaat de wens een woning met een geïntegreerd bijgebouw te realiseren. Dit is niet passend binnen de verleende bouwvergunning. Derhalve is sprake van afwijking van het bestemmingsplan en is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. De bouwvergunning voor de realisatie van een agrarisch akkerbouwbedrijf bestaande uit een bedrijfswoning met twee schuren wordt ingetrokken. De intrekking van de verleende vergunning van 4 oktober 2006 (onherroepelijk sinds 25 september 2013) voor het realiseren van een akkerbouwbedrijf is vastgelegd in een anterieure overeenkomst onder voorbehoud van het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0006.png"  
Figuur 6 Verbeelding verleende bouwvergunning. (Bron: gemeente 's-Hertogenbosch)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bebouwing

Het planvoornemen omvat het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van een woning met een geïntegreerd bijgebouw op het agrarisch perceel aan de Veedijk 9 in plaats van de realisatie van een akkerbouwbedrijf waarvoor een bouwvergunning is verleend (zie paragraaf 2.5).

Hiervoor wordt, direct grenzend aan de Veedijk, een bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen van 1.500 m2. Het overige deel van het perceel D3005 buiten de bestemming 'Wonen' behoudt een agrarische bestemming. De oppervlakte en positionering van de bestemming is gebaseerd op het oppervlak van het bebouwingconcentratiegebied zoals opgenomen in de vergunning van 2006. Om dit te bewerkstelligen wordt, in overeenstemming met deze vergunning, de achterste en de voorste begrenzing van het bebouwingsconcentratiegebied richting de Veedijk verschoven. De afmetingen en positioning van de op te nemen bestemming zijn in figuur 6 weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0007.png"  
Figuur 7 Verbeelding bestemmingsplan Veedrijk 9 te Rosmalen (Bron: 's-Hertogenbosch stadsontwikkeling)  

Passend bij de lintbebouwing aan de Veedijk, is de te realiseren woning vrijstaand. De woning is aan de wegzijde van het perceel gelegen, waarbij de voorgevel van de woning parallel aan de Veedijk is gesitueerd. Dit is tevens in de stedenbouwkundige randvoorwaarden opgenomen, waarvoor een bouwvlak is opgenomen van 10 x 25 meter. Het bouwvolume mag maximaal 1000 m³ bedragen. Bijgebouwen dienen in het hoofdvolume te zijn geintegreerd. Het bouwvolume is langwerpig en is voorzien van een eenvoudige kap in de lengterichting, parallel aan de weg. Met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale nokhoogte van 7,6 meter (één bouwlaag met kap), wordt qua vormgeving aangesloten op de architectuur van de bebouwing in de omgeving. Passend bij de typologie van een langgevel)boerderij of wel schuurwoning worden dakkappelen ondergeschikt aan het dakvlak vormgeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0008.png"  
Figuur 8 Voorlopig ontwerp situatietekening (Bron: Sloven architectenbureau, voorlopig ontwerp 16.04.2019)  

Passend bij het gesloten karakter wordt aan de rand van het woonperceel een extra bomenrij toegevoegd, waardoor de woning wordt afgeschermd van de naastliggende woning (Veedijk 7). Tevens is rekening gehouden met de privacy van omliggende woonpercelen, door het bouwvlak aan de zuidelijke kant van het perceel te situeren. Naast het behoud van privacy ten op zichtte van de huidige woningen wordt op deze manier tevens het open agrarische karakter aan de Veedijk behouden.

3.2 Landschappelijke inpassing

De woning met een geïntegreerd bijgebouw wordt landschappelijk ingepast, waarbij gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen soorten en aangesloten wordt op de bestaande landschapskarakteristiek. De landschappelijke inpassing vindt plaats in de agrarische bestemming. Naast een Landschappelijk Inpassingsplan is een tegenprestatie geëist in de vorm van een fysieke kwaliteitsverbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0009.png"  
Figuur 9 Landschappelijk Inpassingsplan  

Rondom het woonperceel, dus achter en naast de woning: ter plaatse van het agrarische deel van het plangebied, komen bomen en planten zodat er kamers ontstaan. Aan de linkerzijde komt een rij knotwilgen. Deze bomenrij loopt door tot het einde van het perceel. Langs deze zijde van het woonperceel wordt tevens een knip-/scheerheg aangelegd met verschillende soorten struiken. De haag zorgt voor een natuurlijke omkadering van het woonperceel, maar geeft tevens de benodigde beschutting tegen de wind, met name de meest heersende zuid-/zuidwestwind. Aan de achterzijde van het woonperceel wordt parallel aan de Veedijk een beukenhaag geplaatst, voorzien van één of enkele doorzichten. De erfgrens aansluitend aan het zij-erf van Veedijk 7 is voorzien van diverse bomen. Deze structuur is belangrijk voor het behoud van het coulisselandschap. Gaten in de structuur worden met nieuwe bomen en struweelbeplanting aangevuld.

In de voortuin worden hagen geplaatst waarachter de geparkeerde auto’s aan het zicht worden onttrokken. De weide achter en naast het woonperceel wordt uitgevoerd als een extensief beheerde bloemrijke weide en sluit aan bij het open weidelandschap. In deze weide worden enkele solitaire inheemse bomen geplant. Tevens worden in dit plandeel enkele fruitbomen aangeplant. In dit gedeelte van het plan wordt afhankelijk van de heersende lokale grondwaterstand een vijver of wadi aangelegd. De beplanting wordt hier te zijner tijd op afgestemd.

De extensief beheerde (bloemrijke) weide is er bij gebaat dat deze langere tijd vocht vast kan houden. Om de weide weerbaarder te maken tegen droogte worden in het plan geen sloten aangelegd. Op de weide wordt een verschralingsbeheer toegepast, zodat de maaifrequentie kan worden teruggedrongen tot één of twéémaal per jaar. Een bloemenweide is mooi, maar helpt zeker ook bijen en vlinders een handje. Het is daarom van belang dat er voor de bijen en vlinders dus steeds nectar en stuifmeel beschikbaar is. Door de bloemenweide ’gefaseerd’ te maaien genereert dit bloeispreiding. Dit is niet alleen tijdens het zomerseizoen van belang, maar juist ook in het najaar. Veel bijen en vlinders vliegen rond tot eind oktober en hebben tot dan dus nog steeds nectar en stuifmeel nodig. Daarnaast kunnen door gefaseerd maaibeheer kortlevende en tweejarige plantensoorten goed in zaad komen en zich uitzaaien. Voorbeelden zijn Margriet, Peen, Slangenkruid en Zandblauwtje.

