direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied, Haansberg 108
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Haansberg 108, ongeveer een halve kilometer ten noorden van Etten-Leur, is het glastuinbouwbedrijf Diepstraten Tuinbouw B.V. gevestigd. Het bedrijf heeft ca. 6 hectare kassen en richtte zich eerst op de teelt van trostomaten. Recent is de bedrijfsvoering gewijzigd en heeft het bedrijf zich volledig gericht op de teelt van aardbeien. Om die reden is het bedrijf van plan om ten (noord)oosten van de bestaande kassen het kassencomplex uit te breiden met 1,44 hectare op gronden die nu gebruikt worden als containerveld voor de plantopkweek van bramen. Ook zijn er op het perceel enkele watersilo's buiten het bouwvlak aanwezig. Deze dienen binnen het bouwvlak te liggen danwel aansluitend aan het bouwvlak met een passende aanduiding, dat is in het geldende bestemmingsplan niet het geval. Daarnaast was ter plaatse een houtsingel aanwezig, deze is gerooid en elders op het perceel zal ter compensatie een nieuwe houtsingel aangeplant worden.

Daar waar in deze toelichting gesproken wordt over het geldende/vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'gaat het over het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 30 september 2013 en alle latere herzieningen inclusief het bestemmingsplan 'Partiële Herziening Buitengebied', zoals vastgesteld op 24 januari 2022.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Etten-Leur, waar het perceel onderdeel van uitmaakt, is bepaald dat een glastuinbouwbedrijf en kassen alleen zijn toegestaan binnen het bouwvlak ter plaatse van een functieaanduiding 'glastuinbouw'. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is geen bouwvlak aanwezig, evenmin een functieaanduiding.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bevat een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het verplaatsen van een houtsingel mogelijk maakt. Zodoende is voor de beoogde ontwikkeling voorliggend wijzigingsplan opgesteld, waarin getoetst is aan de wijzigingsregels en aangetoond wordt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Naar aanleiding van de ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de gronden waar de kasuitbreiding is voorzien. Daaruit blijkt dat de verwachtingswaarde kan worden bijgesteld naar laag. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 kan daarom worden verwijderd. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van deze dubbelbestemming. Genoemde wijzigingsbevoegdheden worden met het voorliggende plan toegepast.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit de percelen behorende bij het bedrijf aan de Haansberg 108 te Etten-Leur. Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0001.jpg"

Figuur 1.1 ligging plangebied, rood omrand (bron: luchtfoto Kadaster Nederland)

Het plangebied bestaat uit enkele percelen die eigendom zijn van Diepstraten Onroerend Goed en Diepstraten Etten-Leur BV. Het bedrijf ligt op korte afstand en ten noorden van Etten-Leur. Het perceel wordt ontsloten door de Haansberg, een agrarisch lint vanuit Etten-Leur richting het noorden. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa. 9,72 ha.

1.3 Vigerend plan

Het vigerende bestemmingsplan is het plan 'Buitengebied' van de gemeente Etten-Leur, zoals vastgesteld op 30 september 2013 en alle latere herzieningen, inclusief het bestemmingsplan 'Partiële Herziening Buitengebied', zoals vastgesteld op 24 januari 2022. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0002.jpg"

Figuur 1.2 uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied, plangebied rood omrand(bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen - Houtsingel', binnen de bestemming 'Agrarisch' is een bouwvlak aanwezig met de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Het bouwvlak is bebouwd met kassen, installaties, bedrijfsgebouwen, twee bedrijfswoningen en een waterbassin. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1'.

Strijdigheid

In artikel 3.2.3 (Agrarisch) is bepaald dat kassen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan, mits ter plaatse de aanduiding 'glastuinbouw' is opgenomen. Dat is ter plaatse niet het geval. Bovendien ligt op een deel van het terrein de bestemming 'Groen - Houtsingel'. Hier zijn agrarische activiteiten sowieso niet toegestaan.

1.3.1 Wijzigingsbevoegdheden

In het geldende bestemmingsplan zijn verschillende wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarvan in voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt zal worden. Deze worden hierna opgesomd:

3.6.5 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf is opgenomen in artikel 3.6.5 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.
  • b. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen.
  • c. In uitzondering op het bepaalde onder b geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha, waarvan maximaal 8 ha kassen.
  • d. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Om te bepalen of hieraan wordt voldaan, kan het bevoegd gezag een advies van een ter zake deskundige verlangen. Vergroting kan tevens worden toegestaan voor nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw waarvoor in de tabel in bijlage 1 is aangegeven dat vormverandering en vergroting van het bouwvlak is toegestaan.
  • e. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
  • f. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  • g. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:
    • 1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;
    • 2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;
    • 3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;
    • 4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.
  • h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i. Indien door de vergroting een bouwvlak ontstaat met een oppervlakte van meer dan 5 ha, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder i.
  • i. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan. Indien een fysieke verbetering ter plaatse niet mogelijk of niet wenselijk is, kan kwaliteitsverbetering plaatsvinden door een passende financiële bijdrage in het gemeentelijk landschapsfonds.
  • j. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

3.6.11 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de aanleg van watersilo's is opgenomen in artikel 3.6.11 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen’ te wijzigen en/of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het is niet mogelijk de voeder- en watervoorzieningen binnen het bestaande bouwvlak en/of de bestaande aanduiding te realiseren.
  • b. Een wijziging ten behoeve van de toevoeging van voedervoorzieningen mag uitsluitend worden aangewend voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij'.
  • c. Een wijziging ten behoeve van de toevoeging van watervoorzieningen mag uitsluitend worden aangewend voor fruitteeltbedrijven, vollegrondstuinbouwbedrijven, boomteeltbedrijven en glastuinbouwbedrijven.
  • d. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bouwvlak en/of de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen'.
  • e. De oppervlakte van de aanduiding of aanduidingen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 5.000 m².
  • f. De (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • g. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder h.
  • h. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan. Indien een fysieke verbetering ter plaatse niet mogelijk of niet wenselijk is, kan kwaliteitsverbetering plaatsvinden door een passende financiële bijdrage in het gemeentelijk landschapsfonds.
  • i. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstelwatersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

Artikel 27.4.1 Wijzigingsregels (Verwijderen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2')

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 38.1 Wijzigen naar 'Bos', 'Groen', 'Groen - Houtsingel', 'Natuur' en 'Water'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’, ‘Groen‘, ‘Groen - Houtsingel’, ‘Natuur’ en / of ’Water’ ten behoeve van behoud en / of ontwikkeling van bos, ecologische verbindingszones, landschapselementen, landschappelijke inpassing, natuur en / of water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • b. De wijziging vindt pas plaats nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

38.2 Wijzigen ten behoeve van verplaatsing houtsingel of watergang

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen indien een bestaande houtsingel of een bestaande watergang moet worden verplaatst ten gevolge van de vormverandering of vergroting van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf of ten gevolge van het toekennen van een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen'/ 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen' of 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen'/'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen'.

  • a. In het geval van verplaatsing van een houtsingel mag het plan worden gewijzigd door de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van de nieuwe locatie van de houtsingel te wijzigen in de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ ter plaatse van de bestaande houtsingel in de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden', een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De verplaatsing van de houtsingel vindt plaats op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de houtsingel.
    • 2. De omvang van de houtsingel blijft minimaal gelijk.
    • 3. De wijziging is aanvaardbaar met het oog op de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, aardkundige en archeologische waarden van de gronden.
    • 4. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • b. In het geval van verplaatsing van een watergang mag het plan worden gewijzigd door de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van de nieuwe locatie van de watergang te wijzigen in de bestemming ‘Water' onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Water’ ter plaatse van de bestaande watergang in de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden', een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De wijziging leidt niet tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
    • 2. Het betrokken waterschapsbestuur is hieromtrent gehoord.
    • 3. De wijziging is aanvaardbaar met het oog op de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, aardkundige en archeologische waarden van de gronden.
    • 4. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
    • 5. De wijziging mag niet plaatsvinden voor de verplaatsing van een watergang die onderdeel is van het Natuur Netwerk Brabant of is aangeduid als 'zoekgebied ecologische verbindingszone'.

Deze wijzigingsbevoegdheden dienen tegelijkertijd te worden toegepast. In paragraaf 3.4 wordt getoetst aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheden.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Huidige en toekomstige situatie plangebied;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets;
  • hoofdstuk 4: Sectorale onderzoeken. Hierin worden resultaten van de sectorale onderzoeken beschreven;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Na de toelichting volgen de regels en de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie plangebied

2.1 Diepstraten Tuinbouw B.V.

Het tuinbouwbedrijf Diepstraten is actief op meerdere locaties, onder andere op de locatie binnen het plangebied en een locatie nabij Breda. De bedrijfsvoering vindt plaats vanuit de locatie Etten-Leur. Hier is ca. 60.000 m² aan glasopstanden aanwezig, gebouwd in verschillende perioden en dus met verschillende (destijds gangbare) goothoogtes. De hoogte varieert van 3,50 tot 5,00 m. Bij het bedrijf zijn twee woningen aanwezig, één wordt bewoond door de eigenaar en de andere door seizoensarbeiders.

Tot de winter van 2012/2013 richtte het bedrijf zich volledig op de teelt van trostomaten. Vanaf dat jaar is de locatie nabij Breda overgeschakeld op aardbeien, en sinds begin 2014 geldt dit ook voor de locatie in Etten-Leur. De omschakeling is gerelateerd aan de marktontwikkelingen in de tomatenteelt. Ook de wat beperkte hoogtes van de kassen maken deze minder geschikt voor de tomatenteelt.

2.2 Huidige situatie

Momenteel is op het perceel een kassencomplex van ca. 60.000 m², een bedrijfswoning en een loods met daarin de mogelijkheid voor het huisvesten van arbeidsmigranten aanwezig. Aan de noordrand van het perceel is een waterbassin en aan drie zijden van het kassencomplex zijn watersilo's aanwezig. Het bouwvlak is in het geldende bestemmingsplan 7 hectare groot.

De gronden waar de uitbreiding van de kassen beoogd is zijn in de huidige situatie onbebouwd en worden gebruikt voor de teelt van bramen. Voorheen was hier een boompartij (houtwal) aanwezig. Deze liep in noord-zuidrichting en had een lengte van ongeveer 95 m. Zie figuur 2.1 voor een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving. De houtwal is inmiddels verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0003.jpg"

Figuur 2.1 huidige situatie plangebied (rood) ten opzichte van huidig bouwvlak (zwart) (bron: luchtfoto 2019 Kadaster Nederland, bewerkt)

De directe omgeving bestaat uit agrarisch gebied met enkele woon- en bedrijfsfuncties. De verkaveling van het landschap is rechthoekig en op de Haansberg georiënteerd. Het landschap is relatief open, met af en toe een bomenpartij.

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden ten (noord)oosten van en aansluitend op de bestaande kassen nieuwe kassen gerealiseerd. Het is noodzakelijk de kassen juist hier te realiseren omdat er elders op het perceel geen ruimte meer is. Bovendien biedt deze locatie de beste mogelijkheden om het geheel landschappelijk in te passen. Om die reden -en vanwege het feit dat de bestaande houtwal moet wijken voor de kassen- zal ten noorden van de nieuwe kassen een nieuwe houtwal gerealiseerd worden. Figuur 2.2 betreft een schematische weergave van de toekomstige inrichting van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0004.png"
Figuur 2.2 toekomstige inrichting van het terrein.

De nieuwe kassen hebben een oppervlakte van 1,44 ha en worden evenwijdig aan de oostelijke perceelgrens gesitueerd. De goothooge van de nieuwe kas is 5 meter, gelijk aan de goothoogte van de kassen die in 2003 bij het bedrijf zijn gebouwd. De totale oppervlakte kassen op het perceel komt met deze uitbreiding op ca. 75.000 m².

Watersysteem

De nieuwe kas wordt aangesloten op het bestaande watersysteem van het bedrijf. Dat betekent dat het regenwater dat op de kas valt wordt opgevangen en wordt verzameld in het bestaande waterbassin. Het bestaande watebassin heeft een capaciteit van 4.500 m3 en dat is voldoende om de nieuwe kas op aan te sluiten.

Houtsingel/ landschappelijke inpassing

In de nieuwe situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande (aangetaste) houtsingel aan de oostzijde en wordt deze verlengd. De toekomstige houtsingel wordt om twee redenen aangelegd: om de verwijderde beplanting te compenseren en ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van de kassen (zie ook paragraaf 3.2).Het Coördinatiepunt Landschapsbeheer van het Brabants Landschap heeft voor deze ontwikkeling een beplantingsplan opgesteld. Zie figuur 2.3 voor een schematische weergave van de landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0005.jpg"

Figuur 2.3 schematische weergave van het beplantingsplan.

Om de landschappelijke inpassing juridisch-planologisch te borgen krijgt de landschappelijke inpassing de bestemming 'Groen - Houtsingel', conform het bepaalde in de wijzigingsregels (zie ook paragraaf 3.4.5) en wordt de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Watersilo's

Op drie locaties binnen het plangebied zijn watersilo's aanwezig (zie figuur 2.4). Deze worden middels dit wijzigingsplan in het bouwvlak opgenomen (de noordelijke watersilo) dan wel aansluitend aan het bouwvlak met een passende aanduiding (de oostelijke en zuidwestelijk watersilo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0006.jpg"Figuur 2.4 Locatie watersilo's blauw omrand (bron: Luchtfoto 2019 Kadaster Nederland)

Bouwvlak

Om zowel de beoogde kassen als de watersilo binnen het bouwvlak te situeren wordt het bouwvlak vergroot. Het nieuwe bouwvlak wordt 83.505m². Dit is een toename van 13.513 m² ten opzichte van het oppervlak van het bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan (69.992 m²)

2.4 Ruimtelijke consequenties

De (toekomstige) beplanting zal er voor zorgen dat de nieuwe kas landschappelijk goed ingepast is. Hierdoor zal de kas niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of de omliggende gronden. Zodoende is er geen sprake van negatieve ruimtelijke consequenties.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader en planologische toets

3.1 Nationaal beleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op nationaal beleidsniveau zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Beide beleidsdocumenten richten zich op een hoog abstractieniveau en bevatten dan ook geen beleid ten aanzien van een relatief kleinschalige ontwikkeling als deze.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven te onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt. Vraaggerichte ontwikkeling van bedrijventerreinen en bedrijfslocaties staat hierbij hoog in het vaandel.

Beoogde ontwikkeling

De structuurvisie bevat geen concreet beleid ten aanzien van de ontwikkeling. Wel kan gesteld worden dat het optimaliseren van de bedrijfsvoering van Diepstraten B.V. bijdraagt aan de ontwikkeling van de opgave werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B)

Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die waren opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken.

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied heeft op grond van de Iov N-B de aanduiding 'Glastuinbouw - vestigingsgebied'. De beoogde ontwikkeling op deze locatie is dan ook passend. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, zie hiervoor de alinea hierna. Aan de aspecten van de lagenbenadering wordt in hoofdstuk 4 getoetst op de verschillende aspecten, hierin wordt geconcludeerd dat deze aspecten de ontwikkeling niet in de weg staan. De ontwikkeling is een (beperkte) uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf, de gronden zijn nu in gebruik voor de teelt van bramen in pot. De impact van de verandering door de ontwikkeling en de kansen voor meerwaardecreatie zijn dat ook.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 3.6 zijn regels opgenomen ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik die in acht moeten worden genomen bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is al geruime tijd in het provinciaal beleid verankerd en omvat diverse aspecten. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging, bijvoorbeeld van individuele bedrijven, is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Hierbij speelt ook de ladder voor duurzame verstedelijking een belangrijke rol. Een ander uitgangspunt is dat gebouwen, bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen het bouwperceel.

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand glastuinbedrijf. In paragraaf 2.3 is beschreven dat de ruimtelijke consequenties van de beoogde ontwikkeling verwaarloosbaar zijn omdat de kas landschappelijk goed ingepast wordt. Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld door het coördinatiepunt Landschapsbeheer van het Brabants Landschap.

De kassen komen voor het grootste deel buiten het bestaande bouwvlak van Diepstraten B.V. te liggen. De uitbreiding van de bouwmogelijkheden is noodzakelijk om de beoogde uitbreiding van kassen mogelijk te maken, binnen het bestaande bouwvlak is immers geen ruimte meer voor de uitbreiding. Wel zal de voorziening direct naast de bestaande bebouwing komen, zodat de bouwwerken op het perceel zo veel mogelijk geclusterd worden. Op die manier wordt getracht zo zorgvuldig mogelijk om te gaan met de beschikbare ruimte.

Kwaliteitsverbetering landschap

In artikel 3.9 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling is in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Vrijwel alle gemeenten in Brabant hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing. In de toelichting geeft de gemeente aan dat de inzet van de kwaliteitsverbetering past binnen het beleid voor een gebied of de omgeving. Dit kan bijvoorbeeld door aan te geven dat de maatregelen passen bij het aanwezige landschapstype of door te verwijzen naar een landschapsplan of gemeentelijke structuurvisie waarin landschapsdoelen zijn opgenomen. De verordening biedt dus de mogelijkheid dat de kwaliteitsverbetering niet op dezelfde plek plaatsvindt als de ontwikkeling. Het is aan de gemeente om hiervoor beleid te ontwikkelen. In geval de kwaliteitsverbetering elders wordt uitgevoerd, geldt ter plaatse van de ontwikkeling uiteraard wel een goede landschappelijke inpassing.

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf. Een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden.

Voor een ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied dient aangetoond te worden dat er sprake is van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de omgevingskwaliteiten. Dit dient juridisch, financieel en feitelijk verantwoord te worden in het ruimtelijk plan dat de ontwikkeling mogelijk maakt. In artikel 3.9 zijn hiervoor regels opgesteld, waarin uiteengezet is hoe de kwaliteitsverbetering concreet gerealiseerd kan worden. Dit kan bijvoorbeeld door het landschappelijk inpassen van nieuwe bebouwing, maar ook door activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of het wegnemen van verharding. In het verlengde hiervan is de notitie 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' opgesteld.

Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant

Dit document bevat concrete afspraken omtrent het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. Een voorbeeld van een dergelijke kwaliteitsverbetering is het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land. In de Interim Omgevingsverordening is bepaald dat in principe elke ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap, maar niet elke ontwikkeling oefent daadwerkelijk (ruimtelijk) invloed uit op de omgeving. Om die reden wordt er in het afsprakenkader onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten categorieën ontwikkelingen, afhankelijk van de ruimtelijke impact: geen of verwaarloosbare invloed (categorie 1), relatief weinig landschappelijke invloed dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden (categorie 2) en ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren (categorie 3). Alle glastuinbouwontwikkelingen in vestigingsgebieden en doorgroei-gebieden voor glastuinbouw voor zover het geen rechtstreekse bouwmogelijkheid betreft: cat. 2. Boven per gemeente bepaalde maatvoering kan gemeente aanvullende verplichting opleggen: cat. 3. Deze berekening kwaliteitsverbetering van het landschap is in bijlage 2 deze toelichting opgenomen.

De provinciale eisen en regionale afspraken met betrekking tot kwaliteitsverbetering van het landschap zijn verwerkt in artikel 3.6.5 sub h en i van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In de beleidsregels landschappelijke inpassing, zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur op 26-01-2016, zijn de uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing voor de verschillende ontwikkelingen beschreven. In paragraaf 3.3.2 wordt beschreven dat hieraan wordt voldaan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het beleid van de provinciale Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Aan de eisen, onder andere ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit buiten het bestaand bebouwd gebied, wordt voldaan. Er is geen sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Plus en Omgevingsvisie

Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. In deze visie was op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Etten-Leur vastgesteld.

Glastuinbouw

In regionaal verband is er uitvoerig gediscussieerd over de uitgangspunten voor glastuinbouw. De behoeftevraag in de regio Midden- en West-Brabant bedraagt 250 hectare extra glastuinbouw, exclusief een eventueel te ontwikkelen projectlocatie. Aan de stedelijke regio Breda-Tilburg en de gemeente Steenbergen is gevraagd daarin te voorzien. De gemeenten in de stedelijke regio Breda-Tilburg kunnen, of willen geen projectmatige glastuinbouw in hun gemeente realiseren. Ook Etten-Leur sluit grootschalige of projectmatige glastuinbouw uit, omdat het zich niet verdraagt met de waarden en structuur van het landschap van Etten-Leur.

Het standpunt van Etten-Leur was, om onder randvoorwaarden doorgroeimogelijkheden aan bestaande bedrijven te bieden tot een maximum van 5 hectare glasopstand, afhankelijk van de ligging en invulling van de randvoorwaarden. De locaties waar dit het geval was staan aangegeven op figuur 58 in de structuurvisie. Het plangebied was aangeduid als één van de locaties waar doorgroei mogelijk is. Na vaststelling van de Structuurvisie Plus is het bestemmingsplan Buitengebied in 2013 vastgesteld waarin deze uitbreidingsmogelijkheden zijn vergroot tot 8 hectare glasopstand. Deze mogelijkheden worden door middel van voorliggend wijzigingsplan benut.

Als opvolger van de Structuurvisie Plus is een Omgevingsvisie opgesteld. Op 11 juli 2022 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur de Omgevingsvisie vastgesteld onder gelijktijdige intrekking van de Structuurvisie Plus. De Omgevingsvisie bevat een vooruitblik naar 2030, met een doorkijk naar 2040. Voor de glastuinbouwsector geldt dat de hoofdlijn van het beleid uit de Structuurvisie Plus hetzelfde blijft.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Plus en Omgevingsvisie van Etten-Leur.

3.3.2 Beleidsregels landschappelijke inpassing gemeente Etten-Leur

Op 26 januari 2016 zijn de beleidsregels landschappelijke inpassing met bijbehorende pakketten maatregelen landschappelijke inpassing vastgesteld door burgemeester en wethouders van Etten-Leur. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op het regionale afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap.

Voor vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf binnen 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' door middel van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' geldt:

  • voor vergroting van het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van glasopstand groter dan 5 ha glasopstand het volledige bedrijf rondom inpassen, met uitzondering van de bestaande voorzijde voor zover reeds bebouwing aanwezig is (voorzijde visueel grenzend aan openbaar gebied). Landschappelijke inpassing dient te bestaan uit een houtsingel: uitgaan van een passende hoogte en een strook van 10 m breed: minimaal 5 rijen beplanting (ca. 7,5 m) en onderhoudsstrook van 2,5 m + robuust groen uit Gebiedsvisie Herstructurering Glastuinbouw Etten-Leur of storting in het gemeentelijk Groenfonds (20% van de bestemmingswinst (cat. 3); bestemmingswinst wordt berekend over de oppervlakte bouwvlak boven de 5 ha).
  • de landschappelijke inpassing wordt op de planverbeelding en in de planregels van het wijzigingsplan als voorwaardelijke verplichting vastgelegd.
  • indien vergroting bouwvlak (ook) ten behoeve van andere voorzieningen dan kassen en gebouwen (bassin, warmtebuffertank): de voorzieningen waarvoor het bouwvlak vergroot wordt, dienen (ook) landschappelijk te worden ingepast: maatwerk. Denk bij hoge voorzieningen, zoals warmtebuffertanks, bijvoorbeeld aan zichtlijnen. De landschappelijke inpassing wordt -afhankelijk van de aard van de landschappelijke inpassing- al dan niet op de planverbeelding en in de planregels van het wijzigingsplan als voorwaardelijke verplichting vastgelegd (bijvoorbeeld losse bomen niet).

Er is een landschappelijke inpassing ontworpen waarbij waar mogelijk de glasopstanden worden ingepast door middel van houtwallen. De watersilo's worden ingepast voor zover deze nog niet landschappelijk ingepast waren. De landschappelijke inpassing wordt opgenomen als voorwaardelijke verplichting voor het gebruik van de glasopstanden. De houtwallen worden daarnaast bestemd met de bestemming 'Groen - Houtsingel'. Voor het tekort aan m² beplanting zal een storting in het gemeentelijk landschapsfonds worden gedaan. In bijlage 2 is de berekening kwaliteitsverbetering van het landschap opgenomen.

3.4 Planologische toets

3.4.1 Vergroten bouwvlak glastuinbouwbedrijf

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak voor een glastuinbouwbedrijf is opgenomen in artikel 3.6.5 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.
  • b. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen.
  • c. In uitzondering op het bepaalde onder b geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha, waarvan maximaal 8 ha kassen.
  • d. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Om te bepalen of hieraan wordt voldaan, kan het bevoegd gezag een advies van een ter zake deskundige verlangen. Vergroting kan tevens worden toegestaan voor nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw waarvoor in de tabel in bijlage 1 is aangegeven dat vormverandering en vergroting van het bouwvlak is toegestaan.
  • e. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
  • f. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
  • g. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:
    • 1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;
    • 2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;
    • 3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;
    • 4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.
  • h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i. Indien door de vergroting een bouwvlak ontstaat met een oppervlakte van meer dan 5 ha, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder i.
  • i. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan. Indien een fysieke verbetering ter plaatse niet mogelijk of niet wenselijk is, kan kwaliteitsverbetering plaatsvinden door een passende financiële bijdrage in het gemeentelijk landschapsfonds.
  • j. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

Toetsing

  • a. Er is geen aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' aanwezig op het perceel.
  • b. De vergroting van het bouwvlak beperkt zich tot 1,35 hectare waarvan 1,44 hectare kassen.
  • c. De beoogde uitbreiding vindt plaats op gronden met de aanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1'. Derhalve is vergroting van het bouwvlak tot een maximum van 9 ha, met maximaal 8 ha kassen, toegestaan. De ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bouwvlak van 7 naar ca. 8,35 hectare, met een oppervlak van 7,44 ha (74.400 m2) kassen.
  • d. Er is advies gevraagd aan de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen heeft (d.d. 27-05-2021) geconcludeerd dat de gevraagde uitbreiding van de kas met 14.400 m2 noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening en -ontwikkeling van het bedrijf.
  • e. De vergroting van het bouwvlak zal plaatsvinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak voor glastuinbouw.
  • f. Voor dit punt wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat de wijziging milieuhygiënisch inpasbaar is.
  • g. Uit de stikstofberekening (bijlage 3) blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Rekenresultaten onder de 0,00 mol/ha/jr leiden vanuit ecologisch oogpunt niet tot meetbare effecten. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de Natura 2000-gebieden. Voor bijdragen niet hoger dan 0,00 mol/ha/jr. geldt geen vergunning of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming en is er sprake van een vergunbaar initiatief.
  • h. Er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Voor toelichting op dit punt wordt verder verwezen naar paragraaf 2.3 en 3.3.2.
  • i. Voor dit punt wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2. In deze paragraaf is aangetoond dat voldaan wordt aan de provinciale en gemeentelijke eisen ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • j. Deze aanduidingen zijn niet aanwezig ter plaatse van het plangebied.

Conclusie: aan alle wijzigingsregels wordt voldaan.

3.4.2 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de aanleg van watersilo's is opgenomen in artikel 3.6.11 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen’ te wijzigen en/of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het is niet mogelijk de voeder- en watervoorzieningen binnen het bestaande bouwvlak en/of de bestaande aanduiding te realiseren.
  • b. Een wijziging ten behoeve van de toevoeging van voedervoorzieningen mag uitsluitend worden aangewend voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij'.
  • c. Een wijziging ten behoeve van de toevoeging van watervoorzieningen mag uitsluitend worden aangewend voor fruitteeltbedrijven, vollegrondstuinbouwbedrijven, boomteeltbedrijven en glastuinbouwbedrijven.
  • d. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bouwvlak en/of de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen'.
  • e. De oppervlakte van de aanduiding of aanduidingen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 5.000 m².
  • f. De (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • g. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder h.
  • h. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan. Indien een fysieke verbetering ter plaatse niet mogelijk of niet wenselijk is, kan kwaliteitsverbetering plaatsvinden door een passende financiële bijdrage in het gemeentelijk landschapsfonds.
  • i. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstelwatersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

Toetsing

  • a. Het bouwvlak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan is volledig bebouwd, hierbinnen is dan ook geen ruimte voor de watersilo's.
  • b. Er is in voorliggend geval geen sprake van voedervoorzieningen voor een grondgebonden veehouderij.
  • c. de watervoorziening wordt aangelegd voor het glastuinbouwbedrijf.
  • d. De watersilo's liggen op de gronden grenzend aan het bouwvlak.
  • e. Het oppervlak van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen'is 1.166 m², ruim onder de maximale oppervlakte.
  • f. De hoogte van de watersilo's overschrijdt de maximale hoogte van 3 meter niet.
  • g. Er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Voor toelichting op dit punt wordt verder verwezen naar paragraaf 2.3 en 3.3.2.
  • h. Op het perceel is geen ruimte voor deze verbetering. Daarom wordt tevens een bijdrage in het gemeentelijk landschapsfonds gedaan zie ook bijlage 2.
  • i. Van deze aanduidingen is ter plaatse van het plangebied geen sprake.
3.4.3 Verwijderen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

De wijzigingsbevoegdheid ten van behoeve het verwijderen van de archeologische dubbelbestemming is opgenomen in artikel 27.4.1 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Toetsing

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de kas is archeologisch onderzoek gedaan. Op basis van het advies dat de regioarcheoloog heeft gegeven ten aanzien van dit onderzoek zijn er geen archeologische waarden te verwachten en kan de dubbelbestemming verwijderd worden. In paragraaf 4.2.1 worden het onderzoek en het advies van de regioarcheoloog op dit aspect beschreven.

Conclusie: aan deze wijzigingsregels wordt voldaan.

3.4.4 Wijzigen naar 'Bos', 'Groen', 'Groen - Houtsingel', 'Natuur' en 'Water'

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Groen - Houtsingel' is opgenomen in artikel 38.1 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’, ‘Groen‘, ‘Groen - Houtsingel’, ‘Natuur’ en / of ’Water’ ten behoeve van behoud en / of ontwikkeling van bos, ecologische verbindingszones, landschapselementen, landschappelijke inpassing, natuur en / of water, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • b. De wijziging vindt pas plaats nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

Toetsing

  • a. Door de landschappelijke inpassing worden de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van de naastgelegen percelen niet aangetast.
  • b. Er is geen sprake van aankoop dan wel overdracht gronden. Initiatiefnemer is eigenaar van het plangebied.
3.4.5 Verplaatsing houtsingel

De wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het wijzigen van verplaatsing houtsingel of watergang is opgenomen in artikel 38.2 en luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen indien een bestaande houtsingel of een bestaande watergang moet worden verplaatst ten gevolge van de vormverandering of vergroting van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf of ten gevolge van het toekennen van een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen'/ 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen' of 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen'/'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen'.

  • a. In het geval van verplaatsing van een houtsingel mag het plan worden gewijzigd door de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van de nieuwe locatie van de houtsingel te wijzigen in de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ ter plaatse van de bestaande houtsingel in de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden', een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De verplaatsing van de houtsingel vindt plaats op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de houtsingel.
    • 2. De omvang van de houtsingel blijft minimaal gelijk.
    • 3. De wijziging is aanvaardbaar met het oog op de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, aardkundige en archeologische waarden van de gronden.
    • 4. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
  • b. In het geval van verplaatsing van een watergang mag het plan worden gewijzigd door de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van de nieuwe locatie van de watergang te wijzigen in de bestemming ‘Water' onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Water’ ter plaatse van de bestaande watergang in de bestemming ‘Agrarisch’ of 'Agrarisch met waarden', een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De wijziging leidt niet tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
    • 2. Het betrokken waterschapsbestuur is hieromtrent gehoord.
    • 3. De wijziging is aanvaardbaar met het oog op de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, aardkundige en archeologische waarden van de gronden.
    • 4. De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
    • 5. De wijziging mag niet plaatsvinden voor de verplaatsing van een watergang die onderdeel is van het Natuur Netwerk Brabant of is aangeduid als 'zoekgebied ecologische verbindingszone'.

Toetsing

  • a. De bestemming 'Groen - Houtsingel' ter plaatse zal gewijzigd worden in de bestemming 'Agrarisch'. Anderzijds zullen de gronden met de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de nieuwe houtwallen de bestemming 'Groen - Houtsingel' krijgen. In de voorgaande paragrafen is al naar voren gekomen dat het beplantingsplan voldoet aan de gestelde eisen. De eerder verwijderde houtsingel van 1.100 m² wordt gecompenseerd. Daarnaast leidt de beoogde wijziging niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden (zie ook paragraaf 4.4).
  • b. Er is in voorliggende geval geen sprake van verplaatsing van een watergang.

Conclusie: aan alle wijzigingsregels wordt voldaan.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Daarnaast is uit de toetsing in paragraaf 3.4 gebleken dat wordt voldaan aan alle wijzigingsregels. De vigerende beleidskaders staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Inleiding

Naast het algemene beginsel dat een wijzigingsplan inzichtelijk moet maken dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, worden diverse sectorale aspecten ook specifiek aangehaald in de wijzigingsregels van het vigerende plan. In dit hoofdstuk worden om die reden de relevante sectorale aspecten beschreven. Gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke aanpassing, wordt voor alle aspecten volstaan met een beknopte paragraaf.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

In het Bro (artikel 3.1.6. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

4.2.1 Archeologie

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Onderzoek

Het gemeentelijke archeologiebeleid is door vertaald in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Ter plaatse van de gronden waar de kasuitbreiding is voorzien is er sprake van een archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 2). Vanwege deze verwachtingswaarde is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd ('Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Haansberg 108 te Etten-Leur in de gemeente Etten-Leur', Econsultancy, 22 mei 2015). In 2019 is hierop een aanvulling gemaakt, het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt het volgende:

" Gespecificeerde archeologische verwachting

Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting ligt het plangebied op de flank van een dekzandrug waardoor het buiten het bereik van de veenontwikkeling ten noorden van het plangebied is gebleven. Het plangebied heeft een lage gespecificeerde archeologische verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum en een hoge gespecificeerde archeologische verwachting voor resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

De aangetroffen sedimenten bestaan uit matig fijne, zwak tot matig siltige zandafzettingen. In alle

boringen is aan het maaiveld een humeus eerddek aangetroffen, met een dikte variërend van 30-50 cm. Onder dit eerddek is in alle boringen een verstoord pakket met een dikte van 15-40 cm aanwezig. De verstoorde laag bestaat uit een mix van humeus zand en de onderliggende dekzandafzettingen. De verstoringen kenmerken zich door de duidelijk zichtbare gevlektheid.

Conclusie

Het aangetroffen bodemprofiel wijst erop dat in het plangebied een pakket dekzand met in de top een podzolprofiel aanwezig is geweest. In één boring is een restant van een podzolprofiel aangetroffen, in het overige deel van plangebied is het podzolprofiel opgenomen in het bovenliggende eerddek. Het betreft een dun eerddek met een dikte tot 50 centimeter, die in alle boringen is vermengd met de C horizont, vermoedelijk door ploegwerkzaamheden. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek kan de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied worden behouden.

Advies

Op grond van het zeer beperkte verstoringsoppervlak (circa 80 m2) en de manier van werken, namelijk het boren van de fundering, blijft de schade tot eventuele archeologische resten beperkt. De geplande werkzaamheden vallen onder archeologisch vriendelijk bouwen en er wordt geadviseerd de dubbelbestemming archeologie te behouden, waarbij de bestaande planregels gehandhaafd kunnen worden.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij de gemeente Etten-Leur of bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)"

Advies Regio archeoloog

Naar aanleiding van het archeologisch onderzoeksrapport is advies ingewonnen bij de regioarcheoloog. Omdat in de gemeente Etten-Leur een nederzetting onder een AC profiel nog niet eerder is aangetroffen en er het vermoeden is dat bewoning alleen op de hoogste plekken, waar de meeste verstoringen zijn geweest, plaatsgevonden heeft, adviseert de regioarcheoloog het plangebied vrij te geven voor de geplande activiteiten en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' te verwijderen.

Conclusie

Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk, het aspect archeologie is geen belemmering voor de ontwikkeling. Er wordt geen archeologische dubbelbestemming opgenomen in het wijzigingsplan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Ook zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Het naastgelegen perceel is aangewezen als onderdeel van cultuurhistorisch landschap Landgoederen en veenrelicten bij Zundert en Etten-Leur. Het gebied bevat sporen van vroegere turfwinning en is van provinciaal cultuurhistorisch belang. Daarnaast ligt ten westen van het plangebied het Rijksmonument Haansberg 114 Etten-Leur en twee cultuurhistorisch waardevolle panden.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling van de kas op de beoogde locatie heeft geen invloed op de hiervoor beschreven nabijgelegen cultuurhistorische elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant, in rood de beoogde uitbreiding kas en houtwal (bron: Provincie Brabant)

4.3 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

Onderzoek en conclusie

Door middel van het Bodemloket (www.bodemloket.nl) is onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid binnen het plangebied. Zie figuur 4.2 voor een uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0008.png"

Figuur 4.2 uitsnede bodemloket (in rood de beoogde uitbreiding van de kas en houtwal)

In de periode 1994-2009 hebben er diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden binnen een groot deel van het plangebied. Hieruit is naar voren gekomen dat de bodemkwaliteit voldoende is en dat er geen vervolgonderzoek of sanering noodzakelijk is.

Overigens worden er door middel van dit wijzigingsplan geen nieuwe bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek naar de bodemkwaliteit in het kader van de beoogde ontwikkeling kan dus sowieso achterwege blijven.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • 2. de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven niet beperkt worden.

Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt

Onderzoek

De ontwikkeling vindt plaats in het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande ontwikkeling betreft de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf en de realisatie van watersilo's. Dit zijn geen gevoelige, maar milieuhinderlijke functies.

De richtafstand voor kassen bedraagt 30 meter, voor de watersio's geldt geen richtafstand. Aan de westzijde van het perceel langs de Haansberg zijn diverse woningen aanwezig. Deze liggen naast de bestaande kassen. De uitbreiding van de kassen vindt plaats aan de noord-oostzijde van het perceel. De woningen liggen op ruim 200 meter afstand van de beoogde uitbreiding van de kassen en op ten minste 20 meter van de watersilo's. De dichtstbijzijnde gevoelige functie ligt dus op ruim voldoende afstand van de beoogde ontwikkeling. Zodoende is er ter plaatse geen sprake van milieuhinder als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Daarnaast is de uitbreiding gelegen aan de achterzijde van het perceel en in principe akoestisch niet relevant. De geluidemissie naar de omgeving wordt bepaald in de representatieve bedrijfssituatie. De maximale situatie die vaker voorkomt dan 12 x per jaar. Als gevolg van deze uitbreiding verandert deze situatie niet, maar komt op jaarbasis vaker voor. Voor wat betreft het onderdeel geluid zijn er geen relevante gevolgen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande laad- en losvoorziening en (stook)voorzieningen voor zover van toepassing. Het aantal laad- en losbewegingen neem niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige situatie (zie ook paragraaf 4.7), daar het transport gecombineerd en efficienter geschiedt.

Het verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg dient beoordeeld te worden conform de 'Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer (1996)'. In onderhavig geval is gezien de afstand tot de dichtstbij gelegen woningen van derden geen sprake van indirecte hinder omdat vervoersbewegingen van en naar de inrichting ter plaatse van de woningen van derden reeds zijn opgenomen in het heersend verkeersbeeld en daardoor niet meer toe te schrijven zijn aan de in werking zijnde inrichting. Hierbij wordt namelijk gebruikelijk een afstand van 50 meter gehanteerd. Er bevinden zich binnen genoemde 50 meter van de in- en uitrit geen woningen van derden. Met toepassing van genoemde circulaire is de verkeersaantrekkende werking voldoende beoordeeld.

Conclusie

Ter plaatse van de omliggende woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden door de ontwikkeling de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In Noord-Brabant heet dit het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos, ligt op een afstand van circa 12 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNB gebied ligt op een afstand van circa 140 meter (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0009.png"

Figuur 4.3 Plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0010.png"

Figuur 4.4 Plangebied (rood omrand) ten opzichte van NNB (bron: Provincie Noord-Brabant)

De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van 1,44 hectare glastuinbouw. Gezien de afstand tot beschermde natuurgebieden zijn effecten als areaalverlies, versnippering verandering van de waterhuishouding of verstoring door geluid of licht op voorhand uit te sluiten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. In de Porthos-uitspraak van 2 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de bouwvrijstelling voor stikstof in strijd is met het Europese recht. Daarom is ook voor de bouwfase een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen.

Uit de berekening van de gebruiks- en aanlegfase blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,00 mol N/ha/jr. Het wijzigingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar. In bijlage 3 worden de Aerius berekeningen verder toegelicht.

Soortenbescherming

Om te onderzoeken wat de gevolgen van de toekomstige inrichting van het plangebied zijn op eventueel aanwezige beschermde dier- en plantsoorten, is een ecologische quickscan uitgevoerd ( zie bijlage 5). In het kader van dit onderzoek is onder andere een veldverkenning uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat nader onderzoek naar kleine marterachtigen benodigd is, alvorens men met de werkzaamheden kan aanvangen. Uit het aanvullend onderzoek dat is uitgevoerd (bijlage 9) blijkt dat in het projectgebied geen verblijfplaatsen en individuen van de bunzing, hermelijn en de wezel zijn aangetroffen. En kan worden geconcludeerd dat het projectgebied geen beschermde functies of elementen bevat welke worden benut door kleine marterachtigen.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien en het plangebied bouwrijp te maken buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen.

Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieven aanwezig. Indien nachtelijke verlichting voor de werkzaamheden vermeden wordt, kan verstoring van passerende vleermuizen worden voorkomen. Als nachtelijke verlichting niet vermeden kan worden, kan verstoring worden voorkomen door vleermuisvriendelijke verlichting toepassen met een richtarmatuur, waardoor strooilicht naar de omgeving wordt voorkomen.

Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van de algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen en zich te houden aan de algemene zorgplicht.

Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Noord-Brabant. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Conclusie

Er is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de uitvoering van de werkzaamheden. Daarnaast zijn maatregelen ter voorkoming van het doden van amfibiën bij grondverzet noodzakelijk en is het noodzakelijk buiten het broedseizoen te rooien en het plangebied bouwrijp te maken.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

De externe veiligheid binnen het plangebied is onderzocht door middel van de risicokaart (www.risicokaart.nl). Zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0011.png"

Figuur 4.5 uitsnede risicokaart met plangebied rood omcirkeld

Zoals uit figuur 4.5 blijkt zijn er geen risicovolle inrichtingen in de directe omgeving waar rekening mee gehouden hoeft te worden.

Op een afstand van 1,7 kilometer vindt transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaats, spoortrajectnummer 12G.1. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour van 0 meter. Over het spoor wordt de toxische stof D4 vervoerd (maximaal 50 transporten per jaar) met een invloedsgebied van 4 kilometer. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied maar ligt op een afstand groter dan 200 meter. Een berekening van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven.

Verder valt het plangebied buiten het invloedsgebied van de transportroutes over de wegen, het water en door buisleidingen. Het plan maakt daarnaast ook geen nieuwe risico veroorzakende inrichtingen mogelijk. Er ontstaan zodoende geen nieuwe activiteiten die gevolgen hebben voor de externe veiligheid.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.

De planlocatie wordt ontsloten via de Haansberg. De Haansberg sluit in noordelijke en zuidelijke richting aan op het wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van glastuinbouw. De aanwezige personen in het bedrijf zijn over het algemeen zelfredzaam. Kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen aanwezig zijn die geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject . Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat het gebouw geschikt is om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn geen risicovolle bronnen aanwezig in de omgeving die een belemmering vormen. De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen.

4.7 Verkeer

Ontsluiting en bereikbaarheid

Diepstraten B.V. wordt ontsloten door de Haansberg, welke aan te merken valt als een agrarisch lint. Via deze weg kan in korte tijd de kern van Etten-Leur bereikt worden. Via de Hoevenseweg en de N640 is ook de A58 makkelijk bereikbaar. Wil men richting het noorden dan zal gereden moeten worden via Etten-Leur, aangezien de Haansberg en in het verlengde daarvan de Bollendonkseweg, doodlopen ter plaatse van de Mark. Vanwege de nabijheid van de A58 is de bereikbaarheid van het bedrijf goed te noemen.

Verkeersgeneratie en parkeren

Voor de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven zijn geen CROW kengetallen beschikbaar. Op dit moment zijn er maximaal 12,0 motorvoertuigenbewegingen per dag op de bedrijfslocatie en na uitbreiding zullen dit maximaal 16,0 motorvoertuigenbewegingen per dag zijn (2 personenautos's extra). Het gaat dan hoofdzakelijk om ter plaatse gehuisveste medewerkers die ook een keer om boodschappen zullen gaan of mogelijk een bezoek brengen aan de stad of directe omgeving.

Ten aanzien van vrachtverkeer komen er gedurende 8 tot 9 maanden ongeveer 2 vrachtwagens per dag maximaal voor laden en/of lossen bij het bedrijf, gedurende ongeveer 3 maanden (december t/m februari). Dit aantal vrachtwagens zal niet wijzigen vanwege kasuitbreiding, omdat de vrachtwagens niet vol zijn en er dus overcapaciteit is aan laadvermogen. Van een toename van geluidsoverlast/hinder als gevolg van verkeer van en naar het bedrijf is dan ook geen sprake. Bij de uitbreiding van de kas zal een inpandige doorgang gemaakt worden aan de achterzijde van de bestaande kas, waarop de nieuwe kas aansluit. Hierdoor vindt alles plaats via intern transport.

De eventuele extra parkeerbehoefte door een toename werknemers wordt op eigen terrein voorzien, hiervoor is voldoende ruimte.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven. Het aspect geluidshinder staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek en conclusie

In paragraaf 4.7 is aangegeven dat de ingreep geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking heeft. In het verlengde daarvan heeft het plan evenmin invloed op de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool monitoringsronde 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijsdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

4.10 Water

Beleid en normstelling

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PMWP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen, zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021. Dit plan is tot stand gekomen in overleg met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheerplan. Ook heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die gevolgen hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen, 2015'. Het lozen van hemelwater op oppervlaktewater, door toename van verhard oppervlak, is in beginsel watervergunningplichtig op basis van de Keur. Bij het voldoen aan de criteria van de Algemene regels, wordt vrijstelling verleend van de vergunningplicht. Dit houdt onder andere in dat bij een toename van verhard oppervlak tot maximaal 500 m² vrijstelling wordt verleend van de vergunningplicht voor het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

'benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06'

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Onderzoek - Huidige situatie

Het deel van het plangebied waar de kassenbouw van 1,44 hectare is voorzien bestaat uit onbebouwde gronden, in gebruik als containerveld, op het perceel Haansberg 108. In de huidige situatie zijn er geen ecologische verbindingszones of waterkeringen binnen het plangebied aanwezig. Langs en op het perceel waar de uitbreiding van de kassen wordt gerealiseerd liggen categorie B oppervlaktewaterlichamen. De bodem bestaat uit Enkeerdgronden en er is sprake van grondwatertrap VI. Het perceel ligt binnen het peilgebied De Bochten met een winterpeil van -0,45 meter NAP en een zomerpeil van -0,15 meter NAP. Diepstraten B.V. is aangesloten op een gemengd rioleringssysteem.

Onderzoek - Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

In de toekomstige situatie zal de glastuinbouw uitbreiden met 1,44 hectare.

Volgens de legger van het waterschap loopt een waterloop B van 83 meter door het plangebied zie figuur 4.6. Deze waterloop dient 1 op 1 gecompenseerd te worden. De beoogde ontwikkeling voorziet daarbij in een toename van verhard oppervlak van 1,44 hectare. Dit is meer dan 10.000 m2 waardoor er sprake is van een vergunningsplicht. Hierin wordt samen met het waterschap de watercompensatie bepaald.

Voor het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor 1 en geldt op basis van de rekenregel van het waterschap een compensatieplicht van 864 m3 exclusief de compensatie van de waterloop van 83 meter. Hiervoor is de waterberging ten noorden van de bestaande kassen reeds gerealiseerd met een capaciteit van 4.500 m³. De opslagcapaciteit van dit bestaande bassin is ruimschoots voldoende om in zowel de compensatieplicht van de toename verharding als het dempen van de waterloop te voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0777.0083WPHAANSB108-3001_0012.png"

Figuur 4.6 Uitsnede legger Brabantse Delta

Watersysteemkwaliteit en waterveiligheid

Het plan heeft geen effect op de waterveiligheid of de watersysteemkwaliteit. Voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling dient contact te worden opgenomen met het waterschap. Er dient te worden voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de 'Keur' is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Voor de toename van meer dan 10.000 m² verharding dient dan ook een vergunning aangevraagd te worden op basis van de 'Keur'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het Waterschap Brabantse Delta heeft een positief wateradvies afgegeven (bijlage 8).

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het juridische deel van een wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet van de regels

Voor onderliggend wijzigingsplan zijn geen afzonderlijke regels opgesteld. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals deze gelden op het moment van vaststelling van dit wijzigingsplan worden overeenkomstig van toepassing verklaard. Dat betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 30 september 2013 en alle latere herzieningen, inclusief het bestemmingsplan 'Partiële Herziening Buitengebied', zoals vastgesteld op 24 januari 2022. Daarnaast zijn met betrekking tot de landschappelijke inpassing aanvullende regels van kracht.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer draagt de kosten van de uitgevoerde onderzoeken en de ruimtelijke procedure. De kosten van de ambtelijke uren voor de procedure worden op de initiatiefnemer verhaald door het opleggen van leges. Daarnaast wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin o.a. voornoemde zaken zijn geregeld. Hiermee zijn de kosten voor de gemeente afgedekt. Met het oog op het bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 7 april 2022 tot en met 18 mei 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad om een zienswijze tegen het plan in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Daarnaast is een omgevingsdialoog gevoerd, waarbij de initiatiefnemer zijn directe omgeving in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de ontwikkeling. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

6.3 Overleg ex 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het wijzigingsplan tijdens de voorbereiding van het plan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.

De vooroverlegreacties van de provincie Noord-Brabant en waterschap Brabantse Delta zijn als bijlagen 7 en 8 bij deze toelichting opgenomen.