Plan: | Van Oldenbarneveldtlaan 10 te Rijen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0784.BPVOldenbar-VG01 |
Woonstichting Leystromen is sinds 2008 eigenaar van het perceel aan de Van Oldenbarneveldtlaan 10 in Rijen. Op het perceel bevindt zich een oude marechausseekazerne met bijbehorend verhard parkeerterrein en garages/bergingen voor voertuigen. De kazerne wordt momenteel anti-kraak bewoond en de lokale voedselbank maakt om niet gebruik van het garage/berging gedeelte van het pand. De afgelopen jaren heeft Leystromen contacten gehad met maatschappelijke instellingen Traverse en RIBW met het doel het bestaande gebouw binnen het bestaande bestemmingsplan te verbouwen tot kleine wooneenheden met gezamenlijke voorzieningen. Beide initiatieven hebben wegens financieringsmogelijkheden van kleinschalige woon/zorgvoorzieningen geen doorgang kunnen vinden. Met RIBW is nog overwogen een eenvoudige vervangende nieuwbouw voor verhuur aan RIBW te realiseren. Gaande dit proces heeft RIBW echter besloten zich geheel uit Rijen terug te trekken, waarmee ook deze optie kwam te vervallen. De huidige wet en regelgeving betreffende het werkveld van woningcorporaties beperkt Leystromen sterk in de mogelijkheden met de locatie Van Oldenbarneveldtlaan 10. Eveneens zijn er ontwikkelingen (denk aan instroom vergunninghouders) die de behoefte voor het aan de bestaande woningvoorraad, toevoegen van sociale huurwoningen legitiem maken. Voor het gebied aan de Van Oldenbarneveldtlaan 10 te Rijen is Leystromen voornemens de bestaande bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats 9 grondgebonden sociale huurwoningen te realiseren. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan staat deze ontwikkeling niet toe. Het voorliggend bestemmingsplan heeft als doel de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Voor de locatie is op 11 mei 2017 een ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd waarbij nog 13 grondgebonden woningen mogelijk werden gemaakt. Vanwege de forse wijziging ten opzichte van de plannen van 2017 is nu opnieuw een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Door overleg met de omgeving en de gemeente is het programma aangepast naar 9 grondgebonden woningen.
De locatie Van Oldenbarneveldtlaan 10 ligt in het noordwesten van het stedelijk gebied van het dorp Rijen. In de onderstaande figuur is aangegeven waar het plangebied is gelegen.
figuur 1.1: Uitsnede luchtfoto met plangebied (bron: www.globespotter.nl)
Het perceel is gelegen binnen het vigerende bestemmingplan 'Woongebied Rijen', dat door de gemeenteraad van Gilze en Rijen is vastgesteld op 4 februari 2013. De gronden waarop het plan gerealiseerd zal worden zijn momenteel bestemd als 'Maatschappelijk'.
figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Rijen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 9 woningen, terwijl het bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming toestaat. De ontwikkeling is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidsaspecten. Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante milieuaspecten waarna hoofdstuk 5 ingaat op de juridische aspecten. Daarna komt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid aan bod en tot slot in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In het plangebied is momenteel een oude marechaussee kazerne gelegen met bijbehorend verhard parkeerterrein en garages/bergingen voor de voertuigen. De kazerne is niet meer in gebruik. De huidige bebouwing wordt ten behoeve van de ontwikkeling gesloopt. Ten noorden, westen en oosten van het plangebied zijn woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied ligt de van Oldenbarneveldtlaan die tevens dient als hoofdontsluitingsweg van het plangebied.
Doorzetten stedenbouwkundige structuur van Oldenbarneveldtlaan
Voor de stedenbouwkundige ontwikkeling is gekozen om de stedelijke structuur en verkaveling van de Van Slingelandthof en Wethouder Noijhof. Langs de Van Oldenbarneveldtlaan zal de kop van de rijwoningen gesitueerd worden met een groene invulling zoals in de huidige situatie ook aanwezig is.
Woningen
Gekozen is om binnen het plangebied van dit bestemmingsplan maximaal 9 grondgebonden sociale sector huurwoningen te realiseren. De bouwregels voor de woningen sluiten aan bij de bebouwingsregeling van het bestemmingsplan Woongebied Rijen. Dit betekent dat bij de rijwoningen maximaal 150 m2 aan bebouwing gerealiseerd mag worden. De woningen krijgen een goothoogte van 6,00 meter en een bouwhoogte van 7,25 meter. De woningen krijgen een flauw hellend dak.
figuur 2.1: uitsnede stedenbouwkundige schets van Oldenbarneveldtlaan
Verkeer en Parkeren
Verkeerstructuur
De externe ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Van Oldenbarneveldtlaan naar de Heemskerkstraat, Statenlaan en Heikantsestraat. Deze wegen ontsluiten op de Hoofdstraat/Dongenseweg en in zuidelijke richting naar de Monseigneur Nolenstraat, Nassaulaan en de N631.
Parkeren
Voor het parkeren zijn de normen gebaseerd op de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen' (2017). Per woning betekent dat er 1,8 parkeerplaats per woning gerealiseerd moeten worden (grondoppervlakte woning < 90 m2). In totaal moeten er minimaal 16,2 parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn, indien er 9 woningen worden gebouwd.
Het plan heeft 9 parkeerplaatsen direct tegenover de nieuwe grondgebonden woningen. Aan de overzijde van de Van Oldenbarneveldtlaan wordt een parkeervoorziening voor bezoekers gerealiseerd met 10 parkeerplaatsen (zie figuur 2.1).
Langs de Van Oldernbarneveldtlaan in openbaar gebied is ook nog ruimte om te parkeren. Deze worden voor de parkeerbehoefte niet meegenomen in de berekening. Langs deze weg wordt al wel geparkeerd. Door de aanleg van 19 nieuwe parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
Openbaar vervoer
Via een route over de Monseigneur Schaepmanstraat-Aalbersestraat wordt gereden door een buslijn die het plangebied verbindt met onder andere het centrum van Rijen vanwaar verbindingen zijn met de kernen Tilburg, Teteringen, Molenschot en Breda. In het centrum van Rijen kan worden overgestapt op de trein. Het plangebied wordt, met acceptabele loopafstanden, tot maximaal circa 750 meter, door het openbaar vervoer voldoende ontsloten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor ondermeer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.
