|
Het bestemmingsplan "Drukkerijkwartier, Cederlaan 2 te Eindhoven" bestaat uit een
digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het
bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom
het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het
kader van een goede
ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan
beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de transformatie van het perceel
Eindhoven Packaging aan de Cederlaan 2 in Eindhoven. De ter plaatse beoogde woningbouwontwikkeling
past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring
2007' en het bestemmingsplan 'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid
2020'. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavig bestemmingsplan
zorgt voor de juridisch-planologische verankering van het initiatief en geeft nieuwe
kaders en regels aan het plangebied.
Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Eindhoven in de gelijknamige gemeente.
Het plangebied ligt in de wijk 'Schoot', op het voormalige terrein van 'Eindhoven
Packaging'. Deze wijk wordt in grote lijnen begrensd door de wijk Strijp-s aan de
noordoostzijde waarin het gelijknamige station is gelegen, en aan de noordwestzijde
door de wijk Drents Dorp, waarin Philips haar uit Drenthe afkomstige werknemers huisvestte.
Ten zuiden liggen de wijken Schouwbroek en Philips Dorp (ook opgericht ten behoeve
van huisvesting van werknemers van Philips).
Het plangebied zelf grenst zowel aan de west-, noord- en oostzijde grotendeels aan
woningen. In het zuiden grenst het plangebied aan de Cederlaan. Hoewel wonen de overheersende
functie is in de nabije omgeving van het plangebied, zijn er veel verschillende functies
te vinden (waaronder detailhandel, kantoor- en bedrijfsfuncties). Het plangebied is
daarnaast goed bereikbaar door de ligging aan een HOV-as, alsmede de begrenzing van
stroomwegen als de Beukenlaan en de Schootsestraat als overgang naar Strijp-S.
Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving, iets wat ook in de verdere ontwikkeling
van de plannen een belangrijk uitgangspunt is gebleken. Zo zal de ontwikkeling een
'stedelijke vibe' krijgen waarbij ontmoetingen plaats vinden, er reuring in het gebied
is en voorzieningen binnen handbereik zijn. Op het stedelijk karakter en de uitgangspunten
van het te ontwikkelen plangebied wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3 'Toekomstige
Situatie'.
Afbeeldingen van de ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur
1.1 en 1.2. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het bestemmingsplan "Eindhoven Cederlaan" vervangt deels het bestemmingsplan 'Strijp
binnen de Ring 2007', vastgesteld door de raad op 13 juli 2000. Daarnaast gelden ter
plaatse van het plangebied ook de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan waterberging'
en 'Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing'. Het bestemmingsplan
'Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid 2020', vastgesteld
door de raad op 22 september 2021, wordt ook deels vervangen.
In het bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007' kent de locatie de bestemming
'Bedrijfsdoeleinden'. Hierover wordt onder andere het volgende geschreven in de toelichting:
In het plangebied liggen de kleine bedrijventerreinen aan Karolingersweg, Scherpakkerweg
en
de Engelsbergenstraat. Gelet op de ligging is het niet wenselijk dat zich hier bedrijven
vestigen met een milieucategorie hoger dan 2. De maximale milieucategorie voor het
gehele
bestemmingsplan is in beginsel 2. Bestaande bedrijven die boven categorie 2 dienen
te
worden ingedeeld, krijgen een specifieke aanduiding, waarmee de bestaande bedrijfstak
kan
blijven, maar na bedrijfsbeëindiging kan geen nieuwvestiging van een categorie 3 bedrijf
plaatsvinden.
Het bestemmingsplan laat de bouw van een woonfunctie niet toe. Het bestemmingsplan
biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk
te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Dit nieuwe bestemmingsplan
voorziet daarin.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is onderdeel van het stadsdeel 'Strijp'. Halverwege de achttiende eeuw
was Strijp één van de vijf kleine dorpen die rondom het stadje Eindhoven lagen. Het
St. Trudoplein vormde destijds het centrum van Strijp. Archeologische bodemopgravingen
hebben aangetoond dat het om een zeer oude nederzetting ging. Vondsten dateerden terug
tot de Bronstijd en zelfs de Midden Steentijd. Een aantal landelijke gehuchten lagen
rondom het dorpje en in de directe nabijheid van deze nederzettingen kwamen akkers
voor. Strijp bestond verder voornamelijk uit heidevelden met vennen, kleine bosjes
en stuifduinen.
Aan het einde van de 19e eeuw was het gebied grotendeels gecultiveerd door heidebebossingen
en ontginningen ten behoeve van de landbouw. Vanaf de negentiende eeuw krijgt de opkomende
industrialisatie een steeds grotere invloed op de ontwikkeling van het gebied. Met
name de groei van Philips gaat een steeds grotere invloed krijgen op de ontwikkeling
van Strijp. Het gebied transformeert geleidelijk van landelijk gebied met bebouwingslinten
tussen dorpskernen naar woonwijken en fabrieksterreinen. Langs het spoor naar 's-Hertogenbosch
verrijzen in korte tijd kantoor- en fabriekscomplexen. In de nabijheid van deze complexen
werd door Philips woningen voor de werknemers gebouwd. Zo werden nog voor de oorlog
de voor die tijd typerende arbeiderswijken gerealiseerd. Naast bedrijfsgebouwen en
woningen ontwikkelt Philips een groot aantal voorzieningen voor haar werknemers in
Strijp zoals scholen, een sportpark en een ontspanningscentrum. Ook was Eindhoven
Packaging gerelateerd aan Philips. Het bedrijf was namelijk de drukkerij voor het
verpakkingsmateriaal voor de producten van Philips.
In 1921 annexeert Eindhoven de omliggende dorpen en er ontstaan plannen voor integreren
van dorpen door een ringweg. Na de oorlog worden de plannen pas uitgevoerd en ontstaat
er een doorsnijdende structuur in het gebied waardoor er een knip ontstaat in de woonwijk
Drents Dorp. De Cederlaan wordt door de jaren heen steeds prominenter en belangrijker
in verkeersstructuur, en maakt deel uit van de zogenoemde westcorridor. Met de prominentie
en grootschalige infra worden de gebouwen ook groter. De laatste decennia is het gebied
onderdeel van de aan ruimtelijke ontwikkelingen aan de westzijde van de stad: Eindhoven
Airport, Vinex Meerhoven, Brainport Avenue, Strijp-S, Victoriakwartier, Stadion en
omgeving. Dat begon feitelijk al voor de oorlog met plannen van De Casseres in 1930
en vervolgplannen van Kuiper in 1950. Er is daarin een duidelijk verschil tussen oude
en nieuwe radialen. De oude radialen vormen de dorpse levendige linten. De nieuwe
woongebieden waren gekoppeld aan nieuwe radialen voor opkomende autoverkeer.
Het plangebied ligt, zoals genoemd, in de wijk Schoot. Deze wijk ligt in het grotere
stadsdeel 'Strijp'. Strijp ligt rond het centrum van Eindhoven en wordt gescheiden
van andere aangrenzende stadsdelen door de spoorweg Eindhoven – 's-Hertogenbosch met
aanliggend groengebied aan de oostzijde en het Beatrixkanaal met de aanliggende industriegebieden
aan de westzijde.
In de bebouwingsstructuur van Strijp binnen de Ring is de oude wegenstructuur en de
dorpskern nog goed te zien. Ook is nog goed te zien dat de ontwikkeling van het stadsdeel
nauw verbonden is geweest met de ontwikkeling van Philips. Beeldbepalende elementen
zoals kantoor- en fabriekscomplexen, arbeiderswoonwijken, het stadion en het Evoluon
herinneren hier aan. De structuur van de Kreugelstraat en Schootsestraat, beide grenzend
aan de planlocatie, zijn ook cultuurhistorische betekenis (zie paragraaf 3.6.2 Cultuurhistorie).
Strijp is een stadsdeel dat goed bereikbaar is en een directe aansluiting heeft op
de stedelijke, nationale en internationale infrastructuur. De A2 doorkruist het stadsdeel
en heeft binnen het stadsdeel drie aansluitingen. Een daarvan, de Tilburgseweg, steekt
het stadsdeel in tot aan De Ring. Het stadsdeel grenst aan het stationsdistrict en
heeft een eigen station ter hoogte van de Beukenlaan. Voor het autoverkeer, maar vooral
voor het openbaar vervoer, is het van belang dat dwars door Strijp de Centrale Verbindingsas
(CVA) wordt ontwikkeld. Deze verbindt het centrum en het centraal station met Veldhoven,
Meerhoven en Vliegbasis Eindhoven.
Het plangebied zelf betreft het terrein waar voorheen Eindhoven Packaging zich bevond.
Het bedrijf was destijds georiënteerd po de Cederlaan met de functionele bedrijfshallen
op het binnenterrein. Deze zijn reeds gesloopt en gesaneerd. Het terrein bestaat momenteel
uit braakliggende grond (zie figuur 2.1).
![]() ![]() |
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied. Links: Plangebied vanuit zuidoosthoek. Rechts: Noordoostelijke hoek plangebied. |
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningbouw aan de Cederlaan 2 in
Eindhoven. In totaal zullen maximaal 242 woningen worden gerealiseerd waarbij er een
grote verscheidenheid in woningtypen zal zijn. Er zullen zowel grondgebonden gezinswoningen
als appartementen worden gerealiseerd. Het ontwerpproces is gestart vanaf een cultureel
vertrekpunt. De locatie is zelf niet aangemerkt op de Cultuurhistorische waardenkaart
als waardevol, maar het historische lint de Schootsestraat en beide naoorlogse wegen
Beukenlaan (Ring) en de Cederlaan wel wegens het feit dat deze wegen onderdeel zijn
van de historische wegenstructuur (deels voor en deels na 1900). Daarbij heeft de
locatie een rijke voorgeschiedenis, gezien de voormalige vestiging van Eindhoven Packaging
in het plangebied (met de connectie naar Philips) en de industriële architectuur die
hier aanwezig was. De ontwikkeling van het Drukkerijkwartier zal dan ook herinneren
aan deze industriële geschiedenis en er heeft zorgvuldige architectonische begeleiding
van de Cederlaan plaatsgevonden.
Uit het ontwerpproces met de buurt zijn een aantal conclusies getrokken wat betreft
de toekomstige situatie van de woningbouwontwikkeling op de Cederlaan. Gebleken is
dat een divers samengestelde buurt het meest populair is. Hierbij gaat het dan over:
Oftewel een 'inclusief' stukje stad: een buurt die voor verschillende doelgroepen
interessant én bereikbaar is. Hierin voelen senioren dat ze (nog steeds) middenin
de maatschappij staan, en hoeven ze zich niet 'oud' te voelen. Bewoners van lagere
en hogere sociale milieus wonen hier samen. Door verschillende ritmes en dagbestedingen
zijn hier op elk moment van de dag buurtbewoners die voor wat leven(-digheid) zorgen
of iets voor elkaar kunnen betekenen. Bewoners leven er niet louter met 'gelijkgestemden'
maar met een realistische, heterogene afspiegeling van de samenleving – wat tot meer
interactie, kruisbestuiving, begrip en cohesie leidt. Stedelijk wonen in zo'n gemixte
stedelijke buurt nabij het stadscentrum is ook het ervaren van een 'stedelijke vibe':
ontmoetingen, reuring, voorzieningen of faciliteiten binnen handbereik. Het gewenste
type woonbuurt is zowel dynamisch als rustig. Tegelijkertijd worden verbindingen gestimuleerd
en kan er autonoom worden geleefd. In ieder geval zal het Drukkerijkwartier afwisselend
zijn qua samenstelling en beleving.
Uit het ontwerpproces zijn dan ook drie pijlers opgesteld die dienen als rode draad
voor de gebiedsontwikkeling. Het betreft 'inclusieve kruisbestuiving' waarbij het
van belang is dat er veel verschil is in de leeftijden van de bewoners, het type huishouden
en de prijsklasse van de woningen, 'verrassende stedelijkheid', waarbij wordt ingegaan
op de voorgeschiedenis van het gebied en het stedelijke karakter wordt geaccentueerd,
en 'gezonde luwte', waarbij groen, klimaat en rust van belang zijn.
In figuur 2.2 is het voorlopig stedenbouwkundig plan voor het huidige ontwerp afgebeeld
en in figuur 2.3 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten van het plangebied weergegeven
waarop het huidige ontwerp is gebaseerd. Deze uitgangspunten of ontwerpprincipes bestaan
uit suggesties voor de 'look and feel' voor het project. Hierbij kan gedacht worden
aan een uitstraling welke refereert aan het oorspronkelijke fabrieksgebouw en de oorspronkelijke
architectuur. Zo zal er worden aangehaakt op de oorspronkelijke architectuur door
het toevoegen van sheddaken en zullen de bouwvolumes passen bij de oorspronkelijke
fabriek. Daarnaast wordt het stedelijke karakter van de woningbouw benadrukt. De ontwikkeling
ligt tussen de stedelijke herkenningspunten Strijp-S en Evoluon in en zal tussen bestaande
structuren worden ingepast. Het ontwerp spitst zich toe op het behouden van het stedelijk
karakter en bestaande structuren door onder andere aandacht te besteden aan een representatief
front aan de Cederlaan en de routing en opname logisch in te passen in het bestaand
stedelijk weefsel. Daarbij wordt ook de eigenzinnige uitstraling die de ontwikkeling
zal hebben benoemd in de ontwerpprincipes. Hierbij gaat het om het combineren van
het versterken van het historisch perspectief alsmede de woningbouw op de kaart te
zetten door een eigenzinnige uitstraling en het opzoeken van spanning in de bebouwing
en architectonische uitgangspunten. Er komen grondgebonden woningen aan de randen,
hogere bebouwing aan de Cederlaan en de toren aan de Cederlaan als schakel tussen
de luwe wereld op het binnenterrein en de drukte aan de Cederlaan. Aan de HOV-verbinding
is gkeozen voor een meer stedelijke bebouwing en daarachter ligt de toren als hoogteaccent.
Het voorlopig stedenbouwkundig plan is besproken in de commissie Ruimtelijke Kwaliteit
van de gemeente Eindhoven en is akkoord bevonden.
![]() |
Figuur 2.2 Voorlopig stedenbouwkundig plan |
![]() |
Figuur 2.3 Ontwerpprincipes stedenbouwkundig plan |
Beeldkwaliteit
Ter inspiratie en toetsing van bouwplannen binnen het gebied is een beeldkwaliteitsplan
opgesteld (zie bijlage) van de buurt. Dit inspiratie- en toetsingskader is met name
bedoeld om de samenhang in de beoogde architectonische kwaliteiten en uitstraling
te borgen. Gezien de eigenzinnigheid, grote samenhang en hoge dichtheid van het Drukkerijkwartier
dienen toekomstige aanpassingen altijd aan het geheel getoetst te worden. De vier
voornaamste toetsingspunten zijn:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal
als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie,
circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink
veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen
en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie
op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Het NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld NOVI. Momenteel loopt nog de zogenaamde
aanhangprocedure op verzoek van de Tweede Kamer. Als de de beide kamers de nahangprocedure
hebben afgerond zal de NOVI in werking treden.
Doorwerking plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Naast de NOVI is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel
AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een
aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen,
zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven
Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing
van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De
gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen
(zie ook paragraaf 3.3.2) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen
van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
Doorwerking plangebied
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan
die in strijd zijn met één van de nationale belangen. In dit bestemmingsplan zijn
geen strijdigheden met de uitgangspunten uit het Barro opgenomen.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden
en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Het onderhavig plangebied
ligt niet in de geluidszone behorende bij het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied
behorende bij het luchtvaartterrein is wel relevant. Dit gebied is op onderstaande
kaart aangegeven. In paragraaf 3.2.4 wordt nader ingegaan op het beperkingengebied.
Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
![]() |
Figuur 3.1 Obstakelbeheergebied |
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit
voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang
van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied,
de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan
is vooral het beperkingengebied van belang. Het beperkingengebied bestaat uit de obstakelbeheergebieden.
Hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken
gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven
te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en
de ILS. Voor onderhavig plan is enkel de IHCS van belang.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44
meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte
geleidelijk omhoog. Gezien de hoogste bebouwing (toren aan de westzijde van het plangebied)
maximaal 45 meter hoog is, worden er geen problemen verwacht met betrekking tot dit
aspect.
![]() |
Figuur 3.2 Kaart obstakelbeheergebied IHCS |
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit
ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een
motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden
voorzien."
Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening
ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
Doorwerking plangebied
Stedelijke ontwikkeling
Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke
ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling
een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein,
of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', zoals opgenomen in de definitie is niet
nader gedefiniëerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling
van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is deze ontwikkeling
te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2
Bro en tevens is deze ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling in bestaand
stedelijk gebied. Hierdoor is een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling
noodzakelijk.
Beschrijving van de behoefte
Er is een laddertoets uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Deze rapportage is opgenomen
als bijlage. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit deze rapportage benoemd.
Kwantitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 242 woningen voorziet het initiatief aan de Cederlaan
2 in Eindhoven in een kwantitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:
In de periode 2019-2023 heeft de regio SGE behoefte aan 27.000 woningen. De kwantitatieve
groei van het aantal woningen in Eindhoven is cruciaal voor de verdere ontwikkeling
als kernstad van de regio. De ambitie voor Eindhoven is om in de periode 2019 t/m
2023 15.000 woningen toe te voegen en in de periode 2025 t/m 2029 nog eens 10.000
woningen.
