direct naar inhoud van Regels
Plan: Coudewater (golfbaan en erven)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002386-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Coudewater (golfbaan en erven) met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002386--1401 van de gemeente 's Hertogenbosch;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw;

1.14 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel;

1.22 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geschakelde woning

een woning die met een andere woning verbonden is door middel van aan- of bijgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.25 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

1.26 hoekperceel

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.27 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horeca
  • horeca van categorie 1: een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies en hotels;
  • horeca van categorie 2: het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke);
  • horeca van categorie 3: een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, waaronder feestzalen;
  • horeca van categorie 4:
    • 1. elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
    • 2. inrichtingen waarin een speelautomatenhal zoals bedoeld in de wet op de kansspelen wordt uitgeoefend, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.29 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.30 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.31 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.32 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.33 nok

het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.34 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.35 opgetilde kap

een kap waarbij tussen het hoogste punt van de bovenste bouwlaag en de punten waar de kap op het gebouw rust, nog bebouwing in verticale zin aanwezig is; er is slechts sprake van een opgetilde kap als het aantal bouwlagen zoals aangeduid reeds aanwezig is;

1.36 twee-aaneenwoning

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.37 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.38 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.39 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg;
1.40 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.41 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.42 zijgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;

1.43 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.44 ecologische waarden en kenmerken

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde;

1.45 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden;

1.46 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.47 hydrologische waarde:

gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied.

1.48 landschappelijke waarden en kenmerken

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.10 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. golfbaan en bijbehorende voorzieningen;
  • b. horeca van categorie 2, ondergeschikt aan golfbaan en bijbehorende voorzieningen;
  • c. agrarische doeleinden in de vorm van akkerbouw, met uitzondering van veevoedergewassen;
  • d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, hydrologische, ecologische en cultuurhistorische waarden en kenmerken;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - houtwal-1' uitsluitend een houtwal overeenkomstig het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - houtwal-2' uitsluitend een voor voetgangers en fietsers openbaar toegankelijk houtwal overeenkomstig het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - houtwal-3' uitsluitend een houtwal en een rustgebied voor dassen overeenkomstig het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' uitsluitend behoud, herstel en/of ontwikkeling van een ecologische verbindingszone overeenkomstig het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' tevens voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een parkeerterrein en verkeersontsluiting overeenkomstig het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan en mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming Wonen;
  • k. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, terrassen en extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt de volgende regel:

  • a. In of op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor een golfbaan, bijbehorende voorzieningen, voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, hydrologische en ecologische, cultuurhistorische waarden en kenmerken en voor aan die hoofdfuncties ondergeschikte voorzieningen.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en fietsen, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • d. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d mogen buiten het bouwvlak gebouwen en overkappingen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 300 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte is 5 meter;
    • 3. de maximale goothoogte is 3 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, is 3 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichtingen

Voor het gebruik van gronden en gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, voor deze bestemming gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. het gebruik als bedoeld in 3.1 onder a en/of b is uitsluitend toegestaan na realisatie en met instandhouding van:
    • 1. de inrichting overeenkomstig de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6;
    • 2. de mitigerende maatregelen zoals beschreven in Bijlage 3 bij de regels van dit plan.
  • b. het gebruik als bedoeld in 3.1 onder a en/of b is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  • c. als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder a voor:

  • a. een andere inrichting onder de voorwaarde dat behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, hydrologische, ecologische en cultuurhistorische waarden en kenmerken in voldoende mate zijn verzekerd, overeenkomstig het bepaalde in 3.6;
  • b. andere mitigerende maatregelen onder de voorwaarde dat negatieve effecten op (het leefgebied van) de das in dezelfde mate worden voorkomen;
  • c. een andere situering van de houtwallen als bedoeld in 3.1 onder e, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de totale oppervlakte van de houtwallen blijft gelijk;
    • 2. de andere situering is onderdeel van de aanvraag om omgevingsvergunning en beoordeling ervan als bedoeld in 3.6.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren voor de doeleinden als bedoeld in 3.1 onder a en/of b.
  • b. Het verbod onder a geldt niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud of gebruik betreffen, mits dat plaatsvindt met inachtneming van het beheerplan in Bijlage 2 bij de regels van dit plan.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden onder a zijn slechts toelaatbaar met inachtneming van het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan en het beheerplan in Bijlage 2 bij de regels van dit plan.
  • d. Bij de beslissing over een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld onder a en c beoordelen burgemeester en wethouders op welke wijze de aanvraag het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij de regels van dit plan en het beheerplan in Bijlage 2 bij de regels van dit plan in voldoende mate in acht neemt, en beoordelen zij daarbij in het bijzonder:
    • 1. het behoud en de aanplant van bomen, boom- en groenstructuren;
    • 2. het realiseren van de mitigerende maatregelen als bedoeld in 3.4.1 onder 1;
    • 3. het behoud van het waterbergend vermogen als bedoeld in 3.1 onder i;
    • 4. het realiseren van parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen als bedoeld in 3.4.1 onder b en c.
  • e. Voor een beslissing over een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de provincie en het waterschap.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en groenvoorzieningen, niet ten dienste van het gebruik van de woning en niet zijnde verhardingen;
  • b. perceelafscheidingen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende regel:

