Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied 2013, regionale waterberging Grave |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0786.BPWaterberging-VA01 |
Het Waterschap Aa en Maas en de gemeenten Mill & Sint Hubert, Grave en Cuijk (hierna: de partijen) hebben de taak wateroverlast te voorkomen in het stedelijk gebied. Deze taak is opgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2008. Vooral de vestingstad Grave is kwetsbaar voor wateroverlast vanuit het regionale systeem, met name vanuit het stroomgebied van de (Graafsche) Raam. Bij een combinatie van hoge regionale afvoer en hoge Maasstanden loopt het peil in de Graafsche Raam op tot een niveau waarbij wateroverlast kan optreden in Grave.
Figuur 1: Ligging en begrenzing gebiedsontwikkeling 'Verborgen Raamvallei'
Maatregelen
Gezamenlijk willen de partijen wateroverlast voorkomen van de beek de Raam in Grave door een drietal maatregelen, te weten:
De voorgenomen maatregelen zijn onderdeel van het project Gebiedsontwikkeling Verborgen Raamvallei, waarin onder andere de belangrijkste wateropgaven voor het plangebied zijn vastgelegd. De maatregelen onder 1 en 2 zijn al gerealiseerd waarmee de werknorm net wordt gehaald. Deze werknorm is uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt ('kans op inundatie vanuit oppervlaktewater'). De werknorm voor stedelijk gebied is dat er geen wateroverlast optreedt met een kans van minder dan 1/100 per jaar. Echter, er is een bepaalde mate van onzekerheid over de veiligheid van het huidige watersysteem doordat:
Daarnaast is een waterberging makkelijk te realiseren. Bovendien is waterberging te realiseren in combinatie met Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregiem (GGOR) Landbouw en Natuur.
Vanwege bovenstaande punten heeft Waterschap Aa en Maas besloten toe te werken naar een waterberging. Hiermee streeft het Waterschap Aa en Maas naar meer zekerheid rondom vermindering van het risico op wateroverlast in Grave en het halen van de 1/100 werknorm, die is vastgelegd in het NBW (2008).
Om de Hoogwateraanpak Grave juridisch te borgen dienen, afhankelijk van de gekozen locatie, enkele gemeenten (Grave, Cuijk en Mill & St Hubert) op bepaalde arealen een dubbelbestemming waterberging vast te leggen door middel van een bestemmingsplanwijziging. Voor het project zelf stelt Waterschap Aa en Maas een projectplan Waterwet vast.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), moet bij initiatieven voor (het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. In de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. staat aangegeven voor welke activiteiten een m.e.r. (bijlage C) of een m.e.r.-beoordeling (bijlage D) verplicht is. Daarnaast kan een m.e.r.-plicht ontstaan wanneer voor de vaststelling van een plan een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming moet worden uitgevoerd. Dit is aan de orde wanneer op voorhand niet kan worden uitgesloten dat significant negatieve gevolgen optreden in Natura 2000-gebieden die liggen binnen de invloedssfeer van het plan.
Er is geen sprake van Natura 2000-gebieden in de omgeving. Effecten op Natura 2000 kunnen dan ook uitgesloten worden. Een directe m.e.r.-plicht als gevolg van de Wet Natuurbescherming is daarmee niet aan de orde. Op grond van de voorgestelde waterberging en waterstaatkundige ingrepen die hiermee samenhangen is getoetst aan het Besluit m.e.r.. Hieruit blijkt dat het project waarschijnlijk valt onder de categorieen D3.2 en D9 van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht en geen directe m.e.r.-plicht. Omwille van de zorgvuldigheid, om de betrokkenheid vanuit het gebied te stimuleren en vanuit juridische zekerheid, is toch besloten om een m.e.r. te doorlopen. Voor het projectplan Waterwet en de bestemmingsplannen wordt één MER opgesteld (zie Bijlage 1).
Voorafgaand aan het MER is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (zie Bijlage 2) uitgebracht en heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage advies (zie Bijlage 3) uitgebracht over de reikwijdte en detailniveau van het op te stellen MER.
Voorkeursalternatief Milieueffectrapportage: Een waterberging bovenstrooms Egweg-Rotscheweg
Op basis van het MER is door het Waterschap Aa en Maas gekozen voor een waterberging bovenstrooms bij de Egweg-Rotscheweg (zie figuur 2). Voordeel van de stuw is dat deze ook kan worden ingezet wanneer een hoger peil gewenst is in de omliggende natuurgebieden. Water kan zo lang als nodig is worden vastgehouden. En in droge periodes kan het gebied zo lang als nodig is beschikken over gebiedseigen-water. De hiervoor te realiseren stuw heeft daarmee naast waterberging nog een functie: waterconservering ten behoeve van landbouw en natuur.
Figuur 2: Voorkeursalternatief uit het MER (Waterberging bovenstrooms van Egweg-Rotscheweg en bijbehorende waterbergingsgebied)
Het te realiseren waterbergingsgebied wordt gerealiseerd in meerdere gemeenten (zie Bijlage 4)
beelding is voor de gemeente Grave het waterbergingsgebied in beeld gebracht. In de gemeente Grave maakt het plangebied deel uit van de volgende vastgestelde bestemmingsplannen:
De gronden waarop de waterberging is voorzien, hebben een dubbelbestemming, te weten:
Uit de verbeelding bij het bestemmingsplan en de overzichtskaart is op te maken dat het realiseren van het waterbergingsgebied niet binnen de regels van deze dubbelbestemmingen past, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Om het waterbergingsgebied ruimtelijk inpasbaar te maken wordt een extra dubbelbestemming toegevoegd, te weten 'Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied'.
Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige Internationaal- en Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de procedure.
In de huidige situatie stroomt de Raam door de Raamvallei en mondt benedenstrooms van Grave uit in de Maas. De Raamvallei bestaat uit drie stroomgebieden: de Raam zelf, de Hoge Raam en het Peelkanaal. Hiervan vormt de Raam de hoofdafwatering in de 'Vallei'. Het benedenstroomse deel van de Raam bij Grave wordt Graafsche Raam genoemd en het bovenstrooms gelegen deel wordt Lage Raam genoemd. De Lage en Graafsche Raam en de oostelijke waterlopen liggen in natuurlijke oude geulen van het voormalige vlechtende systeem van de Maas. Ook de (benedenstroomse delen van) Hooge Raam, Halsche beek die zich bij de Hooge Raam voegt, Peelkanaal en Laarakkerse waterleiding vormen natuurlijke afwateringen gelegen in laagtes (dalen met beekdalkenmerken). De bovenlopen van deze beken zijn veelal gegraven. Door de grindafzettingen is de ondergrond vaak goed doorlatend. Dit zorgt voor een sterke relatie tussen het grond- en het oppervlaktewatersysteem.
Figuur 3: Huidige situatie Verborgen Raamvallei
In de toekomstige situatie wordt een waterberging aangelegd om tijdens piekafvoeren van de Raam het overtollig water tijdelijk te kunnen 'parkeren'. Er komt ter plaatse van Egweg-Rotscheweg een kade dwars op de beek. In de beek zelf komt een stuw, die kan worden opgetrokken tot een bepaald peil. Hierdoor stroomt er tijdelijk minder of geen water meer naar benedenstroomsgebied. Het gebied bovenstrooms van de stuw vult zich geleidelijk op tot iets boven het peil van de stuw. Natuurlijke verschillen in het reliëf zorgen ervoor dat het water binnen het waterbergingsgebied blijft. Gondverzet is daarom niet nodig. Voor de aanleg van de kade en stuw is wel grondverzet nodig voor onder andere de aanleg van voorzieningen als fundament, installatie en bekabeling.
In de toekomstige situatie is een combinatie gezocht met de gewenste structurele waterstandsverhoging in het Natuurnetwerk Brabant (NNB), waarmee een duidelijke koppeling ontstaat met de gebiedsontwikkeling Verborgen Raamvallei. Deze NNB begrenzing ligt ten zuiden van het dorp Escharen, direct bovenstrooms van de plek waar de dam is ingetekend. In dit relatief lage deel van de Raam kan in verhouding veel waterberging plaatsvinden, voldoende voor de benodigde waterberging, die is becijferd op 617.000 m3.
Figuur 4: Voorkeursalternatief uit MER (toekomstige situatie: een waterberging bovenstroom Egweg- Rotscheweg)
Kenmerken waterberging
Oppervlakte inundatie | Hoeveelheid waterberging | Waterpeil in de waterberging |
127 hectare | Circa 600.000 m3 | 8,90 m+NAP |
In de toekomstige situatie is rekening gehouden met het feit dat:
In de toekomstige situatie kunnen landbouw, natuur en recreatie zich binnen de grenzen van het waterbergingsgebied ontwikkelen. De ontwikkeling van kapitaal-intensieve functies is in principe uitgesloten. De waterbergingsgebieden worden integraal ontwikkeld met het omliggende natuurgebied.
Permanente effecten
Permanente effecten treden op door de kades, de stuw en de benodigde aanpassingen om overlast te voorkomen. Deze effecten treden met name lokaal op. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
Waterschap Aa en Maas heeft nadat het Milieueffectrapport gereed is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het voorkeursalternatief. Deze optimalisaties zijn doorgevoerd naar aanleiding van gesprekken met grondeigenaren. Een optimalisatieslag is gemaakt om de stuw landschappelijk in te passen. Dit is de nadere invulling die vorm heeft gekregen naar aanleiding van de gesprekken met grondeigenaren (fig. 7).
Figuur 5: Schetsontwerp kade bij hoogte 1,80 meter
Figuur 6: Nadere invulling kades naar aanleiding van gesprekken met eigenaren (blauwe lijn). In het oranje de contouren van de kades en de stuw voor de optimalisatieslag, contour conform MER.
Figuur 7: Voorbeeld 'vergelijkbare' stuw met drie grote kleppen, die wat betreft breedte overeenkomt met de voorgenomen stuw in de Raam.
Het kader voor de ruimtelijke inpassing van de stuw en kades wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Deze actoren stellen planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor de inpassing van de stuw en kades. Verschillende beleidsniveaus worden in dit hoofdstuk besproken, te weten
Het Nationale Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast heeft de overheid de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het NWP.
In de Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014 schrijft de Provincie Noord-Brabant dat om Brabant duurzaam te beschermen tegen water vanuit regionale watersystemen primair water langer dient te worden vastgehouden in bovenstroomse gebieden. Binnen deze waterbergingsgebieden kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie binnen de grenzen ontwikkeld worden (Provincie Noord-Brabant, 2014). De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten. De structuurvisie stelt hiernaast dat waterbergingsgebieden dienen te worden ontwikkeld in samenhang met omliggende waarden. Ook dienen deze gebieden bij te dragen aan de identiteit van het landschap in het gebied. Hier vallen historische elementen ook onder.
Het provinciaal milieu- en waterplan 2016-2021 verwijst voor regels omtrent waterbergingsgebieden voornamelijk naar de verordening ruimte (2018). Deze verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant stelt regels aan bestemmingsplannen die van toepassing zijn op waterbergingsgebieden.
In de Verordening Ruimte zijn artikelen opgenomen gericht op het tegengaan van activiteiten die ten koste gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. In de artikelen zijn de minimale eisen verwoord die in het bestemmingsplan moeten zijn opgenomen. In de aanduiding regionale waterberging gelden meer beperkingen dan in de aanduiding reservering waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. De beperkingen hebben betrekking op bouwen en voorzien in een vergunningstelsel voor het ophogen van gronden en het aanbrengen of wijzigen van kaden. Bebouwing ten dienste van waterberging is toegestaan tot een hoogte van maximaal 2 meter. Overige bebouwing en uitbreiding is toegestaan mits blijkt dat dit niet ten koste gaat van het waterbergend vermogen van het gebied.
In artikel 13.2 derde lid van de Verordening Ruimte, is opgenomen dat burgemeester en wethouders het betrokken waterschapsbestuur raadplegen, voordat ze beslissen op een vergunningaanvraag voor aanlegactiviteiten. De beoordeling door het waterschap is gericht op het effect van de ingreep op het waterbergend vermogen van het gebied. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, of bij de wijziging of uitwerking daarvan, moet het waterschap in het kader van de watertoets worden betrokken zodat is geborgd dat het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt aangetast.
Ten aanzien van de aanduiding reservering waterberging wordt door middel van de bepaling in artikel 14.1 Verordening Ruimte, tweede lid, een afweging mogelijk gemaakt. De toelichting bij het bestemmingsplan vormt de verantwoording voor de gemaakte afweging. Bepaalde activiteiten zijn in dergelijke gebieden niet toegestaan, omdat deze gebieden gevoelig zijn voor wateroverlast en de activiteiten ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Het gaat om activiteiten met over het algemeen een groot ruimtebeslag die, indien eenmaal gevestigd, moeilijk verplaatsbaar zijn, schadegevoelig zijn en een effect hebben op de (potentiële) ruimte voor waterberging.
Er is echter geen sprake van een absoluut verbod; in de volgende situaties zijn er toch mogelijkheden:
Voor dit bestemmingsplan is een watertoets procedure doorlopen. Waterschap Aa en Maas is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan betrokken in het kader van de watertoets. Zie paragraaf 4.1.2 Waterparagraaf.
Het Nationale Waterplan (NWP) 2016-2021 en het Provinciale Waterplan bieden de kaders voor het Waterbeheerplan (WBP) (2016-2021) van het Waterschap. In het WBP streeft het Waterschap onder andere naar het door zetten van het Waterbeheerplan 2010-2015. Dit betekent:
In het NWP zijn beslissingen opgenomen, die invloed hebben op wat er in het Waterbeheerplan (WBP) van het Waterschap staat over waterveiligheid en zoetwatervoorzieningen. Het provinciaal Waterplan biedt kaders voor het strategische grondwaterbeheer, waar de keuzes in het WBP mee in lijn moeten zijn en het legt de ecologische doelen voor het oppervlaktewater vast. Vanuit het Rijk worden verschillende belangrijke principes verankert in het WBP:
De voorgestelde waterberging is de ruimtelijke weergave van bovenstaande beleid en voldoet hiermee aan de kaders gesteld in het Waterbeheerplan van het Waterschap.
Bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe waterberging is een aantal leidende principes vanuit de Structuurvisie gemeente Grave 2025 van toepassing, te weten:
In de structuurvisie is onder andere vastgelegd dat in het licht van het veranderende klimaat het belangrijk is dat de veiligheid in Grave wordt gewaarborgd onder andere door het voorkomen van wateroverlast vanuit de Raam. De voorgenomen waterberging valt binnen de beleidslijn Grave versterkt haar groen- en waterstructuur en sluit aan bij het initiatief van het Waterschap om de Graafsche Raam door waterberging en beekherstel beter geschikt te maken ter voorkoming van lokake wateroverlast door piekafvoeren. De voorgenomen waterberging sluit daarnaast aan bij het klimaatbestendig (water proof) maken van de gemeente Grave. Het waterbestendig maken van Grave is een belangrijke duurzaamheidsambities, die is vastgelegd in de Structuurvisie.
Binnen de beleidslijn valt ook het versterken van de groenblauwe structuur van de Raamvallei. Binnen deze beleidslijn wordt gewerkt aan de hand van vier ontwikkelingsperspectieven:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Effecten op de bodemkwaliteit kunnen optreden door sedimentatie, maar ook door sanering van bodemverontreiniging. Er zijn geen boringen uitgevoerd in het deelgebied om het nutriëntengehalte te bepalen. Bij hogere grondwaterstand bestaat een zeker risico van uitspoeling van fosfaat, hetgeen negatief is voor de gewenste natuurontwikkeling. Gezien het extensieve gebruik is de verwachting echter dat het fosfaatgehalte niet hoog is, dus de kans op uitspoeling is beperkt.
De voorgenomen activiteit leidt niet tot bodemsanering of afgraving. De mogelijke effecten op de bodemkwaliteit worden dus enkel veroorzaakt door sedimentatie.
In de huidige situatie worden de waterlopen in het gebied gebaggerd. Terreinbeheerders zoals het Brabants Landschap en Staatsbosbeheer hebben een ontvangstplicht van gebaggerd slib. In de praktijk wordt er gezocht naar afzetlocaties van slib op terreinen anders dan de natuurgronden. In de huidige situatie vindt dus geen slibafzetting door baggerwerkzaamheden op de natuurgronden plaats.
Wat betreft sedimentatie geldt dat er door de reguliere baggerwerkzaamheden aan de waterlopen een beperkte hoeveelheid additionele afzetting van slib te verwachten is. Dit betekent dat de permanente effecten op bodemkwaliteit door slibafzetting verwaarloosbaar zijn. Dit geldt met name voor landbouwgronden die inunderen, omdat het slib hier al afgezet wordt. De kwetsbare natuurgronden worden in het plusalternatief voor inundatie beschermd. Al met al zijn de verwachte permanente effecten op de bodemkwaliteit te verwaarlozen en verzet het aspect.
Voor het ruimtelijk inpasbaar maken van de waterberging is gekeken naar:
Verandering verhard oppervlak en de bergingsopgave
Het plan leidt niet tot een toename in verhard oppervlak. Dit betekent dat geen extra bergingsmaatregelen getroffen moet worden. Daarnaast mag het nieuwe waterbergingsgebied niet leiden tot een hydrologische achteruitgang in en buiten het plangebied, of een hydrologisch knelpunt vormen voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties.
Grondwaterniveau
Het effect van de tijdelijke waterberging op het grondwaterniveau in de omgeving is zeer beperkt gezien de beperkte duur en frequentie.
Waterkwaliteit
Het water is stroomopwaarts van matige kwaliteit. Dit betekent dat het gebiedsvreemde water dat terecht komt in de waterberging van mindere kwaliteit kan zijn dan het al aanwezige oppervlaktewater in de bergingsgebieden. Er is dus een potentieel negatief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit gedurende de inzet van de waterberging. Echter, dit effect treedt alleen op wanneer het waterbergingsgebied wordt ingezet. Dit is een tijdelijke situatie die slechts incidenteel (circa 1/100 jaar) voor zal komen. Gezien de beperkte frequentie en duur van de inundatie is het effect daarom zeer beperkt. Het effect van deze tijdelijke afname van de kwaliteit van het oppervlaktewater op de grondwaterkwaliteit is ook verwaarloosbaar. De frequentie en duur van de inzet van de waterberging is zo minimaal dat uitwisseling niet tot nauwelijks zal optreden.
Overige belangen
Bij een tijdelijke inundatie kunnen de gewassen die binnen het waterbergingsgebied liggen schade ondervinden. Intensieve agrarische activiteiten worden daarom ontzien van inundatie. Wanneer de waterberging ingezet wordt, dan keert het waterschap inundatieschade uit aan agrariërs binnen het bergingsgebied. Er wordt ook inundatieschade uitgekeerd aan natuurgronden.
Er bevinden zich woningen binnen het voorgenomen waterbergingsgebied. De verspreide woningen in het berekende inundatiegebied zullen met maatwerk-maatregelen per bouwkavel worden gevrijwaard van inundatie. Eventueel moeten ook opritten naar woningen worden verhoogd, om deze bereikbaar te houden tijdens inundatie.
Keur
De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).
De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Hieronder vallen activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden welke worden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, wateren en kustzones, alle Natura 2000-gebieden.
Vanuit de provincie Brabant is er het Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen EHS) in kaart gebracht. Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn. In het toekomstige waterbergingsgebied bij de Raam liggen veel bestaande natuurgebieden en daarnaast nieuwe nog te ontwikkelen natuurgebieden welke het netwerk van aaneengesloten natuur bevorderen.
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vereisen dat speciale beschermingszones worden aangewezen ten behoeve van het Europese Natura 2000-netwerk. Voor vogels moeten deze speciale beschermingszones worden. Voor gebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk gelden strikte beschermingsvereisten van de Habitatrichtlijn, waarin Artikel 6 leidend is. Artikel 6 heeft in de praktijk veel invloed. Daarin staat dat voor alle plannen en projecten, die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor een beschermd gebied, een 'passende beoordeling' moet worden gemaakt. Zijn de plannen schadelijk, dan mogen ze niet doorgaan. Of er moet sprake zijn van een reden van groot openbaar belang en er moet natuurcompensatie tegenover staan.
Het gebied waar de Hoogwateraanpak Grave invloed op heeft is niet onderdeel van het Natura 2000- netwerk. Daarnaast heeft het geen gevolgen voor de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden zoals Sint Jansberg en Oeffertelmeent.
Er komen verschillende beschermde planten- en diersoorten voor in de Verborgen Raamvallei. Effecten kunnen optreden in drie fases: tijdens de aanleg van de kades en stuwen, tijdens de inzet van de waterberging, en permanente effecten. Tijdelijke effecten door de aanleg van kades en stuwen hebben mogelijk negatieve effecten op de das.
De das is een dier dat zich niet snel laat verstoren indien het om activiteiten in zijn leefgebied gaat. Ook de aanwezigheid van een locatie waar tijdelijke waterberging plaatsvindt, heeft geen gevolgen. Dit kan wel het geval zijn wanneer werkzaamheden of andere intensieve activiteiten (in dit geval de aanleg van de stuw en kade) binnen een afstand van 50 meter uit de burcht plaatsvinden. De nu bekende burchten zijn op grotere afstand van de beoogde locatie gelegen. Maar omdat nu nog niet precies bekend is waar deze werkzaamheden plaats zullen vinden, zal voorafgaand aan de vergunningverlening aan dit aspect aandacht besteed worden. Indien verstoring mogelijk aan de orde is, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien tevoren ontheffing is verkregen.
Tijdens de werkzaamheden zal overigens rekening worden gehouden met de das, dit mede met het oog op het voorzorgsbeginsel.
Tijdelijke effecten door de inzet van waterberging leiden tot negatieve op het leefgebied van de beschermde diersoorten knollathyrus en kamsalamander. Voor de ontwikkeling van de waterberging geldt dat de permanente effecten op beschermde soorten verwaarloosbaar klein zijn. Effecten op Natura-2000 gebieden zijn uitgesloten aangezien er geen in de nabije omgeving liggen.
Archeologie
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Het verdrag is uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. Gemeentes moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met aanwezige en te verwachten monumentale- en archeologische waarden.
Onderstaande kaart (figuur 4) laat de terreinen met hoge archeologische waarde zien (AMK-terreinen, terreinen geregistreerd op de Archeologische Monumenten Kaart). Dit zijn terreinen van oudheidkundige betekenis die zijn aangewezen als behoudenswaardig. De aan te leggen kade ligt niet in de buurt ligt van AMK-terreinen. De kade ligt wel in een gebied met hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde volgens de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden). De IKAW geeft een globaal beeld van de trefkans op archeologische resten in de bodem en onder water. Deze trefkans wordt per gebied van 50 bij 50 meter aangegeven met een van de categorieën: 'hoge', 'middelhoge', 'lage' of 'zeer lage' trefkans, dan wel: 'niet gekarteerd'. Voor de aanleg van de kade hoeft echter niet gegraven te worden onder een halve meter onder maaiveld. De archeologische waarden worden daarom niet verstoord. Het aanleggen van de kade heeft dus geen effect op archeologische waarde in de bodem.
Figuur AMK-terreinen met hoge archeologische waarde en IKAW
Cultuurhistorie
Waterschap Aa en Maas, de provincie Noord-Brabant en de gemeenten Grave, Mill & St. Hubert en Cuijk werken samen aan het duurzaam ontwikkelen van de Raamvallei. Er zijn vier aspecten bepalend voor de cultuurhistorische kwaliteiten in het gebied:
Onderstaande figuur 5 geeft een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) weer. Escharen en Grave liggen in cultuurhistorische landschappen. Tussen Escharen en Grave en ten oosten en zuiden van Escharen liggen kleinschalige archeologische landschappen. Rondom Escharen en richting het zuiden bevinden zich cultuurhistorische vlakken. In het plangebied binnen de gemeente Mill en Sint Hubert liggen geen complexen van cultuurhistorische waarde. Het waterbergingsgebied heeft geen gevolgen voor cultuurhistorische waarden in het landschap omdat er niet hoeft te worden gegraven onder een halve meter onder maaiveld.
Figuur 5: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) Provincie Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2010).
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de aanleg van en waterbergingsgebied. Een nadere toets aan de thema's externe veiligheid, geluid, lucht en stikstof is dan ook niet noodzakelijk. Overigens kan tijdens de aanleg mogelijk tijdelijke overlast ontstaan door de graafwerkzaamheden en vrachtverkeer. Aanwonenden moeten tijdig geïnformeerd worden over de werkzaamheden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van Waterschap Aa en Maas. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Tevens is er een planschadeovereenkomst afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Waterschap Aa en Maas heeft een intensief gebiedsproces opgestart om draagvlak te creeeren bij de betrokken partijen en belanghebbenden. Voor het plan is een uitgebreid gebiedsproces opgestart waarin de diverse partijen binnen de Raamvallei met elkaar in gesprek zijn. Dit gaat volgens de Mutual Gain Approach (win-win benadering) vanwege het groot aantal partijen met verschillende belangen en ideeën. De insteek van deze benadering is dat het collectieve belang nagestreefd wordt en dat uiteindelijk alle partijen tevreden zijn met het eindresultaat. Zo zijn er in 2017 integrale werksessies per deelgebied gehouden om de uitvoering en daarbij de planning per deelgebied verder uit te werken.
Ook is er een milieueffectrapportage (MER) in 2017 gedaan voor de aanleg van de waterberging, dit moet bij minimaal 160 hectare. De MER procedure start met een Nota Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De belanghebbenden van het plan hebben hierop hun zienswijze kunnen indienen. Ook op het MER dat gelijktijdig met het voorontwerp bestemmingsplan in procedure gaat kunnen belanghebbenden hun zienswijze kenbaar maken.
Verder hebben de partijen gezamenlijk gewerkt aan een Gebiedsplan Raam. Dit gebiedsplan is in april-mei 2018 gepresenteerd aan direct belanghebbenden en achterbannen van betrokken partijen.
Dit hoofdstuk behandelt de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Na een korte inleiding is in de volgende paragraaf de opzet van regels en verbeelding toegelicht. Paragraaf 5.2 bevat een korte toelichting per bestemming / regels.
Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.
Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht: het maakt de waterberging mogelijk.
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend om zo de waterberging mogelijk te maken. De bestemmingen zijn voorzien van bouwregels. Naast de hoofdbestemming zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen om specifieke regelgeving of nadere afwegingen op te nemen. Dit is met name aan de orde voor de regels en mogelijkheden, als gevolg van de aanwezigheid en de bescherming van bijvoorbeeld archeologische waarden in het plangebied.
Per artikel is hier een korte toelichting / onderbouwing opgenomen over de essentie van het artikel.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Er is tevens het begrip moederplannen opgenomen. Hierin staat een verwijzing naar de vigerende bestemmingsplannen waaraan de regeling van het onderhavig bestemmingsplan wordt toegevoegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Voor dit bestemmingsplan wordt volstaan met te verwijzen naar de wijze van meten zoals die is opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen.
Artikel 3 Water - Regionaal waterberging
Binnen dit artikel worden de waterberging met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Artikel 5 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 5 lid 1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.
Overgangsrecht gebruik
Lid 5.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 6 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zie Bijlage 5 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg voor de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6. Bro opgenomen.
Het bestemmingsplan is voor vooroverleg toegezonden aan de provincie en het waterschap. Zie Bijlage 5 Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg voor de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.6. Bro.
Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Er zijn zienswijzen ingediend. De in gediende zienswijzen hebben niet geleid tot gewijzigde vaststelling. Zie Bijlage 6 Nota van zienswijzen en beantwoording voor de ontvangen zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop.