Plan: | Meisevoort, Gassel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0786.BPMeisevoort-VA01 |
De bewoner van de woning aan de Zeegstraat 16 in Gassel wil op het perceel gelegen achter zijn woning aan de Meisevoort twee nieuwe ruimte-voor-ruimte-woningen realiseren. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Grave, sectie L, nr. 1873.
Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. De gemeente Grave wil echter medewerking verlenen aan het initiatief middels het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de grond wettelijk geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan.
Het plangebied ligt aan de Meisevoort ten zuiden van Gassel in de gemeente Grave. Op bijgaande afbeelding is het plangebied aangegeven.
Globale ligging plangebied
Voor de plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Grave, dat op 23 april 2013 is vastgesteld. Tevens gelden de bestemmingsplannen 'Seksinrichtingen', vastgesteld op 27 januari 2015 en 'Boomteelt', vastgesteld op 4 juli 2017. Aangezien deze bestemmingsplannen regels voor zeer specifieke onderwerpen toevoegen, die voor dit initiatief niet van toepassing zijn, worden deze hier niet verder behandeld. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en Landschapswaarden' is de toevoeging van twee burgerwoningen niet toegestaan. Bijgevoegd een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Uitsnede
bestemmingsplan 'Buitengebied' met plangebied rood omlijnd
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is vervolgens het initiatief toegelicht. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving. In hoofdstuk 5 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de Meisevoort in het buitengebied ten zuiden van de kern Gassel. Al rond 1850 was er bebouwing aanwezig in en rondom het plangebied. Op de bijgevoegde kaart uit 1850 is dit te zien.
Topografische kaart 1850 met plangebied rood omcirkeld
Het plangebied is onderdeel van de bebouwingsconcentratie Nieuw Gassel. Rondom het plangebied ligt verspreide bebouwing in een landschap met een open karakter. Ten zuiden van het plangebied, en verderop ten westen, wordt het open karakter begrensd door bossen. Ten oosten van het plangebied en ten westen, aan de overzijde van de Meisevoort, bevinden zich woningen. Direct ten noorden van het plangebied ligt een perceel waarvoor recent een bestemmingsplan voor het realiseren van een ruimte-voor-ruimte-woning is vastgesteld. Het plangebied ligt aan een bocht van de Meisevoort, tegenover de splitsing met de Keerdijk. De Meisevoort loopt richting het zuiden een onbebouwd gebied in. Langs de Meisevoort staan ter hoogte van het plangebied enkele bomenrijen.
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd
In het plangebied is één gebouw aanwezig: een recent opgeknapt bijgebouw, zie navolgende foto. De voorheen aanwezige kippenschuur is gesloopt. Het terrein bestaat nu voornamelijk uit grasland.
Beeld van het bestaande bijgebouw (rustpunt) met erachter de tegenovergelegen woning
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Grave. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door verspreid gelegen woningen en enkele agrarische bedrijven. Direct ten westen en oosten van het plangebied bevinden zich woningen. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bos. Op circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied is een autogroothandel gevestigd.
Het plangebied zelf heeft altijd een agrarische functie gehad, hoewel het de afgelopen jaren niet intensief als zodanig werd gebruikt. Van de twee aanwezige kippenschuren is er één gesloopt, de ander is opgeknapt en in gebruik genomen als rustpunt voor fietsers en wandelaars. Eens in de paar jaar wordt een buurtactiviteit georganiseerd waarbij dit gebouw het ontmoetingspunt is.
Opzet van het plan
Het initiatief betreft het ontwikkelen van twee ruimte-voor-ruimte-woningen aan de zuidzijde van de bebouwingsconcentratie Nieuw Gassel. De ruimte voor ruimte regeling van de provincie Noord-Brabant maakt het mogelijk woningen te realiseren in ruil voor het saneren van intensieve veehouderijen (zie paragraaf 4.2.2). De ruimte-voor-ruimte-titels worden in dit geval aangekocht, aangezien er geen sprake is van een intensieve veehouderij.
De woningen zijn gesitueerd op ruime percelen van circa 2.000 m² waar genoeg ruimte is voor een groene inpassing. De nieuwe woningen liggen in een gebied met een informeel karakter (groen gebied met los gestrooide bebouwing). Dit afwisselende beeld is een kwaliteit en is ook het uitgangspunt voor de verkaveling op deze plek. De woningen hebben daarom bewust ten opzichte van elkaar een versprongen gevellijn en de woningen zijn evenwijdig of haaks gesitueerd ten opzichte van de weg. De woningen zijn zo geprojecteerd dat de afstand tot nabijgelegen woningen zo groot mogelijk is. Op deze manier wordt gezorgd voor een landelijke situering van de woningen en wordt lintbebouwing voorkomen.
De bestaande schuur in de bocht aan de Meisevoort zal behouden blijven met een functie als rustpunt voor fietsers en wandelaars. Gezien de ligging van dit bijgebouw aan de Meisevoort, die onderdeel is van verschillende fietsroutes door het Land van Cuijk, is de locatie hiervoor geschikt. Fietsers en wandelaars kunnen hier overdekt uitrusten. Er is geen sprake van detailhandel. Tevens wordt eens in de paar jaar een buurtactiviteit georganiseerd waarbij dit gebouw het ontmoetingspunt is.
De woningen zullen bestaan uit 1 tot 1,5 bouwlaag met een kap (maximale goothoogte 4,5 meter, maximale bouwhoogte 9 meter) en een inhoud tot maximaal 850 m³. Per woning is maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan (na afwijking 200 m²). De noordelijke woning wordt aan de westzijde van het perceel met een inrit ontsloten op de Meisevoort. De zuidelijke woning wordt aan de zuidzijde op de Meisevoort/Zeegsestraat ontsloten. De twee nieuw te bouwen woningen krijgen de (burger)woonfunctie met daaromheen erf en tuin.
De volgende afbeelding toont een schets van de toekomstige situatie.
Inrichtingsschets
Beeldkwaliteit
De nieuwe woningen kennen een eenvoudige massa met (samengestelde) zadelkap met relatief grote dakvlakken en een lage goothoogte. Het materiaalgebruik van de woningen sluit aan bij de landelijke bouwwijze: een kap van riet of gebakken pannen, muren van baksteen (evt. deels stuukwerk) en/of hout met details in glas. De bijgebouwen zijn uitgevoerd in hout of baksteen. In het schetsontwerp dat is opgenomen als bijlage zijn referentiebeelden opgenomen. In bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling opgenomen.
Landschappelijke inpassing
De erven kennen een informele inrichting. De erven worden landschappelijk ingepast en beplant met van oorsprong in de omgeving voorkomende plantensoorten. De verharding bestaat grotendeels uit halfverharding (grind). De erfafscheiding bestaat uit hagen, met aan de voorzijdes lage en strakgeschoren hagen (bijvoorbeeld beuk) en aan de oostzijde een bredere natuurlijke haag. De hagen bieden nieuwe kansen als leefgebied voor struweelvogels. Een beplantingsplan is opgenomen als bijlage 1 bij de regels. Dit beplantingsplan is in de regels voorwaardelijk verplicht gesteld (zie artikel 6.3).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en/of het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Op basis van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt (Uitspraak 201608869/1/R3). Aangezien er slechts twee ruimte-voor-ruimte-woningen worden toegevoegd, die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor het initiatief dan ook niet nodig.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het Rijksbeleid ontwikkeling van de locaties niet in de weg.
Op 7 februari 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014 vastgesteld. De SVRO is op 19 maart 2014 in werking getreden. De SVRO geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte.
De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.
Planspecifiek
Het plangebied krijgt een woonfunctie. Dit sluit aan bij het provinciaal ruimtelijk belang van een multifunctioneel landelijk gebied. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte (zie paragraaf 4.2.2).
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen is de inpasbaarheid in het provinciaal beleid. De Ruimtelijke Verordening is daarbij het document wat de meest concrete regels biedt voor nieuwe ontwikkelingen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op basis van de Verordening ruimte in de 'Groenblauwe mantel'. Binnen het gebied behorende tot de Groenblauwe mantel kan een bestemmingsplan op basis van Artikel 6.8 voorzien in ruimte-voor-ruimte-kavels, indien:
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming verwijderd. In dit geval worden de ruimte-voor-ruimte titels aangekocht gelet op in het verleden behaalde aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken. De ruimte-voor-ruimte-kavels worden in een bebouwingsconcentratie gerealiseerd en met behulp van een voorwaardelijk verplicht beplantingsplan landschappelijk ingepast. De ontwikkeling voorziet in twee woningen in een landelijke omgeving en is dus geen aanzet voor een stedelijke ontwikkeling. Hiermee wordt er voldaan aan de voorwaarden om ruimte-voor-ruimte-kavels mogelijk te maken in het bestemmingsplan. Daarmee is is Artikel 3.2 over kwaliteitsverbetering van het landschap niet van toepassing.
Voor het plangebied geldt daarnaast de aanduiding 'Cultuurhistorisch vlak' (Artikel 22), waarbinnen bestemmingsplannen mede zijn gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en regels stellen om deze waarden te beschermen. Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie ligt de locatie in het gebied 'Maasvallei'. De regio ontleent zijn cultuurhistorische betekenis aan de landschappelijke zonering van laag-, midden- en hoogterras. De verschillen in inrichting en het gebruik van deze zones zijn nog redelijk goed herkenbaar in het huidige landschap. De ontwikkelingsstrategie bestaat enerzijds uit behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en anderzijds uit het in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten van de cultuurhistorische waarden van de Maasvallei.
In paragraaf 5.5 is aangegeven dat het plangebied op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Grave is aangeduid als een historische nederzettingslocatie. Door hier woningen te bouwen, wordt aangesloten bij de cultuurhistorie van de locatie. Daarnaast worden met de voorgenomen ontwikkeling landschappelijke elementen toegevoegd en worden de kavels ingericht op een wijze die aansluit bij de cultuurhistorisch structuren. Hierdoor worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het landschap versterkt en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied en de omgeving.
Het plangebied is ook aangeduid als 'Stalderingsgebied' (Artikel 26) waardoor omschakeling naar hokdierhouderij mogelijk is. Dit artikel is gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het provinciale beleid.
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Grave 2025 ('Vitale vestinggemeente aan de Maas') vastgesteld. Hierin zet de gemeente in op behoud en versterking van leefbare kernen en een beleefbaar platteland voor haar bewoners, bedrijven, organisaties en bezoekers.
In de structuurvisie wordt voor het buitengebied aangegeven dat er wordt gestreefd naar een goede balans tussen de agrarische sector, natuur, water, recreatie en landschap. Het behoud van een vitale agrarische sector is van belang, maar daarnaast vragen natuur en waterberging steeds smeer ruimte, en zijn er steeds meer toeristische en recreatieve nevenactiviteiten. De gemeente zal soepel omgaan met aanvragen om het ondernemerschap in het buitengebied te stimuleren. Bijvoorbeeld door het mogelijk maken van kleinschalige bed & breakfasts of kampeerboerderijen.
Om de kwaliteit en het karakter van het landschap te behouden, worden in het buitengebied geen grootschalige ontwikkelingen voorzien van andere dan agrarische functies. In algemene zin wordt nieuw ruimtebeslag van stedelijke functies zoveel mogelijk voorkomen, in lijn met het provinciaal beleid. In het bestemmingsplan buitengebied is dan ook vastgelegd dat de bouwmogelijkheden in het buitengebied beperkt zijn. Kleinschalige ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het vlak van toerisme en recreatie, zijn wel mogelijk. Indien daarvoor nieuwe gebouwen of voorzieningen nodig zijn, dan moeten deze zorgvuldig worden ingepast in de omgeving (passend bij de aard, schaal en functie).
Wel zijn er mogelijkheden voor projecten die zorgen voor een aantoonbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie (kwaliteitsverbetering van het landelijke gebied). Het door de gemeente vastgestelde beleid voor bebouwingsconcentraties is leidend voor het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor andere ontwikkelingen.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet met het realiseren van twee woningen in een kleinschalige ontwikkeling die landschappelijk wordt ingepast op basis van een beplantingsplan. Op het realiseren van de woningen op deze locatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.2. Het initiatief is niet strijdig met het gestelde in de Structuurvisie Grave 2025.
De gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties van de gemeente Grave bevat een ontwikkelings- en toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties. Per bebouwingsconcentratie is een ruimtelijk kader opgesteld. Het plangebied ligt binnen de bebouwingsconcentratie 'Nieuw Gassel'.
De visie zet in op versterking van de ruimtelijke structuur door het afronden van de centrale ringstructuur aan de oostkant van de bebouwingsconcentratie met extra bebouwingsmogelijkheden. Behoud van het dorpse karakter en zichtrelaties staat hierbij voorop. Extra bebouwing is ook mogelijk ten noorden van de Keerdijk. Door aan de zuidzijde van deze weg geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden te creëren, blijven de zichtrelaties gehandhaafd.
In de visie kan de zuidelijke entree vanuit de Meisevoort worden versterkt door het verstoorde beeld, dat ontstaan is door opslag op het perceel, op te heffen. Er dient zwaarwegend rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van struweelvogels. Het oprichten van extra beplanting op percelen en in het openbaar gebied dat geschikt is voor struweelvogels wordt sterk aanbevolen.
De volgende afbeelding visualiseert het voorgaande.
Ruimtelijk kader bebouwingsconcentratie Nieuw Gassel
Planspecifiek
Het plangebied is aangegeven als mogelijke locatie voor nieuwe woningen. Door de realisatie van twee woningen in het plangebied wordt de zuidelijke entree van de bebouwingsconcentratie versterkt. Bij de landschappelijke inrichting worden struweelhagen toegepast, zodat het gebied geschikt blijft voor struweelvogels. De zichtrelaties vanuit de bebouwingsconcentratie worden niet onevenredig aangetast door de ontwikkeling. Het plan sluit daarmee aan bij de Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties.
De gemeente grave heeft op 21 juni 2011 de Welstandsnota Grave vastgesteld. Hierin is voor het gehele grondgebied van de gemeente welstandsbeleid bepaald.
Voor het plangebied geldt het welstandsniveau 'G3: Boerenerf - agrarisch buitengebied'. Dit niveau geldt voor het grootste deel van het landelijk gebied, waarbinnen agrarisch grondgebruik plaatsvindt. Er dient zorgvuldig omgegaan te worden met historische en cultuurhistorische bebouwing. De bebouwing bestaat overwegend uit één bouwlaag met een kap. Individuele woningbouw dient qua maat, schaal en materiaalgebruik aan te sluiten bij de bestaande burgerwoningen in het buitengebied.
Planspecifiek
De 2 nieuwe woningen zullen bestaan uit 1 tot 1,5 bouwlaag met een kap en krijgen een inhoud van maximaal 850 m³. Het volume van de woningen is daarmee kleiner dan de bestaande burgerwoningen in het buitengebied. Dit heeft te maken met de beperkte grootte van het plangebied. In de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is het plan op 18 mei 2015 behandeld, waaruit het maximale volume van 850 m³ naar voren is gekomen. Hier werd tevens geadviseerd niet meer dan 100 m² aan bijgebouwen toe te staan en een afwijkingsmogelijkheid op te nemen voor uitbreiding hiervan tot 200 m². Met dit advies is rekening gehouden bij het uitwerken van het schetsontwerp. Het voorontwerp bestemmingsplan zal nog eens aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden voorgelegd.
Er wordt daarmee aangesloten bij het welstandsbeleid van de gemeente.
In 2014 is de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld waar een (indicatief) woningbouwprogramma voor de periode 2013-2030 deel van uitmaakt. Jaarlijks wordt de uitvoering van het programma getoetst en vastgelegd in een (nieuwe) werktabel daarbij tevens rekening houdend met actuele beleidsmatige ontwikkelingen (zoals de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2017 en de regionale woningbouwafspraken die in 2018 worden geactualiseerd).
Planspecifiek
Woningen die worden gerealiseerd in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling vallen buiten het programma. Het voorliggende plan voor twee woningen drukt dan ook niet op het programma. Dat laat onverlet dat ruimte-voor-ruimte woningen, volkshuisvestelijk gezien wel effect op de woningvoorraad hebben. Om die reden worden concrete ruimte-voor-ruimte projecten in de gemeentelijke werktabel (woningbouwprogramma) wel inzichtelijk gemaakt. Het voorliggende plan is daarmee niet in strijd met het gemeentelijk woningbouwprogramma.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Aangezien er in het plangebied sprake is van een functiewijziging, moet aangetoond worden dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Hiervoor is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hierin is geconcludeerd dat er in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen zijn geconstateerd. In het grondwater zijn diverse sterke metaalverontreinigingen aangetroffen, die hoogstwaarschijnlijk zijn te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in grondwater. Vanwege het karakter van de metaalverontreinigingen in het grondwater, kan de locatie als onverdacht worden beschouwd. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het toekomstige gebruik. Vanwege aangetroffen puinhoudende grond is de bodem verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Een verkennend asbestonderzoek is daarom uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat er geen sprake is van een asbestverontreiniging in de bodem en de puinlagen. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor besproeiing van gewassen, het drenken van vee of consumptie.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 15857788 (aan de Maasveld (N321)ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 18,8 µg/m3 | 19,7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
De ontwikkeling van twee woningen in het plangebied kan, gezien de toevoeging van het aantal woningen ruim onder de 1.500 woningen ligt, aangemerkt worden als een NIBM-project. Hiermee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet met de ontwikkeling van twee woningen in geluidgevoelige objecten. De Meisevoort is een zeer rustige weg waarover een snelheid van 60 km/uur is toegestaan en die voornamelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. De verkeersintensiteit over deze weg is daarmee beperkt. Recent is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het realiseren van een woning direct ten noorden van het plangebied (zie bijlage 4). Hierbij is rekening gehouden met wegverkeer over de Meisevoort, Krekelberg, Zeegstraat en Keerdijk. De voorkeursgrenswaarde wordt hier niet overschreden. Voor de Meisevoort werd aan de voorgevel de hoogste geluidbelasting gemeten, namelijk 45 dB. De nieuwe woningen aan de Meisevoort zullen niet dichterbij de weg gesitueerd worden dan de toekomstige noordelijk gelegen woning. Op basis hiervan kan ervan uitgegaan worden dat er geen belemmeringen zijn voor het realiseren van de 2 nieuwe woningen op het gebied van wegverkeerslawaai. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek is niet nodig.
Het aspect geluid staat hiermee niet aan de uitvoerbaarheid van dit plan in de weg.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
De toekomstige ruimte-voor-ruimte-woningen zijn geurgevoelig. Op basis van artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor de twee ruimte-voor-ruimte-woningen dat de afstand tot veehouderijen tenminste 50 meter dient te bedragen. Aangezien de nieuwe woningen op 280 meter van het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak (Kapellaan 8) liggen, wordt aan deze afstand voldaan.
In opdracht van de gemeente Grave is een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij (gebiedsvisie geur) opgesteld (31 juli 2013). Aanleiding voor deze gebiedsvisie is de wens om gemeentebreed een afweging te maken over de geurnormen. Navolgend een uitsnede van de achtergrondbelastingkaart in de situatie van maximale groei.
Achtergrondbelasting maximale groei (Geurgebiedsvisie Grave 2013) met plangebied rood omcirkeld
Met betrekking tot de achtergrondbelasting kan gesteld worden dat de nieuwe woningen binnen het plangebied in het donkergroene gedeelte liggen. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondconcentraties als goed kan worden beschouwd. Het aspect geur vormt dus geen belemmering voor het initiatief.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
De nieuwe woningen zijn milieugevoelige objecten. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie is de autogroothandel aan de Kapellaan 6, welke op circa 200 meter van het plangebied ligt. Voor deze functie adviseert de VNG een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De nieuwe woningen liggen ook niet binnen de milieucontouren van andere bedrijven. Vanuit oogpunt van milieuzonering is voorliggend plan goed uitvoerbaar.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.
De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied omcirkeld in blauw
Op de afbeelding is te zien dat op circa 230 meter ten zuiden van het plangebied een aardgastransportleiding (Z-542-17) ligt. Deze buisleiding heeft een invloedsgebied van 85 meter en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling. Verder liggen er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied, die een belemmering voor het initiatief kunnen vormen. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het initiatief uitvoerbaar.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Keur Waterschap Aa en Maas (2015)
De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).
De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.
Planspecifiek: watertoets
In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater met een beschermingszone aanwezig.
Door de bouw van de ruimte-voor-ruimte-woningen en de aanleg van inritten en erven is er sprake van een toename van verharding. Per woning is maximaal 250 m² aan bebouwing toegestaan. Daarnaast wordt er uitgegaan van circa 250 m² per woning aan verharding voor terrassen en ontsluiting. Dit levert per woning 500 m² aan verharding op. In totaal wordt er daarmee circa 1.000 m² verharding toegevoegd. Deze toename ligt binnen de vrijstelling van 2.000 m² die het waterschap hanteert. Er zijn geen waterschapsbelangen in het geding. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas. Het hemelwater zal op eigen terrein verwerkt worden. Per m² verhard en bebouwd oppervlak dient 60 mm berging voor hemelwater te worden aangelegd. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte. De uitwerking van de wijze van verwerking van het hemelwater vindt plaats ten tijde van de omgevingsvergunningsaanvraag voor de activiteit bouwen. Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. De resultaten daarvan zijn opgenomen in bijlage 5. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas en is daarmee uitvoerbaar op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voor de twee nieuwe woningen worden inritten aangelegd, welke op de Meisevoort worden aangesloten. Bij de noordelijke woning sluit de inrit aan de westzijde aan op de Meisevoort. Bij de zuidelijke woning bevindt de inrit zich in het zuiden. De Meisevoort kan de beperkte toename aan verkeer goed aan.
Voor de plannen wordt aangesloten bij de geldende Nota Parkeernomen van de gemeente Grave. Deze nota is voor het laatst gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 13 maart 2018. De benodigde parkeergelegenheid kan op eigen terrein worden gerealiseerd. De ontwikkeling leidt daarmee lokaal niet tot parkeerproblemen.
Op het gebied van verkeer is het initiatief uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor het plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van beschermde gebieden en dat er geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels in het plangebied. Voor deze soorten dienen tijdens de sloop en ontwikkeling van de woningen maatregelen te worden getroffen en worden er eisen aan de verlichting in de toekomstige situatie gesteld om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn raadpleegbaar in het onderzoeksrapport. Op het gebied van ecologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Grave ligt het plangebied in het cultuurlandschap oude kampontginning (aangeduid met bruine kleur). Daarnaast is het plangebied als historische nederzettingslocatie aangeduid (met oranje huis). De Meisevoort is een weg die in 1832 tot 1850 is aangelegd (rode lijn). Het ontwikkelen van twee woningen in het plangebied sluit aan bij de cultuurhistorie van de locatie.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Grave met plangebied blauw omcirkeld
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 4), zie hiervoor de navolgende afbeelding.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Grave met plangebied rood omcirkeld
Voor categorie 4 geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van 250 m². Aangezien de totale ingreep groter zal zijn dan 250 m² is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachtingswaarde bij te stellen is naar een lage verwachting. Nader archeologisch onderzoek is daarom niet nodig en het plangebied wordt vrijgegeven. De dubbelbestemming voor archeologie wordt niet overgenomen.
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is voor vooroverleg toegezonden aan de provincie, de Veiligheidsregio en het Waterschap. De Veiligheidsregio en het Waterschap zijn akkoord met het plan. De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven dat de bewijsstukken voor de Ruimte voor Ruimte (RvR) titels er nog niet zijn. De initiatiefnemer heeft de RvR titels inmiddels verworven. De provincie heeft tevens aanbevelingen met betrekking tot cultuurhistorie. Deze aanbevelingen worden niet opgevolgd omdat er binnen het plangebied geen goede mogelijkheden zijn om de in de omgeving aanwezige wielen of de Keerdijk te versterken.
Voor dit plan is overleg gevoerd met de omwonenden, waarbij het plan goed werd ontvangen. In bijlage 8 is een verslag daarvan opgenomen. Er is geen formele inspraakprocedure gehouden voor dit plan. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf woensdag 5 juni 2019 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.