Door een gefaseerd maaibeheer blijft steeds een deel van de vegetatie staan en wordt een deel gemaaid. Hiermee kan worden gespeeld en ervaring worden opgedaan. Kleinschalig kunnen tevens allerlei fraaie patronen worden uitgemaaid. Een gefaseerd maaibeheer werkt het beste bij een bloemenweide die al redelijk schraal is. In de beginjaren is het wellicht nodig een iets steviger maaibeheer aan te houden. Het gedeelte van de weide dat als bloemrijke weide wordt ingericht verplaatst zich dus over de 3.500 m2 weide, maar zal niet minder zijn dan de berekende 1.000 m2.

3.3 Gebruik

Het planvoornemen voorziet in een wijziging voor een deel van perceel 3005 van 'agrarisch' naar 'wonen'. De rest van het perceel blijft agrarisch in gebruik in combinatie met de beoogde landschappelijke inpassing en het gefaseerde maaibeheer. Dit geldt tevens voor perceel 3006 wat als reguliere landbouwgrond in gebruik blijft.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Veedijk en wordt omsloten middels één inrit aan de noordkant van het perceel, op deze Veedijk. De inrit is hierbij in de nabijheid van de inrit van de Veedijk nr. 7 gelegen en heeft een breedte van circa 4 meter. Met de realisatie van een woning met een geïntegreerd bijgebouw en de omzetting van de huidige bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' wordt de verkeersaantrekkende werking van het plangebied vergroot. De extra verkeersbewegingen die echter met de realisatie van één woning worden gerealiseerd zijn dusdanig klein (gemiddeld 5 motorvoertuigbewegingen per etmaal) dat geen negatieve gevolgen voor de ontsluiting van de Veedijk worden verwacht.

Daarbij wordt de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen aanzienlijk minder dan wanneer het vergunde akkerbouwbedrijf zou worden gerealiseerd.

Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.

Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

De locatie is gelegen in het buitengebied. Met het planvoornemen wordt voorzien in een bouwvlak van 25 x 10 meter voor de realisatie van een woning met een geïntegreerd bijgebouw. Voor een woning groter dan 150 m2 wordt voor het buitengebied een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Met het planvoornemen worden twee parkeerplekken op eigen terrein (woonperceel) in het plangebied gerealiseerd. Gezien het oppervlak van het woonperceel (1.497 m2) is hiervoor voldoende ruimte aanwezig om in de parkerenbehoefte op eigen terrein te voorzien.

Het planvoornemen voldoet hiermee aan de gemeentelijke nota Parkeernormering 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0010.png"  
Tabel 1 Te hanteren parkeernormen (bron: Nota Parkeernormering 2016, september 2016)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het laatstgenoemde nationaal belang houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd. Hierbij geldt voor wonen dat er bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van één woning op een agrarisch perceel in het buitengebied van 's-Hertogenbosch. De voorziene ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing aangezien het hier slechts 1 woning betreft. Verder is het plangebied niet gelegen in of in de nabijheid van een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) omvat, als instrument van de nieuwe omgevingswet, de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. De NOVI treed in werking met de omgevingswet, waarbij het de huidige SVIR vervangt als nationaal strategisch omgevingsbeleid. In het gedachtegoed van de omgevingswet is de NOVI een breed gedragen plan, dat met veel partijen is gemaakt, maar enkel voor Rijk juridisch bindend is. De NOVI beschrijft op hoofdlijnen het toekomstperspectief op 2050 voor de leefomgeving, in de breedste zin van het woord. De Ontwerp Nationale Omgevingsvisie heeft deze zomer ter inzage gelegen en wordt naar verwachting in de loop van 2020 vastgesteld.

In de NOVI zijn 21 nationale belangen opgenomen waarbij het rijk systeemverantwoordelijkheid draagt. Deze belangen zijn samengevoegd in vier prioriteiten waarop het Rijk wil sturen en richting geven. Deze prioriteiten zijn:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
  • Sterke en gezonde steden en regio's

Voor de belangenafweging zijn in de NOVI drie uitgangspunten opgenomen:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • aftwentelen wordt voorkomen

Met de NOVI wordt de huidige lijn die met de decentralisatie doorgezet en benadrukt dat een gebiedspecifieke aanpak de voorkeur heeft.

Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van één woning op een agrarisch perceel in het buitengebied van 's-Hertogenbosch. Met het planvoornemen in een gebied specifieke oplossing voorzien, waarbij in een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied wordt voorzien. Daarbij wordt met het planvoornemen de vergunde vestiging van een akkerbouwbedrijf inclusief bijgebouwen en bedrijfswoning voorkomen, wat ten goede komt aan de milieukwaliteit, waterbergingscapaciteit en kwaliteit van de leefomgeving.

Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen passend is binnen de (Ontwerp-) Omgevingsvisie.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0011.png"  
Figuur 10 Uitsnede structurenkaart van de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Op de Structurenkaart behorende bij de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied', 'Waterbergingsgebied' en 'Zoekgebied verstedelijking'.

De provincie beschouwd het hele landelijke gebied als een gemengd landelijk gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is. De mate van menging varieert hierbij van gebieden waarbinnen meerdere functies naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. De hoofddoelstelling is hierbij een evenwichtige ontwikkeling van landbouw, natuur, water en landschap, recreatie. Ontwikkelingen moeten qua aard, schaal en functie passen in de omgeving en rekening houden met de omgevingskwaliteiten. Tevens dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties. Binnen de zoekgebieden verstedelijking is hierbij ruimte voor ontwikkeling van stedelijke functies aangeduid.

Het waterbergingsgebied is, bij dreigende wateroverlast, van belang voor hoogwaterbescherming en waterberging. Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals grondgebonden, extensieve recreatie en natuurontwikkeling mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfunctie.

Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een woonbestemming op een agrarisch perceel. Het planvoornemen geeft hierbij invulling aan het gemengde karakter van het gebied en zorgvuldige verstedelijking van het gebied. Het planvoornemen wordt hierbij zorgvuldig afgestemd met de beoogde waterfunctie, zoals nader wordt beschreven in paragraaf 5.11. De ontwikkeling past qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied en houd rekening met omliggende waarden.

Een ander, samenhangend aspect, van invloed op het planvoornemen is het aspect zorgvuldig ruimtegebruik. Met dit aspect onderstreept de provincie het belang voor behoud van een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant, De provincie zet hierbij in op concentratie van verstedelijking als één van de dertien provinciale belangen, zodat verschil tussen steden en landelijk gebied behouden blijft. In samenhang hiermee wordt zorgvuldig ruimtelijk gezien als belangrijk punt om kansen van een gebied voor functiemenging, inbreiding, herstructurering, intensivering en meervoudig ruimtegebruik optimaal te benutten. Tevens dient hierbij gekeken te zijn naar de kwantitatieve vraag, beheer en onderhoud. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn hiervoor specifieke regels opgenomen.

