Plan: | Stiphout - Gerwenseweg 52 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0794.1700OV200190-1000 |
Op twee percelen aan de Gerwenseweg 52 in Stiphout (kadastraal Stiphout, sectie A, nr. 1490 en 1524) is de ontwikkeling van een woonvilla met daarin zes luxe appartementen beoogd. Realisatie van dit plan is binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Stiphout' niet mogelijk.
De appartementen zullen worden gerealiseerd in een bouwvolume bestaande uit drie bouwlagen, waarbij de derde bouwlaag bestaat uit een kapconstructie. Per bouwlaag zijn twee appartementen aanwezig. Het bouwplan voorziet eveneens in de aanleg van buitenruimten op het perceel, inclusief de realisatie van een bijgebouw met zes privé garages en 6 parkeerplaatsen op eigen terrein. Een meer gedetailleerde toelichting op het bouwplan is opgenomen in paragraaf 2.4.
Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Stiphout' (vastgesteld 9 februari 2011) is de gewenste ontwikkeling op basis van de geldende bestemming 'wonen' qua gebruik en met name bouwen niet mogelijk.
Het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak sluit qua omvang en situering niet aan bij het bouwplan. Het bestemmingsplan 'Stiphout' is bovendien conserverend van aard; het bestaande aantal woningen en het bestaande woningtype dient gehandhaafd te blijven en de toegestane goot- en bouwhoogten zijn gelimiteerd tot de maatvoering van de bebouwing, zoals die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig was. Ook op dit vlak zijn de bouwmogelijkheden in het vigerende plan niet toereikend om de beoogde ontwikkeling toe te staan. Het bestemmingsplan bevat evenmin een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid waarbinnen de ontwikkeling kan worden toegestaan.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond heeft besloten tot planologische medewerking aan de ontwikkeling, middels een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (art. 2.12 lid 1, sub a onder 3o Wabo). Met deze procedure kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
De omgevingsvergunningaanvraag dient te worden voorzien van een motivatie, waaruit blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing 'Stiphout - Gerwenseweg 52' voorziet in bedoelde motivatie.
De locatie is gelegen in de kern Stiphout, in het meest noordwestelijke deel van het grondgebied van de gemeente Helmond. Van oorsprong was Stiphout een zelfstandig lintdorp, dat na 1968 bij Helmond is gekomen.
Het plangebied omvat twee percelen aan de noordzijde van de Gerwenseweg. Op het zuidelijke perceel, dat aan de straat grenst, is in de huidige situatie woonbebouwing aanwezig. Deze zal in het kader van de ontwikkeling geheel worden gesloopt. Het noordelijk perceel is onbebouwd. Op het perceel is geen opgaande beplanting meer aanwezig. Deze is inmiddels gerooid.
Aan de west- en oostzijde grenst het plangebied aan woonpercelen, georiënteerd op respectievelijk de Korte Tivoli en Gerwenseweg. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan woonpercelen, georiënteerd op de Schutterslaan. De Korte Tivoli en Schutterslaan hebben een rustig karakter en worden uitsluitend voor bestemmingsverkeer gebruikt. De Gerwenseweg heeft de functie van gebiedsontsluitingsweg en is derhalve drukker.
Luchtfoto met globale planbegrenzing
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Stiphout' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 9 februari 2010 en onherroepelijk geworden op 9 februari 2011. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast is er een bouwvlak opgenomen, corresponderend met de contour van de voormalige bebouwing op het perceel, en een bouwaanduiding voor bijgebouwen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Stiphout' met globale planbegrenzing
Het bouwplan kan niet worden toegestaan binnen de kaders van het bestemmingsplan Stiphout. Fysiek is het niet mogelijk om de beoogde bouwmassa te realiseren binnen het op het perceel aanwezige bouwvlak en de geldende bepalingen voor woningtype, goot- en bouwhoogte. Een buitenplanse afwijkingsprocedure is de meest passende procedure, aangezien de afwijking louter betrekking heeft op maatvoeringsaspecten en er reeds een concreet uitgewerkt bouwplan is opgesteld.
Aanvullend is op het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' van toepassing, vastgesteld op 27 februari 2018. Dit bestemmingsplan ziet op de toepassing van de door de gemeente vastgestelde parkeernormen en vervangt het gestelde in artikel 23 van het bestemmingsplan 'Stiphout'. Ter vervanging stelt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' het volgende:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bovenstaande indien:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
De toepassing van bovengenoemde beleidsregel in onderhavig bouwplan is nader toegelicht in paragraaf 5.4.
In dit eerste hoofdstuk zijn de aanleiding en het doel van deze ruimtelijke onderbouwing, de situering van het plangebied en de geldende bestemmingsplannen omschreven. Hoofdstuk 2 bevat een ruimtelijke beschrijving, waarbij wordt ingegaan op de ligging, de historische ontwikkeling, de structuur (functioneel en ruimtelijk) van het plangebied en de plankarakteristiek (de ontwikkeling). In hoofdstuk 3 staat het planologische beleidskader, waarin aandacht uitgaat naar het ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten beschreven met o.a. geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid en milieuzonering. De overige sectorale aspecten, waaronder water, archeologie, cultuurhistorie en verkeer en parkeren komen aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedure die de omgevingsvergunning doorloopt.
Het plangebied is gelegen in Stiphout, van oorsprong een typisch Brabants dorp ten noordwesten van Helmond. Stiphout was tot 1968 een zelfstandig dorp c.q. gemeente, waarna deze via een gemeentelijke herindeling bij Helmond werd gevoegd. Ondanks deze samenvoeging heeft Stiphout nog altijd een tamelijk separate ligging en is het dorpse karakter goed bewaard gebleven.
Stiphout vormt ruimtelijk nog steeds een herkenbare eenheid met duidelijke begrenzingen. Aan de oostkant wordt Stiphout van Helmond gescheiden door het beekdal van de Goorloop, dat als een groene buffer tussen Stiphout en Helmond fungeert. Ten noorden van Stiphout verbreedt deze zich en gaat over in meer uitgebreide akker- en weidegebieden. Westelijk van Stiphout wordt het landschap gedomineerd door de boscomplexen van Zandbergen en de Stiphoutse bossen. Ten zuiden van Stiphout tenslotte, bevindt zich het bedrijventerrein Groot Schooten en de provinciale weg N270.
Via de Hortsedijk en de President Rooseveltlaan is Stiphout verbonden met Helmond. De Hortsedijk is de historische verbindingsweg tussen Stiphout en 't Hout, wat zichtbaar is aan de nog aanwezige lintbebouwing. De Rooseveltlaan is later aangelegd. In westelijke richting is Stiphout via de Gerwenseweg verbonden met Gerwen en Nuenen, circa 3 km verderop gelegen.
Stiphout is ontstaan langs een oud bebouwingslint. Het lint werd gevormd door de Hortsedijk, de Dorpsstraat en de Gerwenseweg. Aan dit lint zijn de eerste woningen en voorzieningen ontstaan. Ook de Sint Trudokerk is gelegen aan dit lint. De eerste uitbreiding van Stiphout, achter het lint, vond plaats in zuidelijke richting. Aan de huidige Spaanseweg, de Gasthuisstraat en de Kloosterstraat werden woningen gebouwd. Kenmerkend voor deze uitbreiding was het vrijstaande karakter van de woningen en de groene setting waarin zij waren gelegen. Na de Tweede Wereldoorlog is Stiphout verder uitgebreid, zowel in noordelijke als in zuidelijke richting. In eerste instantie werden woningen gebouwd in het noordelijke deel, vooral aan de Van der Brugghenstraat, Wevestraat, Meester Strikstraat en in het gebied tussen de Van der Brugghenstraat en de Lieshoutseweg. Nog later ontstonden er her en der woonbuurtjes, zowel ten noorden als ten zuiden van de Dorpsstraat. In het zuidelijke deel van Stiphout werden de open plekken tussen de vrijstaande bebouwing opgevuld met kleine woonbuurtjes.
Historische ontwikkeling van Stiphout
Daarnaast nam het aantal vrije sectorwoningen in snel tempo toe, zowel in het zuiden van Stiphout, als ten noorden van de Gerwenseweg. In de jaren '80 van de vorige eeuw werd de enige, relatief grote, uitbreiding van Stiphout gebouwd ten noorden van de Van de Brugghenstraat. Na deze grootschalige uitbreiding is er op verschillende plekken ingebreid en zijn de dorpsranden verder afgerond. Stiphout kenmerkt zich nog steeds door zijn historische kern, het groene en dorpse karakter en het suburbaan woonmilieu. Met name de grote hoeveelheid vrije sector woningen, waarvan een groot deel is gelegen in een bosrijke omgeving, is opvallend. Dit draagt bij aan de kenmerkende sfeer die Stiphout uitademt.
Het plangebied ligt westelijk in Stiphout, ontsloten via de Gerwenseweg die tot de oorspronkelijke structuur behoort waarlangs Stiphout zich historisch heeft ontwikkeld.
De bebouwing langs de Gerwenseweg bestaat overwegend uit grondgebonden vrijstaande woningen in twee bouwlagen met kap, op ruime kavels. De bebouwing heeft een divers karakter vanwege verschillen in bouwstijl en bouwjaar. Het vele groen op de ruime kavels zorgt echter voor eenheid. Het patroon van vrijstaande woningen op ruime kavels zet zich door aan de west-, noord- en oostzijde van het plangebied. Het groene karakter is hier nog prominenter, ook doordat dit gebied een zeer verkeersluw karakter heeft, met een smal straatprofiel.
Ter hoogte van het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de Gerwenseweg een autobedrijf (Autocentrum Stiphout, Gerwenseweg 31), overwegend gericht op in- en verkoop. Daarnaast bevindt zich een zeefdruk- en borduurstudio (Multiprint, Gerwenseweg 29). In de omgeving van het plangebied bevindt zich nog een aantal geregistreerde ondernemingen, zoals een schoonheidssalon en een autorestaurateur. Deze hebben echter geen formele bedrijfsbestemming en dienen als bedrijf aan huis te worden gekenmerkt.
Het plangebied bestaat uit twee percelen (samen circa 3.427 m2), aan de zuidzijde ontsloten via de Gerwenseweg. Aan west-, noord- en oostzijde is het plangebied omsloten door omliggende (woon)percelen. Noord westelijk van het plangebied is een werkplaats aanwezig van een autorestauratiebedrijf (korte Tivoli 4). Het plangebied zelf is momenteel nog bebouwd maar ontdaan van beplanting.
Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande villa, waarin zes luxe appartementen zijn opgenomen, verdeeld over drie bouwlagen. De bovenste bouwlaag is vormgegeven als een mansardedak.
De ontsluiting van het gebied vindt plaats via een oprit aan de oostelijke kant van het perceel, die leidt tot een parkeerplaats met 6 parkeerplaatsen aan de noordelijke achterzijde van het woongebouw. Hier bevindt zich ook de entree met het trappenhuis en de lift. Op het noordelijk perceeldeel is een complex met 6 privé garageboxen voorzien.
Inrichtingstekening
De appartementen zijn aan de zuidelijke, naar de Gerwenseweg gekeerde zijde, voorzien van loggia's en raampartijen. Aan de overige zijden zijn (dak)raampartijen en dakkapellen voorzien.
Impressie van het bouwplan - entree vanaf de Gerwenseweg
Impressie van het bouwplan - achterzijde met entreepartij en parkeren
Impressie van het bouwplan - achterzijde vanaf garages
Gevelaanzichten
Het bouwplan wijkt in massa en karakteristiek af van de aanwezige bebouwing langs de Gerwenseweg. Doordat deze bebouwing echter toch al een gemeleerd karakter heeft en er sprake is van een visuele scheiding tussen de afzonderlijke percelen, met een rijke groenstructuur als verbindende schakel, leidt dit niet tot een duidelijke confrontatie. Het plangebied is dermate omvangrijk, met goede mogelijkheden tot een rijke groene inpassing, dat de beoogde bouwmassa op een ontspannen manier kan worden ingepast.
Het rijk bereidt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voor, waarin nationale belangen en opgaven inzake onze leefomgeving zijn vertaald in strategische keuzes. In de basis hebben deze een nationaal karakter, maar de NOVI voorziet aanvullend in gebiedsgericht maatwerk. De NOVI is in juni 2019 als ontwerp gepresenteerd. Naar verwachting verschijnt de definitieve NOVI in het voorjaar van 2020.
Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid, met een focus op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het in de SVIR opgenomen beleid heeft dan ook geen rechtstreekse doorwerking op deze ontwikkeling, aangezien er geen rijksbelangen op het plangebied van toepassing zijn.
Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden zijn naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2014) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2014) in werking getreden. Voor Helmond zijn de volgende aspecten hieruit relevant, in die zin dat ze direct dienen door te werken in bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen:
Het plangebied valt niet binnen vrijwaringszones langs rijksvaarwegen, noch binnen tracés voor hoogspanningsverbindingen. Het obstakelbeheersgebied van vliegbasis De Peel is evenmin van toepassing. Het radarverstoringsgebied (vliegbasis Volkel) wel. Echter geldt dit enkel als belemmering bij het oprichten van windturbines (in verband met de hoogte) en daar is binnen deze ontwikkeling geen sprake van.
De ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ontwikkeling betreft een kleinschalig woningbouwplan op een inbreidingslocatie. De 6 appartementen vormen een vervanging van de woning die al in het plangebied aanwezig was; de netto toevoeging betreft daarmee 5 woningen. De toename van het aantal woningen is daarmee minder dan 12 woningen. Derhalve is geen sprake van een stedelijk ontwikking en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde. Echter de behoefte is wel nader aangetoond zodat daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De woningvoorraad binnen Stiphout kent een tamelijk eenzijdige opbouw, die duidelijk afwijkt van de voorraadkarakteristiek van Helmond als geheel. De verhouding tussen huur- en koopwoningen bedraagt in Stiphout ongeveer 20/80, voor Helmond als geheel is dit 47/53 (1 januari 2016). Eengezinswoningen, en dan met name in het middeldure en dure segment, vormen in Stiphout het grootste aandeel in de voorraad. Het aanbod aan meergezinswoningen is met 6% zeer beperkt.
Gelet op het zeer beperkte aanbod aan meergezinswoningen en het toenemend aantal ouderen, is het aannemelijk dat er op de schaal van de Stiphoutse woningmarkt voldoende vraag zal zijn naar de appartementen die in onderhavige ontwikkeling worden gerealiseerd. Gelet op de prijsklasse van de woningen, draagt het plan echter niet bij aan een toename van het aanbod in het betaalbare en middeldure segment. Het plan vormt in dat opzicht een homogeen geheel met de woningen in de (directe) omgeving. Gelet op de beperkte schaal van het plan en de locatiespecifieke kenmerken, is het echter niet reëel om hier te streven naar een programma waarin meerdere prijscategorieen vertegenwoordigd zijn. Het programma mag in dat opzicht als passend worden beschouwd.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in een concrete behoefte voorziet en niet strijdig is met het principe van duurzame stedelijke ontwikkeling.
De Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld 18 december 2018) loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2021), waarbij iedere overheidslaag verplicht wordt een omgevingsvisie vast te stellen. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Het betreft ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarbij wordt onderscheid wordt gemaakt tussen de middellange (horizon 2030) en lange (horizon 2050) termijn. Naast deze specifieke ambities geldt als basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Helmond wordt in de omgevingsvisie beschouwd als onderdeel van een sterk samenhangend interstedelijk netwerk: de Brabantse Mozaïek Metropool. Binnen de grote Brabantse steden zal Helmond zich steeds verder ontwikkelen als foodtech en automotive 'hot spot'. De meest ruimtelijke opgave, slimme netwerkstad, vertaalt zich in een tweetal beleidslijnen: duurzame verstedelijking en slimme en duurzame mobiliteit. Een belangrijk principe binnen duurzame verstedelijking is dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen alleen nog wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag: herbestemmen is het nieuwe bouwen!
De Brabantse Omgevingsvisie zal de komende periode concreet worden vertaald in een omgevingsprogramma en een omgevingsverordening. Tot die tijd blijft de interim omgevingsverordening, al dan niet in samenhang met nadere regels, als toetsingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen bestaan. Met de beoogde ontwikkeling wordt concreet invulling gegeven aan 'herbestemmen is het nieuwe bouwen'. Er wordt immers invulling gegeven aan een vrijkomende locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De verouderde, incourante bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw, aansluitend bij de bestaande ruimtelijke structuur.
De omgevingsverordening (vastgesteld 25 oktober 2019) bevat, daar waar het provinciaal beleid rechtstreekse doorwerking behoeft, regels waaraan overheden en initiatiefnemers zich moeten houden.
Één van de hoofdlijnen van de verordening ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.
De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit komt er in de kern op neer dat geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied. Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.
De planlocatie is in het kader van de omgevingsverordening gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, tevens aangewezen als concentratiegebied. Bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen moeten de mogelijkheden binnen deze bestaande bebouwde ruimte opnieuw en beter benut worden. Daarbij gaat het om mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering, intensivering van het ruimtegebruik en waar mogelijk toepassing van meervoudig ruimtegebruik.
Uitsnede kaartbeeld 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (Intermin omgevingsverordening)
De ontwikkeling sluit aan bij deze principes van duurzame stedelijke ontwikkeling, in die zin dat het leidt tot een doelmatige benutting van een vrijkomende locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Dit wordt mede toegelicht in paragraaf 3.1.3, waarin het initiatief wordt afgezet tegen de bestaande woningvoorraad en de gewenste ontwikkeling binnen deze voorraad. De ontwikkeling is kleinschalig van aard en goed inpasbaar in de omgeving. Daarmee is de ontwikkeling aan te merken als een kwaliteitsverbetering van de lokale ruimtelijke structuur van Stiphout.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een partiële herziening van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025. De structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. De ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie is binnen de structuurvisie verdeeld naar 4 deelstructuren:
Het plangebied is gelegen binnen de 'stedelijke structuur'.