Conclusie voor bestemmingsplan
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Voor de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een planMER opgesteld, dat voor de principiële beleidskeuzes de milieu-informatie verschaft. Op basis daarvan kan de Rijksoverheid een weloverwogen besluit nemen. Ook wordt eenieder op basis van het planMER geïnformeerd over de gevolgen van het voorgestelde beleid. Tevens is elke principiële beleidskeuze getoetst op de mogelijkheid van significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
De exacte gevolgen van het loslaten van ruimtelijke regels kunnen niet van tevoren worden ingevuld, omdat deze afhankelijk zijn van de manier waarop decentrale overheden zelf invulling geven aan het beleid. Daarom zijn in het planMER de effecten binnen een bepaalde bandbreedte in beeld gebracht.
De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Conclusie voor bestemmingsplan
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de structuurvisie.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden van uit de waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf.
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4, 2001) is het vierde strategische milieubeleidsplan van de nationale overheid. Het heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. Met het NMP4 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid. De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
Dit NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Conclusie voor bestemmingsplan
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. Dit wordt verder uitgewerkt in de watertoets die is opgenomen in paragraaf 4.4
In de structuurvisie geeft de provincie aan hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. Er zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit. De structuurvisie is in 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en op 1 januari 2011 in werking getreden.
De structuurvisie geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025. De Verordening Ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving.
Conclusie voor bestemmingsplan
De ontwikkeling van het plangebied vindt plaats binnen het stedelijk concentratiegebied van het stedelijk netwerk BrabantStad, bestaande uit de steden Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Tilburg en Breda.
Het plan past hiermee binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale structuurvisie. De structuurvisie is samen met de Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.2.2) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.
Kader
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld op 25 oktober 2019.
De interim omgevingsverordening Noord-Brabant bevat rechtstreeks werkende regels voor activiteiten en stelt regels voor ruimtegebruik en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gemeente in acht moeten nemen bij het maken van (bestemmings-)plannen. In bepaalde gevallen kan een ontheffing worden gevraagd van die regels.
In de interim omgevingsverordening zijn voor het plangebied regels geformuleerd voor ten aanzien van onconventionele koolwaterstofwinning, verbod uitbreiding veehouderij, duurzame stedelijke ontwikkeling en waterhuishouding.
Een relevant uitgangspunt is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen. Het plangebied ligt binnen de relevante aanduiding bestaand stedelijk gebied.
figuur 3.1: uitsnede beleidskaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019 (plangebied rood gearceerd)
Conclusie voor bestemmingsplan
De herontwikkeling van het perceel Van Oldenbarneveldtlaan 10 past binnen het provinciaal beleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.
Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw aan de zuidzijde van de Van Oldenbarneveldtlaan mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1 actuele regionale behoefte
De eerste trede van de ladder is de beoordeling of de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Over- en ondercapaciteit moeten zo veel mogelijk worden voorkomen door regionaal af te stemmen bij de invulling van een kwantitatieve of kwalitatieve behoefte. Of die behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of elders in de regio al een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Bij de afweging van de behoefte tegen het bestaande aanbod, moet ook rekening worden gehouden met het voorkomen van leegstand. Voor wonen zal vanuit praktisch oogpunt aangesloten moeten worden bij bestaande woningmarktgebieden, die vaak bepaald zijn op basis van woon-werkrelaties.
Bij de kwantitatieve beoordeling staan de aantallen woningen centraal. Voor de kwalitatieve benadering wordt zoveel als mogelijk gekeken naar de actuele marktvraag naar type woningen en financieringsklasse.
Onderliggend bestemmingsplan maakt maximaal 9 grondgebonden eengezinswoningen in de sociale sector mogelijk. Deze woningbouwontwikkeling is getoetst aan het gemeentelijk en regionaal woningbouwbeleid in het kader van de motivering van de actuele regionale behoefte.
Om in te kunnen spelen op de ontwikkelingen vanuit de uitwerking Stedelijke Regio Breda-Tilburg en om verder sturing te kunnen geven aan de uitvoering van de StructuurvisiePlus en het daaraan gekoppelde woningbouwprogramma van circa 90 tot 100 woningen per jaar, is het belangrijk dat geschikte locaties in de gemeente Gilze en Rijen in ontwikkeling worden genomen. In de regio Hart van Brabant waar de gemeente Gilze en Rijen onderdeel uitmaakt, zijn afspraken gemaakt door de werkgroep Wonen over de onderlinge concurrentie van de regiogemeenten. Voor Gilze en Rijen is afgesproken dat op basis van kwalitatieve behoefte voor de komende 10 jaar (2016 tot 2025) in totaal 1.073 woningen kunnen worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Woningen die worden gerealiseerd in verband met Ruimte voor Ruimte vallen buiten de regionale woningbouwafspraken.
Tot het jaar 2021 zijn binnen Gilze en Rijen 643 woningen ingepland in de vorm van actuele plancapaciteit en in voorbereiding zijnde plannen, waarvan 231 woningen gereserveerd voor de kern Rijen. Binnen het volkshuisvestingsbeleid wordt gestuurd op een accentverschuiving van duur koop naar bereikbaar/goedkoop. Geconcludeerd is dat het aantal betaalbare/middeldure koopwoningen ongeveer 4% achter blijft bij de vraag vanuit de markt.
Voor de periode mei 2016 t/m 2020 staan in de kern Rijen 231 woningen gepland. Het is echter de vraag of al deze woningen binnen de periode tot 2021 gerealiseerd gaan worden. Het plan aan de Van Oldenbarneveldtlaan 10 staat voor de periode 2016-2021 op de planning. Dit betekent dat er voldoende ruimte aanwezig is in het woningbouwprogramma voor de realisatie van 9 woningen.