Concluderend kan worden gesteld, dat het planvoornemen passend is binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Met het planvoornemen wordt de vergunde vestiging van een akkerbouwbedrijf inclusief bijgebouwen en bedrijfswoning voorkomen, wat ten goede komt aan de kwaliteit van de leefomgeving en waterbergingscapaciteit omdat er minder bebouwing wordt gerealiseerd en het geheel landschappelijk wordt ingepast. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit en de waterbergingscapaciteit ten goede. De vestinging van één woning op het perceel kan dan ook als zorgvuldig ruimtegebruik worden gekarakteriseerd en is passend in een gemengd landelijk gebied, waar in de directe omgeving voornamelijk wordt gewoond en verschillende nieuwe woningen al zijn gerealiseerd in het afgelopen decennium.

Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's. 

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Naast inhoudelijke doelen, stelt de visie dat een transitie naar systeem denken noodzakelijk is om de gewenste doelen te behalen. Een vernieuwende samenwerking wordt hierbij als randvoorwaarde beschouwd voor een succesvolle aanpak van de hoofdopgave, waarbij een 'diepe', 'ronde' en 'brede' manier van kijken in ogenschouw dient te worden genomen.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één burgerwoning met een geïntegreerd bijgebouw in het buitengebied in plaatse van een akkerbouwbedrijf waarvoor vergunning is verleend. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de woningvraag en de integratie tussen landbouw en natuur, buur en boer. Daarnaast wordt met het planvoornemen voorzien in een maatoplossing tussen de initiatiefnemer en de gemeente 's-Hertogenbosch. Het planvoornemen is hiermee in lijn met de Omgevingsvisie 'de Kwaliteit van Brabant'.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragrafen, vormen het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Verordening Ruimte en Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze verordeningen vormen derhalve belangrijke uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren.

Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze Interim omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd en vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voorvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

Voor het plangebied zijn naast de algemene 'rechtstreeks werkende regels voor activiteiten', zoals beschreven in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, de ínstructieregels aan gemeenten, beschrijven in hoofdstuk 3 en de 'instructieregels aan waterschappen', beschreven in hoofdstuk 4, regels voor gebiedsaanduidingen van toepassing. Het plangebied is hierbij op de verschillende kaarten behorende bij de interim omgevingsverordening Noord-Brabant aangeduid als:

  • (gemengd) landelijk gebied en stalderingsgebied;
  • verstedelijking afweegbaar,
  • en binnen het thema waterkwantiteit als normvrijgebied voor waterschappen, normen voor wateroverlast en reservering waterberging.

Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een woning met een geïntegreerd bijgebouw op een agrarisch perceel als 'compensatie' voor een vergunning voor de realisatie van een akkerbouwbedrijf met bijgebouwen en bedrijfswoning. De vergunning komt met de ontwikkeling van de burgerwoning te vervallen. Het planvoornemen raakt hierbij aan twee belangrijke onderwerpen binnen de Interim omgevingsverordening, namelijk zorgvuldig ruimtegebruik, duurzame verstedelijking en kwaliteitsverbetering landschap.

In de begripsbepaling is opgenomen er bij 'vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan' sprake is van nieuwvesting. Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één woning met een geïntegreerd bijgebouw op een 'agrarische bestemming. In strikte zin van de verordening is hierdoor sprake van nieuwvestiging van een stedelijke ontwikkeling buiten stedelijk gebied. Door de geldende bepaling 'Verstedelijking afweegbaar' is, in afwijking tot artikel 3.42 'Duurzame verstedelijking' verstedelijking mogelijk onder enkele voorwaarden.

Het planvoornemen voorziet echter niet enkel in de ontwikkeling van één woning met een geïntegreerd bijgebouw, maar is er tevens sprake van een vergunde situatie, waarvoor in de realisatie van een akkerbouwbedrijf met bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning is voorzien. Conform lid 1 van artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik kan dan ook worden gesteld dat de burgerwoning ontwikkeld wordt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In het kader hiervan heeft de provincie in een voorgesprek gesteld dat de vergunning uit 2006 hiervoor mag worden benaderd als zijnde 'gebouwd' en dat de in 2006 vergunde akkerbouwbedrijf met bedrijfswoning met dit planvoornemen wordt getransformeerd naar een burgerwoning.

Dit in ogenschouw genomen dat worden geconcludeerd dat het planvoornemen in lijn is met het provinciaal beleid, gezien er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het planvoornemen voorziet niet in verdere verstedelijking van het landelijk gebied, worden potentiele negatieve effecten op leef- en milieukwaliteit door de vestiging van een akkerbouwbedrijf voorkomen en in een kwaliteitsverbetering van het landschap voorzien door de landschappelijke inpassing.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie (RVS) vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het gemeentelijk grondgebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

Als onderdeel van de RSV is het uitvoeringsplan 'De Groene Delta' opgenomen dat als doel heeft de huidige groenstructuur in en rond de stad om te bouwen naar een robuuste en samenhangende groenblauwstructuur. Het concept berust op vijf pijlers: natuur, water, landschap en cultuurhistorie, recreatie en landbouw en het overkoepelende thema: de relatie stad en land. Centraal staat hierbij een evenwichtige samenhang tussen stedelijke ontwikkelingen en het waarborgen van de kwaliteit van het landschap. De Groene Delta is opgebouwd in 'verbindingen' en 'groengebieden' gericht op 'consolidatie', 'transformatie' en 'landschappelijk waardevolle gebieden'.

Het plangebied is hierbij in het 'groene transformatiegebied' gelegen. In deze gebieden ligt het accent op het realiseren van nieuwe natuur en landschappelijke waarden. Maatregelen die daarbij horen zijn bijvoorbeeld omvorming van landbouw naar natuur en rood voor groen op de schaal van het landschap. Daarnaast ligt het in een 'kleinschalig waardevol landschap', die als belangrijke drager van het groene Brabantse Mozaïeklandschap is aangeduid. De Hooge Heide, waar het plangebied in is gelegen, wordt hierbij specifiek als voorbeeld genoemd.

De omzetting van de agrarische bestemming in combinatie met de verleende vergunning voor een akkerbouwbedrijf naar een woonbestemming draagt bij aan het behoud en herstel van de landschappelijke kwaliteit passend binnen het beeld van een kleinschalig waardevol landschap. Tevens wordt met het planvoornemen de vestiging van het vergunde akkerbouwbedrijf met bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen voorkomen, waardoor in geest met de het aangeduide groene transformatiegebied uit de RSV de huidige omgevingskwaliteit wordt gewaarborgd en juist versterkt door de beoogde landschappelijke inpassing.

