direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Anton van Duinkerkenstraat 2, Helvoirt
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.BP1100HVTADUINK2-OH01

5.1 Milieu

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer moet een toetsing plaatsvinden aan de relevante milieuaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten afzonderlijk beschreven. Naast bovengenoemde wetten gelden per aspect afzonderlijke wetten en/of besluiten.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Er moet inzichtelijk worden gemaakt of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingswijziging in de weg staat. In het vigerende bestemmingsplan "Kom Helvoirt" is het plangebied reeds bestemd voor wonen. In de geplande situatie worden de vigerende gebruiksmogelijkheden gehandhaafd. Daarnaast is een groot deel van het terrein reeds bebouwd voor permanente bewoning. Een bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan derhalve niet noodzakelijk.

Overigens zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een bodemonderzoek (NEN 5740), een sonderingsonderzoek en indien nodig een geohydrologisch onderzoek worden uitgevoerd. Het perceel is momenteel nog grotendeels bebouwd en er wonen nog mensen. Daarom is er bewust voor gekozen om deze onderzoeken pas na de sloop uit te voeren, zodat de bebouwing de onderzoekswerkzaamheden niet belemmert.

Algemene conclusie
De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Externe veiligheid

5.1.2.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval kan plaatsvinden met gevaarlijke stoffen, waardoor personen, die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit, om het leven zouden kunnen komen.

Het doel van het beleid op het gebied van externe veiligheid is een ruimtelijke scheiding aanhouden of creëren tussen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten en de in de nabijheid aanwezige risicobronnen.

Kwetsbare objecten zijn onder meer concentraties van woningen, kantoren en ziekenhuizen. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer verspreid gelegen woningen, kleine kantoren en kleine recreatieterreinen.

Risicobronnen in het kader van de externe veiligheid zijn onder andere:

  • 1. bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn;
  • 2. transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor);
  • 3. buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Aan deze risicobronnen wordt in de wetgeving een bepaald risico toegeschreven, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute of buisleiding. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen de risicocontour (met de waarde 10-6) is niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten is de contour van 10-6 een richtwaarde, er kan slechts met zwaarwegende redenen van deze waarde worden afgeweken. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico zijn geen harde normen vastgelegd, alleen oriënterende waarden. In het Besluit externe veiligheid en inrichtingen (Bevi), de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn regels opgenomen over de verantwoording van het groepsrisico. Gemeenten en provincies moeten bij een toename van het groepsrisico in de meeste gevallen verantwoording afleggen over het genomen besluit. Hierbij moeten ze in ieder geval aandacht besteden aan mogelijke alternatieven en risicoreducerende maatregelen en ook de mogelijkheden voor rampenbestrijding en hulpverlening belichten. De regionale brandweer heeft hierin een wettelijke adviestaak

5.1.2.2 Wettelijk kader

De belangrijkste wetgeving voor respectievelijk inrichtingen en transport van gevaarlijke stoffen op het gebied van het externe veiligheid is hieronder beschreven.

  • 1. Inrichtingen. Voor inrichtingen zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico is een verantwoordingsplicht opgenomen. Hiermee worden de aan te houden afstanden tussen inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en kwetsbare en beperkte objecten gewaarborgd. Het Bevi vermeldt bovendien welke inrichtingen er onder het besluit vallen en wat onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten verstaan wordt.
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is de circulaire Risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, gepubliceerd op 4 augustus 2004, van toepassing. Hierin wordt onder meer aangegeven welke afstanden er moeten worden aangehouden tot woningen. Het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) vervangt te zijner tijd de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Btev regelt onder meer een veiligheidszone rond infrastructuur. Het concept Besluit transportroutes externe veiligheid (cBtev) kan momenteel gebruikt worden voor de manier waarop met transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en binnenwater moet worden omgegaan.
  • 3. Buisleidingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is op 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dit besluit wordt onder andere geregeld welke veiligheidsafstanden tot buisleidingen moeten worden aangehouden.

5.1.2.3 Analyse

Voorliggend plan betreft de realisatie van drie woningen. Dit zijn kwetsbare objecten volgens de definitie in het Bevi.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale Risicokaart, waarop onder meer de risicobronnen in het kader van de externe veiligheid staan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1100HVTADUINK2-OH01_0018.jpg"

uitsnede risicokaart

Het plangebied en de omgeving zijn geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied ligt een transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. De spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch ligt op ca 125 m afstand van het plangebied.