  • a. In deze bestemming zijn geen gebouwen en geen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.5.3;
  • c. huisvesting in verband met mantelzorg;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' parkeren;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mag uitsluitend voor deze bestemming worden gebouwd.
  • b. het bouwen moet binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • d. de oppervlakte van de woningen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 125 m² per woning voor 5 woningen in Erf 1 en 9 woningen in Erf 2;
    • 2. 200 m² per woning voor 2 woningen in Erf 1 en 2 woningen in Erf 2;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-aaneenwoningen worden gebouwd;
  • f. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • g. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • h. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • i. als de beleidsregels als bedoeld onder h wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder g voor grotere goothoogte aan de zijde van de woningen die op het binnenerf is georiënteerd tot 6 meter, onder de voorwaarde dat de stedenbouwkundige opzet overeenkomstig het beeldregieplan in bijlage 4 bij de toelichting van dit plan niet onevenredig mag worden aangetast.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten die publieksaantrekkend zijn;
  • b. kamerbewoning.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting

Voor het gebruik van gronden en gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, voor deze bestemming geldt de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  • b. als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
5.5.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in 5.1 onder b moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen samen mag voor de beroeps- of bedrijfsactiviteit worden gebruikt, tot in totaal 50 m2;
  • b. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet naar aard, omvang en uitstraling passen in de woonomgeving;
  • c. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet vergunningplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wabo en niet meldingplichtig volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  • e. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroep- of bedrijfsactiviteit en onder de voorwaarde dat te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, onder de voorwaarden als bepaald in 5.5.3 en onder de voorwaarde dat het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.3 onder c voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarde dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vaststaan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een gasleiding met een strook van 4 meter aan weerszijden van de aangeduide leiding.

De regels van dit artikel gaan voor op de regels die volgens andere artikelen op deze gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mag uitsluitend voor deze dubbelbestemming worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de andere bestemmingen van deze gronden, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de veiligheid van en vanwege de leiding mag niet worden geschaad;
  • b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
  • c. het bevoegd gezag moet schriftelijk advies inwinnen bij de leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
    • 2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen (anders dan normaal spit- en ploegwerk), waartoe wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen va sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het verbod onder a geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
    • 3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning.
  • c. De werken en werkzaamheden onder a zijn slechts toelaatbaar als door die werken en werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Voor een beslissing over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint het bevoegd gezag advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat binnen deze dubbelbestemming geen bouwwerkzaamheden zijn toegestaan, met een grondoppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 voor bouwwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er moet een door deskundigen opgesteld rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  • b. als uit het rapport onder a blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting tot het laten begeleiden door een erkend archeoloog van de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring;
  • c. een rapport onder a is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder b is overeenkomstig van toepassing.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
7.4.1 Vergunningplicht
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. grondwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
    • 2. graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    • 3. aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld;
    • 4. slopen van bouwwerken en/of funderingen;
    • 5. alle overige bodemverstorende werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  • b. Het verbod onder a geldt niet voor werken of werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
    • 3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning.
    • 4. die door deskundigen worden verricht in het kader van archeologisch onderzoek als bedoeld onder e.
  • c. Het verbod onder a geldt niet als op grond van de Erfgoedwet, de Monumentenwet of de Monumentenverordening een vergunning is vereist of als overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument.
  • d. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • e. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, nadat een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd.
  • f. Als uit het rapport onder e blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
  • g. Een rapport onder e is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het bepaalde onder f is overeenkomstig van toepassing.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door deze bestemming te laten vervallen als uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

  • a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

  • a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding:
    • 1. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
    • 2. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
    • 3. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
    • 4. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen vanwege plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, onder de volgende voorwaarden:
      • de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging is 10% van het dakoppervlak;
      • de maximale hoogte van de plaatselijke verhoging is 4 meter.
  • b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 10, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Coudewater (golfbaan en erven).