direct naar inhoud van 3.5 Ecologie en landschap
Plan: Buitengebied 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0784.BPBuisleiding40bar-VG01

3.5 Ecologie en landschap

Door RBOI is een quickscan uitgevoerd naar de gevolgen van de aanleg van de gastransportleiding voor de flora en fauna (RBOI: Gasunie: Gasleidingen West-Brabant, Quickscan Flora- en Faunawet, mei 2012; zie bijlage 2). Voor de quickscan hebben veldbezoeken plaats gevonden op 16 en 25 februari 2012.

Voor de aanleg van de leiding in een open ontgraving is een zogenaamde werkstrook van 20 meter noodzakelijk (10 meter aan weerszijden van de aan te leggen leiding). Waar nodig worden in de werkstrook bodembewerkingen uitgevoerd en op de sleuf wordt een bronbemaling geplaatst. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt de werkstrook zoveel als mogelijk in de oorspronkelijke staat terug gebracht. Voor de aanleg van de leiding op het grondgebied van Gilze en Rijen wordt een standaard werkstrook van 20 meter gehanteerd met uitzondering van het gedeelte vanaf de Broekstraat tot het beginpunt van de gestuurde boring. De totale breedte van de werkstrook wordt hier ongeveer 10 meter waarbij er maatregelen worden genomen om bomen te beschermen en terug te snoeien. Ter plaatse van de gestuurde boring wordt geen werkstrook aangelegd.

Voor de beoordeling van de effecten voor flora en fauna is in voorkomende gevallen uitgegaan van een breder onderzoeksgebied (2 x 25 meter).

Deze paragraaf bevat de conclusie uit de toetsing aan de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en provinciaal natuurbeleid (EHS).

Regelgeving Soortenbescherming

Voor de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. De wet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet.

Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.

  • Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
  • Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het verantwoordelijke ministerie.
  • Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in augustus 2009.
  • Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de ABRS geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn. Indien soorten van tabel 2 en/of 3 of vogels voorkomen, geldt dat een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is indien mitigerende maatregelen (voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling) getroffen kunnen worden die het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten garanderen. Ontheffing is dan niet nodig, omdat er geen sprake is van overtreding van de Ffw. Er kan worden volstaan met het werken volgens een ecologisch werkprotocol, dat moet worden opgesteld door een deskundige; ook bij het overzetten van dieren moet een deskundige worden betrokken. Eventueel kan overigens wel ontheffing worden aangevraagd (die dan wordt afgewezen) om de mitigerende maatregelen te laten goedkeuren.

Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat 'voldoende zorg' in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op de voortplantingsperiode van amfibieën, het broedseizoen voor vogels en de zoogperiode van zoogdieren.

Regelgeving Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de directe omgeving van de aan te leggen gasleiding zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.

Ecologische hoofdstructuur

De ecologische hoofdstructuur (EHS) is beschermd in het provinciale beleid. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

De gasleiding ligt voor een deel op gronden die behoren tot de EHS: het gedeelte van de Molenschotse heide. Het betreft het gedeelte op het defensie terrein en een agrarische kavel ten noorden van de Broekstraat.

Toetsing gebiedsbescherming

Aanleg in EHS

Het inspectiepad rond het vliegveld is voor een deel gelegen binnen de EHS. Naast het defensieterrein is ook een agrarisch perceel aangewezen als EHS. Op het perceel vindt gangbaar agrarisch beheer plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPBuisleiding40bar-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.3. EHS met globale ligging tracé

Beoordeling

Door de aanleg wordt de bodem verstoord over een breedte van circa 2,5 meter. Het betreft hier een gebied zonder hoge vegetatiekundige waarden of bijzondere hydrologische omstandigheden. Het is te verwachten dat binnen 5 jaar na aanleg de vegetatie een zelfde samenstelling heeft als de huidige.

In de directe omgeving van de leiding zijn geen natuurwaarden aanwezig die gevoelig zijn voor geluid en beweging. Dit wordt veroorzaakt door de verstoring die voortkomt uit:

  • het gebruik van het inspectiepad;
  • de ligging van de drukke openbare weg, direct langs het inspectiepad;
  • de aanwezigheid van een camping grenzend aan een deel van het inspectiepad.

Naast het defensieterrein is ook een agrarisch perceel aangewezen als EHS. Op het perceel vindt gangbaar agrarisch beheer plaats. Door de aanleg wordt de bodem verstoord over een breedte van circa 2,5 meter. Het betreft hier een gebied zonder bijzondere hydrologische omstandigheden.