Vanwege de marktsituatie is het aan te raden grondgebonden eengezinswoningen te realiseren. In de opzet van voorliggend bestemmingsplan wordt beoogd 9 grondgebonden eengezinswoningen in de sociale sector mogelijk te maken. Dit past goed in de kwalitatieve uitgangspunten van het woningbouwprogramma.
Trede 2 realiseren behoefte binnen bestaand stedelijk gebied, door herstructurering, transformatie of anderszins
De ontwikkeling van de 9 grondgebonden eengezinswoningen vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Rijen. Hierbij is sprake van herstructurering van de bestaande bebouwing in het gebied.
Conclusie trede 2
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van herstructurering van de bestaande bebouwing.
Trede 3 multimodaal ontsloten
Uit de toetsing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat aan trede 2 voldaan is. Een nadere toetsing aan trede 3 is daarmee niet meer noodzakelijk.
Conclusie voor bestemmingsplan
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
Op 2 februari 2006 heeft de gemeente Gilze en Rijen haar Structuurvisie vastgesteld, waarin de visie van de gemeente wordt gegeven voor toekomstige ontwikkelingen. Deze visie is vooral gericht op grotere ontwikkelingen zoals inbreiding en uitbreiding, hoe om te gaan met de kernen en werkgelegenheid en grotere transformatievisies. Het realiseren van 9 woningen binnen stedelijk gebied is geen activiteit die strijdig is met de structuurvisie. Het initiatief is niet in strijd met het Structuurplan 2006.
De gemeente Gilze en Rijen heeft in 2012 de toekomstvisie vastgesteld, waarbij de stip op de horizon in 2025 is gelegen. De toekomstvisie is richtinggevend voor het beleid en het handelen van de gemeente en verbindt ontwikkelingen die op het oog los van elkaar staan. Zij geeft aan wat de gemeente wil betekenen voor haar inwoners, wat de inwoners van de gemeente kunnen verwachten, maar ook wat de gemeente van haar inwoners verwacht. Ook geeft de visie aan wat de gemeente in de regio wil betekenen en wat de regio en buurgemeenten wel en niet van de gemeente kunnen verwachten.
Als één van de centrale ambities uit deze toekomstvisie geldt het versterken van de positie als woongemeente in het groen tussen twee steden. Gilze en Rijen wordt gekarakteriseerd als een aantrekkelijke woongemeente in het groen tussen twee steden. Dat beeld wil de gemeente versterken en in regionaal verband uitdragen. Met het oog op het vitaal houden van de kernen zet de gemeente in op het realiseren van extra groei door het aantrekken van nieuwe inwoners. Dit is gekoppeld aan toename van de werkgelegenheid. De gemeente wil zo veel mogelijk mensen die binnen de gemeente hun brood verdienen ook maatschappelijk aan onze gemeente binden.
Daarbij wordt ingespeeld op een behoefte van veel mensen om dicht bij hun werk te wonen. Daarom moet het woningaanbod gevarieerd zijn: van betaalbare woningen en appartementen voor jonge gezinnen en ouderen tot exclusieve woonvormen. In de gemeente is tot 2025 voldoende ruimte voor woningbouw voorhanden. Die ruimte is er zowel voor inbreiding in de bestaande kernen Rijen en Gilze als voor uitbreiding.
Het uitgangspunt van de gemeente is dat inbreiding voor uitbreiding gaat, als de bouwkosten dat toelaten. De gemeente wil de ruimte in en om de kernen Gilze en Rijen op een kwalitatief hoogwaardige manier invullen: met passende woningbouw of met publieke (groene) ruimte. Dat komt de kwaliteit van de bebouwde structuur van de kernen ten goede.
Conclusie voor bestemmingsplan
Het voorliggende bouwplan voorziet in het toevoegen van woningen in het bestaand stedelijk gebied van Rijen. Derhalve wordt bijgedragen aan het principe van inbreiding. Inbreiding vindt plaats op een wijze die bijdraagt het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het voorterrein, direct grenzende aan de straat en thans geheel verwilderd, wordt daarbij ingericht ten behoeve van het parkeren en daarnaast het realiseren van groenvoorzieningen. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bouwplan passend is binnen het beleid uit de Toekomstvisie Gilze-Rijen.
In de woonvisie 2011-2021 geeft de gemeente haar woonbeleid weer en haar speerpunten om te komen tot een woningbehoefte die voldoet aan de effectieve vraag. Hierbij is het van belang om in de huidige tijd met een neergaande spiraal op het gebied van woningverkopen te komen tot een gedoseerd op de markt brengen van nieuwe woningen. De gemeente zet in op het vergroten van het aanbod naar goedkope eengezinswoningen, voor zowel koop als huur. Onderhavig plan voldoet hieraan. Er zullen 9 woningen in de sociale huursector in de markt worden gezet. Hierdoor voldoen de woningen ook aan de wens van de gemeente Gilze en Rijen om meer grondgebonden woningen te realiseren. Het initiatief voldoet daarmee aan de Woonvisie van de gemeente.
In de Woonvisie Gilze en Rijen 2011 – 2021 beschrijft het woonbeleid van de gemeente op de lange termijn. In het document is de volgende visie op wonen geformuleerd: ‘Gilze en Rijen wil een vitale gemeente zijn in een groene omgeving met bijzondere aandacht voor jonge huishoudens, die in de gemeente willen blijven wonen of er zich bewust willen vestigen. Ook met bijzondere aandacht voor een goed huisvestingsklimaat voor starters en de groeiende groep ouderen. Het doel is het bieden van voldoende verschillende woonmilieus met daar in bouw- en woontechnisch duurzame woningen in prettige, veilige en goed beheerde woonomgevingen.’