In 2010 is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd in het kader van negen ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch: "Onderzoek Externe Veiligheid, Spoorzone Helvoirt, d.d. 11 maart 2010, uitgevoerd door Agel Adviseurs.

In het rapport wordt het plaats- en groepsgebonden risico in beeld gebracht. Uit berekeningen in het rapport volgt dat de spoorlijn geen PR 10-6 contour heeft. Deze conclusie is tevens van toepassing op voorliggend plan. Het plaatsgebonden risico van de spoorlijn vormt dus geen belemmering voor de drie patiowoningen.

Het groepsgebonden risico (GR) wanneer alle in het rapport beschreven ruimtelijke ontwikkelingen zijn meegenomen is weergegeven in een fn-curve, zie onderstaande afbeelding. (Dit is figuur 4.2 uit het rapport).

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1100HVTADUINK2-OH01_0019.png"

In artikel 7 lid 2a van het cBtev staat dat het groepsrisico niet berekend en verantwoord hoeft te worden, wanneer wordt aangetoond dat het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Uit bovenstaande grafiek kan worden afgelezen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan. De blauwe lijn in de grafiek is de fn-curve, het groepsrisico. De grens van het groene en gele gebied is lijn '0,1 maal de oriëntatiewaarde'.
Voorliggend plan betreft de bouw van drie patiowoningen. Bij 3 personen per woning, neemt het aantal personen voor het groepsrisico dus toe met 6. Dit betekent dat de blauwe lijn 6 'slachtoffers' naar rechts verschuift. De blauwe lijn blijft dan nog in het groene gebied, wat betekent dat het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de spoorlijn vormt geen belemmering voor de drie patiowoningen.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen. Het plan ligt derhalve niet binnen een risicocontour voor het plaatsgebonden risico of binnen een gebied waar het groepsrisico dient te worden verantwoord.

5.1.2.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.1.3 Geurhinder veehouderijen

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Helvoirt. In de omgeving van het plangebied liggen dan ook geen agrarische bedrijven die een belemmering vormen voor de bouw van de woningen.

5.1.4 Luchtkwaliteit

5.1.4.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een (negatieve) bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de verslechtering van de luchtkwaliteit zijn onder meer wegen, industrie, veehouderijen, glastuinbouw en verkeersaantrekkende projecten zoals woningen, kantoren, winkelcentra en recreatieterreinen. Ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit zijn onderwijsinstellingen (voor minderjarigen), kinderopvang en verzorgings- en verpleeghuizen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een programmatische aanpak waarin afspraken zijn gemaakt tussen het Rijk en de decentrale overheden om gezamenlijk te werken aan een schonere lucht. Het NSL moet leiden tot maatregelen die ervoor zorgen dat in 2015 overal in Nederland aan de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan.

5.1.4.2 Wettelijk kader

De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Daarnaast gelden het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen, alsmede de Regelingen niet in betekenende mate, beoordeling luchtkwaliteit 2007 en projectsaldering luchtkwaliteit 2007.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet tevens voldaan worden aan de criteria van 'een goede ruimtelijke ordening' in het kader van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

5.1.4.3 Analyse

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen (voor woningen, kantoren en inrichtingen) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit. Een woningbouwlocatie van minder dan 1500 woningen met één ontsluitingsweg draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Voorliggend plan betreft de bouw van drie woningen en valt (ruimschoots) binnen één van de in de Regeling NIBM aangewezen gevallen. Het project draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

Als onderdeel van het NSL-programma is een monitoringstool ontwikkeld die de huidige en (verwachte) luchtkwaliteit weergeeft. Deze tool is gebruikt om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Onderstaande afbeeldingen zijn een weergave van de monitoringstool ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0788.BP1100HVTADUINK2-OH01_0020.jpg"

De afbeeldingen laten zien dat ter plaatse van de grootste bron van luchtvervuiling de concentraties fijnstof (PM10) en stikstof (NO2) ruimvoldoen aan de norm (40 ug/m³). Het plan ligt op een aanzienlijke afstand van deze bronnen. Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit in het plangebied dus voldoende is.

5.1.4.4 Conclusie

Het project draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens voldoet de luchtkwaliteit aan de wettelijke normen. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen planologische belemmering voor de voortgang van het plan.