4.3.2 Bomen

Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 september 2017. Bij de ruimtelijke procedure vindt een afweging plaats ten aanzien van verschillende functies waaronder groen. De gemeente stelt daarbij voorwaarden ten aanzien van groen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij beleidsuitgangspunten uit het Bomenbeleidsplan, zoals het zoveel mogelijk behouden van bomen, het verplanten van bomen en herplant en compensatie van groen. Afspraken over velling, herplant en compensatie wordt bij het plan vastgelegd zodat hierbij aangesloten kan worden bij de uiteindelijke vergunningprocedure. Het kan zowel om behoud als om ontwikkeling van nieuw groen gaan.

Bij de ontwikkeling moeten bomen direct in beeld zijn. Hiervoor wordt een bomeninventarisatie uitgevoerd. Hierbij worden alle bomen in beeld gebracht en op waarde beoordeeld. De inventarisatie wordt gebruikt bij het ontwerpproces. De gemeente toetst hierbij de wijze waarop rekening wordt gehouden met de bomen.

De inventarisatie bestaat minimaal uit:

  • digitaal ingemeten tekening;
  • boomsoorten;
  • stamomvang op 1,30 meter boven maaiveld;
  • kroonomvang;
  • vitaliteit en levensverwachting van de boom.

Hieruit blijkt welke bomen waardevol en te behouden zijn. Deze bomeninventarisatie komt terug in het ontwerp waardoor te zien is welk effect het plan op het bestaande groen heeft. De bomendeskundige gebruikt de bomeninventarisatie vervolgens als basis om eisen te stellen aan inpassing en bescherming. Op deze manier kan worden geborgd dat er voldoende bomen behouden blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0012.png"  
Figuur 11 Waardevolle bomenstructuurkaart (bron: http://s-hertogenbosch.maps.arcgis.com)  

Op de kaart staat de Veedijk als waardevolle boomstructuur aangeduid. Er zijn verder geen monumentale bomen of andere waardevolle bomen op de kaart aangeduid die op het plangebied betrekking hebben.

Het planvoornemen is niet van invloed op de bestaande bomen op de Veedijk of andere bomen in de directe omgeving. Er worden door middel van het landschappelijke inpassing extra bomen geplant, waardoor de landschappelijke kwaliteit wordt versterkt.

Het planvoornemen geeft hiermee invulling het gemeentelijk boombeleid.

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtlijn

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudowetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).

Beschrijving

Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een nieuwe woning met een geïntegreerd bijgebouw op een perceel dat reeds als agrarische is bestemd en waarvoor een vergunning voor de realisatie van een akkerbouwbedrijf en bedrijfswoning verleent is. Het plangebied is in het landelijk gebied gelegen. Met het planvoornemen, wordt de vergunde mogelijkheid voor de realisatie voor de vestiging van een akkerbouwbedrijf met bedrijfswoning vervangen door een woonfunctie (woning met een geïntegreerd bijgebouw), waarbij voor het overige deel van het perceel de huidige bestemming 'agrarisch' behouden blijft en gebruikt wordt voor landschappelijke inpassing. Hierdoor komt de hinderafstand van het plangebied op de omgeving te vervallen en wordt een hindergevoelig functie in de vorm van één woning gerealiseerd.

Op basis van een inventarisatie van de omliggende functies op basis van de geldende bestemmingen alsmede het gebruik kan worden geconcludeerd dat de directe omgeving van het plangebied voornamelijk wordt gekenmerkt door een woonfunctie en agrarisch gebied. Tevens zijn er in de omgeving van het plangebied een aantal bedrijven aanwezig, zoals weergegeven in navolgende tabel.

Bestemming   Adres   Functie   Afstand tot plangebied   Milieu
Categorie  
Richtafstand tot 'rustige woonwijk'*  
Bedrijf   Werstkant 3, Berlicum   Dierenpension   330 m   2   30  
Wonen + agrarische waarden   Loofaert 61, Berlicum   Tuincentrum   300 m   2   30  
Wonen + agrarische waarden   Loofaert 63, Berlicum   Las en constructie- werken   400 m   3.2   100  
Detailhandel   Hooghei 5, Berlicum   Autohandelaar   590 m   2   30  
Recreatie   Wetering- straat 1, Rosmalen   Camping   570 m   3.1   50  
A-B   Veedijk 20, Rosmalen   Agrarisch bedrijf   140 m   3.2   100  
A-B   Maliskampse straat 63A, Rosmalen   Agrarisch bedrijf   240 m   3.2   100  

* van bestemmingsvlak tot bestemmingsvlak, de kortste afstand.

Tabel 3 Richtafstanden bedrijven het plangebied  

Conclusie

Het aspect bedrijf en milieuzonering is niet van invloed op het planvoornemen, aangezien met het planvoornemen de huidige hinder veroorzakende functie komt te vervallen en het plangebied buiten de richtafstanden van de bedrijven ligt. Omgekeerd vormt de met een geïntegreerd bijgebouw eveneens geen belemmering voor de aanwezige functies gezien de afstand en het feit dat veelal andere woningen op korter afstand gelegen zijn.

5.3 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidsonderzoekszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De beoogde ontwikkeling ligt binnen de onderzoekszone van een 60 km/uur weg in het buitengebied (Veedijk en Maliskampsestraat). Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van deze weg geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 58 dB. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • Bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of woningindeling)

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen. Een hogere waarde mag – zoals gezegd - de maximale geluidsbelasting van 53 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidsluwe (rustige) zijde en een geluidsniveau in de buitenruimte (zoals achtertuin/balkon) dat voldoet aan de ambitie voor het betreffende gebied. Voor geluidsbelastingen op gevels meer dan 53 dB kan formeel geen ontheffing worden verleend.

Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat deze binnenwaarde wordt voldaan.

Beschrijving

Binnen het plangebied wordt een geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt, in de vorm van één woning, aan de Veedijk 9. Het plangebied ligt binnen de zones van de wegen Veedijk en Maliskampsestraat. Dit betreffen eenbaanswegen in het buitengebied, waarvoor in artikel 74 van de wet Geluidshinder een zone van 250 is aangeduid.

Ten gevolge van het verkeerslawaai van de Maliskampsestraat bedraagt de maximale geluidsbelasting op 25 meter vanaf de as van de weg 48 dB. De nieuw te bouwen woning staat op een afstand van 115 meter t.o.v. deze Maliskampsestraat. De maximale geluidbelasting blijft dus onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor de geluidshinder van het wegverkeer van de Maliskampsestraat op het planvoornemen.

Ten gevolge van het verkeerslawaai van de Veedijk bedraagt de maximale geluidsbelasting op 25 meter vanaf de as van de weg eveneens 48 dB. De nieuwe woning staat op een afstand van circa 18 meter t.o.v. de Veedijk. De nieuwe woning staat op een korte afstand waardoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

Akoestisch onderzoek

Er heeft toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidshinder door middel van het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV (rapportnr. M199330.001.001, d.d. 24 april 2020, zie ook Bijlage 1). Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Maliskampsestraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan overschrijdt.