Kwantitatief neemt Eindhoven zich voor de komende jaren gemiddeld 3.000 woningen per
jaar toe te voegen. Voor het gebied Binnen de Ring (waar de planlocatie onderdeel
van uitmaakt) ligt een geplande productie van 6.400 woningen. Met de realisatie van
maximaal 242 woningen draagt het initiatief bij aan het vergroten van de woningvoorraad
in, en daarmee de groei van, de gemeente Eindhoven.
Wanneer er gekeken wordt naar het programma in de gemeente Eindhoven zoals dat nu
voor de komende jaren in de planning zit, dan wordt één knelpunt duidelijk: de voorgenomen
productie komt niet geheel overeen met het gewenste programma. Goedkope koop wordt
nauwelijks gerealiseerd en middeldure koop (in het lagere segment tot €275.000) ook
in te beperkte mate. Het initiatief realiseert geen goedkope koop, maar middeldure
koop maakt wel onderdeel uit van het programma (20% oftewel maximaal 50 woningen).
Tevens zijn in het programma sociale huurwoningen opgenomen. Het initiatief voorziet
voor 30% in sociale huurwoningen. Hiermee voegt het initiatief woningen toe die nu
in onvoldoende mate in de planning zijn opgenomen.
Kwalitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 242 woningen (circa 178 appartementen en 64 grondgebonden
woningen) in diverse prijsklassen voorziet het initiatief aan de Cederlaan 2 in Eindhoven
in een kwalitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:
Provinciaal, regionaal en op gemeentelijk niveau is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk
uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen in beginsel
plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat ruimte binnen stedelijk gebied zo goed
als mogelijk benut wordt. Op gemeentelijk niveau wordt er hierbij gefocust op het
realiseren van woningen binnen de ring. Het initiatief herontwikkelt een bedrijvenlocatie
binnen het bestaand stedelijk gebied (en binnen de ring) tot een (hoog)stedelijke
woningbouwlocatie. Dit sluit aan bij de wens van de gemeente Eindhoven om via verdichting,
transformatie en/of herontwikkeling meer woningen in hoogwaardige, gemengde (hoog)stedelijke
milieus te realiseren.
Door de sterke toename van 1-persoonshuishoudens en senioren is er een grote opgave
voor de realisatie van (kleinere) wooneenheden ontstaan. Het initiatief bevat circa
178 appartementen en voorziet hiermee in deze kwalitatieve behoefte. Daarnaast bestaat
er binnen de ring van Eindhoven behoefte aan grondgebonden eengezinswoningen (al wordt
ook geconstateerd dat de ruimte om deze te realiseren zeer beperkt is). Het initiatief
speelt in op deze behoefte door circa 64 grondgebonden woningen te realiseren.
Een gevarieerd woningbouwprogramma in de regio is van belang zodat kan worden ingespeeld
op de woningbehoefte op de korte en lange termijn. Binnen de gemeente Eindhoven doen
de woningtekorten zich voor in zowel de huur- als koopsector en voor zowel eengezinswoningen
als appartementen.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving
voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna
volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld
blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet
wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit
centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven:
de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een
concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie
aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een
gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel:
waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie
geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken
aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Doorwerking plangebied
Duurzaamheid (vooral gelet op de pijlers energietransitie en klimaatproof Brabant)
spelen een grote rol in onderhavige ontwikkeling. In paragraaf 4.6 'Duurzaamheid'
wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in lijn
is met de Brabantse Omgevingsvisie.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie
eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening
om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening
gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de
wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden
uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting
gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld
bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de
bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening
en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging
of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in
de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen:
grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen,
varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels
waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de
Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'.
![]() |
Figuur 3.3 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant |
Over de zone 'Stedelijk gebied' staan de volgende regels, van belang voor onderhavige
ontwikkeling, in de Interim Omgevingsverordening:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1 Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken
of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Zoals uit paragraaf 3.2.5 'Ladder voor duurzame verstedelijking is gebleken, voorziet het plan in een kwantiatieve
en kwalitatieve behoefte. Daarnaast bevordert het plan een goede omgevingskwaliteit
met een veilige en gezonde leefomgeving. Eén van de ambities van het plan, is namelijk
het creëren van een 'gezonde luwte', waarbij groen, klimaat en rust van belang zijn
en centraal zijn gesteld bij de tot standkoming van het stedenbouwkundig plan (zie
paragraaf 2.3). Daarnaast wordt er ingezet op verschillende duurzaamheidsmaatregelen, zie paragraaf
4.6.
Tevens past het plan binnen de regionale afspraken. Het plan is voorgelegd binnen
het samenwerkingsverband Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Toetsing van het plan door
het SGE heeft uitgewezen dat het plan goed past binnen de Brainport Principes. De
brief vanuit het SGE waarin deze conclusie wordt beschreven is opgenomen in de bijlagen.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Er is
door een grote verscheidenheid aan partijen met de gemeente meegedacht: inwoners,
ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties,
projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie,
rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving
die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken
aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het
hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een
omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent
concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar
dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen
en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document
vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument.
De interim structuurvisie (2009) blijft daarom nog steeds van kracht (voor een toelichting
op de interim structuurvisie zie paragraaf 3.4.2 Interimstructuurvisie 2009). Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie
wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers
van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een
regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke
buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist
in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties
en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie
van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken
op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport
Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie
en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met
de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde
en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met
bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich
snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte
om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier
deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad
en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor
de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen.
Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten
nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende
ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor
verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft.
We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken
en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen
in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren
van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning-
en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken
in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners
aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen
in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven
en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere
stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten
we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van
de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische
en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen
in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren
van de opgaven.
Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling voorziet in woningbouw binnen de Ring van Eindhoven. Dit
plan heeft een directe relatie met de omgevingsvisie van Eindhoven. In de visie wordt
woningbouw, met name binnen de Ring, aangemoedigd. Een gezonde groei van de stad wordt
mogelijk gemaakt middels onderhavig planvoornemen. De locatie is tevens uitstekend
bereikbaar door de nabijheid van het treinstation Strijp-s en de directe ligging van
het plangebied aan een HOV-lijn.
Daarnaast wordt ingezet op een leefbare en sociale wijk (met de ontwikkeling wordt
een divers samengestelde buurt (met bewoners van verschillende leeftijden en huishoudenstypen)
beoogd waarbij ontmoetingen, levendigheid en reuring centraal staan) en een duurzame
en klimaatadaptieve ontwikkeling (zie paragraaf 4.6 'Duurzaamheid').
Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante
raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld
in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
![]() |
Figuur 3.4 Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven |
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangeduid voor centrumvoorzieningen.
Binnen het gebied is ook ruimte voor wonen, werken en onderwijs. De geplande woningbouw
past hier prima binnen en staat ten dienste van de vele centrumvoorzieningen in dit
gebied. Het plan is niet in strijd met de interimstructuurvisie.
Het Ontwikkelperspectief presenteert een integrale ruimtelijke vertaling van beleidsdoelstellingen voor klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit en verdichting, als voorwaarden voor een vitale economie en een sociaal-inclusieve stad en vormt een leidraad voor de wijze waarop verdichting in de verschillende ontwikkel- en zoeklocaties binnen het centrum van Eindhoven mogelijk is, en hoe zich dit verhoudt tot de openbare ruimte en mobiliteit.
Uit het Ontwikkelperspectief komt naar voren dat de stad voor een verdichtingsopgave
staat. Binnen de stad is er vraag naar woningen, waaruit deze opgave voortkomt. Op
basis van de verstedelijkingsgraad worden keuzes gemaakt over de te verdichten gebieden.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in een hoogstedelijk gebied en is gelegen aan een HOV-as. Op grond
hiervan kan uit het Ontwikkelperspectief worden opgemaakt dat het hier om één van
de aangewezen plekken gaat waar de doelstelling is om de dichtheid te verhogen (te
weten van 40 woningen per hectare naar 56 woningen per hectare in 2040). Om aan deze
opgave te voldoen wordt in het plan onder andere ingezet op hoogbouw. Hiermee wordt
invulling gegeven aan de doelstelling van het Ontwikkelperspectief.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 242 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.
Het afsprakenkader geeft aan hoe de negen SGE gemeenten omgaan met de afstemming van woningbouwplannen. Het biedt kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de komende jaren. De gezamenlijke opgave is om veel en snel nieuwe woningen te bouwen en deze groei in goede banen te leiden vanuit een scherp kwaliteitsbesef. Zo wordt er een schaalsprong in de woningbouwopgave in het Stedelijk Gebied Eindhoven gemaakt. Met dit afsprakenkader wordt de kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, diversiteit en duurzaamheid hierbij gewaarborgd. Zo blijft de specifieke woon- en leefkwaliteit in deze regio, de unieke schakering van woonmilieus variërend van hoogstedelijk tot landelijk, tussen prachtige natuurlijke en recreatieve groen-blauwe landschappen oftewel de 'City of Villages' behouden.
De SGE gemeenten richten zich bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Dit is in lijn met het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Uit de inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er, op de eerder afgesproken negen majeure locaties en de twee recent aangewezen locaties De Kemmer (Oirschot) en Castiliëlaan (Eindhoven) na, geen noodzaak is voor en geen behoefte is aan nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.
Voor nieuwe uitbreidingslocaties geldt daarom nog steeds het uitgangspunt: 'Nee, tenzij…'. Uitbreiden kan alleen onder de volgende voorwaarden:
Daarnaast wordt de woningmarkt voortdurend gemonitord. Als veranderende prognoses
erop wijzen dat wel grootschalige uitbreidingslocaties nodig zijn om te voorzien in
de regionale kwalitatieve of kwantitatieve woningbehoefte (Laddertoets), zal herijking
van dit afsprakenkader nodig zijn.
Woningbouwplannen worden getoetst aan de zeven Brainport Principes om de kwaliteit
hoog te houden. Dit zijn:
Daarnaast laten de SGE gemeenten zich inspireren door de SGE-woningmarkt aquarel. Dit aquarel (voorheen 'kwadrantenbenadering') inspireert hen om met woningbouwprojecten aan te sluiten bij het karakter en de unieke kwaliteiten van het gebied. Zo creëren zij diversiteit en kwalitatieve samenhang in woonmilieus in plaats van eenheidsworst.
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie
Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK).
De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze
versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven
komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit
komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.
In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat
de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen
prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West,
Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de
realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast
het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering
van de Woondeal.
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.
De Brainport Principes zijn:
Doorwerking plangebied
De bovengenoemde Brainport Principes staan centraal bij de planvorming voor het Drukkerijkwartier.
Onderstaand wordt hier nader op in gegaan.
1. Koesteren van identiteit
Het plan maakt gebruik van het DNA van de plek. De Philips drukkerij en de bijbehorende
wederopbouwarchitectuur van het oorspronkelijke gebouw zijn als uitgangspunt genomen.
De vormgeving van de daken refereert aan de sheddaken van de fabriekshallen. Het plan
sluit aan op de omgeving qua schaal en maat en creëert nieuwe verbindingen binnen
het gebied.
2. Ruimte voor innovatie
Het plan voldoet aan de eisen voor klimaatadaptatie door o.a. het toevoegen van groen,
groene daken, gebruik van regenwater van de dakoppervlakken t.b.v. het groen op het
dek. Er wordt ingezet op deelmobiliteit.
3. Invloed voor bewoners
Gedurende de planontwikkeling zijn bewoners uit de directe omgeving betrokken bij
het plan (Samenspraak 'Maak het mee') en zijn er, naar aanleiding van wensen uit de
omgeving, ook aanpassingen gedaan (onder andere ten aanzien van de exacte locatie
van de toren en de schaduwwerking daarvan op de bestaande bouw). Na de laatste informatieavond
van juni 2021 is er structureel overleg met de omgeving geweest, onder andere over
de invulling van het (openbaar) groen, de erfafscheidingen, achterpaden en speelvoorzieningen.
Ook toekomstige bewoners (kopers) worden hier straks bij betrokken. Door het "openen"
van het gebied ontstaan gunstigere looproutes voor de huidige bewoners en meer openheid
met de omgeving.
4. Vraaggericht ontwikkelen
Het woningbouwprogramma van het plan is zeer divers, zowel in prijsklassen als in
woningtypologieën (mix van grondgebonden woningen en appartementen) en daarmee geschikt
voor een mix aan doelgroepen. Van het totale aantal woningen valt circa twee derde
in de categorie sociaal/goedkope huur tot en met middeldure koop. De vormgeving en
inrichting van de locatie zorgt ervoor dat verbindingen met de omgeving worden gelegd
en er tegelijkertijd een eigen 'buurtsfeer' wordt gecreëerd. Op de studio's in de
zuidoosthoek van het plan na beschikken alle woningen over een privé buitenruimte
in de vorm van een tuin of balkon.
5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor
Er wordt een aantrekkelijk en gevarieerde woonmilieu gecreëerd, zowel qua prijspeil
als door middel van een veelheid aan woningtypologieën in een hoge dichtheid. Het
plan biedt grondgebonden woningen (bijzonder binnen de Ring) naast appartementen in
kleinschalige blokken, maar ook in een beeldbepalende toren. Het plan legt door zijn
vormgeving/architectuur een duidelijk link naar het industriële verleden. Het woongebied
wordt autoluw ingericht door eigentijdse woonerven, met veel groen en speelmogelijkheden.
Auto's worden geparkeerd in (half-)verdiepte garages.
6. Benutting regionaal schaalniveau
Het plan is onderdeel van de stedelijke ontwikkel-as Westcorridor. Het ligt aan de
HOV-lijn en aan de Ring en op loop/fietsafstand van station Strijp S. Het plan vormt
een goede overgang van de stedelijkheid van Strijp S naar de oude dorpsstructuren
van Strijp.
7. Gezonde verstedelijking
Het plan is ontworpen met een zorgvuldig oog voor groen, klimaatadaptatie en gezondheid.
Met de autoluwe inrichting, inzet op deelauto's en weghalen van bestaande hekken ontstaat
op deze stedelijke plek meer (semi)openbare ruimte voor groen en biodiversiteit, spelen
en verblijven én ontstaat er meer fysieke verbinding met de omgeving. Het bestaande
speelterrein wordt vergroot en vergroend en daarmee een meer prominente ontmoetingsplek.
De inrichting nodigt uit om te lopen en te fietsen. Extra kansrijk met de nabijheid
van voorzieningen en openbaar vervoer.
In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep
voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk
gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met
circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort
in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen
tot 2040. In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer
35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is
vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een
uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot
2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE
tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte
groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen,
maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens
in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden
en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de
regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen
is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar
grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden
woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende
bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan
een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst)
verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije
huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor
suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote
deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk
woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan
grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden
opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen
in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte
aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan
huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners
met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid
zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig
meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven
wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten
verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar
2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie
beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag
in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven.
Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna
20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting
Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane
huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over
specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard
en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid
gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3
jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in
Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten
in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte
van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel
uit van de totale regionale woningbehoefte.
Doorwerking plangebied
Deze ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 242 woningen. Dit past binnen de
kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals bovenstaand aangegeven. Daarbij zal er
een divers woonmilieu worden gecreëerd waardoor de woningen geschikt zijn voor verschillende
doelgroepen. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied'
zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale
afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld.
De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en
wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad
en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen
de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit
binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde
woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd
ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste
inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij
ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt
de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het
is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie
van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stad
De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd,
sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad
en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing
en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke
woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven
flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand
vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben
op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens
met een hoger inkomen.
Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de
Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Verwacht wordt dat het
inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses
nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking)
draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Het streven is om tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen
de Rondweg te realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als
Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000
nieuwe woningen in de planning. Deels zijn deze projecten inmiddels gerealiseerd.
Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren
worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
De markt krijgt de ruimte om gewenste ontwikkelingen te realiseren, zonder op voorhand
aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Daartoe wordt gebruik gemaakt van
een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Van initiatiefnemers
(projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) wordt gevraagd
om in te gaan op een aantal punten zoals het marktsegment, het woonmilieu en de periode
van oplevering. Het te realiseren segment wordt onder andere in paragraaf 3.2.5 nader
toegelicht en het woonmilieu is in paragraaf 2.3 uitgewerkt. De periode van oplevering
zal afhankelijk zijn van enkele factoren, waaronder de vaststelling van onderhavig
bestemmingsplan en de doorlooptijd voor het bouwen van de woningen.
![]() |
Figuur 3.5 Kaart Woonvisie |
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:
![]() |
Figuur 3.6 Woonprogramma voor Eindhoven (percentages gelden voor de periode 2021-2022) |
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De
exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu
en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van
20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna
voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.
Doorwerking plangebied
Met onderhavige ontwikkeling worden maximaal 242 woningen gerealiseerd binnen de Rondweg
van Eindhoven. Er wordt dus voorzien in de wens om de woningcapaciteit binnen de Rondweg
te realiseren. De woningen zullen voor een gevarieerde markt worden ontwikkeld (zoals
is toegelicht als één van de speerpunten van het plan) en zullen zowel een stedelijke
vibe hebben als een rustig karakter. Daarbij wordt bestaand vastgoed getransformeerd.
Hiermee is het initiatief in lijn met de Woonvisie en het Woonprogramma.
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen
van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische
waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet
worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld
bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd
is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd
gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht.
De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de
basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische
stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische
waarden. Dit zal na inwerkingtreding van de Omgevingswet overgaan in het omgevingsplan.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens
de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart en Erfgoedverordening.
