direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied - Heibergweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0794.0000WP170160-2000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Buitengebied - Heibergweg 1' met identificatienummer NL.IMRO.0794.0000WP170160-2000 van de gemeente Helmond;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Van toepassing zijnde bepalingen bestemmingsplan 'Buitengebied Helmond'

Het bepaalde in de volgende artikelen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Helmond', vastgesteld bij raadsbesluit van 26 april 2011, is van overeenkomstige toepassing op voorliggend wijzigingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:  
   Artikel 1 Begrippen  
   Artikel 2 Wijze van meten  
   
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:  
   Artikel 3 Agrarisch  
   Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf  
   
Hoofdstuk 3 Algemene regels:  
   Artikel 34 Anti-dubbeltelregel  
   Artikel 35 Algemene bouwregels  
   Artikel 36 Algemene gebruiksregels  
   Artikel 38 Algemene afwijkingsregels  
   Artikel 39 Algemene wijzigingsregels  
   Artikel 40 Algemene procedureregels  
   Artikel 41 Overige regels  
   
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel:  
   Artikel 42 Overgangsrecht  

Met inachtneming van de onderstaande toevoegingen en aanpassingen.

Artikel 1 Begrippen

1.55a hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;

1.105 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

1.86a stalderingsgebied

gebied zoals bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.93a veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 3.7.1 Wijziging

Sub b.7

er maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Dit houdt in ieder geval in dat wordt voldaan aan de 'Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij', zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

Sub b.8

met behulp van de 'Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij' is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;

Sub b.9

er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

Sub a.5

de vestiging van, de omschakeling naar of de toename van de oppervlakte van een veehouderij niet is toegestaan;

Sub a.6

de vestiging van, de omschakeling naar of de toename van de oppervlakte van een hokdierhouderij niet is toegestaan;

Sub a.7

de vestiging van, de omschakeling naar of de toename van de oppervlakte van een geitenhouderij niet is toegestaan;

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.2 Voorwaardelijke verplichting beplantingsplan

  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig deze bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van dit plan, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.4 Afwijken veehouderijen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in artikel 4.1 sub a onder 5, mits:

  • a. er maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Dit houdt in ieder geval in dat wordt voldaan aan de 'Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij', zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  • b. met behulp van de 'Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij' is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • c. er een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;
  • d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3.

4.6.5 Afwijken hokdierhouderijen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in artikel 4.1 sub a onder 6, mits:

  • a. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
  • b. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de vestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;
  • c. de sanering onder a. plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

4.6.6 Afwijken geitenhouderijen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in artikel 4.1 sub a onder 7, mits:

  • a. het een vestiging of omschakeling betreft vanwege de verplaatsing van een bestaande geitenhouderij vanuit het belang van de bescherming van de gezondheid onder gelijkblijvende omvang van deze geitenhouderij; of
  • b. de toename van de oppervlakte dierenverblijf voor de geitenhouderij is ingegeven vanuit een dierenwelzijnsconcept zonder toename van het aantal geiten dat het bedrijf legaal mag houden.

Artikel 3 Waarde - Archeologie middelhoog

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden verwachte middelhoge archeologische waarden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden mag, in afwijking van wat elders in de regels is bepaald, niet worden gebouwd.

3.2.2 Uitzonderingen bouwverbod

Het bouwverbod geldt niet:

  • a. voor het verbouwen en/of het plegen van vervangende nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte en bouwdiepte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd;
  • b. voor het bouwen van een bijgebouw of de uitbreiding/oprichting van een hoofdgebouw met een maximum oppervlakte van 2.500 m2 waarbij, binnen dat maximum, dieper dan 0,50 m ten opzichte van het maaiveld mag worden gebouwd;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor zover er geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 waarbij, binnen dat maximum, dieper dan 0,50 m ten opzichte van het maaiveld mag worden gebouwd;
  • d. indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden, zulks ter beoordeling door de archeoloog:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de door archeologisch onderzoek vastgestelde of te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
    • 3. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde doeleinden of van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, zulks ter beoordeling door de archeoloog, mits:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat de door archeologisch onderzoek vastgestelde of te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
  • c. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is op of in deze gronden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van diep wortelende beplantingen en bomen;
  • d. het rooien van diep wortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m ten opzichte van het maaiveld waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diep woelen, mengen van grond, diep ploegen en ontginnen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  • h. het aanbrengen van verhardingen.
3.4.2 Afwegingskader vergunningen

De genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan. Indien het niet mogelijk is de door archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de aanlegvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving of archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

3.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Er is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig:

  • a. ten dienste van het onderzoek naar het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden;
  • b. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,50 m worden geroerd;
  • c. die al in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning al mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. werken en werkzaamheden als onderdeel van een ingreep in de bodem met een maximum oppervlakte van 2.500 m2 en dieper dan 0,50 m ten opzichte van het maaiveld;
  • e. indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden, zulks ter beoordeling door de archeoloog:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de door archeologisch onderzoek vastgestelde of te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
    • 3. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' wordt verwijderd, indien en voor zover met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat de door archeologisch onderzoek vastgestelde of te verwachten archeologische waarden zijn veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
  • c. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse zodanig is geroerd dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
3.6 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 4 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied - Heibergweg 1'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 3 juli 2018.