Deze doelstelling wordt door de gemeente nadrukkelijk in het licht van de economische conjunctuur gezien. In dat kader wordt geconstateerd dat het opvallend is dat in de gemeente Gilze en Rijen de verkoop van woningen nog niet zo hard is teruggelopen als elders in het land. Dit is mogelijk te verklaren door de gunstige ligging van de gemeente. De grote omliggende steden Breda en Tilburg kennen voldoende werkgelegenheid. Voor mensen die in Tilburg of Breda werken, is de gemeente Gilze en Rijen een aantrekkelijke groene woongemeente.
Belangrijke beleidsuitgangspunt is dat de gemeente Gilze en Rijen een vitale gemeente in een groene omgeving wil zijn. Gilze, Rijen, Molenschot en Hulten moeten daarbij hun eigen identiteit behouden. De nieuwbouwproductie van Gilze en Rijen is in kwantitatief opzicht gebaseerd op de regionale woningbouwafspraken gemaakt in de regio Midden Brabant en in kwalitatief opzicht op de uitkomsten van het woonbehoefteonderzoek.
Conclusie voor bestemmingsplan
Het voorliggende plan om 9 woningen op te richten op het voormalige kazerneterrein is passend binnen de regionale woningbouwafspraken. Geconcludeerd kan worden dat wordt aangesloten bij de beleidsuitgangspunten uit de Woonvisie Gilze en Rijen 2011 – 2021.
De welstandsnota voor de gemeente Gilze en Rijen betreft het gehele gemeentelijke grondgebied. In de wet is bepaald dat bouwwerken dienen te voldoen aan “redelijke eisen van welstand”. Dit houdt in dat aan de plaatsing en het uiterlijk van bouwwerken eisen gesteld kunnen worden, ten aanzien van het bouwwerk zelf en in relatie tot de omgeving, teneinde bij te dragen aan een aantrekkelijkere leefomgeving. Een gemeente mag alleen
dergelijke eisen opleggen indien deze vooraf onderbouwd zijn opgenomen in een vastgestelde welstandsnota. In de nota zijn tevens regels opgenomen over de samenstelling en de rapportering van de welstandscommissie.
Naast algemene voorwaarden over aan- en uitbouwen, dakkapellen en dergelijke, zijn er per deelgebied specifieke eigenschappen en eisen benoemd. Voor het plangebied is welstandsgebied 13 van toepassing, zie afbeelding 3.2. Dit gebied valt in de categorie 'Reguliere welstandsgebieden'.
Afbeelding 3.2: uitsnede welstandskaart
Reguliere welstandsgebieden
Dit niveau is toegekend aan gebieden die beperkte afwijkingen van de bestaande ruimtelijk structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente stelt in deze gebieden geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en voert geen expliciet beleid. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven van of streven naar een basiskwaliteit. Voor Gilze en Rijen betreft dit alle woongebieden, de bedrijventerreinen, sport- en recreatiegebieden, park- en bosgebieden, de campingterreinen en vakantieparken en de vliegbasis.
In paragraaf 5.2.12 t/m paragraaf 5.2.16 van de Welstandsnota zijn de welstandseisen beschreven.
De gemeente Gilze en Rijen staat bekend als een open en groene gemeente tussen de steden Tilburg en Breda. Op de eerste plaats bepaalt het aantrekkelijke buitengebied bestaande uit bosgebieden en open (broek)ontginningen met beekdalen het groene karakter. Ten tweede draagt het groen in en direct grenzend aan de kernen bij aan de groene uitstraling. Bosgebieden verweven met de kern en historische structuren begeleid door boomstructuren dragen sterk bij aan de uitstraling van de kern.
Groen binnen de kernen is echter niet vanzelfsprekend. Functies als woningbouw en parkeren vragen binnen de bebouwde kommen om ruimte, waardoor de structuren steeds verder verdicht raken. Groen is regelmatig het kind van de rekening. Door vast te leggen welk groen van belang is voor de uitstraling van de gemeente Gilze en Rijen wordt voorkomen dat dit groen een andere functie krijgt en zo verloren gaat.
De doelstelling van dit groenstructuurplan is het beschrijven van de lange termijn visie van de gemeente Gilze en Rijen ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen om een waardevolle, karakteristieke, gebruiksvriendelijke en duurzame groenstructuur te behouden, ontwikkelen en versterken binnen de bebouwde kommen. In het onderdeel visie van dit groenstructuurplan is deze doelstelling nader uitgewerkt.
Figuur 3.3: gewenste groenstructuur Rijen
Het groenstructuurplan heeft geen juridische status, maar met het vaststellen van de inhoud van het plan legt het gemeentebestuur zijn visie met betrekking tot het openbaar groen in de kernen voor een periode van 10 jaar vast. Het groenstructuurplan is daarmee een uitgangspunt in de discussie over het groen in de kernen en bij het dagelijks werk in de gemeente. Daarnaast biedt dit plan uitgangspunten voor het opstellen en toetsen van andere ruimtelijke plannen (bijv. bestemmingsplannen en nieuwbouw).
Conclusie voor bestemmingsplan
Het plangebied ligt in een gebied wat in het groenstructuurplan wordt aangeduid als 'bossfeer in wijk'. Deze bossfeer is op de plek van de woningen niet te handhaven. Het plangebied is niet gelegen in de hoofdstructuur. Op enige afstand van het plangebied wordt de route Statenlaan - Heemskerkstraat - Monseigneur Nolensstraat in het structuurplan aangegeven als nevenstructuur lijnelement gelet op de beplanting langs deze straten.
Het groenstructuurplan geeft richting aan het handhaven van de bossfeer in de wijken RijenWest door het meegeven van de volgende voorwaarden:
De herontwikkeling van het plangebied past binnen het groenstructuurplan. Door de sloop van de voormalige kazerne en verhard binnenterrein ontstaat er meer ruimte voor een groene invulling. Het verhard oppervlak zal afnemen en de grondgebonden woningen hebben zowel een voor- als achtertuin waar groen door de bewoners kan worden geplant. De op het noordelijk deel van het plangebied aanwezig naaldbomen worden zoveel mogelijk behouden. Dit voor zover de bomen geen belemmering vormen voor het gebruik van het plangebied en de realisatie van de woningen. Daarnaast wordt de gezondheid van de bomen in acht genomen.
Figuur 3.4: uitsnede groenstructuur Rijen met in blauw kader het plangebied
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan de vigerende (milieu)regelgeving. Onderstaand komen de relevante aspecten aan de orde. Daarbij wordt eerst een toetsingskader geschetst. Vervolgens wordt gekeken naar de situatie met de ontwikkeling. Ten slotte wordt daaruit een conclusie getrokken.
De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.
De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
De Nbw is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale beschermingszones op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (maart 2016) en opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voortkomend uit de soortenbescherming komen een aantal verplichte voorwaarden in het kader van de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied (voorheen EHS) aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998
Er is geen natuurgebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied) in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de omvang van de ontwikkeling kunnen effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat niet kan worden uitgesloten dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen of dat deze beschermde soorten hinder ondervinden van de activiteiten die voortvloeien uit de voorgenomen wijzigingen ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De bebouwing binnen het plangebied vormt potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden gesloopt, leidt dit tot een overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet (Ffw) en dienen maatregelen te worden genomen.
Gelet op deze onzekerheid kan niet worden gesteld dat er op voorhand van uit kon worden gegaan dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Vastgesteld zal moeten worden of het mogelijke gebruik van de gebouwen door vleermuizen inderdaad plaatsvindt, en zo ja, of vrijstelling kan worden verleend dan wel aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing kan worden voldaan. Daarom is in verband met de mogelijke effecten die de planontwikkeling kan hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, het uitvoeren van een nader onderzoek noodzakelijk om hier inzicht in te krijgen.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied tijdens de bouwfase.
Aanvullend onderzoek vleermuizen
In het plangebied aan de Van Oldenbarneveldtlaan te Rijen is in de periode mei tot en met september 2016 volgens de geldende protocollen onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door vleermuizen. Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Tijdens dit onderzoek zijn twee vleermuissoorten waargenomen, maar er zijn geen zwaar beschermde verblijfplaatsen, foerageergebieden of vliegroutes aangetroffen.
Update Wet natuurbescherming
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervangen. Mogelijk heeft de wetswijziging invloed op de conclusies van de eerder opgestelde rapporten. In de oplegnotitie Wet natuurbescherming, zie Bijlage 6 is dit onderzocht en is het voornemen getoetst aan de Wet natuurbescherming.
Update Natuurtoets
Voor het gewijzigde stedenbouwkundig plan en gelet op de eerdere natuurtoets uit 2016 heeft er eind 2019 een actualisatie plaatsgevonden van de mogelijk te verwachten beschermde diersoorten in en rondom het plangebied. Sinds de Wet natuurbescherming is bij de provincies als bevoegd gezag de vrijheid neergelegd om naast de landelijk beschermde diersoorten ook provinciaal diersoorten aanvullend te beschermen.
De herziening van de natuurtoets is als Bijlage 8 opgenomen bij het bestemmingsplan.
Vleermuisonderzoek 2016
Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de voorgenomen plannen weinig of geen invloed zullen hebben op de vleermuisactiviteiten die zijn vastgesteld binnen het plangebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de Wet natuurbescherming.
De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 leidt tot verandering van de conclusies gesteld in de Natuurtoets (Bijlage 1) en het vleermuisonderzoek (Bijlage 4).
Natuurtoets 2020
Conclusie: beschermde gebieden
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied, NNB-gebied of Groenblauwe mantel aanwezig. Van directe aantasting van beschermde gebieden is dan ook geen sprake. Van indirecte aantasting van NNB-gebied is ook geen sprake. Deze gebieden komen niet voor binnen de invloedssfeer van het plangebied, (significant) negatieve effecten zijn hierdoor uitgesloten.
Indirecte aantasting voor omringend Natura 2000-gebied is niet op voorhand uitgesloten als gevolg van een verhoogde stikstofemissie veroorzaakt door het planvoornemen. Dit effect dient te worden getoetst middels een stikstofberekening (AERIUS, 2019). Indien negatieve effecten aan de orde zijn, dienen noodzakelijke vervolgstappen te worden genomen. De stikstofberekening is opgenomen in paragraaf 4.6.2 Stikstofdepositie van deze toelichting.
Natura 2000 | NNB & Groenblauwe mantel |
|
Aanwezig binnen de invloedssfeer? | Ja | Nee |
Effecten? | Mogelijk | Nee |
Vereiste vervolgstappen aan de orde? | Ja, AERIUS berekening | Nee |
Is het plan uitvoerbaar in het kader van de gebiedsbescherming? | Mogelijk | Ja |
Conclusie: beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Soort | Essentieel leefgebied in plangebied? | Nader onderzoek nodig? | Is er sprake van een overtreding | Ontheffing noodzakelijk | Vervolgstappen |
Algemene broedvogels | Mogelijk | Nee | Nee, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt, het plangebied ongeschikt is gemaakt voor het broedseizoen of een ecoloog de werkzaamheden controleert. | Nee | Werkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen, plangebied ongeschikt maken voor het broedseizoen of uitvoeren werkzaamheden in de aanwezigheid van een ecoloog. |
Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten [huismus] |
Mogelijk verblijfplaatsen huismus | Ja | Mogelijk, het gebruik van het plangebied dient te worden bepaald door nader onderzoek. | Mogelijk | Uitvoeren van nader onderzoek begin april-half mei. Indien verblijfplaats aanwezig ontheffing Wnb aanvragen |
Vleermuizen | Mogelijk, kazernegebouw kan dienen als geschikte verblijfplaats. Daarnaast kan beplanting als (essentiële) vliegroute worden gebruikt. | Ja | Mogelijk, indien kazernegebouw daadwerkelijk als verblijfplaats wordt gebruikt en de vliegroute essentieel is. | Mogelijk | Uitvoeren onderzoek tussen half mei en half oktober naar gebruik verblijfplaatsen en vliegroutes in het plangebied. Indien verblijfplaatsen en/of een essentiële vliegroute aanwezig ontheffing Wnb aanvragen |
(land) Zoogdieren [eekhoorn, steenmarter] |
Waarschijnlijke verblijfplaats eekhoorn, mogelijke verblijfplaats steenmarter | Mogelijk voor steenmarter, indien niet gewerkt wordt volgens goedgekeurde gedragscode | Nee, indien buiten de kwetsbare periode van beide soorten gewerkt wordt | Nee, mits werken volgens een goedgekeurde gedragscode | Werken volgens goedgekeurde gedragscode |
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in de natuurtoets (Bijlage 8) staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Bescherming van de eekhoorn
In het plangebied (Van Oldenbarneveldtlaan 10 Rijen) is een viertal nesten van eekhoorns waargenomen (bron: zienswijze in het kader van de bestemmingsplanprocedure). De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zorgt er voor dat deze nesten verdwijnen. De eekhoorn is een beschermde soort opgenomen op lijst A van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Om deze nesten te mogen verwijderen is strikt genomen een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
De notitie (Bijlage 7) beschrijft de mogelijkheden voor het realiseren van het project in relatie tot het voorkomen van de eekhoorn binnen de wettelijke kaders van de Wet natuurbescherming.
Voor het rooien van de bomen waarin de nesten zich bevinden bestaan twee opties:
Beleidskader
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Onderzoek
Op de Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg is het zwembad aangemerkt als “Overige inrichtingen gevaarlijke stoffen”. Dit vanwege de opslag en het gebruik van chloorbleekloog in de bedrijfsvoering. De inrichting valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buizen.
Voor het zwembad zijn de eisen met betrekking tot opslag van choorbleekloogtank. Voor chlooropslag geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt ruimschoots behaald en vormt daarom geen belemmering voor woningbouw in de omgeving. Het is daarom ook niet nodig om nader onderzoek naar externe veiligheid uit te voeren.
Figuur 4.1: uitsnede risicokaart (bron:www.risicokaart.nl)
Conclusie
In het plangebied en de directe omgeving is geen 10-6 -plaatsgebonden risicocontour aanwezig. Aan de normen van het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Gelet op het ontbreken van inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied is er ook geen verplichting om het groepsrisico nader te beschouwen en/of de verantwoording van het groepsrisico uit te voeren.
Op basis van bovenstaande toets wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Wettelijk kader
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. In verband met de implementatie van het Verdrag van Malta zijn de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten gewijzigd. Als gevolg van deze wetswijzigingen is de al bestaande verplichting expliciet gemaakt om in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening te houden met het belang bij behoud van archeologische waarden.
Toets:
Gemeentelijke beleidskaart
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het Beleidsplan archeologische monumentenzorg met bijbehorende beleidskaart (figuur 4.2) opgesteld. Het beleidsplan geeft inzicht in de gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologische bodemschatten en haar bevoegdheden hierin. Het beleid maakt onderscheid in gebieden met een hogere en lagere verwachtingswaarde. De kaart is opgesteld aan de hand van feitelijke bodemgegevens over het grondgebied van de gemeente.
Uit de beleidskaart blijkt dat onderhavig plangebied is gelegen binnen het licht gele gebied van hoge archeologische verwachtingen. Op basis daarvan heeft de locatie in het bestemmingsplan Woongebied Rijen de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 6” gekregen.
De regels van deze dubbelbestemming bepalen dat op deze locatie in beginsel alleen mag worden gebouwd als uit een archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Deze onderzoeksplicht is echter niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
Figuur 4.2: uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie (bron: gemeente Gilze en Rijen)
Conclusie voor bestemmingsplan
Omdat het bouwplan betrekking heeft op een gebied van circa 2.200 vierkante meter wordt ruimschoots aan de maximale oppervlakte van 25.000 vierkante meter voldaan en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Wel wordt de archeologische verwachtingswaarde voor de toekomst geborgd door de dubbelbestemming op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan (artikel 6) zodat bij toekomstige ontwikkelingen kan worden getoetst aan de dubbelbestemming.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer-waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.
Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Toets
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard gebied door aanwezige bebouwing en bijbehorende parkeerterrein. In de nieuwe situatie worden 9 grondgebonden sociale sector huurwoningen gerealiseerd.
Balans verhard oppervlak
Voor de huidige en toekomstige situatie van het plangebied is een waterbalans overzicht opgesteld dat in onderstaande tabel is samengevat.
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Bebouwd oppervlak | 465 m2 | 715 m2 |
Verhard terrein | 1.000 m2 | 594 m2 |
Subtotaal verharding | 1.465 m2 | 1.309 m2 |
Onverhard/ groen | 782 m2 | 50 m2 |
Tuinen bij woningen | - | 888 m2 |
Subtotaal onverhard | 782 m2 | 938 m2 |
Totaal plangebied
(perceel sectie A, nummer 5306) |
2.247 m2 | 2.247 m2 |
Uit de tabel blijkt dat het bebouwd en verhard terrein afneemt van 1.465 m2 naar 1.309 m2. Dit volgt met name uit het feit dat het verharde binnenterrein van de huidige kazerne verdwijnt. Door de realisatie van 9 grondgebonden woningen met voor- en achtertuin neemt het oppervlak aan groen toe van 782 m2 naar 938 m2.
De algemene beleidsregel bij tuinen is dat deze voor 50% worden verhard. Als met deze regel rekening wordt gehouden betekent dit dat de ontwikkeling van het plan resulteert in een toename aan verhard oppervlak van 288 m2.
Afvalwater
Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Afvalwater wordt gescheiden van de hemelwaterafvoer aangeleverd en afgevoerd naar gemengd rioolstelsel.
Waterkwaliteit: hemelwater
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en terreinverharding wordt beschouwd als schoon wanneer uitgegaan wordt van het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.). Dit water kan direct infiltreren in de bodem.
Waterkwaliteit: Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater in het gebied aanwezig. Op basis van het voorliggende plan neemt het oppervlak verhard gebied af en is geen watercompensatie noodzakelijk.
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in (nat) natuurgebied en er zijn geen (natte) ecologische verbindingszones aanwezig. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het (grond)waterpeil niet zal worden aangepast.
Conclusie voor bestemmingsplan
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Toets
Op 14 april 2020 heeft Antea Group in opdracht van Woonstichting Leystromen een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bepalen van de geluidbelasting ten gevolge van weglawaai op de nieuw te realiseren woningen (zie Bijlage 3).
Het onderzoeksgebied beperkt zich tot die gronden waarop een geluidgevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. Alle geluidbronnen, waarvoor geldt dat de wettelijke geluidzone het onderzoeksgebied overlapt, zijn meegenomen in dit akoestisch onderzoek. Dit zijn de volgende geluidbronnen (wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur):
Alle overige gezoneerde wegen zijn verder van de planlocatie gelegen en daarom zijn deze niet in de berekeningen meegenomen. Wel zijn er nog een aantal wegen in het kader van de goede ruimtelijke ordening opgenomen in het akoestisch onderzoek. Dit zijn wegen die in de toekomst een maximum snelheid krijgen van 30 km/uur:
Deze wegen hebben in de huidige situatie een maximum snelheid van 50 km/uur. Echter, het gemeentebestuur van de gemeente Gilze Rijen heeft aangegeven dat de maximum snelheid van deze wegen in de nabije toekomst zal worden verlaagd naar 30 km/uur. Hiermee zijn deze als zodanig meegenomen in dit akoestisch onderzoek. De verlaging van de snelheden komt voort uit een recentelijk besluit en is een wijziging ten opzichten van het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek (in 2016).
De verkeersgegevens zijn aangeleverd door de gemeente Gilze en Rijen en hebben betrekking op prognosejaar 2030.
Conclusie
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de omliggende gezoneerde wegen ten hoogste 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt, waarmee de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook de niet gezoneerde wegen hebben een geluidbelasting van maximaal 48 dB inclusief aftrek.
Geluidreducerende maatregelen en het vaststellen van hogere waarden zijn niet nodig. Voor het bouwplan zijn er geen belemmeringen op grond van de Wet geluidhinder.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Binnen het voorgenomen plan wordt de bouw een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8 ritten per woning (gemiddelde weekdag). Dit betekent een ritproductie vanwege het bouwplan van ongeveer 72 ritten per etmaal. Er is worst-case ook rekening gehouden met 2% vrachtverkeer per etmaal (1,44 vrachtbeweging per etmaal).
NIBM-Tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
De NIBM-tool juni 2019 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Figuur 4.3: Rekenresultaten NIBM-tool (bron.infomil.nl)
Conclusie voor bestemmingsplan
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.
Wettelijk kader
Uit de uitspraak over het PAS (Programma Aanpak Stikstof) van de Raad van State van 29 mei 2019 volgt dat het PAS niet langer als basis voor toestemming voor plannen of projecten mag worden gebruikt.
Concreet betekent de uitspraak dat voor elk plan met mogelijk significante gevolgen voor een Natura-2000 gebied weer een afzonderlijke natuurtoets moet worden uitgevoerd. Of er vervolgens toestemming voor het plan kan worden verleend, is afhankelijk van de uitkomst van de natuurtoets (kan met zekerheid worden gesteld dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het betreffende plan?).
Toetsing
Voor de woningbouwontwikkeling van 9 grondgebonden sociale woningen aan de Van Oldenbarneveldtlaan 10 is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 9). In de huidige situatie is een voormalige marechausseekazerne aanwezig. Deze wordt gesloopt ten behoeve van de woningbouwontwikkeling.
De ontwikkeling ligt op circa 7 km van het stikstofgevoelige Natura-2000 gebied Ulvenhoutsebos. In dit Natura-2000 gebied is sprake van een overspannen situatie doordat op verschillende hexagonen de achtergrondwaarde hoger is dan de kritische depositiewaarde (KDW).
Resultaten en conclusie
Resultaat realisatiefase
AERIUS Calculator toont voor de realisatiefase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De invoergegevens en resultaten van de realisatiefase zijn tevens weergegeven in Bijlage 9.
Resultaat gebruiksfase
AERIUS Calculator toont voor de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De invoergegevens en resultaten van de gebruiksfase zijn tevens weergegeven in Bijlage 9.
Conclusie
Voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling toont AERIUS Calculator voor beide fasen geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De Wet natuurbescherming (Wnb) staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Hiervoor biedt de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een handreiking voor een verantwoorde inpassing van milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, in de fysieke omgeving of van gevoelige functies, zoals woningen, nabij bedrijven. Voor een breed scala van milieubelastende activiteiten gelden voor de vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) richtafstanden. Deze zijn in een richtafstandenlijst opgenomen. De doelen van milieuzonering zijn:
Onderzoek
Het gehele plangebied wordt ontwikkeld tot woongebied. Voor het voorliggende plan geldt daarom dat rekening moet worden gehouden met bestaande bedrijven en inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
Zwembad
Aan de Van Oldenbarneveldtlaan bevindt zich een zwembad. Voor een dergelijk zwembad geldt op basis van de genoemde VNG-publicatie een richtafstand van 200 meter ten opzichte van 'een rustige woonwijk', waarbij geluid (vanwege recreatie in en rond het buitenbad) het maatgevende aspect is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt woningen mogelijk binnen deze richtafstand. In de bestaande situatie liggen er reeds bestaande woningen op korte afstand van het zwembad. De minimale afstand tussen het zwembad en de meest nabijgelegen woningen wordt door de uitvoering van het bestemmingsplan niet kleiner. Om deze reden ontstaan er naar verwachting geen knelpunten in de afstemming tussen zwembad en omliggende gevoelige functies.