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Veedijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 1 dB op de eerste verdieping. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden door de geluidbelasting van de Veedijk, hoeft in het kader van de Wet geluidhinder de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald te worden. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels is de cumulatieve geluidbelasting wel bepaald inclusief alle gemodelleerde wegen en spoorwegen. De hoogste cumulatieve waarde bedraagt 54 dB. De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in het onderhavige geval 21 dB.

Het is aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met maximaal 1 dB op de eerste verdieping overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Het is mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Er is inmiddels besloten de hogere grenswaarde procedure te volgen. Er wordt voldaan aan de criteria voor de hogere grenswaarde procedure. Hiervoor wordt een aparte procedure gevolgd waarin de criteria nader worden toegelicht en afgewogen. Er is inmiddels besloten de hogere grenswaarde procedure te volgen. Er wordt voldaan aan de criteria voor de hogere grenswaarde procedure. Hiervoor wordt een aparte procedure gevolgd waarin de criteria nader worden toegelicht en afgewogen.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.3.2 Railverkeerslawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De beoogde ontwikkeling ligt op een afstand van circa 2,4 km van het spoor en is niet in deze zone gelegen. Het aspect railverkeerlawaai is niet van invloed op het planvoornemen.

5.3.3 Industrielawaai

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone, die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A) contour, worden vastgelegd.

Het planvoornemen voorziet in de relasatie van een woning, dit is een geluidsgevoelig object. Van vestiging van bedrijven vallend onder 'Onderdeel D' van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht is hierdoor geen sprake. Tevens is er geen industrieterrein in de omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

5.4 Trillingen

Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).

Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Het planvoornemen ligt circa 2,4 km van het spoor. De wegen in de omgeving van het plangebied zijn geasfalteerd en daardoor effen. Er vinden in de in de omgeving geen industriële activiteiten plaats (waarvan trillinghinder verwacht wordt).Er zijn eveneens geen klachten bekend omtrent trillinghinder uit de omgeving. Trilling zijn hierdoor beschouwd als niet relevant op het planvoornemen.

5.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling.

Het planvoornemen heeft geen betrekking op een relevante lichtbron die tot hinder is op de omgeving. De lantaarnpaal ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de bestaande inrit is als meest dominante lichtbron te beschouwen op het planvoornemen. Verlichting is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in een ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continue en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Activiteitenbesluit (eventueel vuurwerkbesluit)

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

Toetsing beleidsvisie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de planologisch-juridische ontwikkeling van één woning met een geïntegreerd bijgebouw, op een agrarisch perceel met een vergunning voor de realisatie van een akkerbouwbedrijf met een bedrijfgebouwen en een bedrijfswoning. De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Het object woning wordt beschouwd als beperkt kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied. Beperkt kwetsbare objecten zijn hierin toegestaan, wanneer een standaardverantwoordingkader is opgesteld. Het standaardverantwoordingskader is in onderstaande paragraaf nader beschreven.

Beschouwing risicobronnen

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is gebruik gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Een uitsnede van de risicokaart is met aanduiding van het plangebied in figuur 12 opgenomen.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn op basis van de risicokaart geen risicovolle inrichtingen gelegen. De dichtstbijzijnde inrichting (Weteringsstraat 1) is op een afstand van circa 720 meter gelegen. Verder is een leiding van Gasunie op een afstand van circa 750 meter gelegen. In alle gevallen ligt het plangebied buiten de 10-6 contour en de invloedsfeer van deze bronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0013.png"  
Figuur 12 Uitsnede risicokaart waarop met zwarte stip het plangebied is aangeduid. (bron: www.risicokaar.nl bekeken op 15.01.2020)  

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van relevante transportroutes (wegen of spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Deze afspraak is tevens opgenomen in de gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Een advies van de Veiligheidsregio is derhalve niet gevraagd en betrokken.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project/planvoornemen) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case uiterst maximum van 1350 extra voertuigbewegingen gerealiseerd worden als gevolg van het plan zonder dat het extra verkeer in betekende mate bijdraag aan de luchtkwaliteit. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning. Het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal ten gevolge van één woning bedraagt 5. Hierdoor wordt ruimschoots onder de 1.350 extra voertuigbewegingen gebleven. Daarnaast is de realisatie van de woning aan te merken als Niet In Betekende Mate aangezien het aantal onder de 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg blijft. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.

Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0014.png"  
Tabel 4: NIBM-tool  

Tot slot geldt dat het plangebied niet in de directe omgeving van intensieve veehouderijen is gelegen of nabij wegen met een hoge verkeersintensiteit. Er wordt redelijkerwijs verondersteld dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is om een goed woon- en leefklimaat te borgen.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.8 Bodem

Algemeen

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Bodemsituatie

In 2020 is de locatie onderzocht (Veedijk 9, 12 februari 2020, Aelmans Eco B.V., Verkennend bodem- en asbestonderzoek, bijlage 2 ). Het onderzoek stelt in zijn conclusie en aanbevelingen (p. 21 en 22) :

Algemeen

Zintuiglijk zijn er tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden geen noemenswaardige bodemvreemde materialen aangetroffen. Naar aanleiding van de visuele bevindingen zijn een viertal grondmengmonsters samengesteld en onderzocht op het NEN-5740 pakket voor grond.

Bovengrond

De bovengrond tot een diepte van 0,5 m-mv, is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 1 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 2 blijkt, dat de concentraties kobalt, nikkel, zink en lood de achtergrondwaarden overschrijden. Daarnaast overschrijdt de concentratie nikkel tevens de bodemindex (0.68) doch niet de interventiewaarde. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde bodemlaag als klasse industrie grond worden gekwalificeerd. Formeel gezien zouden de deelmonsters van grondmengmonster 2 separaat op nikkel onderzocht moeten worden.

Voor de beoogde bestemmingsplanwijziging vormen de aangetroffen overschrijdingen geen directe belemmeringen derhalve is gekozen om voornoemd grondmengmonster niet uit te splitsen. Temeer daar de grond alwaar de woning is geprojecteerd als klasse AW2000 grond wordt gekwalificeerd.

Ondergrond

De ondergrond is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 3 en 4.

Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 3 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 4 blijkt, dat de concentraties kobalt en nikkel de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond van het gehele perceel, ondanks de lichte overschrijdingen als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.

PFAS

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat in alle twee de grondmonsters licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen. De aangetroffen overschrijdingen zijn dermate marginaal, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de geplande graafwerkzaamheden en de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen.

Grondwater

Uit de analyseresultaten van het onderzocht grondwater blijkt, dat onderhavig grondwater veelal diffuus verontreinigd is met diverse zware metalen. De aangetroffen overschrijdingen zijn veelal van dien aard dat deze de betreffende streefwaarden overschrijden doch niet de interventiewaarden.