De aanleg zal dan ook niet leiden tot onevenredige schade aan (potentiële) natuurwaarden.

Toetsing soortbescherming

Aanleg

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden. De beschermde natuurwaarden van het plangebied staan alle vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet, daarnaast komt mogelijk de levend barende hagedis voor en broedvogels.

Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.

Een mogelijke verstoring van de levendbarende hagedis (een soort die staat vermeld op tabel 2 van de Flora- en faunawet) is een tijdelijk effect. Door de werkzaamheden wordt het inspectiepad en overige schaars begroeide terreinen ongeschikt als leefgebied. Er is echter geen sprake van vernietiging van het leefgebied, want op termijn heeft het terrein weer dezelfde inrichting. De kans dat dieren onbewust worden gedood door de werkzaamheden is ook verwaarloosbaar. Eventueel zonnende hagedissen zullen bij aanvang van de werkzaamheden wegvluchten. Na afloop van de werkzaamheden heeft het terrein weer de zelfde kwaliteiten. Er is dus geen sprake van het verstoren van de levendbarende hagedis.

De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren. Dit is met name van belang bij het rooien van struweel maar toch ook bij het tracé door het agrarisch gebied, ook al is hier de kans op aanwezigheid van broedvogels gering. Doordat de leiding op het defensieterrein wordt aangelegd op het inspectiepad, dat grotendeels langs een camping en een drukke doorgaande weg is gelegen, zijn er in de directe omgeving geen broedvogels aanwezig die gevoelig zijn voor beweging en geluid. De graafwerkzaamheden kunnen hier dus ook tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd. Uit oogpunt van zorgvuldigheid zal de Gasunie vlak voor de start van de werkzaamheden een nadere inventarisatie van broedvogels in de directe omgeving van het werkterrein uitvoeren.

Indien de beplanting tijdig wordt gerooid en de aanvullende werkzaamheden in het kader van het zorgvuldig handelen ook worden uitgevoerd is er vanuit de Flora- en faunawet geen bezwaar tegen een open ontgraving voor deze elementen.

Op het intreepunt van de gestuurde boring vinden werkzaamheden gedurende een langere tijd plaats, met relatief veel geluid. Deze locatie ligt ook op enige afstand van de weg. In dit gebied kunnen broedvogels aanwezig zijn. Het is noodzakelijk dat hier de werkzaamheden niet tijdens het broedseizoen aanvangen of het moet op grond van een nadere inventarisatie blijken dat er in de directe omgeving van het werkterrein (afstand tot 50 meter) geen broedvogels aanwezig zijn.

Specifiek onderzoek

Door MWH is in opdracht van de Gasunie specifiek hydrologisch onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aanleg van de gasleiding en de effecten van de geplande bemaling (zie ook paragraaf 3.4).

De conclusies zoals beschreven in de notitie zijn onder ander als volgt.

De leiding is gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Bij de aanleg van de leiding zal bemaling nodig zijn. Hierdoor vindt een tijdelijk verlaging van het freatische grondwater plaats in EHS - gebied. Afhankelijk van het tijdstip van bemaling ontstaat een theoretische kans op droogteschade aan de natuurwaarden in de EHS. Dit is afhankelijk van de soort vegetatie en de hoeveelheid neerslag tijdens de bemaling. Door het monitoren van de grondwaterstand tijdens de bemaling en/of – indien mogelijk – herinbrengen van onttrokken grondwater kan schade aan vegetatie bij eventueel voorkomende droogteschade worden beperkt.

Landschap

In de quickscan naar de gevolgen van de aanleg van de gastransportleiding voor de flora en fauna (RBOI: Gasunie: Gasleidingen West-Brabant, Quickscan Flora- en Faunawet, mei 2012) is een overzicht opgenomen van de te kappen bomen en struiken en de wijze waarop dit gecompenseerd zal worden. Overigens zal de Gasunie in aanloop naar de aanleg van de gasleiding ter plaatse bepalen of de noodzaak aanwezig is om bomen en struweel - die nu naar verwachting gekapt of gerooid moeten worden - daadwerkelijk te verwijderen; uitgangspunt is dat zorgvuldig wordt getracht om het aantal te kappen bomen en struiken tot een minimum te beperken en bijzondere bomen te sparen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is, daar er geen soorten van tabel 3 van de Flora- en faunawet te verwachten zijn. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

Voor de gebieds- en soortbescherming wordt geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Landschapselementen die gekapt worden zullen worden gecompenseerd.