Uitsnede 'Structurenkaart' Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 (Stiphout aangeduid met marker)
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. Hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De groene geledingszones tussen de steden en (suburbane) kernen verbinden de steden met het omliggende landelijke gebied en vervullen een belangrijke rol als stedelijk uitloopgebied. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de stedelijke structuur in Brabant. In de stedelijke structuur wordt ingezet op:
De ontwikkeling sluit aan bij de onder 1 t/m 4 genoemde speerpunten. Het benutten van een inbreidingslocatie sluit aan bij het principe van geconcentreerde verstedelijking (1) en zorgvuldig ruimtegebruik (3). Met de ontwikkeling van appartementen wordt deels aangesloten bij veranderende behoeften tengevolge van demografische ontwikkelingen (2, zie ook paragraaf 3.1.3). Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd door de verschijningsvorm en hoogwaardige architectuur van de bebouwing (4). De ontwikkeling is daarmee passend bij de in de Structuurvisie ingezette koers voor de stedelijke structuur.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen. De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei. De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:
Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.
Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen tevens als structuurvisie. Het heeft geen rechtstreekse doorwerking op onderhavige ontwikkeling.
Het waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas is in afstemming met het PMWP 2016-2021 tot stand gekomen. In het Waterbeheerplan van het waterschap wordt het PMWP verder uitgewerkt en geconcretiseerd. Het waterbeheerplan is opgedeeld in een aantal waterthema's, waarvoor doelen en ambities zijn opgesteld. Deze thema's zijn:
In aanvulling daarop is ook het waterschap bezig het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie te vertalen naar haar eigen beleid. De ontwikkeling voorziet in een robuust watersysteem, waarbij het water binnen het plangebied wordt geinfiltreerd in de bodem (zie paragraaf 5.1). Hierin is aangegeven op welke wijze hieraan nadere invulling wordt gegegeven.
Het waterschap heeft tevens haar regels vastgelegd in de Keur. Deze geeft aan welke plichten er zijn voor activiteiten met betrekking tot het oppervlaktewater, grondwater, en kunstwerken. De Keurregels voor afvoeren van hemelwater bevatten richtlijnen voor het waterhuishoudkundig onderzoek en kunnen worden gebruikt voor het uitvoeren daarvan.
Plannen met een verhardingstoename tot 2.000 m2 worden vrijgesteld van compensatie door waterberging. Het bepalen van de compensatie wordt gedaan conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m). Deze rekenregel is ook gebruikt voor deze watertoets (zie paragraaf 5.2.
In de Structuurvisie Helmond 2030 (vastgesteld 4 februari 2014) is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Helmond voor de periode 2014-2030 vastgelegd. Deze structuurvisie is geen blauwdrukplan met een vastomlijnde koers, maar juist een flexibel mee bewegend beleidskader, toegerust op de snel veranderende (ruimtelijke) behoeften en opgaven van deze tijd. De structuurvisie gaat veel minder dan voorheen uit van een lagenbenadering. In plaats daarvan is de structuurvisie opgebouwd rond een achttal ruimtelijk relevante thema's die in samenhang het 'Ruimtelijk perspectief Helmond 2030' vormen.
Structuurvisie Helmond 2030: Ruimtelijk perspectief
'Ruimtelijk-fysieke dimensies van nieuwe leef- en gedragspatronen' is één van deze thema's. Binnen dit thema wordt onderkend dat onze maatschappij momenteel een aantal ingrijpende veranderingen ondergaat. Sommige van deze veranderingen zijn kenbaar en voorspelbaar, andere zijn dat minder. Vaststaat dat we onze leefomgeving mee moeten laten groeien met deze veranderingen. In dit verband worden onder meer de demografische veranderingen benoemd:
Demografische veranderingen
In tegenstelling tot de hiervoor genoemde domeinen van verandering zijn de demografische veranderingen veelal nog het meest te voorspellen, omdat de beschikbare statistische gegevens ruim voorhanden zijn en een goed inzicht geven in de onderlinge verschuivingen. Twee zaken die er hierbij uitspringen: vergrijzing en demografische krimp. Voor de vergrijzing van onze bevolking kan gewezen worden op effecten als de teruglopende doorstroming op de woningmarkt en het op termijn vrijkomen van een specifiek woningaanbod, maar ook een behoefte aan woningen voor deze doelgroep. De ‘vergrijzing’ van de mobiliteit leidt tot een gelijkmatiger spreiding over de dag terwijl (vitale) ouderen ook langer blijven autorijden. Als laatste voorbeeld kan gewezen worden op de effecten van de vergrijzing op de arbeidsparticipatie en daarmee op een krimp van de beroepsbevolking.
De demografische krimp heeft grote gevolgen voor het tempo van vervanging van de bestaande voorraad aan gebouwen en op de behoefte aan voorzieningen. Omdat naar verwachting de demografische krimp zich vooral zal manifesteren aan de randen van de stedelijke regio’s zal de positie van de centrale stad belangrijker worden in het handhaven en concentreren van allerlei ondersteunende functies. Een goede afstemming in de regio is dan ook een grote opgave voor het behouden van de leefbaarheid in zowel stad als kleinere kernen. Om als lokale overheid tijdig te kunnen reageren op dergelijke ontwikkelingen is een hernieuwde blik nodig op de afstemming tussen een veranderende vraag, de benodigde infrastructuur en de locaties van allerlei functies. Het is verstandig om nieuwe ontwikkelingen de ruimte te geven door deze nieuwe Structuurvisie toe te passen als aanjager voor innovatie en creativiteit. De wijze waarop dit gefaciliteerd en begeleid zal worden is van belang om de aantrekkingskracht van Helmond op bewoners, nieuwkomers en bezoekers ook in de toekomst te waarborgen.
Kwalitatieve ontwikkeling van de woningmarkt
De invloed van nieuw te bouwen woningen op de werking van de woningmarkt is slechts beperkt. De bestaande woningvoorraad zal een antwoord moeten bieden op de toekomstige woningvraag. Door herverdeling van de bestaande voorraad blijft de sociale huursector alleen beschikbaar voor de inkomensgerelateerde doelgroep. Voor de middeninkomens dient een alternatief te worden geboden in de vrije huursector en de koopsector. Daarnaast gaat het om kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en een verdere positionering van wijken in het kader van de veranderende woningbehoefte. De woningvoorraad kan worden aangepast door sloop, onttrekkingen, het samenvoegen van woningen, het splitsen van woningen en het aanpassen aan de gewijzigde kwalitatieve vraag. Een mismatch tussen vraag en aanbod kan leegstand tot gevolg hebben.
De belangrijkste opgave in de woningvoorraad is gelegen in de transformatie van de huidige woningvoorraad naar de vraag en naar de specifieke eisen die de woonconsument van morgen aan de woning stelt. Dit betekent meer flexibiliteit en het bieden van meer verantwoordelijkheid aan de koper of huurder voor de realisatie van woonwensen. Daarvoor is het nodig dat mensen langer zelfstandig in hun woning kunnen blijven wonen. Om dit te faciliteren zullen er voldoende voorzieningen in de wijk moeten zijn, zoals bijvoorbeeld zorg. Daarnaast is het van belang dat de eigen kracht van inwoners en het zorgdragen voor elkaar toeneemt.
Ook de bereikbaarheid moet voldoende zijn, onder meer voor het openbaar vervoer (OV), zeker voor minder mobiele mensen en ten behoeve van zorg aan huis. Het aspect bereikbaarheid vraagt daarbij wel om een nadere beschouwing en herbezinning op bijv. normering en systematiek van parkeren en openbaar vervoer.
De sociale cohesie in wijken moet worden bevorderd als ook een diversiteit aan woonmilieus, variërend van rustig wonen in het groen tot een levendig verblijf in het centrum. Geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen meer, maar projecten van beperkte omvang die inspelen op de vraag vanuit de directe omgeving: bouwen voor de wijk.
Onderhavige ontwikkeling past in de ontwikkeling waarbij de woningvoorraad meegroeit met demografische ontwikkelingen en veranderende woonwensen. Het toevoegen van appartementen in Stiphout leidt tot meer diversiteit in een tamelijk eenzijdige voorraadopbouw (zie ook paragraaf 3.1.3). Het leidt tot vestigings- en doorstromingsmogelijkheden voor huishoudens die op zoek zijn naar deze woonvorm. Daarbij dient te worden aangetekend dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan meer prijsdiversiteit in de Stiphoutse woningmarkt. Gelet op de ligging, aard en schaal van het plangebied is het echter verdedigbaar dat voor een programma met louter koopappartementen in het dure segment wordt gekozen. Resumerend past de ontwikkeling daarmee binnen de richtinggevende kaders van de structuurvisie.
In de vigerende Woonvisie 2016-2020 en de Woonagenda 2019-2021 die als addendum op de woonvisie geldt, heeft de gemeente Helmond haar woonbeleid neergelegd. Dit woonbeleid staat ten dienste van een aantal speerpunten, zoals vastgelegd in de strategische agenda 2016 -2020 (maart 2016):
De ontwikkeling sluit in beginsel aan bij de doelstellingen, genoemd onder 2, 3, 5 en 6. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de woonvisie en -agenda.
Bij nieuwbouw worden de regels van GPR-Gebouw en het Klimaatbeleid van de gemeente Helmond toegepast.
Op 1 januari 2015 is het programma GPR gebouw ingevoerd binnen de gemeente Helmond. GPR Gebouw staat voor Gemeentelijke Praktijk Richtlijn en dient als hulpmiddel bij het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw en renovatie van vastgoed. Daarbij spelen 5 modules een rol:
De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij wordt een 7 behaald wanneer wordt gebouwd volgens het Bouwbesluit. Het streven naar maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. GPR-gebouw bevat een breed scala aan eisen vanuit verschillende terreinen zodat een woning met een hoge score een woning met veel kwaliteit is.
Per raadsbesluit is vastgelegd dat voor wat betreft de module energie deze op een score van 7,5 moet uitkomen, de module gebruikskwaliteit is vastgelegd op een 8,5. Terwijl overall op de 3 overgebleven modules altijd gestreefd moet worden naar een gemiddelde van 7. Binnen dit kader bestaat voor de ontwikkelaar enige ruimte/flexibiliteit om de kwaliteitseisen in te vullen.
Bij de concrete uitwerking van het bouwplan wordt hieraan nadere invulling gegeven om de gewenste score te halen en de nodige kwaliteit te realiseren.
Het energielabel voor nieuwbouw is op 1 januari 2013 ingevoerd. Binnen het energielabel wordt de oplevertoets een verplicht onderdeel. Hiermee wordt gecontroleerd of de waarde uit de EPC-berekening van de omgevingsvergunning daadwerkelijk is gerealiseerd. Tevens wordt ingezet op het gebruik van duurzame energie volgens het principe van de trias energetica. De gemeente Helmond volgt hierin het rijksbeleid en het Europees beleid en past dit ook toe.
Ook hiervoor geldt dat bij de concrete uitwerking van het bouwplan hieraan invulling wordt gegeven om te komen tot energiezuinige bebouwing c.q. woningen.
Het waterbeleid van de gemeente Helmond is vastgelegd in het Waterplan 2012-2015 dat door de gemeenteraad is vastgesteld en geeft de kaders aan waarbinnen het waterbeheer in Helmond vorm moet krijgen. Het Waterplan is door de gemeenteraad verlengd voor de periode tot en met 2018. De gemeente heeft vervolgens aangegeven dat ook voor 2019 dit plan leidraad is.
Het gemeentelijk waterplan is een gezamenlijk product van de gemeente Helmond en Waterschap Aa en Maas. Het biedt een uitgewerkte visie op de plaats die het water nu en in de toekomst in Helmond kan innemen. Het geeft daarbij aan wat als gewenste ontwikkeling wordt gezien. De visie is richtinggevend voor het onderdeel water bij planvorming en invulling van projecten. Belangrijke onderwerpen in het Waterplan zijn:
Op deze wijze wordt het mogelijk het aspect water te betrekken bij integrale beleidsafwegingen en daarbij de consequenties van keuzen voor het water aan te geven. De onderhavige bestemmingsplanwijziging betreft een kleinschalige ontwikkeling, die niet leidt tot aanpassingen aan het waterhuishoudkundig systeem. Het rioolstelsel ter plaatse van de Gerwenseweg moet voldoen aan de eisen zoals die in het waterhuishoudings- en rioleringsplan van 1993 zijn vastgelegd. De nieuwbouw wordt op dit stelsel (afvalwater) aangesloten. Het hemelwater wordt afgekoppeld en op eigen terrein geinfiltreerd.
Vooruitlopend op nog vast te stellen beleid op het vlak van klimaatadaptatie, dienen waar mogelijk klimaatadaptieve maatregelen al wel meegenomen te worden in projecten en plannen. Daarbij kan worden gedacht aan het zoveel mogelijk op eigen terrein bergen van hemelwater, het beperken van de hoeveelheid verharding en het toepassen van groen in de inrichting van de buitenruimte. Hier wordt waar mogelijk in voorzien.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Om op een goede manier inhoud te geven aan het begrip handhaving is formulering van een handhavingsbeleid een vereiste. De handhavingsstrategie van de gemeente Helmond is opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota 'Handhavingsbeleid gemeente Helmond (vlindernota 2)'. Deze strategie bevat het handhavingsbeleid voor de langere termijn en hierin zijn de visie op en de uitgangspunten voor handhaving vastgelegd. Als basis uitgangspunt hanteert de gemeente Helmond de Provinciale handhavingsstrategie: 'Zó handhaven wij in Brabant' (2011). De strategie wordt jaarlijks uitgewerkt in een handhavings(uitvoerings)programma, waarin wordt aangegeven welke handhavingsactiviteiten het komende jaar worden uitgevoerd op het gebied van bouwen en gebruik, openbare orde en horeca, openbare ruimte, natuur en landschap, milieu en samenleving.
Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 7.3 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) om voor de handhavingstaken gerelateerd aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jaarlijks een uitvoeringsprogramma te maken. Ook wordt jaarlijks achteraf via een jaarverslag Verantwoording afgelegd. In het handhavingsbeleid van de gemeente Helmond wordt programmatisch handhaven voorgestaan. Programmatisch handhaven is het bewust voeren van een handhavingsbeleid. Dat vereist het maken van keuzes waar het accent in de handhavingsinspanning wordt gelegd en welke handhavingstaken een lagere prioriteit krijgen. Per taakveld is aangegeven welke basistaken zullen worden uitgevoerd en aan welke bestuurlijke thema's extra prioriteit wordt gegeven.
De gemeente Helmond wil door het inzetten van de juiste instrumenten het nalevingsgedrag bij burgers en bedrijven verbeteren. Daarnaast wordt ingezet op het voorkomen en beëindigen van onveilige situaties. Tenslotte dient gestreefd te worden naar eenduidigheid in regelgeving. Regels die tevens helder, toetsbaar en handhaafbaar zijn. Gelet op dit beleid wordt tegen alle illegale situaties overeenkomstig de in het beleid vastgestelde prioritering, handhavend opgetreden.
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening' dient te zijn.
De m.e.r.-regelgeving is erop gericht het milieu een volwaardige plaats in besluitvormingsprocessen te geven. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging. In bepaalde gevallen is de verplichting opgelegd om de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit evenals alternatieven hiervoor en mogelijke maatregelen, te beschrijven. In deze paragraaf is getoetst of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
De ontwikkeling maakt de realisatie van een woonvilla met daarin zes luxe appartementen mogelijk op een vrijkomende locatie binnen Stiphout.
Een m.e.r.-toetsing op basis van de beschikbare gegevens levert het volgende resultaat op:
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zals beschreven in deze milieuparagraaf en de toelichting.
Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in activiteiten die leiden tot verhoogde veiligheidsrisico's voor de omgeving. De voortgezette functie als woonlocatie geldt juist als een kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid.
In de (directe) omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen (risicovolle bedrijven: >1 km, transportroutes: >2 km en/of buisleidingen > 500m) geïdentificeerd die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling. Alle risicobronnen bevinden zich op ruime afstand van de projectlocatie en zijn daarmee niet van invloed op de ontwikkeling. Nader onderzoek in het kader van de externe veiligheid is niet nodig.
Uitsnede risicokaart
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:
Het plan voorziet in het oprichten van een gebouw met 6 appartementen. Dit dient in het kader van de Wet geluidhinder te worden beschouwd als geluidhinder gevoelig object. Voor zover deze bestemming binnen zones van wegen, spoorwegen of industrieterreinen zijn gelegen, moet voldaan worden aan de gestelde eisen in de Wet geluidhinder.
De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Gerwenseweg. Akoestisch onderzoek naar het optreden van wegverkeerslawaai is derhalve aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (Korte Tivoli, Hazelaar en Wilde Wingerd) in het onderzoek betrokken.
In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt hoogstens 53 dB. Alleen als gevolg van de Gerwenseweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Gerwenseweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden als gevolg van de Gerwenseweg. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig. Voor de appartementen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de appartementen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
De rapportage over het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (hierna: de Regeling) in werking getreden.
Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bedraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1.500 woningen uitgaande van één ontsluitingsweg.
Omdat het bestemmingsplan de realisatie van 6 appartementen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. De ruimtelijke onderbouwing is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Met betrekking tot gevoelige bestemmingen voorziet de ontwikkeling niet in de realisatie van een gevoelige bestemming (kwetsbaar object) binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vormt derhalve geen belemming voor onderhavige ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied geraadpleegd aan de hand van de NSL-kaart. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 19,5 µg/m3, 19,5 µg/m3 en 12,2 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (20 µg/m3 ) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,2 (PM10), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er een voldoende mate van scheiding aanwezig is tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. Deze milieuzonering heeft twee doelen:
Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG-publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.
Een woongebouw met 6 appartementen is geen milieuhinderlijke functie, waarvan de effecten op de omgeving behoeft te worden afgewogen. Wel dient te worden beoordeeld of ter plaatse van de appartmenten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ook dient te worden afgewogen of realisatie van de appartementen een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de bedrijven in de omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen, met incidenteel aan huis gebonden beroepen en praktijken. Aangezien voor deze bedrijfsmatige functies reeds is afgewogen dat ze passend zijn in een woonomgeving, worden ze in dit verband niet nader benoemd.
Aan de overkant van de Gerwenseweg is een autobedrijf (Autocentrum Stiphout) en een zeefdruk- en borduurstudio (Multi print) aanwezig. Het autobedrijf valt (op grond van beoordeling als SBI-code 451) in milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter (geluid). De zeefdruk- en borduurstudio valt (op grond van beoordeling als SBI-code 18129) in milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter (geluid).
De afstand van het autobedrijf (grens bedrijfsbestemming) tot de woningen bedraagt circa 45 meter, in het geval van de zeefdruk- en borduurstudio is deze meer dan 50 m. Daarmee wordt in beide gevallen voldaan aan de richtafstand. Daarnaast kan gesteld worden dat bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 passend zijn in een woonomgeving en zich hier juist 'moeten' vestigen in plaats van op bedrijventerreinen.
In de huidige situatie zijn op vergelijkbare afstand van genoemde bedrijven reeds woningen aanwezig. Realisatie van de 6 appartementen zal daarom niet leiden tot een (verdere) beperking in de bedrijfsvoering.
Het aspect milieuzonering vormt op grond van het bovenstaande geen belemmering voor realisatie van het plan.
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend onderzoek is een nader asbestonderzoek uitgevoerd.
Doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of op de locatie sprake is van bodemverontreiniging. Doel van het nader asbestonderzoek is het bepalen van het daadwerkelijke asbestgehalte om vast te stellen of de grond verontreinigd is met asbest en het vaststellen van de aard en omvang van de bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende:
Deellocatie A: gehele locatie (excl. deellocatie B)
Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond maximaal licht verontreinigd is met cadmium en PAK. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. In de aanwezige puinlaag onder de oprit is geen asbest aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Deellocatie B: druppelzone onder asbestverdacht dak
Uit het verkennend en nader asbestonderzoek is gebleken dat de (onverharde) toplaag onder het asbestverdachte dak (zonder dakgoot) verontreinigd is met asbest (> 100 mg/kg d.s.). De laag onder de toplaag (0,2 tot 0,5 m-mv) bevat 17 mg/kg d.s. aan asbest. Rondom wordt geen tot maximaal 99 mg/kg d.s. aan asbest aangetoond. De asbestverontreiniging heeft, binnen de onderzoekslocatie, een oppervlakte van 87,5 m2. Uitgaande van een diepte van 0,2 m, bedraagt de omvang circa 17,5 m3 en is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is te relateren aan erosie van het asbesthoudende dak en is daarmee ontstaan tussen de aanlegdatum (circa 1960) en het heden.
Uit de risicobeoordeling is gebleken dat er sprake is van onaanvaardbare risico’s, waarna de locatie met spoed is gesaneerd. De BUS-evaluatie die na de sanering is opgesteld, is als bijlage 4 aan deze ruimtelijke onderbouwing gehecht.
Resumé
Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek, de daaropvolgende sanering en evalusatie daarvan, wordt geconstateerd dat het aspect 'bodemkwaliteit' geen belemmeringen opwerpt voor de haalbaarheid van het initiatief.
In het kader van de Wet natuurbescherming dient inzichtelijk te worden gemaakt welke mogelijke effecten de planontwikkeling heeft ten aanzien van beschermde natuurwaarden. In dat verband is het plangebied door Ecolybrium onderzocht op het voorkomen van aanwezige soorten flora en fauna. In het kader van het onderzoek is de planlocatie bezocht in december 2019. Daarnaast is in dit onderzoek nagegaan welke effecten het plan mogelijk heeft op beschermde (Natura 2000) gebieden. Voor de volledige rapportage, zie bijlage 5 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Bij het bovenstaan moet in aanmerking worden genomen dat in het plangebied opgaande begroeiing aanwezig was, die reeds in een eerdere fase was gerooid. Daardoor is het aannemelijk dat het gebied van belang is als potentieel leefgebied voor soorten als gierzwaluw, huismus en/of vleermuizen.
Met het oog op het voorgaande zullen in het ontwerp voor het nieuwbouwplan (zowel de bebouwing als de buitenruimte) maatregelen worden opgenomen om het gebied mede voor deze soorten geschikt te maken. Aanknopingspunten zijn:
Het exacte pakket maatregelen (en de ruimtelijke uitwerking daarvan) ten behoeve van dit natuurinclusief bouwen, zal als onderdeel van de vergunningaanvraag worden ingediend.
De effecten van de ontwikkeling op emissie en depositie van stikstof zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing afgewogen. In dat verband zijn drie fasen onderscheiden:
Voor elk van deze fasen is afgewogen welke stikstofemissie hiermee samenhangt en welke effecten mogen worden verwacht op de depositie van stikstof op gevoelig gebied. De details van deze analyse, alsmede de berekening, zijn opgenomen in bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Op grond van deze analyse wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op basis van het voorgaande kunnen met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Via het watertoetsproces is geborgd dat het waterschap voldoende vroegtijdig bij ruimtelijke planvorming wordt betrokken. De gemeente Helmond en het waterschap Aa en Maas hebben in 2006 een watercontract ondertekend. In dit contract zijn procesmatige afspraken vastgelegd over de uitvoering van de watertoets, waarmee een snelle en efficiënte afhandeling van ruimtelijke plannen plaatsvindt.
Daarnaast houdt de gemeente een 'waterboekhouding' bij, waarin de waterbergingsopgave van de ruimtelijke plannen is opgenomen, die niet op eigen terrein kunnen voorzien in waterberging. De gemeente verplicht zich op openbaar terrein een waterbergingsvoorziening aan te leggen. Uitgangspunt is dat deze bergingsvoorziening wordt aangelegd zodra meegelift kan worden met andere maatregelen in de (openbare) ruimte, zoals vervanging van riolering gecombineerd met herinrichting of herstructurering.
Pouderoyen Compagnons heeft een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets (zie bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing) is de verwachting dat het waterschap Aa en Maas ten aanzien van dit plan weinig of geen opmerkingen zal hebben. Het waterschap wenst het plan wel te ontvangen in het kader van het vooroverleg.
Voor de ontwikkeling is verder aan de hand van de volgende onderwerpen de waterhuishoudkundige situatie nader inzichtelijk gemaakt:
De voorkeursvolgorde voor het omgaan met regenwater is: hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer. Bij hergebruik kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met een aantal proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de aangescherpte regelgeving maakt het grootschalige hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. In dit plan wordt geen rekening gehouden met hergebruik van regenwater. Voor de aspecten infiltratie, buffering en afvoer wordt onderstaand aangegeven hoe hiermee omgegaan wordt.
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. In de toekomstige situatie is sprake van nieuwbouw, het ruimtegebruik verandert. Bij de nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de te gebruiken bouwmaterialen.
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen en is ook van toepassing op het onderhavige plangebied.
Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat deze het vrijkomende regenwater niet onnodig vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.
Het gebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waardoor er geen extra eisen vanuit de Provinciale Milieuverordening van toepassing zijn.
Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding volgt de gemeente Helmond het landelijke beleid. Onkruidwerende middelen worden al sinds enkele jaren niet meer gebruikt in openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek. Vanaf 2015 vindt bestrijding op verhardingen alleen nog mechanisch plaats, dat wil zeggen: branden, heet water en/of borstelen.
In het kader van de ontwikkeling dient inzichtelijk te worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Gelet op de ligging binnen bebouwd gebied en bewoningshistorie, is de kans op verstoring van eventuele archologische waarden aanwezig. In hoeverre dit op deze locatie het geval is, is niet met zekerheid te zeggen. Gelet hierop hoeft inzake het aspect archeologie geen nader onderzoek te worden verricht.
In geval van toevalsvondsten tijdens het grondwerk, waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze voor Helmond van archeologisch of historisch belang (kunnen) zijn, geldt een meldingsplicht. Ingevolge van artikel 5.10 van de erfgoedwet dienen bodemvondsten gemeld te worden bij de bevoegde overheid, dit kan via de gemeentelijk archeoloog van Helmond.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden afgewogen of het plan niet leidt tot onaanvaardbare effecten op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie.
Het plangebied wordt omsloten via de Gerwenseweg. Dit is een gebiedsontsluitingweg (2-baans, gescheiden fietspaden). Ten behoeve van het plan zullen in de openbare ruimte geen nadere inrichtingsmaatregelen worden getroffen; de bestaande in-uitritconstructie blijft gehandhaafd.
De verkeersproductie en -attractie als gevolg van het plan (6 appartementen) is van zeer beperkte omvang. De Gerwenseweg beschikt over voldoende capaciteit om deze zeer beperkte toename op te kunnen vangen.
Op grond van de 'Beleidsregel parkeernormen Helmond 2020' (datum inwerkingtreding: 23 januari 2020) geldt voor koopwoningen in de dure prijsklasse een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per wooneenheid. Voor 6 woningen bedraagt de totale genormeerde parkeerbehoefte daarmee 12 parkeerplaatsen.
Het plan bevat 6 parkeerplaatsen aan de noordzijde van het woongebouw, nabij de entreepartij. Aanvullend beschikt elke woning over een eigen garagebox, met aanvullend opstelruimte voor een voertuig. Als zodanig is er ter plaatse van de grarageboxen sprake van een situatie die functioneel vergelijkbaar is met die van 6 garages met eigen oprit.
Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied 12 volwaardige parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.
Op onderstaande situatietekening is de beoogde parkeersituatie geschetst:
Beoogde terreininrichting en parkeeroplossing
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voor wat betreft verkeersafwikkeling en parkeren voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
Initiatiefnemer ontwikkelt het vastgoed op eigen risico. De werkzaamheden in zowel de bouwrijp-, bouw- en woonrijpfase vinden alle op eigen terrein plaats, in opdracht van initiatiefnemer. Ten behoeve van het plan zijn geen aanpassingen aan de openbare ruimte noodzakelijk.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan inzichtelijk te maken. De gemeente kan van een exploitatieplan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Ten behoeve van onderhavig plan is een anterieure overeenkomst niet aan de orde, aangezien er geen werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen of aanpassingen aan de openbare ruimte aan de orde zijn. Voor zover er aanpassingen nodig zijn, is kostenverhaal afdoende verzekerd via het legesspoor. Gelet op de aard en schaal van de ontwikkeling is het bepalen van een tijdvak of fasering evenmin aan de orde.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt wel een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Op grond van deze planschade overeenkomst mag het kostenverhaal als voldoende verzekerd worden verondersteld.
De economische haalbaarheid van de ontwikkeling mag op grond van het bovenstaande als voldoende gegarandeerd worden verondersteld.
Initiatiefnemer heeft op 10 juni 2020 een informatiebijeenkomst georganiseerd, om omwonenden en andere geïnteresseerden op de hoogte te stellen van deze ontwikkeling Tijdens deze bijeenkomst werd positief op de ontwikkeling gereageerd. In het kader van de voorbereidingsprocedure die dit bestemmingsplan doorloopt, wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om zienswijzen dan wel bezwaren naar voren te brengen. Een geanonimiseerd verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 8 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.
De effecten van de ontwikkeling op de (directe) omgeving mogen, mede op basis van de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven aspecten, als zeer beperkt en toelaatbaar worden beschouwd. Het plan voorziet in een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van de nieuwbouw, waarbij deze naar aard en schaal voldoende goed op de omgeving aansluit. Als zodanig vormt de ontwikkeling een positieve toevoeging aan de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit.
Op grond hiervan wordt de maatschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling als voldoende gegarandeerd beschouwd.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wabo ten behoeve van de realisatie van een woongebouw met zes appartementen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.
Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure vindt zo nodig vooroverleg plaats met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard binnen bestaande bebouwd gebied, passend binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Hierbij zijn geen Rijks- en provinciale belangen in het geding.
Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure is vooroverleg gevoerd met de provincie Noord-Brabant en met het Waterschap Aa en Maas. Beide overlegpartners hebben positief over het plan geadviseerd.
De ontwerp-omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.