Opslag chloor
Voor chlooropslag geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt overal ruimschoots gehaald en vormt daarom geen belemmering voor woningbouw in de omgeving.
Geluidsinstallaties
Voor geluid, vanwege aanwezige installaties zoals pompen, wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor zwembaden een afstand van 30 meter aangehouden. De afstand van de perceelgrens van het zwembad tot het dichtstbijzijnde deel van het plangebied is 30 meter. Deze afstand is daarmee voldoende.
Overige bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere bedrijven die een hinderfactor hebben op de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De inrichting (zwembad) wordt door de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleidskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Toets
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group, zie Bijlage 2.
Conclusie
In dit onderzoek is aangetoond dat de bestaande bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanwijziging. Gelet op de voorgenomen herontwikkeling van de locatie en/of de aanvraag van een omgevingsvergunning kan een bodemonderzoek ter plaatse noodzakelijk zijn.
Geadviseerd wordt voorafgaande en tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek het maaiveld en het opgeboorde materiaal te inspecteren op de aanwezigheid van asbestverdachte (plaat)materialen. Bij het aantreffen van dergelijke materialen en bodemvreemde bijmengingen die als trigger voor de aanwezigheid van asbest fungeren (zoals puin en baksteen) dient een verkennend asbestonderzoek volgens de NEN 5707 te worden uitgevoerd.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D. Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.
Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar er gelden geen procedurele verplichtingen aan, behalve dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.
De realisatie van 9 grondgebonden sociale sector huurwoningen is terug te vinden in een stedelijk ontwikkelingsproject uit lijst D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het aantal van 9 woningen ligt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 of meer woningen.
Voor de realisatie voornemen in het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd en samengevat in dit bestemmingsplan waarin is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de gestelde milieueisen.
Afbeelding 4.4: Uitsnede lijst D van het Besluit m.e.r.
Conclusie voor bestemmingsplan
Op basis van de beschikbare informatie die in de toelichting van dit bestemmingsplan is samengevat blijkt dat de voorgenomen activiteit niet leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch vastleggen van de ontwikkeling van 9 grondgebonden sociale sector huurwoningen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige veranderingen van de ruimtelijke en functionele structuur.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
De gemeente Gilze en Rijen hanteert een bestek waar een bestemmingsplan aan dient te voldoen. Een hulpmiddel wat de gemeente daarbij gebruikt is een standaard opzet voor het maken van regels bij bestemmingsplannen. Elk bestemmingsplan blijft echter maatwerk. De opzet van de regels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen en het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2:
Hoofdstuk 2 bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen van gronden als eerste beschreven en daarna gevolgd door de eventuele dubbelbestemmingen voor leidingen, waarden en waterstaatsdoelen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Het derde hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
In het bestemmingsplan Van Oldenbarneveldtlaan 10 te Rijen zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
Tussen de te realiseren woningen en de woningen aan de Wethouder Noijhof is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op de gronden wordt begroeiing aangebracht waarmee de inkijk op de bestaande woningen wordt voorkomen.
De ontsluitingsweg van de nieuwe woningen op de Van Oldenbarneveldtlaan en de nieuwe parkeerplaatsen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Deze openbare ruimte, inclusief het voetpad langs de woonpercelen, vallen ook in deze bestemming.
De woonpercelen, inclusief achterpaden naar de percelen toe, hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming bepaald het bouwvlak het gebied waarbinnen het hoofdgebouw (de woning) moet worden gebouwd. Daarnaast is met 'aantal wooneenheden' het maximale aantal wooneenheden per bouwvlak aangegeven. De hoogte van de woningen wordt geregeld door de maximale goothoogte van 6,0 meter en de maximale bouwhoogte van 10,5 meter. Bijgebouwen bij de woningen zijn toegestaan binnen het gebied dat voor bijgebouwen is bestemd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 6
Het gehele plangebied, heeft conform het archeologisch beleid en het bestemmingsplan Woongebied Rijen, de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie - 6” vanwege de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse.
Op de verbeelding is daarnaast ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - IHCS - 1' opgenomen. Het plangebied ligt binnen het horizontale obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (onderdeel van de Inner Horizontal en Conical Surface: IHCS). Gevolg daarvan is dat binnen het plangebied niet hoger dan 56 meter mag worden gebouwd.
De herontwikkeling van de marechausseekazerne aan de Van Oldenbarneveldtlaan 10 te Rijen is een project van Woonstichting Leystromen. De gemeente Gilze en Rijen heeft geen financiële risico's bij de ontwikkeling van dit plan. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst afgesloten waarbij de procedurele kosten voor het bestemmingsplan en eventuele planschade zijn gedekt.
Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Gilze en Rijen.
Het voorontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de bevoegde instanties. Gelet op de voorgenomen ontwikkelingen heeft de gemeente Gilze en Rijen ervoor gekozen om tijdens het ter inzage leggen van het voorontwerp bestemmingsplan een informatieavond te organiseren.
Het eerste initiatief voor de ontwikkeling van het plangebied is als voorontwerp bestemmingsplan gepubliceerd. De nota van inspraak is als Bijlage 5 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Omgevingsdialoog
Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan van de oorspronkelijke 13 grondgebonden woningen is overleg gevoerd met de omgeving door initiatiefnemer.
Leystromen heeft met de bewoners rondom het plangebied gesproken en de wensen geïnventariseerd over de aansluiting van de nieuwe woningen op de bestaande omgeving. Uit de overleggen met de omgeving en afstemming met de gemeente Gilze en Rijen (mede in samenhang met andere projecten in dit deel van de kern Rijen) is het gewijzigde plan voortgekomen met 9 grondgebonden woningen.
Na goed en intensief overleg is voorliggend ontwerpbestemmingsplan met 9 grondgebonden woningen opgesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 juli tot en met 31 augustus 2020 ter inzage gelegen waarbij een ieder de gelegenheid heeft gehad om mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Het ontwerpbestemmingsplan Van Oldenbarneveldtlaan 10 te Rijen is ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld. Het besluit is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.