5.1.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:

  • 1. de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen);
  • 2. bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen.

Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

Invloed ontwikkeling op omgeving

De ontwikkeling betreft de bouw van drie woningen. In de huidige situatie is reeds één woning gevestigd welke gesloopt zal worden. Een woning is geen milieubelastende inrichting en heeft derhalve geen negatieve invloed op milieugevoelige objecten in de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op voorgestane ontwikkeling

Aan de overzijde van de waterloop Raamse Loop bevindt zich de voormalige gemeentelijke milieustraat. In het vigerende bestemmingsplan "Kom Helvoirt" is deze ook als zodanig bestemd. De milieustraat is inmiddels echter verplaatst naar een nieuwe locatie in Haaren. De vrijgekomen locatie aan de Raamse Loop zal worden ontwikkeld voor woningbouw.

Er bevinden zich overigens ook geen bedrijven of andere milieubelastende inrichtingen in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de handreiking Bedrijven en milieuzonering.

5.1.6 Verkeerslawaai

Onderhavig plangebied ligt binnen een langzaamverkeerszone waarvoor een 30 km/u-regime geldt. De locatie ligt echter op een afstand van 125 m van de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch. Daarmee valt het plangebied binnen de onderzoekszone naar de geluidsbelasting als gevolg van de spoorlijn. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is derhalve noodzakelijk. In dit onderzoek wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meegenomen.

Cauberg-Huygen uit 's-Hertogenbosch heeft een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek A. van Duinkerkenstraat te Helvoirt, wegverkeers- en spoorweglawaai" (3 november 2011, nr. 20111787-04). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 1. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.

"Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Ten gevolge van het wegverkeer op de Gijzel en de Udenhoutseweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Door de Wet geluidhinder worden ten aanzien van het wegverkeerslawaai geen restricties gesteld aan de realisering van dit bouwplan;
  • Ten gevolge van het spoorwegverkeer wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Door de Wet geluidhinder worden ten aanzien van het spoorweglawaai geen restricties gesteld aan de realisering van dit bouwplan;
  • Ten gevolge van het weg- en spoorwegverkeer wordt een maximale cumulatieve geluidbelasting van 51 dB berekend. Een nader onderzoek naar de geluidwerende kwaliteit van de gevel is voor deze nieuw te realiseren woning niet noodzakelijk."

Conclusie

De voorkeursgrenswaarden worden niet overschreden. Onderhavig plan voldoet derhalve aan de Wet geluidhinder. Daarmee kan tevens geconcludeerd worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geluid.

5.1.7 Milieueffectrapportage

5.1.7.1 Inleiding

Het doel van de regelgeving van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is om het milieu goed in de besluitvormingsprocessen van de verschillende wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, te borgen.

5.1.7.2 Wettelijk kader

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de m.e.r. wordt gevormd door een aantal Europese richtlijnen voor milieueffectrapportage, die in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd.

Op 1 april 2011 zijn het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. Met de wijziging van het Besluit milieueffectrapportage wordt in de eerste plaats uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 en aan de geplande modernisering van het Besluit milieueffectrapportage .
Een van de wijzigingen is dat de drempelwaarden uit lijst D van de bijlagen van het Besluit nu indicatief zijn. Dat betekent dat ook als een project onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

5.1.7.3 Analyse

De bouw van woningen valt onder de activiteit 11.2 onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Voorliggend plan is niet direct mer-plichtig omdat het aantal te bouwen woningen onder de drempelwaarde van 2.000 woningen blijft, maar een motivering (vormvrije m.e.r.-beoordeling) is wel vereist. Als toetsingscriteria worden de in bijlage III van de Europese mer-richtlijn opgenomen selectiecriteria gehanteerd:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Ad 1.

Het project betreft de bouw van 3 patiowoningen. De woningen liggen binnen het bestaand stedelijk gebied aan de rand van het dorp in een rustige woonwijk. Er zijn voldoende parkeerplaatsen.

Ad 2.

In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen gevoelige gebieden, zoals een Natura 2000-gebied, een waterwingebied, een landschappelijk of archeologisch waardevol gebied. Zie ook paragraaf 5.2.2.3.

Ad 3.

Uit paragraaf 5.1 is gebleken dat het plan geen significante milieueffecten (geluid, lucht, externe veiligheid) op de omgeving tot gevolg heeft.

5.1.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.