Voornoemde overschrijdingen zijn van dien aard dat geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde herinrichting van het te onderzoek plangebied. Temeer daar de overschrijdingen welke in het grondwater worden aangetroffen niet worden aangetroffen in de bovenliggende grond.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk en het analytisch bodemonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Toetsing hypothese

De hypothese "onverdacht" dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden verworpen.

Resumé

Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen directe aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of het doelmatig is om de deelmonsters van grondmengmonster 2 aanvullend op nikkel te analyseren.

5.9 Geur

Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij 'het voorkómen van nieuwe geurhinder' (nieuwe geurgehinder) voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is.

Het plangebied is in het buitengebied gelegen en voorziet in de realisatie van een woning op een agrarisch perceel. De woning vormt geen geuroverlast voor de nabije omgeving. De woning kan wel worden gekwalificeerd als geurgevoelig object. Zoals beschreven in paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gesitueerd. Het aspect industriële geur is hierdoor niet van invloed op het planvoornemen.

Agrarische geur

Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Gezien de typering van het plangebied, in het buitengebied is geur hier een relevant aspect. Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

In onderstaande figuur is de achtergrondbelasting voor geurhinder weergegeven, berekend op basis van gegevens uit het Web-BVB van de provincie Noord-Brabant. In de omgeving van Veedijk 9 (2 km) zijn geen grote intensieve veehouderijen gelegen. Op korte afstand van de locatie zijn twee rundveebedrijven te vinden met een bescheiden tak vleeskalveren. Daarnaast zijn er in de omgeving nog enkele andere veehouderijen te vinden met een bescheiden omvang van geuremissie. De achtergrondbelasting geurhinder is derhalve laag en bedraagt slecht 1 Ou op het beoogde bouwvlak. Het leefklimaat ten aanzien van geurhinder wordt  op basis van de achtergrondbelasting beoordeeld als “zeer goed” (Classificatie RIVM/GGD Richtlijn geurhinder oktober 2002, Handreiking Wet geurhinder en veehouderij 2007). Ook aan de vaste afstanden ten aanzien van veehouderijen (50 m) wordt ruimschoots voldaan.

Ten aanzien van eventuele beperkingen ten aanzien van de bedrijfsvoering van deze agrarische bedrijven kan worden gesteld dat er in de nabijheid andere woonhuizen reeds aanwezig zijn die maatbepalend zijn. De bedrijven worden door de realisatie van de woning met een geïntegreerd bijgebouw hierdoor niet beperkt. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect agrarische geurhinder geen bezwaren tegen het voorgenomen planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0015.png"  
Figuur 13 Achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder (bron: tonnaer)  

5.10 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Vanwege de afwezigheid van hoogspanningsleidingen in de directe omgeving van het plangebied is het aspect hoogspanningsleidingen voor dit planvoornemen beschouwd als niet relevant.

5.11 Water

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd.

De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017.

De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2015).

De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan in relatie tot het planvoornemen. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Uitgangspunten voor integraal waterbeheer bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • a. Hergebruik
    • b. infiltratie/bergen
    • c. afvoer;
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
    • 1. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
    • 2. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
    • 3. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
    • 4. (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
    • 5. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast wordt water gezien als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.

Beschouwing watersituatie

Het plangebied is in de huidige situatie volledig onverhard en in gebruik als akkerland. Met het planvoornemen wordt binnen dit agrarisch perceel van 5.000 m2 in een bestemming 'Wonen' voorzien van 1.497 m2. De woning heeft een afmeting van 10x25 meter. Daarnaast wordt een gedeelte van het bestemmingsvlak 'Wonen' verhard.

In het waterschap gehanteerde Keur (1 maart 2015) is bepaald dat indien het verharde oppervlak als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling minder is dan 2.000 m2, er geen retentie van hemelwater vereist wordt binnen het plangebied. Dit is bij het onderhavige plan aan de orde. Het bebouwd oppervlak en oppervlak aan verharding blijft hier ruimschoots onder. De Keur is hierdoor niet van toepassing op het planvoornemen.

Hierdoor vormt het de Verordening hemelwater en grondwater 's-Hertogenbosch 2017 het toetsingskader. De Verordening hemelwater en grondwater stelt onder meer regels over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in de gemeentelijke riolering en hemelwatervoorziening. De bevoegdheid om deze verordening vast te stellen is vastgelegd in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer.

Hierin is onder ander opgenomen dat het hemelwater op eigen terrein moet worden opgevangen. Het perceel is voldoende groot om een wadi te realiseren met voldoende bergingscapaciteit om regenwater op te vangen. Een ontwerp van een wadi binnen het perceel is opgenomen als onderdeel van de landschappelijke inpassing (zie Bijlage 3).

Betreft waterkwaliteit mag enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen. Er wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

Het plangebied ligt op de hoge zandgronden in het grondwaterdeelgebied 179938. Het planvoornemen voorziet niet in een wijziging van de grondwaterstand. Ten aanzien van grond- en bodemwater zijn er door het planvoornemen dan ook geen veranderingen te verwachten. Het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd op de bestaande drukriolering van de Veedijk.

Reservering waterberging

De planlocatie is gelegen binnen een gebied met de aanduiding reservering waterberging, zie artikel 3.36 van de lOV. De insteek van de lOV (art. 3.36) is of er nog wel voldoende ruimte voor opvang van water in de toekomst is (behoud waterbergend vermogen). In het uiteindelijke bouwplan dat onderdeel dient uit te maken van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zullen derhalve maatregelen worden opgenomen die de gevoeligheid voor wateroverlast kunnen beperken en daarbij rekening houdend met klimaatverandering. Hierdoor zal ondanks de toename van bebouwing er ook in de toekomst voldoende vrije ruimte zijn om water op te vangen zoals vereist in artikel 3.36 van de lOV.

Conclusie

In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het plangebied bepaald en ingevuld met een passend ontwerp voor hemelwater, grondwater en afvalwater. Bij het nader uitwerken van het ontwerp en de inrichting van de tuin zal aangegeven worden op welke wijze (hoogstwaarschijnlijk wadi) en op welke locatie deze de infiltratie voorzien wordt.

5.12 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte.

Duurzaamheid vormt binnen de gemeente 's-Hertogenbosch een belangrijk thema. Energie vormt hierin een belangrijk speerpunt, waarbij het beleid gericht is op het enerzijds op het realiseren van duurzame energiebronnen en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen.

Tevens zijn er landelijke regels van kracht voor de bouw van woningen. Zo mogen nieuwe woningen en andere nieuwe kleinverbruikers niet meer op aardgas worden aangesloten vanaf 1 juli 2018. Vanaf 1 januari 2021 moet nieuwbouw aan zogenaamde 'BENG-eisen' voldoen. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”.

Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één woning met een geïntegreerd bijgebouw op het agrarisch perceel, waarvoor met het planvoornemen de huidige vergunning voor het oprichten van een akkerbouwbedrijf met bedrijfsgebouwen en en bedrijfwoning komt te vervallen. Dit komt de kwaliteit van de leefomgeving ten goede, waarbij onder andere het bebouwd oppervlakte fors wordt verkleind ten op zichte van de reeds vergunde situatie. Met de nieuwbouw wordt ingestoken op een toekomstbestendige en energiezuiinige bouw. De woning zal confrom de gestelde eisen gasloos worden gerealiseerd en voldoen aan de BENG-eisen (zie ook Bijlage 4). De wijze waarop met het plan invulling wordt gegeven aan overige duurzaamheidsaspecten, is beschreven in Bijlage 5.

5.13 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist.

 
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Onderhavige ontwikkeling kan niet worden gezien als een stedelijk project. Daarnaast zullen, gelet op de kenmerken van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Voor de ontwikkeling is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.14 Ecologie

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.


Onderzoek

Het plangebied omvat een agrarische perceel dat wordt ontsloten door en aan noordzijde grenst aan de Veedijk. Deze weg wordt aan beide zijden geflankeerd door fraaie eiken. In noordoostelijke richting grenst het plangebied aan de woonbestemming Veedijk 7, waarbij op de grens een houtsingel is gesitueerd bestaande uit een diversiteit aan oudere bomen en struiken. Het perceel is momenteel in gebruik als akkerland, waardoor het een lage ecologische verwachtingsgraad heeft.

Op basis van een quickscan flora en fauna (Bijlage 6) is gekeken of een negatieve effecten op de aanwezige flora en fauna van toepassing zijn. In de quickscan wordt aangegeven dat het plangebied momenteel een beperkte natuurwaarde heeft. Het voornemen bestaat om binnen het plangebied een woning met geïntegreerd bijgebouw en tuin te realiseren. Door de inrichting van de tuin worden nest- en rustplaatsen gecreëerd voor kleine vogelsoorten. De inrichting van de tuin kan tevens positief zijn voor insecten, vleermuizen (fourageergebied) en kleine marterachtigen.

Bij de bouw zouden eventueel foeragerende vleermuizen verstoord kunnen worden. Bij de bouw van de woning en geïntegreerd bijgebouw dient voorkomen te worden dat eventuele bouwlampen lichtverstoring veroorzaken voor foeragerende vleermuizen.

Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek ter plaatse van het plangebied kan verder worden uitgesloten dat de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming. Een nader ecologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Mitigerende maatregelen en/of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet noodzakelijk.

Tevens dient te worden nagegaan of het planvoornemen van invloed is op het op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt in landelijk gebied en op circa 7 km van Natura 2000-gebied Rijntakken, Vlijmens Ven, Moerputten &Bossche Broek.

De grote afstand en de beperkte ontwikkeling van één woning met geïntegreerd bijgebouw is geen significant negatief effect op dit Natura 2000-gebied te verwachten. Immers de woning wordt gasloos gerealiseerd en uit de 'Handreiking woningbouw en Aerius' blijkt dat de indicatieve deposite bij 50 woningen op een afstand van 7 km zowel voor gebruik als aanleg 0,00 mol/ha/jaar bedraagt (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0016.png"  
Tabel 5 Indicatieve depositie  

Conclusie

Het planvoornemen heeft geen negatieve invloed op beschermde beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming. Een nader ecologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Mitigerende maatregelen en/of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet noodzakelijk. Wel dient bij de bouw van de woning met een geïntegreerd bijgebouw voorkomen te worden dat eventuele bouwlampen lichtverstoring veroorzaken voor foeragerende vleermuizen.

5.15 Archeologie en cultuurhistorie

5.15.1 Archeologie

Toetsingskader

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

Onderzoek

Op de plankaart is het plangebied aangeduid met een lage archeologische verwachting. In het bestemmingsplan Buitengebied is voor het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologische waarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0017.png"  
Figuur 14 Uitsnede Archeologische waardenkaart (2010) met indicatie plangebied  

Conclusie

Op basis van de Archeologische waardenkaart en het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Nader archeologisch onderzoek voor de realisatie van het planvoornemen is derhalve niet noodzakelijk. Wel geldt de algemene zorgplicht en meldingsplicht op grond van de Monumentenwet.

5.15.2 Cultuurhistorie

Onderzoek

Het plangebied is cultuurhistorisch onderdeel van de regio Meierij waarbij het deel uitmaakt van een oude zandontginning. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart 2015 is geen specifieke cultuurhistorische waarden in of in de directe omgeving van het plangebied aangeduid.

Ten zuidwesten van het plangebied is het landgoed De Wamberg, aangeduid als Complex van cultuurhistorisch belang het meest directe aangeduide cultuurhistorisch belang op de CHW 2015. Tevens is in het zuidoosten het oude buurtschap Loofaert een drietal rijksmonumenten gesitueerd. Op de Cultuurhistorische Waardekaart (CHW) 2006 is het buurtschap Loofaert als geheel aangeduid als 'historische stedenbouw van redelijk hoge waarden'. Op de CHW 2006 is tevens de laanbeplanting Veedijk aangeduid als historisch groen met een aanduiding van een redelijk hoge waarden. De groenstructuur bestaat uit Zomereik en Amerikaanse Eik, aangeplant rond 1910.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002443-1401_0018.png"  
Figuur 15 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 2015  

Conclusie

Dit betekent dat het beoogde planvoornemen niet van invloed is op vastgestelde cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Planmethode

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen in het plan voorkomen en waarop deze betrekking hebben. De regels geven aan wat de doeleinden zijn van elke bestemming. In aansluiting hierop bevatten de regels bepalingen met betrekking tot de toegelaten bebouwing. Dit alles gerelateerd aan de desbetreffende bestemming. De regels en de verbeelding vormen samen het deel van het bestemmingsplan dat voor een ieder bindend is. De toelichting is niet bindend, maar heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het bestemmingsplan en voor de uitleg van bestemmingen en regels.

Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel om een juridisch-planologisch regeling te scheppen om de bouw en het gebruik van een woning met een geïntegreerd bijgebouw en bijbehorenden gronden mogelijk te maken. Het definitieve bouwplan van de woningmet een geïntegreerd bijgebouw dient te passen binnen de mogelijkheden van dit bestemmingsplan. De gronden zijn hiervoor bestemd als 'Wonen' met bijbehoren bouwvlak. Het resterende deel waar de landschappelijke inpassing is voorzien is bestemd als 'Agrarisch'.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de gemeentelijke bestemmingsplannen, meer in het bijzonder bij het voor een deel van het plangebied geldende en voor de omgeving straks nog steeds geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

In paragraaf 6.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Opzet van de regels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de planregels. De regels van het bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Het bestemmingsplan omvat twee bestemmingen: 'Agrarisch' en 'Wonen'.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Agrarisch

De gronden voor het resterende deel van het perceel (noord-, west- en zuidzijde) hebben de bestemming 'Agrarisch'. Op deze gronden kan het bestaande agrarische gebruik worden voorgezet en is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de landschappelijk inpassing voorzien overeenkomstig het uitgewerkte landschappelijke inpassingsplan. De regels sluiten aan bij de regeling van de bestemming 'Agrarisch' van het bestemmingsplan 'Buitengebied'

Gebruik: De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn primair bestemd voor agrarische doeleinden en landschappelijke inpassing met daaraan ondergeschikt en ten dienste van de bestemming paden/wegen, water/waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik.

Bouwen: De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot uitsluiten bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming.

Wonen

De gronden voor het woonperceel waar de woning met een geïntegreerd bijgebouw is voorzien zijn bestemd als 'Wonen met een bijbehorende bouwvlak. De woning is uitsluitend toegestaan binnen dit bouwvlak. Daarnaast zijn bijgebouwen enkel toegestaan indien ze in het hoofdgebouw zijn geïntegreerd.

Gebruik: Binnen deze bestemming is wonen de hoofdfunctie. Binnen de woonbestemming is wel de uitoefening van een aan huis verbonden beroepsactiviteit toegestaan, mits deze ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent onder meer dat maximaal 35% van de oppervlakte van de begane grond van de opstallen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit.

Daarnaast zijn aan het wonen gerelateerde ondergeschikte functies als parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen e.d. toegestaan.

Bouwen. De bouwmogelijkheden zijn terug te vinden op de verbeelding in samenhang met de regels. Het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is het oprichten van één vrijstaande grondgebonden woning toegestaan. In de regels zijn verder de bouwregels bepaald zoals aantal woningen, orientatie, kapvorm, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte, maximum inhoud. Ten beboeve van de flexibiliteit zijn op de basisregeling verschillende afwijkingsmogelijkheden geregeld.

Paragraaf 3 Algemene regels

In de algemene bepalingen komen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels alsmede de algemene procedureregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan.

Paragraaf 4 Overgangs- en slotbepalingen

In deze paragraaf zijn tot slot de algemene, overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In de anterieure overeenkomsten zijn ook afspraken vastgelegd over planschade.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Door initiatiefnemer is op vrijdag 6 maart 2020 een bijeenkomst georganiseerd waarbij de plannen voor de ontwikkeling voor Veedijk 9 zijn gepresenteerd aan omwonenden. De reacties hierbij waren overwegend positief. Er worden dan ook geen bezwaren verwacht op dit planvoornemen. De omgevingsdialoog heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. Een verslag van de inloopavond c.q. de omgevingsdialoog is als Bijlage 7 aan deze onderbouwing toegevoegd.

Het bestemmingsplan wordt daarnaast conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inspraak

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een omgevingsdialoog gevoerd met de buurtbewoners. Dit betreft de adressen:

  • Maliskampsestraat 63a;
  • Maliskampsestraat 65;
  • Maliskampsestraat 67;
  • Maliskampsestraat 90;
  • Maliskampsestraat 92;
  • Veedijk 7;
  • Veedijk 24;
  • Veedijk 28;
  • Veedijk 32;
  • Veedijk 34.

Initiatiefnemers hebben het plan aan bovengenoemde buurtbewoners toegelicht. Buurtbewoners hebben geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. In algemene zin zijn de reacties positief. Nu de omgevingsdialoog is gevoerd en het plan door de omgeving positief is ontvangen, is het doorlopen van de inspraakprocedure derhalve niet nodig.

8.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners (provincie Noord-Brabant en het waterschap Aa en Maas). De reacties uit het vooroverleg zijn verwerkt in onderhavige paragraaf.


Reactie provincie:

De provincie kan instemmen met deze ontwikkeling. Ambtelijk is afgesproken dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat de bouwvergunning zal worden ingetrokken en dat de intrekking van de verleende vergunning van 4 oktober 2006 (onherroepelijk sinds 25 september 2013) voor het realiseren van een akkerbouwbedrijf wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

Het verzoek om intrekking wordt onderdeel van deze overeenkomst, waarbij door initiatiefnemer wordt verzocht tot intrekking van de bouwvergunning, met de opschortende werking, dat feitelijke intrekking pas plaatsvindt nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Door de gemeente is aangegeven dat de anterieure overeenkomst en het verzoek tot intrekking van de verleende vergunning voor het akkerbouwbedrijf, voor het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan door initiatiefnemer moet zijn ondertekend.

Reservering waterberging

De planlocatie is gelegen binnen een gebied met de aanduiding reservering waterberging (artikel 3.36 van de lOV). De provincie heeft verzocht om de aanduiding reservering waterberging op te nemen op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. Op dit onderdeel is het bestemmingsplan aangepast.

Aanvullend is opgemerkt dat in paragraaf 5.1.1 van de toelichting is opgenomen dat de keur van het waterschap niet van toepassing is op het plan omdat het verharde oppervlak als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling minder dan 2000 m2 is. Dat vindt men wat beperkt ingestoken, de keur van het waterschap is er ook vooral op gericht te voorkomen dat er extra water (van het verhard oppervlak) toestroomt naar het oppervlaktewater. Dit terwijl de insteek van de lOV (art. 3.36) meer is of er nog wel voldoende ruimte voor opvang van water in de toekomst is (behoud waterbergend vermogen). Op dit onderdeel is de toelichting aangepast. In de toelichting is opgenomen dat ondanks de toename van bebouwing er ook in de toekomst voldoende vrije ruimte is om water op te vangen.

Reactie Waterschap:

Het waterschap wijst er op dat de reserveringsgebieden (art. 3.36 IOV) daar zijn aangewezen waar het van nature al natter is en dus een groter risico is op wateroverlast. Dat risico zal door het veranderende klimaat alleen maar toenemen. De provincie heeft hier daarom ook geen norm opgelegd. Het veranderen van de bestemming van dit perceel zal niet kunnen leiden tot een andere (hogere) norm en beschermingsniveau dan dat van de omgeving (het reserveringsgebied). Het waterschap beveelt aan om te adviseren over maatregelen die de gevoeligheid voor wateroverlast kunnen beperken en daarbij rekening te houden met klimaatverandering. Initiatiefnemer is hierover geïnformeerd en zal hiermee bij zijn bouwplan rekening houden.

Verder zijn er geen opmerkingen.

8.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 december 2020 tot en met 18 januari 2021 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend.