Plan: | Herinrichting N324 - verlegging gastransportleiding |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0786.BPN324gasleiding-VA01 |
Bij de herinrichting van de N324 is bij de aansluiting met de Generaal de Bonsweg een rotonde gepland. N.V Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie) en de provincie willen de aanwezige gastransportleiding gedeeltelijk verleggen, zodat deze niet onder, maar naast de rotonde komt te liggen. Voor het verleggen van de gasleiding Z-542-01-KR-041 moet in de geldende bestemmingsplannen het nieuwe tracé worden toegevoegd. Burgemeester en wethouders zijn in principe bereid medewerking te verlenen aan het voorliggende initiatief.
Het nieuwe tracé van de te verleggen gasleiding (Z-542-01-KR-041) is globaal gelegen ten zuiden van de kern Grave ter hoogte van de kruising met de Generaal de Bonsweg en de Bosschebaan (N324). Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het nieuwe tracé (paars onderbroken belijning) weergegeven.
Luchtfoto met globale ligging van het nieuwe tracé (paars onderbroken belijning)
Topografische ondergrond met globale ligging van het nieuwe tracé (paars onderbroken belijning)
Ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:
Voorts is het bestemmingsplan Waardevolle Bomen en Bebouwing (NL.IMRO.0786.BPWaardeBoomBeb-on01) in procedure genomen.
De twee laatst genoemde bestemmingsplannen zijn parapluplannen en niet direct relevant in het kader van voorliggend bestemmingsplan.
Het hoofdstuk hierna gaat in hoofdstuk 2 in op de planbeschrijving en nut en noodzaak van de verlegging van de aardgastransportleiding. In hoofdstuk 3 is het beleidskader van dit bestemmingsplan opgenomen, waarna in hoofdstuk 4 de verantwoording van het bestemmingsplan vanuit milieu- en omgevingsaspecten is opgenomen. De juridische planopzet, de beschrijving van de regels en bestemmingen staan in hoofdstuk 5. Het laatste hoofdstuk behandelt de uitvoerbaarheid, zowel maatschappelijk, als financieel van het plan.
De huidige gasleiding (Z-542-01-KR-041) ligt globaal ter hoogte van de aansluiting van Generaal de Bonsweg op de provinciale weg N323 (Bosschebaan) en is aan oostzijde van de Bosschebaan en de Steegschenhofscheweg gesitueerd.
Op onderstaande afbeelding is de bestaande gasleiding (rode kleur) geprojecteerd op de luchtfoto van het desbetreffende gebied.
afb. bestaande (en nieuwe) ligging gasleiding
De provincie heeft Gasunie opdracht gegeven de gastransportleiding Z-542-01-KR-041 te verleggen in verband met de aanleg van een nieuwe rotonde ter vervanging van de bestaande T-splitsing. In de huidige situatie ligt de gastransportleiding langs de Steegschenhofscheweg, kruist de Generaal de Bonsweg en loopt vervolgens verder langs de N324 richting het gasontvangststation op bedrijventerrein Wisseveld te Grave (Landbouwstraat 8). Zonder verlegging komt het huidige tracé van de gastransportleiding onder de geplande rotonde te liggen. Zie vorige afbeelding met de nieuwe ligging van de gasleiding (paarse kleur).
De Gasunie en de provincie Noord-Brabant vinden dit niet wenselijk in verband met het beheer en onderhoud van de gastransportleiding en de N324. De start van de werkzaamheden is gepland in medio 2018. Ná het verleggen van de gastransportleiding kan de rotonde worden aangelegd.
Het concept tracé ligt op gronden van Boei (Nationale Maatschappij tot Restaureren & Herbestemmen van Cultureel Erfgoed B.V.), de gemeente Grave en de provincie. De gronden van Boei liggen in de uiterste noord-west hoek en is momenteel onbebouwd. De gronden van de provincie en de gemeente zijn eveneens onbebouwd. Het concept tracé zal, net als in de huidige situatie, mogelijk beperkingen opleveren van de bouw- en gebruiksregels van de ter plaatse geldende bestemmingen. De Gasunie is de aangewezen gesprekspartner en heeft een adviserende rol bij aanvragen om omgevingsvergunningen.
De aanleg van de gasleiding wordt ter hoogte van de Generaal De Bonsweg uitgevoerd door middel van een persing/boring. Door deze werkwijze zijn geen grote of langdurige wegomleidingen nodig. De oude gastransportleiding wordt afgesloten en verwijderd tijdens de aanleg van de rotonde. Het overige deel van de gasleiding wordt in een open ontgraving uitgevoerd. De dekking van de gasleiding bedraagt minimaal 1,25 m. De leiding heeft een diameter van 168,3 mm/ 264 mm. De wanddikte bedraagt 4,8 mm. De ontwerpdruk bedraagt 40 Bar.
De nieuwe leiding met een lengte van 253 m wordt aangesloten op het bestaande tracé na het perceel Bosscheweg 2a en het vóór het perceel Steegschenhofscheweg 2.
Ruimtelijke structuur
Het bestemmingsplan voorziet in het verleggen van een ondergrondse gasleidingentracé. De bovengrondse ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn omgeving wijzigt feitelijk niet. In de toekomstige situatie zal geen bebouwing worden opgericht.
De aanleg van de nieuwe gasleiding gaat gepaard met grondwerkzaamheden voor een open ontgraving met uitzondering van een persing onder Gen. de Bonsweg. De leiding zal ter plaatse op diepte van 1,25 m minus maaiveld liggen. Het bestaande gebruik van de gronden ter plaatse van de werkzaamheden wordt hierdoor tijdelijk - voor een korte periode - onderbroken.
Na de aanleg van de nieuwe gasleiding kan het toegestane gebruik weer worden hervat.
De aanpassing aan de ondergrondse infrastructuur leidt niet tot aantasting van het landschap. Als er al effecten optreden dan zijn deze tijdelijke van aard door de bodemingrepen ter plaatse ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012 en vormt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. En door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.
De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
De MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
In de nota wordt de ambitie uitgesproken om een betrouwbare en acceptabele reistijd te verzorgen. Een betere bereikbaarheid van de economische kerngebieden in Nederland is van groot belang voor de versterking van de economie. Daarnaast is het van belang om niet alleen het hoofdwegennet te verbeteren, maar ook te werken aan de robuustheid van het onderliggende netwerk. Als er goede alternatieve routes beschikbaar zijn, is het wegennet minder gevoelig voor verstoringen.
Het is de ambitie om, daar waar mogelijk, verkeersstromen te scheiden. Het hoofdwegennet is beschikbaar voor zowel regionaal verkeer als doorgaand verkeer. Het kan kosteneffectief zijn om alternatieven te bieden aan het regionaal verkeer, bijvoorbeeld door het onderliggende wegennet op te waarderen.
Tot slot wordt er gekeken naar gebiedsgerichte aanpakken. Vanuit het besef dat het hoofdwegennet en onderliggend wegennet een samenhangend netwerk vormen, werken de overheden samen bij de aanpak van knelpunten. Het rijk neemt het initiatief bij knelpunten op het hoofdwegennet. In stedelijke netwerken ligt het voortouw bij de decentrale overheden, in dit geval de provincie Noord-Brabant.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De herinrichting van de N324 geeft invulling aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De noodzakelijke aanpassing/verlegging van een aardgasleiding vormt een ondergeschikt onderdeel hiervan en wordt met het voorliggende bestemmingsplan ingepast en mogelijk gemaakt. Hiermee wordt het hoofdwegennet in de provincie verbeterd.
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Het voorgenomen initiatief is in lijn met de structuurvisie.
In artikel 2.9 is een regeling opgenomen voor de bescherming van buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe activiteiten toe gelaten die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.
Voorliggende bestemmingsplan is niet strijd met deze wettelijke zorgplicht.
De beleidsvelden van de ruimtelijke ordening en de ondergrond op nationale schaal zijn bij elkaar gebracht in een nieuwe Structuurvise Ondergrond. De Ontwerp Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening.
Het ontwerp heeft ter inzage gelegen van 22 november 2016 tot en met 2 januari 2017. Het Ontwerp heeft geen gevolgen voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.
Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingen-stroken). Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst.
In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken.
De betreffende leiding maakt geen onderdeel uit van ruimtelijke reserveringen voor buisleidingstroken van de Structuurvisie Buisleidingen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het Bevb is van toepassing op aardgasleidingen en aardolieleidingen. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Concreet geldt voor het gebied geen specifiek beleid. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met de verlegging van de leiding niet in strijd is met het Barro. Het plan is in overeenstemming met het Bevb.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. Dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken.
Ten aanzien van het aspect mobiliteit wordt in de Structuurvisie uitgegaan van een groei met 40% in de periode tot 2030. De automobiliteit in Noord-Brabant is in de afgelopen 10 jaar met zo'n 25% gegroeid. In de komende jaren zal deze groei zich voortzetten.
De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. Het creëren van een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling en bevordering van de bereikbaarheid zijn essentieel. Het landschap dient meer aandacht te krijgen bij de uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. De bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's dient te worden verbeterd. Daarbij wordt bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur worden zoveel mogelijk voorkomen.
De provincie geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Zaken uit de structuurvisie die van provinciaal belang zijn, zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. De Verordening Ruimte 2014 bevat regels, waaraan de in de verordening vermelde gemeentelijke planologische besluiten moeten voldoen.
Hierna is een overzicht opgenomen van de artikelen die van toepassing zijn ter hoogte van het plangebied van dit bestemmingsplan. De Verordening gaat ook in op natuur. Deze onderdelen van de Verordening en hoe hier invulling aan is gegeven komen aan de orde in paragraaf 4.3 van deze toelichting en het natuuronderzoek.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De herinrichting van de N324 geeft invulling aan het provinciale beleid, zoals verwoord is in de Structuurvisie en vastgelegd is in de Verordening Ruimte. De noodzakelijk verlegging van een gasleiding maakt een klein onderdeel uit van deze totale herinrichting.
De structuurvisie is op 28 januari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Grave. De structuurvisie geeft een samenhangend ontwikkelingskader vanuit een duidelijke stip op de horizon: Grave moet gaan glinsteren als vitale vestinggemeente aan de Maas. Daarvoor presenteert de gemeente in haar structuurvisie een robuuste, ruimtelijke structuur, die voldoende flexibiliteit biedt om in te spelen op de steeds sneller veranderende economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het uitvoeringsprogramma bij de structuurvisie is niet in beton gegoten maar geeft wel richting aan de ambities van de gemeente. De structuurvisie nodigt uit om daadwerkelijk aan de slag te gaan. De structuurvisie is een start om met nieuw elan samen met alle betrokken partijen aan de slag te gaan voor een duurzame, aantrekkelijke en vitale gemeente die op de toekomst berekend is.
In het kader van het opstellen van de structuurvisie is ook gesproken over de N324. Zelfs is gesproken over het verleggen van de N324 om zo overlast in de kern van Grave te voorkomen. Dit bleek geen haalbare optie. Daarom is de inzet tot 2025: verbetering van de inpassing van de N324. In de structuurvisie is opgenomen dat de weg wordt aangepast met rotondes, parallelstructuren, etc. Ook wordt gesteld dat in overleg met de provincie wordt gekeken naar de ruimtelijke inpassing van de weg binnen de kom van Grave.
Voor de toekomstige ontwikkeling op de 'De Bons' en zijn omgeving (zie bovenstaande afbeelding van de Structuurvisie) zijn geen beperkingen of belemmeringen te verwachten met betrekking tot het verleggen van de gasleiding.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De inpassing van een nieuwe rotonde en de daarvoor noodzakelijke verlegging van een gasleiding is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.
De gemeente heeft een strategisch beleidskader vastgesteld waarin de visie, ambities en acties op het gebied van externe veiligheid (EV) zijn opgenomen. Er is behoefte aan een inschatting van de toekomstige EV-vragen en aan een betere rolverdeling tussen interne en externe partners.
De toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de externe veiligheid worden vooral veroorzaakt door wijzigingen in de bedrijvigheid. Het is belangrijk deze te herkennen en goed mee te nemen in de planontwikkeling. Het gaat ondermeer om de volgende ontwikkelingen:
Met uitzondering van een leidingtracé nabij Landhorst, liggen alle hogedrukaardgastransportleidingen op redelijke afstand van de bebouwde kommen van de gemeenten. De ruimtelijke dynamiek is veelal laag doordat de bestemmingsplannen in het buitengebied zeer beperkte ontwikkelingsmogelijkheden bieden. Het groepsrisico is daardoor veelal niet relevant. De bestrijdbaarheid van een calamiteit is slecht, omdat een calamiteit zeer kort na de aanleiding (bijvoorbeeld een graafincident) kan optreden. Bronbestrijding is hierdoor niet effectief mogelijk.
De verlegging van de aardgastransportleiding heeft overigens geen betrekking op de gevraagde ruimtereserveringen van het Rijk voor de toekomstige uitbreiding van het net van hoofdaaardgasleidingen.
De noodzakelijke verlegging van een gasleiding ten behoeve van de aanleg van een rotonde is niet strijdig met de hiervoor vermelde beleidsuitgangspunten.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets planMER-plicht
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen omdat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden .
Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil is echter de gevallen (kolom 2) waarop de betreffende activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen/nemen van het betreffende plan of besluit.
In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt onder D 8.2 zie hieronder uitsnede uit de bijlage' melding gemaakt van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas. Ingeval de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 km of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelige gebied moet een mer/beoordeling plaatsvinden. In dit geval betreft het een verlegging van een leiding over een afstand van circa 253 meter (en de verwijdering van het te vervangen deel) de bestaande leidingen blijft hierdoor ruimschoots onder de drempelwaarden. De activiteit daarom niet mer-beoordelingsplichtig op grond van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
D 8.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, of 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. | Het besluit, bedoeld in de artikelen 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit, dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet |
Conclusie t.a.v. MER
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Naar aanleiding van de vormvrije m.e.r. beoordeling kan in zijn algemeenheid worden geconcludeerd dat de verlegging van een gasleiding en de verwijdering van de oude leiding herinrichting niet leidt tot extra ruimtebeslag en een neutraal effect heeft op emissies. Negatieve effecten zijn daarmee beperkt en lokaal van aard.
De herinrichting van de N324 - waar de verlegging van de aardgasleiding uit voortvloeit - leidt overigens tot positieve effecten op het gebied van doorstroming, verkeersveiligheid, landschap, cultuurhistorie, natuur en geluid. Er is geen sprake van zeer negatieve effecten.
Relevantie voor het plan
Dit bestemmingsplan voorziet in relatief ondergeschikte aanpassing van een bestaande gasleiding in niet-gevoelig gebied. De beoordelingsplicht geldt indien het een wijziging van een leiding over een afstand van meer dan 5 km. Hiervan is geen sprake. De leiding wordt verlegd over een lengte van 253 m. In de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken en de toetsing van haalbaarheidsaspecten in deze toelichting komen ook geen effecten op te beschermen waarden in of in de omgeving van het plangebied naar voren.
Op basis hiervan - en het beoordelingsbesluit van burgemeester en wethouders van .....P.M. 2017 over de wettelijke aanmeldingsnotitie - wordt geconcludeerd dat het milieubelang met de ontwikkeling van dit plan in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Het beoordelingsbesluit en de aanmeldingsnotitie zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd. P.M.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Natuurnetwerk Nederland. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
De Wet natuurbescherming verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. In verband hiermee is een onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied
De resultaten voor het plangebied luiden als volgt:
Soortenbescherming
Het plangebied biedt geschikt broedbiotoop voor algemene vogelsoorten. Binnen het plangebied bieden de rij laurierstruiken en de bomen langs de Generaal de Bonsweg geschikt broedbiotoop.
Vleermuizen
Mogelijk maken vleermuizen gebruik van het plangebied als foerageergebied.
Vleermuizen maken veelal gebruik van rechtlijnige landschapselementen (zoals bomenrijen en watergangen) als vliegroutes. Het tracé doorkruist de Generaal de Bonsweg en de naastgelegen bomenrij. Deze bomenrij vormt een geschikte aanvliegroute.
Overige zoogdieren
Het voorkomen van verblijfplaatsen van das, eekhoorn en steenmarter is uitgesloten.
Reptielen, amfibieën en vissen alsmede vlinders, libellen en overige soortgenoten zijn niet aangetroffen in het gebied.
In de volgende tabel is de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied opgenomen:
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Op circa 12,5 km ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Sint Jansberg. Gelet op deze afstand tot het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Het plangebied is niet binnen het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Het meest nabijgelegen NNN-gebied bevindt zich op een afstand van circa 200 meter ten zuiden van het plangebied.
Relevantie voor het plan
Op basis van deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat er geen nadelige effecten optreden ten gevolge van het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
Voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen bijzondere natuurwaarden in het geding.
Het rapport is als bijlage bij de toelichting ingevoegd.
Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
In verband hiermee is een historisch onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd in juli 2017 voor de verlegging van de gasleiding.
Het doel van het historisch vooronderzoek is om informatie met betrekking tot bodembedreigende activiteiten te verzamelen welke mogelijk de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied negatief hebben beïnvloed of zullen beïnvloeden. Dit onderzoek vond plaats in het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging voor de aanleg van de nieuwe leiding en in het kader van het verwijderen van de huidige leiding. Ten behoeve van de reconstructie van de N324 is reeds een bestemmingsplanprocedure doorlopen en zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd.
Terreininspectie
Tijdens de door Envita verrichte terreininspectie zijn geen bijzonderheden aangetroffen. Opgemerkt wordt echter dat de uitgevoerde inspectie alleen heeft plaatsgevonden op en vanaf het openbare terrein. De terreininspectie van de afzonderlijke particuliere percelen of private partijen heeft niet plaatsgevonden.
Aanvullend op de uitgevoerde terreininspectie is om deze reden door Antea Group in juni 2017 een terreininspectie uitgevoerd van de afzonderlijke particuliere percelen. Tijdens de terreininspectie zijn geen bijzonderheden waargenomen.
Historische kaarten
Op basis van de topografische kaarten blijkt dat er plaatse van de voorgenomen verlegging de doorgaande weg reeds zichtbaar is vanaf circa 1850. Vanaf circa 1893 is er bebouwing zichtbaar nabij de kruising van de Bosschebaan met de Generaal de Bonsweg. Ter plaatse van de voorgenomen verlegging is ten noorden van de Generaal de Bonsweg mogelijk sprake van een gedempte sloot.
Bodeminformatie
Ter plaatse en in de directe nabijheid van het voorgenomen onderzoekstracé zijn diverse bodemonderzoeksrapporten bekend. Voor wat betreft het tracé van de voorgenomen verlegging komen hieruit de volgende aandachtspunten naar voren (relevante deellocaties: 41 t/m 44 uit rapport Envita):
Ter plaatse van de te kruisen asfaltverharding is mogelijk sprake van fundatie/halfverhardingsmateriaal. Deze laag dient te worden aangemerkt als verdacht met betrekking tot asbest.
Op het terrein is een grond- en grondwateronderzoek uitgevoerd waarbij in de grond geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen zijn aangetoond. In het grondwater zijn ter plaatse van meerdere peilbuizen lichte verhoogde concentraties aan xylenen aangetoond. De aangetroffen verhoogde concentraties werden gerelateerd aan de (sterke) verontreiniging met vluchtige en niet-vluchtige koolwaterstoffen in het grondwater welke zich op het terrein van de Generaal de Bonskazerne bevindt.
Op dit terreindeel was in het verleden een tankinstallatie/tankstation gesitueerd. Uit diverse onderzoeken ter plaatse is gebleken dat er sprake bleek van een sterke grond en grondwater verontreiniging met vluchtige en niet-vluchtige koolwaterstoffen. Op het terrein zijn vervolgens diverse grond- en grondwatersaneringen uitgevoerd.
6. Tank- en bouwarchief
Voor wat betreft het geraadpleegde tank- en bouwarchief worden in het uitgevoerde historisch vooronderzoek van Envita geen bijzonderheden vermeld voor de voorgenomen verlegging.
7. Overige historische gegevens
Tijdens de uitvoering van het historisch onderzoek zijn gegevens gevonden over de ligging van oude stortplaatsen in de omgeving van de N324. De stortplaatsen zijn door de Provincie Brabant opgenomen op een overzichtelijke kaart welke is opgenomen in paragraaf 2.6 van het historisch vooronderzoek van Envita. Gezien de ruime afstanden van deze stortlocaties (minimaal 500 meter) worden eventuele invloeden op de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen verlegging niet verwacht.
Met uitzondering van diverse gedempte sloten rondom de vestingwerken van Grave zijn er geen verdere gegevens gevonden over de verbranding van afval, (her)gebruik van grond of andere bouwmaterialen, het (voormalig) gebruik van asbest, aanvullingen of afzetting van bodemvreemd materiaal.
8. Toekomstig gebruik
In de nabije toekomst zal ter plaatse van de onderzoekslocatie het bodemgebruik wijzigen. De huidige woon- en landbouwfunctie zal wijzigen naar een infrastructurele functie waarbij ter hoogte van het voorgenomen werkgebied een rotonde zal worden aangelegd. Alvorens deze werkzaamheden kunnen aanvangen, zal de ondergrondse gasleiding worden verlegd.
9. Bodemfunctie- en kwaliteitskaart
De onderzoekslocatie ten noorden van de Generaal de Bonsweg wordt op de bodemfunctiekaart van de Gemeente Grave (kenmerk 13M1071, door CSO, juni 2014) aangeduid met de functie 'Natuur en Landbouw (AW2000)'. De onderzoekslocatie ten zuiden van de Generaal de Bonsweg wordt op de bodemfunctiekaart aangeduid met de functie 'Wonen'.
10. Bodemopbouw en geohydrologle
Voor informatie betreffende de bodemopbouw en geohydrologie wordt verwezen naar paragraaf 2.11 in het door Envita verrichte historisch vooronderzoek.
11. Conclusies en aanbevelingen
Het historisch vooronderzoek van Envita, welke betrekking heeft op het te verwijderen leidingtracé, is in afdoende mate uitgevoerd. Middels het onderliggend uitgevoerde aanvullend historisch vooronderzoek, is ook het nieuw aan te leggen leidingtracé in voldoende mate inzichtelijk gemaakt.
Ten behoeve van de te verwijderen en aan te leggen gasleiding dienen vanuit milieuhygiënisch oogpunt de volgende aandachtspunten in acht te worden genomen:
1. Locatie voormalige Generaal De Bonskazerne thans asielzoekerscentrum (Generaal de Bonsweg 1, Velp). Op de locatie Is mogelijk nog sprake van een restverontreiniging met vluchtige en niet-vluchtige koolwaterstoffen. De status en omvang van de aanwezige restverontreiniging is tot op heden onbekend. Hier wordt reeds nader onderzoek naar gedaan.
2. Te kruisen asfalt weg Generaal de Bonsweg te Velp. Ter plaatse van de te kruisen asfaltverharding is mogelijk sprake van fundatie/halfverhardingsmateriaal. Deze funderingslaag dient te worden aangemerkt als verdacht met betrekking tot asbest. Daarnaast zijn de hergebruiksmogelijkheden van het asfalt onbekend.
De gasleiding wordt door middel van een persing/boring onder de Generaal de Bonsweg gelegd. De funderingslaag blijft hierdoor intact waardoor er geen gevolgen optreden ten aanzien van mogelijke bestaande verontreinigingen.
3. Locatie Bosschebaan 4 te Velp. Op basis van historisch kaartmateriaal dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een gedempte sloot. Een slootdemping is verdacht op het voorkomen bodemverontreinigingen met onder andere asbest.
4. Uitgesloten gebieden conform de Bodemkwaliteitskaart gemeente Grave (kenmerk 13M1071, door CSO, juni 2014). Ter plaatse van de uitgesloten gebieden op de bodemkwaliteitskaart is de te verwachten bodemkwaliteit onbekend.
Ten aanzien van punt 1 wordt geadviseerd om voor de geplande werkzaamheden ter plaatse van de kadastrale percelen E1990, K420, A2105, A2016 en A2381 contact op te nemen met het bevoegde gezag en de gemeente Grave om de werkzaamheden nader af te stemmen in het kader van de Wet bodembescherming.
Gericht onderzoek ten aanzien van de punten 2,3 en 4 wordt aanbevolen nadat de bestemmingsplanwijziging en het inrichtingsplan definitief is.
Het gedeeltelijk verleggen van de aanwezige gasleiding heeft geen effect op de verkeersbewegingen in en bij het plangebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hierdoor zal er geen sprake zijn van een toename van de eventueel veroorzaakte geluidshinder in de omgeving door de verlegging van een deel van de gasleiding.
Een gasleiding veroorzaakt geen geluidshinder voor de omgeving en een gasleiding is ook geen gevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.
Het verleggen van een gasleiding en de verwijderen van de oude gasleiding levert geen nadelige effecten op voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
Een gasleiding wordt niet vermeld in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' in tegenstelling tot gasdistributiebedrijven. Voor wat betreft het veiligheidsaspect wordt verwezen naar paragraaf 4.3.5.
Conclusie
Het aspect Bedrijven en Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Voor gasleidingen is het Rijksbeleid geformuleerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor een uitgebreidere beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 Beleidskader.
Onderzoek
Een gasleiding is een risicobron als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij de realisatie van een nieuwe risicobron of de verplaatsing van een risicobron dient op grond van het Bevb een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. In verband hiermee is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Het rapport 'QRA gastransportleiding Z-542-01 te Grave' is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Plaatsgebonden risico Z-542-01
Het plaatsgebonden risico is in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gedefinieerd als "het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding". Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door contouren rondom de leiding met risicowaardes van, indien aanwezig, 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 per jaar.
Voor gastransportleiding Z-542-01 is een plaatsgebonden risicoberekening uitgevoerd voor zowel de huidige als toekomstige situatie.
Het plaatsgebonden risico is voor zowel de huidige als de toekomstige situatie overal rondom de gastransportleiding kleiner dan 10-6 per jaar. Daarmee voldoet het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleiding Z-542-01 aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leiding geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.
Groepsrisico Z-542-01
Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met meerdere dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het Besluit externe veiligheid buisleidingen [1] gedefinieerd als "de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding".
Het groepsrisico wordt berekend door rondom elk punt op de leiding een segment van een kilometer te kiezen, dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding wordt een FN-curve1 berekend, welke wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde2 van het groepsrisico. Uit de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde volgt de overschrijdingsfactor3. Vervolgens wordt voor alle punten op de leiding deze maximale overschrijdingsfactor in een grafiek uiteengezet, waaruit het maximum voor de beschouwde leiding kan worden bepaald. Dit maximum wordt gerapporteerd als het groepsrisico. Als een buisleiding een totale lengte heeft van minder dan 1 km, dan wordt de FN-curve berekend voor de volledige buisleiding. De oriëntatiewaarde blijft ongewijzigd (F·N2 = 0.01 per km per jaar).
Nabij de verlegging en deels binnen het invloedsgebied van de leiding, bevindt zich een asielzoekerscentrum (AZC) van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De capaciteit van het AZC is 600 plaatsen. Aangenomen is dat hiervan 90 % overdag aanwezig is en 100 % gedurende de nacht. Deze 600 aanwezigen bevinden zich slechts deels binnen het invloedsgebied. In de berekening van het groepsrisico is dit aantal meegenomen. De bezoekersaantallen van het museum op het kazerneterrein valt binnen de marge van de veronderstelde aanwezige populatie in het AZC.
Het groepsrisico van gastransportleiding Z-542-01 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F·N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor, die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd (overschrijdingsfactor < 1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor > 1).
Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding Z-542-01 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
A. Personendichtheid
Het bestemmingsplan voorziet in het verleggen van gasleiding. Zowel voor de huidige - als toekomstige ligging geldt dat het invloedsgebied ruim over het terrein van de voormalige Generaal de Bonskazerne ligt. Het omleggen van de leiding heeft als gevolg dat de grens van het invloedsgebied ca. 20 meter opschuift. Binnen deze 20 meter zijn geen gebouwen aanwezig welke al niet binnen het invloedsgebied aanwezig waren. Het aantal aanwezige personen neemt door deze ontwikkeling dan ook niet toe.
B. Hoogte groepsrisico
Het plan bevindt zich in het buitengebied van Grave. Hierdoor zijn er in zijn algemeenheid niet veel mensen aanwezig rondom de aardgastransportleiding. Daarnaast betreft een zogenaamde regionale aardgastransportleiding. Dit zijn leidingen van kleinere diameter en druk. De hoogte van het groepsrisico bevindt zich in deze situatie dan ook beneden de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico ook niet toe. Dit komt omdat de ontwikkeling geen toename van het aantal aanwezige personen ter weeg brengt. Hierdoor kan het groepsrisico niet toenemen.
C. Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij en in de omgeving van de bron.
D. Zelfredzaamheid
Voor het vermogen om jezelf/en of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol. Het verleggen van de gasleiding leidt niet tot een wijziging in de mate van zelfredzaamheid.
Het groepsrisico geeft derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Adviezen Omgevingsdienst en Brandweer Brabant Noord
Uit de beoordeling volgt dat de toelichting voor het aspect externe veiligheid aangepast moet worden. Geconcludeerd is dat onvoldoende is ingegaan op de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico en de gemeentelijke beleidsvisie EV niet is betrokken bij de beoordeling.
De regels moeten worden aangescherpt voor wat betreft de vrijwaringszone.
Reactie gemeente
In paragraaf 3.4.2 van de toelichting wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid betreffende externe veiligheid, zoals verwoord in Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten Land van Cuijk 2012 - 2015 en de toetsing van het initiatief aan dit beleid. Voorts wordt in de paragraaf 4.3.5 nader ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.
De regels bieden voldoende waarborgen voor de bescherming van de gasleiding en de vrijwaringszone.
Het advies van de Veiligheidsregio Brabant Noord is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In de laatste alinea wordt gesteld dat een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Dit is niet correct. De verantwoording bestaat uit 7 onderdelen (a t/m g). Indien de OW <0.1 bedraagt en de stijging van de OW minder dan 10% bedraagt, vervallen alleen de onderdelen a t/m e van de verantwoording, de overige onderdelen blijven relevant. In het kader van verantwoording van het groepsrisico adviseert de Veiligheidsregio over de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Ondanks het feit dat het omleggen van de gasleiding niet tot wezenlijk andere gevolgen binnen het terrein van de Generaal de Bons kazerne leidt is het goed om dit risico nog eens onder de aandacht van de eigenaar/ beheerder/ BHV organisatie van het terrein te brengen. Dit heeft een positief effect op het veiligheidsbewustzijn en kan leiden tot een verbetering van de zelfredzaamheid
Reactie gemeente
In paragraaf 3.4.2 van de toelichting wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid betreffende externe veiligheid, zoals verwoord in Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten Land van Cuijk 2012 - 2015. Voorts wordt in de paragraaf 4.3.5 nader ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.
Voor het overige wordt het advies is voor kennisgeving aangenomen. Het advies van de Brandweer Brabant-Noord is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Conclusie
Gelet op het feit
vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem tebenutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen het plangebied.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
In het voorliggende geval is sprake van het verleggen van gasleiding. Hierbij zal geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak. Ter beoordeling voor de te doorlopen watertoetsprocedure heeft het waterschap een Watertoetstabel opgesteld. Aan de hand van beantwoording van de vragen in de tabel is op te maken welke procedure gevolgd dient te worden. De watertoetstabel ziet er als volgt uit:
Watervergunningen
In overleg met het Aa en Maas zullen de benodigde vergunningen ten behoeve van de verlegging van de gasleiding en onttrekking van het grondwater (Waterwet en Keur) worden afgestemd, gecoördineerd en verleend.
Schoon inrichten/duurzaamheid
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen worden:
De Gasunie legt haar leidingen op milieuvriendelijke wijze aan. Er wordt een stalen buis gebruikt die kathodisch wordt beschermd, zodat de buis niet aan slijtage onderhevig is. Voorts zal de Gasunie de sleuf van de aan te leggen leidingsectie op een cultuurtechnische verantwoorde wijze afwerken.
Bemaling
Ten behoeve van de uit te voeren werkzaamheden is bemaling noodzakelijk. Met het Waterschap worden afspraken gemaakt over de lozing, de hoeveelheden, de grondwaterstanden en de kwaliteit van het te onttrekken grondwater, en de effecten hiervan op de omgeving.
Het opgepompte water kan in overleg en onder door het waterschap aan te geven voorschriften op oppervlaktewater worden geloosd. Het onttrekken van grondwater en lozing op oppervlaktewater is melding- of vergunningplichtig op basis van de Waterwet. De grenzen van de meldingplicht zijn per waterschap vastgelegd in de keur van het waterschap. Mits de activiteiten uitgevoerd kunnen worden binnen de meldingsgrenzen moet voor de activiteiten de grondwateronttrekking gemeld worden.
Ten behoeve van het onttrekken van het grondwater dient te worden voldaan aan de eisen uit de Waterwet. Waterschap Aa en Maas is bevoegd gezag voor de melding van de onttrekking van grondwater en lozing op oppervlaktewater.
In geval van lozing op de riolering is de gemeente Grave het bevoegde gezag.
Overleg
Het Waterschap Aa en Maas is een vaste overlegpartner voor de Gasunie bij het leggen /verleggen van aardgastransportleidingen. Bij mail van 7 november 2017 is het waterschap geïnformeerd over het bestemmingsplan voor de verlegging van aardgastransportleiding ten zuiden van Grave. Bij mail van 8 november 2017 heeft het waterschap gereageerd en aangegeven dat voorafgaand aan de uitvoering van het bestemmingsplan de betrokken aannemer contact kan opnemen met het Waterschap.
De aanvraag voor onder andere de bronnering zal door deze aannemer worden ingediend.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Tussen 11 en 19 augustus 2016 is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de reconstructie van de N324 tussen Grave en Oss, in de gemeenten Grave, Landerd en Oss. Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd (Ras, 2010), waarin een archeologische verwachting van het onderzoeksgebied is opgesteld. Doel van het karterend veldonderzoek was het toetsen van de archeologische verwachting en, indien mogelijk, een eerste indruk geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aanwezige archeologische resten. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de
voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Het karterend booronderzoek heeft binnen het plangebied op tien verschillende deel- c.q. onderzoeksgebieden (sublocaties) plaatsgevonden. Bij aanvang van het veldonderzoek gold voor deze gebieden een middelmatige tot hoge verwachting op het aantreffen van waardevolle (intacte) archeologische overblijfselen uit diverse perioden binnen de tijdspanne van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Tijdens het veldonderzoek zijn in zeven van de tien sublocaties (deels) intacte bodemprofielen aangetroffen.
Aangezien het nog onzeker is of zich hier daadwerkelijk archeologische resten bevinden, wordt geadviseerd om de verplichting tot het verrichten van archeologische begeleiding tijdens de realisatie voor deze zones op te nemen in het contract van de toekomstige aannemer.
Het concept van deze rapportage is voorgelegd aan het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant). De rapportage is door de provincie goedgekeurd (d.d. 19.09.2016) met instemming van de hierin gegeven adviezen en aanbevelingen.
In verband met de herinrichting van de N324 en de daarvoor benodigde bodemingrepen is een vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (hierna: CE) uitgevoerd voor het onderzoeksgebied 'N324 Oss-Grave'. In en grenzend aan dit onderzoeksgebied wordt een gasleiding verlegd en een gasleiding verwijderd.
De resultaten van dit vooronderzoek bieden tevens een kader om de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven te bepalen omdat het onderzoekbureau onderscheid maakte tussen het onderzoeksgebied en het analysegebied. Het analysegebied betreft het onderzoeksgebied inclusief een buffer van 181 meter. Alle oorlogshandelingen binnen het analysegebied werden in dit vooronderzoek beoordeeld.
Bij het verleggen van gasleidingen zullen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in dat er oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog (“WOII”) hebben plaats gevonden. Voorbeelden hiervan zijn bombardementen (zowel geallieerde als Duitse), gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (verborgen voor vijand, achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking).
Aangezien eventueel aanwezige, niet gesprongen explosieven een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt door middel van het uitvoeren van een historisch vooronderzoek. Doel hiervan is het vaststellen van de risico's op de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.
Het vooronderzoek bestaat uit 2 fases:
1. Inventarisatie van bronnenmateriaal
2. Analyseren van bronnenmateriaal
Op basis van deze fases worden verdachte en niet-verdachte delen binnen het onderzoeksgebied aangewezen. Indien er sprake is van een verdacht gebied, dan wordt tevens bepaald: de (sub)soort, de mogelijke aantallen en de verschijningsvorm van de vermoedelijk aanwezige CE, alsmede de horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied. Onderstaande afbeelding geeft de feiten/gegevens weer die op basis van het bronnenmateriaal zijn geïnventariseerd.
Op basis van bovenstaande afbeelding wordt het gebied - waarbinnen het plangebied is gelegen - als verdacht aangemerkt vanwege de aanwezigheid van een kampement en beschietingen.
Er is op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek geconcludeerd dat er voldoende indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied.
De volgende gevechtshandelingen of CE gerelateerde handelingen hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden:
De volgende CE zijn mogelijk in het onderzoeksgebied aanwezig:
Locaties grondgevechten en artilleriebeschietingen:
Locatie neergekomen afwerpmunitie:
Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart (zie bijlage 6.5).
De verticale afbakening van het CE verdachte gebied wordt als volgt gedefinieerd:
Geschutmunitie / CE afkomstig van grondgevechten:
Stellingen, wapenopstellingen, kampementen, Generaal De Bonskazerne, kazemat zuid Grave:
De bij de brug over de Maas te Grave aanwezige stellingen werden op 17 september 1944 met vliegtuig-boordwapenmunitie onder vuur genomen. Hier kunnen derhalve ook 20 mm granaten tot maximaal 0,5 meter minus het maaiveld uit de Tweede Wereldoorlog worden aangetroffen. Minimale diepteligging: het maaiveld uit de Tweede Wereldoorlog
Afwerpmunitie:
In het onderzoekrapport wordt het volgende vervolgtraject geadviseerd:
In aanvulling op de verplichte bronnen kan het bestaande vooronderzoek worden uitgebreid. Op basis van de geraadpleegde bronnen zijn vliegtuigcrashes en de locatie van een Amerikaans mijnenveld nu alleen globaal bekend. Mogelijk dat aan de hand van een aanvullend getuigenonderzoek exacte locaties kunnen worden bepaald.
Als vervolgstap kan ervoor gekozen worden om een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) te laten uitvoeren. Een PRA wordt uitgevoerd indien de opdrachtgever een vergelijk wenst tussen de uitkomsten van het vooronderzoek en de toekomstig uit te voeren werkzaamheden, waaruit een advies voortvloeit hoe om te gaan met de mogelijk aanwezige CE en risico's binnen het werkgebied. De PRA kan derhalve alleen worden uitgevoerd voor gebieden, waarvan specifiek bekend is welke ingrepen er in de directe toekomst gaan plaatsvinden:
Voorts wordt geadviseerd om tot opsporing van CE over te gaan, nadat er een PRA is uitgevoerd. Het CE onderzoek maakt onderdeel uit van de opsporingsfase die in paragraaf 6.6 van de WSCS-OCE is beschreven. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.
Om een gedegen detectieonderzoek te kunnen uitvoeren, dient het opsporingsgebied goed beloopbaar en vrij van obstakels te zijn. Dat wil zeggen dat alle bovengrondse obstakels, zoals hekwerk, begroeiing en gewas voor aanvang van de detectie moet zijn verwijderd.
Na het verwijderen van de bovengrondse obstakels kan de locatie worden gedetecteerd. Bomen en begroeiing dienen boven het maaiveld te worden gerooid/gesnoeid.
Indien een analoge detectie wordt uitgevoerd, dienen alle verdachte objecten die worden gedetecteerd en waarvan de meetwaardenovereenkomsten vertonen met mogelijk aanwezige CE in kaart worden gebracht door de locatie door middel van GPS in te meten. Bij deze vastlegging dient tevens de vermoedelijke diepte te worden vastgelegd.
Bij het uitvoeren van een computerondersteunde detectie wordt de data vastgelegd in een datalogger. De data worden na de detectie uitgelezen in een speciaal hiervoor ontworpen softwareprogramma.
De hoeveelheid te benaderen objecten kan pas worden bepaald na het uitvoeren van de detectie. De uit de detectie aangemerkte verdachte objecten worden uitgezet in het opsporingsgebied met behulp van GPS. Deze punten worden vervolgens handmatig en indien nodig machinaal benaderd. Aangetroffen objecten worden vervolgens geïdentificeerd en indien nodig veiliggesteld.
De rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In vervolg op de bevindingen van bovenvermeld onderzoek is het plangebied voor de verlegging van de gasleiding nader beschouwd door een deskundige partij. Deze partij komt tot de volgende conclusies:
In de geraadpleegde bronnen hebben we aanwijzingen aangetroffen dat er in het gebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden tijdens Market Garden tussen Amerikaanse parachutisten en Duitse troepen. Op de geraadpleegde luchtfoto's van twee dagen later is hiervan echter niets te zien. Hetzelfde geldt voor een Amerikaans bombardement van dezelfde datum op stellingen bij de (voormalige) Generaal Bonskazerne en op de brug. Bij de kazerne zien we hier echter niets van terug: hier zijn geen bommen gevallen. Door de EOD zijn een aantal ruimingen uitgevoerd op het kazerneterrein: vermoedelijk zijn dit gedumpte granaten, die bij graafwerkzaamheden naar boven zijn gekomen.
In een reeds uitgevoerd vooronderzoek uit 2016 voor de N324 Grave-Oss, dat is uitgevoerd door AVG, wordt naar aanleiding van deze gebeurtenissen een verdacht gebied afgebakend. De reden hiervoor zijn de gevechten die ter plaatse hebben plaatsgevonden. Het gebied is situationeel afgebakend en is verdacht op het aantreffen van geschutmunitie, handgranaten, geweergranaten, kleinkalibermunitie, raketten en granaatwerpers, tot een maximale diepte van 3,5 meter minus maaiveld.
Op basis van de door ons geraadpleegde gegevens zien wij geen aanleiding om een verdacht gebied af te bakenen. Er hebben gevechten plaatsgevonden op de locatie tijdens Market Garden, maar er zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat hierdoor CE in de bodem zijn achtergebleven: op de luchtfoto van 2 dagen na de gevechten zijn hiervan geen sporen waargenomen en in de andere bronnen zijn geen verwijzingen naar locaties waar munitie is gedumpt of achtergelaten of anderszins in de bodem is achtergebleven.
Het onderzoek is - met betrekking tot de luchtfoto's - nog in uitvoering. Daar er wel gevechten hebben plaatsgevonden in/bij het gebied, adviseren we om te werken met een protocol 'spontaan aantreffen CE'. De voorgenomen werkzaamheden kunnen dan plaatsvinden zonder dat er vervolgstappen noodzakelijk zijn in de explosievenopsporing. Indien één CE wordt aangetroffen tijdens de werkzaamheden kan dit worden beschouwd als een toevalsvondst. Indien er twee of meer CE worden aangetroffen is het noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen: er is dan een indicatie dat er CE zijn achtergebleven. Welke OCE-maatregelen er getroffen moeten worden, is afhankelijk van de soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van CE, en van de voorgenomen werkzaamheden.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om maatregelen te nemen; de werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder vervolgstappen in de explosievenopsporing.
De desbetreffende mail van het onderzoeksbureau is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Dit hoofdstuk behandelt de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Na een korte inleiding is in de volgende paragraaf de opzet van regels en verbeelding toegelicht. Paragraaf 5.3 bevat een korte toelichting per bestemming / regels.
Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.
Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht: het maakt de verlegging van de bestaande gasleiding ten behoeve van de herinrichting van de N324 mogelijk.
Op de verbeelding (schaal 1:1.000) is uitsluitend de ligging van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. De onderliggende bestemmingen van verschillende bestemmingsplannen blijven onverkort gelden. De namen van deze bestemmingsplannen worden vermeld in Artikel 8 Overige regels .
Per artikel is hier een korte toelichting / onderbouwing opgenomen over de essentie van het artikel.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is uitsluitend in artikel 3 Leiding - Gas opgenomen voor de te verleggen gasleiding. Andere bestemmingen zijn er niet.
Deze dubbelbestemming is opgenomen om de leiding te beschermen. Deze bescherming wordt geregeld met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Artikel 5 Algemene gebruikregels
In dit artikel worden verschillende gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken uitgesloten die als niet passend of als onwenselijk worden gezien.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering). Tevens is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor evenementen waaraan diverse eisen zijn verbonden.
Artikel 7 Overige regels
In dit artikel worden de bestemmingsplannen vermeld die van toepassing blijven op de gronden van het gebied waar de nieuwe gasleiding is geprojecteerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 8.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.
Overgangsrecht gebruik
In artikel 8.4 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 9 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
De kosten van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan, het verleggen van de gastransportleiding en overige kosten worden gedragen door de provincie Noord-Brabant en de Gasunie. De opstelling en uitvoering van bestemmingsplan zijn dus zonder financiële gevolgen voor de gemeente Grave. Het kostenverhaal voor de gemeente is voldoende verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde daar er ook geen sprake is van een bouwplan, zoals de wet vereist.
De financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is niet in het geding.
De direct omwonenden van het (verlegde) tracé van de gasleiding zijn bij brief van 17 november 2017 geïnformeerd over de verlegging van de gasleiding. De brief bevatte een bijlage waarin de ligging van de bestaande en de te verleggen gasleiding was opgenomen.
Een kopie van deze brief is in de bijlagen van de toelichting gevoegd.
Eventuele vragen of opmerkingen worden vastgelegd en meegenomen in de besluitvorming over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. In verband hiermee wordt afgezien van de terinzagelegging van het voorontwerp voor inspraak.
Wettelijke procedure
Het ontwerpbestemmingsplan 'Herinrichting N324 – verlegging gastransportleiding' heeft met ingang van 28 december 2017 tot en met 7 februari 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. De terinzagelegging is bekendgemaakt in de Graafsche Courant, het Gemeenteblad en de Staatscourant op 27 december 2017. Het ontwerp was in te zien in het gemeentehuis te Grave tijdens openingstijden en op www.ruimtelijkeplannen.nl. De omliggende bewoners, de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Aa en Maas zijn afzonderlijk op de hoogte gebracht van de terinzagelegging. Er zijn naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijzen ontvangen.
De gemeente Grave heeft in het kader van het vooroverleg het voorontwerpbestemmingsplan ter advisering voorgelegd aan een drietal overlegpartners.