Met dit beleid wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden
door behoedzame ontwikkeling en beheer. Op 21 juni 2022 is de in 2022 geactualiseerde
archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente Eindhoven vastgesteld
door de gemeenteraad en op 29 november 2022 de geactualiseerde Erfgoedverordening.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse
tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de
geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens
zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische
bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Doorwerking plangebied
Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (2022)
De Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt
beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het
moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding
van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Binnen de bestemmingsplangrens bevinden zich op de verwachtingen- en waardenkaart
verschillende beleidscategorieën (zie onderstaande afbeeldingen); het bestemmingsplangebied
bevindt zich deels in een gebied met een hoge archeologische waarde en deels in een
gebied met een hoge archeologische verwachting, vanwege de ligging in een historische
kern. Voor terreinen met een archeologische waarde zijn bodemingrepen groter dan 50
m2, waarbij grondverstoring plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld, niet toegestaan
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Voor gebieden met een hoge archeologische
verwachting, vanwege de ligging in de historische kern, is de ondergrens 100 m2 en dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
![]() |
![]() |
Figuur 3.7 Het plangebied, met zwarte contour, en zijn nabije omgeving geprojecteerd op een uitsnede van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart (2022) |
![]() |
Figuur 3.8 Het plangebied, met zwarte contour, en zijn wijdere omgeving geprojecteerd
op een uitsnede van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart (2022) |
Archeologisch bureauonderzoek
Er is door bureau de Brug een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste
conclusies worden hieronder weergegeven. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen
naar de bijlagen.
Archeologische gespecificeerde verwachting
Op basis van de onderzochte verzamelde informatie is het mogelijk om een gespecificeerde
verwachting van archeologische gegevens voor het plangebied op te stellen.
Tijdens het Paleolithicum – Neolithicum leefde men in de omgeving van het plangebied
met name van de jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare vruchten en planten.
Gedurende de Late Prehistorie – Volle Middeleeuwen was men in de omgeving van het
plangebied afhankelijk van veeteelt en akkerbouw voor hun voedselvoorziening. Het
plangebied is in het cultuurlandschap van de vroegere gemeente Strijp gelegen en in
de directe nabijheid van het historische buurtschap Schoot. Verder worden binnen het
plangebied resten uit de Tweede Wereldoorlog verwacht in bomkraters. De kans op resten
uit de Tweede Wereldoorlog is middelhoog. In het midden van de 20ste eeuw werd het
pand van de drukkerij van Philips binnen het plangebied gerealiseerd. Dit gebouw kende
een kelder met een robuuste fundering. Vanaf 2016 hebben er sloop- en werkzaamheden
plaatsgevonden binnen het plangebied. Zo zijn de meeste vloeren, funderingen en kelders
gesloopt in 2018. Hierdoor is de verwachting dat het plangebied omstakelvrij is opgeleverd,
waardoor een lage verwachting geldt op behoudenswaardig muurwerk.
Echter, kunnen alle bovenstaande archeologische waarden naar een lage verwachting
worden bijgesteld, omdat vanwege het intensieve gebruik van het plangebied in de 20ste
eeuw als drukkerij door Philips en de latere grootschalige bodemsanering. Hierdoor
is de bodem in het te ontwikkelen gebied geroerd tot een diepte van zeker 3 m -mv.
Om deze reden is de verwachting dat de bodemopbouw van het plangebied niet meer intact
is, waardoor de kans op het aantreffen van behoudenswaardige resten uit deze periode
als laag kan worden ingeschat.
Selectieadvies
Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er theoretisch verschillende verwachtingen
binnen het plangebied gelden voor archeologische vindplaatsen. Door het intensieve
gebruik van het plangebied (door o.a. Philips) gedurende de 20ste eeuw is echter de
kans op het aantreffen van archeologische waarden zeer laag. Bovendien hebben tussen
2016-2022 sloop-/ saneringswerkzaamheden plaatsgevonden binnen het plangebied tot
een grote diepte, waardoor de kans op het aantreffen van waardevolle archeologische
resten nihil is. De planvorming heeft daardoor geen raakvlak met archeologie. Geconcludeerd
kan worden dat de archeologische verwachtingswaarde in voldoende mate is vastgesteld
en dat geen andere archeologische stappen nodig zijn. Daarom adviseert het onderzoeksbureau
het plangebied vrij te geven op het gebied van archeologie.
Selectiebesluit
Het bevoegd gezag onderschrijft de conclusie uit het onderzoek en heeft een selectiebesluit
genomen waarin is aangegeven dat het onderzoeksgebied kan worden vrijgeven worden
op het gebied van archeologie en dat het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek
niet nodig is. De in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen 'Waarde
- Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' komen te vervallen. Wel geldt er een
wettelijke meldingsplicht bij het doen van (mogelijke) archeologische toevalsvondsten
door middel van het meldingsprotocol.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld.
De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening
te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks-
en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en
waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren,
beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van
de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische
waardenkaart.
Doorwerking plangebied
Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied niet zelf, maar
de Cederlaan en de Beukenlaan (inclusief "aan de weg gerelateerde bebouwing") aangeduid
als 'historische wegenstructuur na 1900'. De Schootsestraat is tevens aangeduid als
'historische wegenstructuur voor 1900'. De historische waarde van deze wegen zal behouden
blijven aangezien deze buiten het plangebied liggen.
In figuur 3.9 zijn uitsnedes van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden- en monumentenkaart
weergegeven.
![]() |
Figuur 3.9 Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart |
![]() |
Figuur 3.10 Uitsnede gemeentelijke monumentenkaart |
Daarbij is in het bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid"
het plangebied binnen de dubbelbestemming 'Waarde- Cultuurhistorie - 2' gelegen (zie
figuur 3.11). Aan de toekenning van deze dubbelbestemming liggen meerdere onderzoeken
ten grondslag. Het onderzoek waarbij historische lijnen en structuren in kaart zijn
gebracht betreft het onderzoek 'Cultuurhistorische beschrijving en waardering radialen
Strijp, Gestel en Stratum binnen de Ring' (Henri van Abbe Stichting, 2019).
![]() |
Figuur 3.11 Uitsnede bestemmingsplan "Strijp- Gestel- en Stratum binnen de Ring en Bloemenbuurt-Zuid" |
Vanaf 1832 heeft hier een pad gelopen vanuit de Kreugelstraat, welke tussen de akkers en velden naar het zuiden liep (zie figuur 3.12). Het in dit plangebied gelegen pad wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend. Met het plan wordt een verbinding tussen de Cederlaan en de Kreugelstraat in functionele zin hersteld zodat een informele wandelverbinding weer mogelijk is. De route laat zich inspireren door de cultuurhistorische situatie maar kopieert niet. Dit omdat de aansluiting van de route aan de zuidzijde van de Cederlaan niet mogelijk is, omwille van een heldere stedenbouwkundige opzet en in verband met de aansluiting op de reeds bestaande bebouwing. Daarom is het oorspronkelijke tracé licht aangepast. De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" is niet meer overgenomen.
![]() |
![]() |
Figuur 3.12 Uitsnede kaart 'Het landschap onder de stad' (RAAP) met in oranje het historische pad vanuit de Kreugelstraat |
Conclusie
Met het plan wordt een historische padenstructuur (van begin 1832) in functionele
zin hersteld. De exacte cultuurhistorische situatie wordt niet gekopieerd, maar de
verbinding tussen de Cederlaan en Kreugelstraat die met het plan mogelijk wordt gemaakt
is wel geïnspireerd op deze padenstructuur. Als samenvattend beeld is onderstaande
afbeelding toegevoegd (Cultuurhistorische route door de jaren heen 1900-2021).
![]() |
Figuur 3.13 Cultuurhistorische route door de jaren heen 1900-2021 |
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd.
Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
Doelen die zijn vastgelegd in de visie betreffen onder andere het creëeren van meer
leef- en verblijfsruimte in de binnenstad door minder (auto)verkeer en minder geparkeerde
auto's, de verbetering van de bereikbaarheid van het verdichte centrum, verbetering
van de luchtkwaliteit en betere doorstroming op de Ring en Radialen.
Er is een memo opgesteld welke de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte beschrijft
naar aanleiding van de herontwikkeling Cederlaan. Hiertoe is de parkeerbehoefte berekend.
De memo en de parkeerberekening zijn opgenomen in de bijlagen. Hieronder wordt op
de uitkomsten ingegaan.
Verkeersgeneratie
De nieuwe functies zorgen voor extra verkeersbewegingen. Op basis van de CROW kengetallen
is de verkeersgeneratie van de huidige en toekomstige functies in beeld gebracht.
De uitgangspunten en de berekening zijn opgenomen in de bijlage. De rekenformules
van het CROW gaan uit van een minimum en maximum en hebben een behoorlijke bandbreedte.
Voor de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de minimale CROW normen.
Dit geeft het meest realistische scenario gezien de nabijheid van het centrum en hoogwaardig
openbaarvervoer verbindingen (NS, HOV) in combinatie met betaald parkeren op openbare
parkeergelegenheden in de directe omgeving. Met andere woorden veel van de interne
korte ritten zullen niet met de auto gedaan worden vanwege het betaalde parkeren in
een groot gedeelte (van het centrum en de schil) van Eindhoven, de goede (H)OV- en
langzaam verkeer verbindingen.
Uit de berekeningen blijkt dat de herontwikkeling van het plangebied 1.032 motorvoertuigbewegingen
per etmaal genereert. Aan de bestaande functies zoals deze op basis van het vigerende
bestemmingsplan zijn toegestaan (werkplaats en bijbehorende kantoorruimte), zijn 559
motorvoertuigbewegingen toe te kennen. Deze worden in mindering gebracht op de totale
verkeersproductie. De toename in verkeersbewegingen bedraagt dan 473 mvt/etmaal.
Effecten op de omgeving
De nieuwe woningen genereren iets meer motorvoertuigbewegingen dan de huidige planologische
bestemming. Weliswaar zijn de voormalige bedrijfspanden gesloopt, maar planologisch
geldt de verkeersgeneratie nog. Met andere woorden, in het huidige bestemmingsplan
mag een bedrijf met een vergelijkbare verkeersgeneratie gevestigd worden. De planlocatie
heeft twee inritten, waarbij de inrit via de Schootsestraat en de Kreugelstraat het
meest intensief gebruikt werd. De andere inrit ligt aan de Cederlaan aan de westzijde
van het perceel nabij de studentenhuisvesting.
![]() |
Figuur 3.14 Inrit Ontwikkeling Cederlaan |
Er zijn studies verricht naar de verkeersafwikkeling van en naar de nieuwe woonbuurt. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn deze onderzoeken en studies nader toegelicht. Hierbij zijn verschillende varianten onderzocht en gekozen is voor een variant waarbij, om de verkeersbelasting voor de naburige woningen op de Kreugelstraat/Schootsestraat blijvend te verminderen, de inrit op de Cederlaan de reguliere toegang voor gemotoriseerd verkeer gaat worden. De inrit aan de Kreugelstraat is bedoeld voor langzaam verkeer, calamiteiten en incidenteel voor laden/lossen en voor bijvoorbeeld verhuizingen. Deze keuze brengt met zich mee dat het gemotoriseerde verkeer vanuit de Cederlaan van en naar de woonbuurt zal rijden. Hierbij is gekeken naar 2 varianten:
Gekozen is voor de optie met een ontsluiting ter hoogte van de bestaande in-/uitrit naar het plangebied met toepassing van het 'rechts-in, rechts-uit' principe. Dit mede omdat uit de studie naar het ontsluiten van de ontwikkeling Cederlaan ter hoogte van de T-aansluiting Cederlaan – Heesakkerstraat naar voren is gekomen dat deze niet mogelijk is omdat de verliestijd voor het Hoogwaardige Openbaar Vervoer (HOV) toeneemt en er een onveilige situatie ontstaat voor het fietsverkeer. Om in het plangebied te komen zijn - komende vanuit het westen 2 routes mogelijk:
De route door de woonwijk Schoot is niet ideaal, maar vormt een acceptabel ontsluitingsalternatief.
Gelet op de huidige intensiteiten op de wegen op deze route, zijn deze passend bij
de inrichting van de weg en kunnen de wegen de beperkte extra verkeersbewegingen goed
verwerken.
Hoewel de U-bocht niet de ideale ontsluitingsvorm is, biedt het daarentegen wel een
verkeersveilig alternatief dat vandaag de dag ook al wordt toegepast door auto's richting
het naast het plangebied gelegen terrein. Kerend verkeer heeft ruim voldoende ruimte
om te kunnen keren vanwege de busbaan in het midden van de weg. Daarnaast wordt de
linksafbeweging (en keerbeweging) conflictvrij geregeld in de VRI, wat concreet betekent
dat:
Zie ook het door Goudappel opgestelde rapport hieromtrent Bijlage 1 Rapport Goudappel ontsluiting kenmerk 016311.20231027.N1.01.
Conclusie
De relatief beperkte toename van verkeer in het plangebied is goed op te vangen. Deze
toename past binnen de dynamiek van een stad als Eindhoven. Al met al kan worden gesteld
dat de voorgestelde ontsluitingswijze voor de woningbouwontwikkeling aan de Cederlaan
voor aankomend verkeer uit westelijke richting niet ideaal is. Daarentegen is deze
oplossing, gezien de stedelijke context en zeer beperkte ruimte voor de ontsluiting
op het omliggend wegennet, wel de meest verkeersveilige oplossing. Alles afwegende
leidt het wijzigen van de bestaande bestemming naar een kleine woonwijk niet tot onevenredig
negatieve gevolgen op verkeerskundig gebied voor de omgeving.
Met de realisatie van het herontwikkelingsplan, zal ook de parkeerbehoefte wijzigen.
Er is door Kwirkey door een mobiliteitsplan opgesteld voor de te realiseren ontwikkeling
inclusief de rekentool van de gemeente Eindhoven. Voor dit mobiliteitsplan en rekentool
wordt verwezen naar de bijlagen. De belangrijkste uitgangspunten en conclusies worden
hieronder weergegeven.
Locatie
De ontwikkelingslocatie is gelegen aan de Cederlaan te Eindhoven op een voormalig
bedrijfsterrein. De locatie valt binnen de zone “Schil”. De parkeernormen van de “Schil”
zijn daarom van toepassing. Het ontwikkelprogramma bestaat uit een combinatie van
grondgebonden woningen en niet-grondgebonden woningen (zie onderstaande tabel). Daarnaast
wordt een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd en vindt fietsparkeren plaats conform
de parkeernormen van de gemeente Eindhoven. Een deel van de fietsen zal parkeren in
bergingen.
Functie | aantal |
Niet-grondgebonden woningen klein (0 t/m 60 m2 bvo) | 97 |
Niet-grondgebonden woningen midden (60 tot 120 m2 bvo) | 64 |
Grondgebonden woning klein (0 tot en met 60 m2 bvo) | 9 |
Grondgebonden woning groot (> 120 m2 bvo) | 46 |
bedrijfsverzamelgebouw | 150m² |
Bestaande omliggende bebouwing met parkeervraag op delen van plangebied
De bestaande bebouwing in de omgeving (Woonbedrijf) bestaat uit 211 zelfstandige woonruimte
met campuscontract en 61 niet-zelfstandige woonruimten. De bestaande bebouwing wordt
ook meegenomen in het mobiliteitsplan. Er zijn 36 parkeerplaatsen verhuurd aan Space-S.
Deze bevinden zich op dit moment op het maaiveld parkeerterrein. Space-S huurt deze
vaste parkeerplaatsen om haar mobiliteitsplan sluitend te krijgen.
De parkeerbehoefte is op dit moment opgelost door middel van 105 maaiveld parkeerplaatsen
en twee inpandige fietsenstallingen met in totaal 342 fietsparkeerplaatsen.
Bij de parkeerbalans voor het onderhavige plangebied is met de bestaande omliggende
bebouwing en de wijze waarop deze gebruik maakt van de parkeerplaatsen in en in de
omgeving van het plangebied rekening gehouden.
STOMP
Het zogenaamde 'STOMP-principe' is van toepassing op dit project. Bij het STOMP-ontwerpprincipe
staat de auto niet langer centraal bij de inrichting van de ruimte, maar wordt eerst
uitgegaan van de voetganger (Stappen) en vervolgens de fietser (Trappen), OV en MaaS.
Als laatste wordt de privéauto meegenomen in de inrichting.
Parkeernorm
Voor dit project is het document: “Actualisatie nota parkeernormen 2019” van de gemeente
Eindhoven van toepassing. Conform de nota is er een HOV-afslag van 25% van toepassing
vanwege de ligging ten opzichte van HOV haltes in de directe nabijheid (op ca. 100m
afstand bevindt zich aan de Cederlaand een HOV-knoop).
Beoordeling kansen deelvervoer
Een station-based deelvervoer oplossing die beschikbaar is voor de ontwikkeling, bestaande
bebouwing en omliggende wijk resulteert in het beste draagvlak voor deelmobiliteit.
De garantie dat de deelmobiliteit minimaal 10 jaar blijft bestaan is te realiseren
door een verplichte bijdrage vanuit de VvE af te spreken. Deze bijdrage kan afgebouwd
worden indien gebruik van derden voldoende is.
Het project zelf lijkt op basis van de door de gemeente gehanteerde normen voldoende
draagvlak voor drie deelvoertuigen te bieden op basis van data uit 2021 (dit is exclusief
groei).
Op basis van de doelgroepen en programmering kunnen er tussen de twee en drie deelvoertuigen
worden ingezet. In de “Schil” vervangt 1 deelauto maximaal 7 parkeerplaatsen. Met
naar beneden afronden kunnen op deze manier tussen de 11 en 19 parkeerplaatsen worden
vervangen. Zonder afronden gaat het om 12 tot 21 parkeerplaatsen.
Flankerende maatregelen - Bestaande parkeervoorzieningen inzetten
Het inzetten van bestaande terreinen in de omgeving is geen optie gebleken. De parkeernota
biedt ook de mogelijkheid om straatparkeren te benutten mits er voldoende restcapaciteit
is. Er moeten hierbij diverse elementen meegenomen worden zoals maximale loopafstanden.
Op basis van het parkeeronderzoek uitgevoerd door Mobycon heeft Kwirkey inzichtelijk
gemaakt of er in een straal van 200 meter de parkeerbezetting voldoende laag is na
het inzetten van 10 parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling van onderhavig
plan. Uit het parkeerdrukonderzoek is gebleken dat de ontwikkeling gebruik kan maken
van bestaande straatparkeerplaatsen. Het zal gaan om maximaal 10 plekken.
Parkeerbehoefte – Allocatie van doelgroepen
Er vindt een allocatie van doelgroepen plaats tussen het zowel parkeren op het maaiveld
als in de garage. Ook wordt rekening gehouden met wensen van de ontwikkelaar aangezien
er een splitsing tussen openbaar en niet-openbaar is aangebracht in de parkeergarage.
Er wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
In totaal heeft de parkeergarage 149 parkeerplaatsen (waarvan 79 bewonerparkeerplaatsen)
en op maaiveld is ruimte voor 61 parkeerplaatsen. In totaal zijn er dus 210 parkeerplaatsen
beschikbaar. De parkeerplaatsen voldoen hierbij aan de NEN 2443.
Beheersmaatregel bewoners- en openbare garage
De bewonersgarage bestaat uit 79 parkeerplaatsen. In overeenstemming met de parkeerbalans
die rekening houdt met allocatie van doelgroepen, bevindt de maatgevende piek zich
op een weekdag nacht waarnbij op dat moment een berekend tekort van 31 parkeerplaatsen
ontstaat. De openbare parkeergarage (149 parkeerplaatsen minus 79 parkeerplaatsen)
kent 70 parkeerplaatsen. De openbare parkeergarage heeft voldoende restcapaciteit
om het tekort van de bewonersparkeerplaatsen op te vangen. Het project introduceert
een beheersmaatregel om het tekort in de bewoners/stallingsparkeergarage (niet-openbaar)
op te lossen.
Beheersmaatregel bewoners/stallingsparkeergarage
De bewoners van de kleine (0-60m²) grond- en niet-grondgebonden woningen hebben bordjes
("gereserveerd") op de parkeerplaatsen staan waarop aangegeven wordt dat deze plaatsen
alleen door deze gebruikers gebruikt mogen worden. De bordjes van de kleine (0-60m²)
grond- en niet-grondgebonden woningen zijn niet gekoppeld aan een specifiek huishouden/voertuig.
Iedereen in deze groep met een parkeerrecht mag zijn voertuig hier parkeren. Zodra
de stallingsgarage vol is voor de kleine appartementen, stallen de bewoners van de
kleine appartementen het voertuig in de openbare garage.
De overige bewonersparkeerplaatsen zijn wel persoons/voertuig gebonden en bevatten
een bordje met “gereserveerd plus huisnummer en/of kenteken”. In de gebruiksvoorwaarden
van de garage zal rekening gehouden worden met dit regime. In totaal zullen 31 parkeerplaatsen
in het openbare deel aangewend worden voor deze doelgroep zodra de bewonersgarage
vol staat. Naar de bewoners zal gecommuniceerd worden dat zij eerst in de bewonersgarage
parkeren alvorens in het openbare deel. In de vervolgfases wordt onderzocht hoe en
of het nodig is om maatregelen te nemen die zoekverkeer door bewoners verminderen.
Parkeren - maaiveld & space-S
De bewoners en bezoekers van de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte parkeren
op het maaiveld. Daarnaast worden de 36 parkeerplaatsen van Space-S op basis van beschikbaarheid
verdeeld tussen het maaiveld en de parkeergarage. De gebruikers van Space-S krijgen
hierbij een vaste parkeerplaats waarmee in de openbare garage geparkeerd kan worden
of op maaiveld.
Deelvervoer
De deelauto's worden in het openbare deel van de parkeergarage op eigen terrein gepositioneerd.
Met de inzet van 3 deelvoertuigen voor bewoners daalt de maatgevende piek met 19 minus
3 parkeerplaatsen voor de deelvoertuigen.
Inzet van openbare parkeerplaatsen
Het inzetten van bestaande parkeerterreinen is voor de planlocatie niet mogelijk.
Wel is er voldoende capaciteit bij het straatparkeren beschikbaar op basis van de
parkeerdrukmeting. De ontwikkeling Drukkerijkwartier gebruikt 10 straatparkeerplaatsen
om aan haar mobiliteitsbehoefte te voldoen.
90% bezetting toets
Met het plan vindt aanpassing aan de bestaande parkeervoorzieningen aan de westzijde
van het plangebied plaats. Bekeken is in hoeverre het plan effect heeft op de beschikbare
parkeercapaciteit van de functies die nu gebruik maken van dit parkeerterrein. Wanneer
voor de zelfstandige en onzelfstandige kamers van Woonbedrijf (studentencomplex) de
parkeernormen van 2019 toegepast worden en er daarbij aangetoond kan worden dat de
bezetting van het parkeerterrein voldoende laag is, zal geen sprake zijn van een onevenredige
beperking aan beschikbare capaciteit. Met voldoende laag wordt bedoeld max 90% bezetting
in de nieuwe situatie. In de nieuwe situatie is het maaiveldparkeren teruggebracht
tot 61 parkeerplaatsen en is er een parkeergarage toegevoegd aan het areaal. Deze
90% bezettingstoets is uitgevoerd door de werkelijk gemeten aantallen voertuigen opgenomen
voor Space-S en voor de bestaande bebouwing (studentencomplex) te hanteren aangevuld
met de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling 'Drukkerijkwartier', die met onderhavig
bestemmingsplan mogelijk gemaakt is.
Parkeerbalans
De parkeerbalans is aangepast aan de hand van de hierboven omschreven nuances en bijstellingen
(zie onderstaande tabel). Er is in de parkeerbalans onderscheid gemaakt tussen de
verschillende parkeervoorzieningen: parkeergarage bewoners, parkeergarage openbaar
en parkeren maaiveld.
Bij de aangepaste parkeerbalans behoren enkele aandachtspunten. Zo zijn de de aanwezigheidspercentages
voor Space-S, de niet-grondgebonden woningen 60-120m² en grondgebonden woningen groot
op 100% gezet. Deze hebben vaste parkeerplaatsen gekregen.
Ten tweede laat het laatste deel van de aangepaste parkeerbalans zien dat de bezettingspercentages
op basis van de parkeertellingen beneden de 90% blijven, waarmee het verantwoord is
te kunnen werken met de nieuwe parkeernormen (2019) voor het berekenen van de parkeerbehoefte
voor bestaande bebouwing en de inzet van 10 bestaande straatparkeerplaatsen ten behoeve
van onderhavig plan.
Ten derde vervangt het deelvervoer maximaal 19 plaatsen minus 3 plekken voor de deelauto's
= 16 parkeerplaatsen.
Op basis van de gehanteerde uitgangspunten en toe te passen flankerende maatregelen
zoals hierboven toegelicht, ontstaat een sluitende parkeerbalans (zie regel 'parkeerbalans
na flankerende maatregelen' in onderstaande figuur).
![]() |
![]() |
|
Figuur 3.15 Aangepaste parkeerbalans en werkelijke bezetting parkeerplaatsen (Bron: Kwirkey, mei 2023) |
Fiets - fietsparkeerbehoefte
Het aantal fietsparkeerplaatsen is berekend conform het document “Actualisatie nota
parkeernormen (2019)” van de gemeente Eindhoven (zie onderstaande tabel). De berekening
op basis van de normen van de gemeente Eindhoven resulteert in een behoefte van 979
fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein opgelost moet worden conform de eisen van
de gemeente. Deze zijn opgenomen in het document: “Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen
opgesteld (vastgesteld april 2021)”. Met eigen terrein wordt de bestaande bebouwing
(zelfstandige en onzelfstandige kamers) bedoeld en de nieuwe ontwikkeling.
![]() |
|
Figuur 3.16 Parkeerbalans fietsparkeren (Bron: Kwirkey, mei 2023) |
Er zijn tussen de projectontwikkelaar en de gemeente de volgende afspraken gemaakt over de fiets met betrekking tot de nieuw te realiseren bebouwing:
De projectontwikkelaar realiseert minimaal 44 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers
op maaiveld. Dit vindt in zijn geheel plaats op eigen terrein. Met eigen terrein wordt
in dit geval bedoeld het eigen terrein van de nieuwe ontwikkeling Dit sluit aan bij
de verwachte stallingsvraag voor bezoekers. De bezoekers van het bestaande studentencomplex
parkeren in de bestaande inpandige stalling van het studentencomplex.
De 194 fietsparkeerplaatsen voor woningen kleiner of gelijk aan 60 m² (ontwikkellocatie)
en de 3 fietsparkeerplaatsen voor het bedrijfsverzamelgebouw zijn inpandig in de garage
opgelost waarbij er ruimte wordt gereserveerd voor 25% buitenmodel en 5% buitenmodel
XL-fietsen.
De 272 fietsbehoefte vanuit de bewoners voor de bestaande bebouwing bestaande uit
de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte is opgelost doormiddel van de inzet van
de twee bestaande inpandige fietsenstallingen met in totaal 342 fietsparkeerplaatsen.
De bezoekers van de zelfstandige en onzelfstandige woonruimte parkeren ook in deze
stalling. De totale vraag naar fietsparkeren voor deze doelgroep is (272 fietsen+
54,4 fiets parkeerplaatsen voor bezoekers) 326,4 (afgerond 327). Het beschikbare aantal
fietsparkeerplaatsen is op basis van de plattegrond 342 en hiermee wordt ruimschoots
voldaan aan de opgave.
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders
beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe
betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van
de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming
en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het
groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie
hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen
bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen
voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds.
De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling
te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen
van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart
met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie
tot groen. Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood
beeldbepalend'.
Doorwerking plangebied
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit
('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het
beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit.
Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere
groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen
aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding
van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als groenarme buurt.
Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen inrichten en het open maken van
de openbare ruimte. Een zo groen mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast
een prettige en klimaatadaptieve inrichting, als vertaling gezien van het omliggend
landschap. Hierbij gaat het zowel om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen
de woningen en gebouwen zelf. Middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd
dat per woning 8 m2 aan groenvoorzieningen wordt gerealiseerd.
Ook wordt gedacht aan het cadeau geven van een boom per woning. Dit vergroot niet
alleen de landschappelijke waarde van het gebied, maar zet ook de trend voor vergroening
van de tuinen. Tot slot wordt de bebouwing aan de Cederlaan iets teruggetrokken van
de rooilijn om een groene buffer aan de voorkant van het plangebied te creëren.
Trefpunt Groen Eindhoven (een adviserende partij voor wat betreft natuur, milieu en
duurzaamheid) heeft schriftelijk reactie op het plan gegeven. Deze reactie was grotendeels
positief. Het beplantingsplan, de nauwe samenwerking met een ecoloog, de vergroeningsopgave
en het autoluwe karakter van het plan werden positief beoordeeld. Enkele adviezen
werden meegegeven. Het gaat onder andere om architectonische aanpassingen ten behoeve
van groen (zoals een groen trappenhuis), het aanleggen van een tuin op de ondergondse
parkeergarage en de samenwerking met bewoners. Deze adviezen worden meegenomen in
de verdere uitwerking van het plan.
Tot slot wordt het mogelijk gemaakt om stadslandbouw toe te passen bovenop het appartementencomplex
gesitueerd aan de Cederlaan. Middels standslandbouw wordt extra groen (eventueel in
kassen) toegevoegd aan het plangebied.
![]() |
Figuur 3.17 Ruimtelijke Strategieënkaart |
De raad van de gemeente Eindhoven heeft in mei 20121 de Verordening bomen 2021 vastgesteld.
Onderdeel van de verordening bomen is de Groenkaart (onderstaand toegelicht). Deze
Groenkaart is ter informatie, de Verordening Bomen 2021 is samen met de bijbehorende
nadere regels compensatieplicht leidend beleid.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek.
Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij
een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan
de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de
gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand
dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de
gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere
belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen
in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische
kaart met daarop aangegeven welke gebieden behoren tot de groenstructuur, tot groenarme
gebieden, tot het centrumgebied, de bebouwde komgrens Wet natuurbescherming en welke
(particuliere) percelen groter zijn dan 250 m2.
Nadere regels compensatieplicht
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels compensatieplicht. In deze regels is
uitgewerkt in welke gevallen een compensatieplicht geldt (zo geldt bijvoorbeeld een
compensatieplicht bij bouwplannen en civieltechnische werkzaamheden). Daarnaast zijn
ook regels gesteld voor de hoogte van de compensatie en de uitvoering hiervan.
In navolgende paragraaf wordt beschreven hoe er met de bestaande bomen binnen het
plangebied wordt omgegaan en welke wijze van compensatie plaatsvindt.
Om in beeld te krijgen wat de invloed van de geplande werkzaamheden op de bomen binnen en in de directe omgeving van het plangebied is, is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Op navolgende afbeelding zijn de aanwezige bomen binnen en buiten het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 3.18 Bomen binnen en buiten het plangebied |
In het voorgenomen plan wordt uitgegaan van behoud van 9 bomen binnen de invloedssfeer
van de ontwikkeling. Tijdens de ontwikkelingsfase zijn voor 7 van deze bomen ingrijpende
maatregelen noodzakelijk voor duurzame handhaving. Voor de 3 niet te behouden bomen
wordt binnen het huidige ontwerp gekeken naar alternatieven om de bomen in te passen.
Voor deze bomen geldt op voorhand dat duurzame handhaving in het huidige ontwerp niet
mogelijk is door onoplosbare knelpunten.
Ruimtelijk beslag
Zonder aanpassing van het ontwerp wordt er ruimtelijk beslag gelegd op 3 bomen. Dit
betreft bomen 7, 8 en 9. Deze bomen vallen volledig of grotendeels in het bouwvlak
van de hoogbouw ten zuidwesten van het plangebied en in dit kader is binnen het huidige
ontwerp duurzame handhaving uitgesloten.
Specifieke maatregelen
Aangeraden wordt om de locatie van de nieuw te plaatsen woningen uit te zetten en
in beraad met een boomtechnisch toezichthouder ter plekke te beoordelen waar en tot
hoe ver de kronen moeten worden ingenomen.
Beperkte maatregelen
Voor boom 11 is het op dit moment lastig te bepalen wat de exacte gevolgen zullen
zijn van de werkzaamheden. Verdichting van de ondergrond door langsrijden van (bouw-)verkeer
en mogelijk schade aan de boomkroon vanwege de standplaats van de boom en kroonontwikkeling
zijn reële risico’s voor deze boom. Mocht in deze situatie bouwverkeer noodzakelijk
blijken nabij de boom dan wordt aangeraden om rijplaten te plaatsen zodat verdichting
van de bodem zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook kan in overleg met de boomtechnisch
toezichthouder geraadpleegd worden om mogelijk een enkele tak in te nemen, mocht dit
noodzakelijk blijken.
Boom 10 staat in de tuin van derden buiten het plangebied. Op dit moment is lastig
in te schatten hoe de rand van het plangebied zal worden ingericht. Om schade aan
de boom te voorkomen wordt op deze locatie afgeraden om een erfafscheiding of iets
dergelijks te funderen of tot boven de onderkant van de boomkroon te laten reiken.
Paalfunderingen kunnen worden uitgevoerd, voor bijvoorbeeld een hekwerk of schutting.
Advies en randvoorwaarden
Bij werken binnen de kwetsbare zone van de te handhaven bomen (kroonprojectie + 1,5m)
Bronbemaling
Bronbemaling, indien nodig, kan doorgang vinden buiten de bladhoudende periode. De
bladhoudende periode loopt globaal van maart tot november. Wanneer bronbemaling wordt
toegepast gedurende de bladhoudende periode zijn negatieve effecten op de duurzame
handhaving van de bomen niet uit te sluiten. In dat geval zal een gericht monitorings-
en watergiftplan moeten worden opgesteld, dat getoetst moet zijn door een gecertificeerd
European Tree Technician.
Uitvoering
De aannemer is verantwoordelijk voor het behoud van de kwaliteit van de bomen en de
kwaliteit van de groeiplaats van de bomen gedurende de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
De aannemer verzorgt de boombescherming zoals aangegeven in deze BEA. Voor boomtechnische
ondersteuning is samenwerking met een boomtechnisch toezichthouder benodigd. De boom
technisch toezichthouder dient over voldoende vakkennis te beschikken (European Tree
Worker of European Tree Technician). In de bouwkeet wordt een bomenposter opgehangen
met algemene regels ter bescherming van bomen (zie, Bijlage IV). Extra maatregelen
als gevolg van de werkzaamheden zijn mogelijk benodigd. Deze maatregelen kunnen bestaan
uit het toepassen van rijplaten om schade aan de groeiplaats van bomen te voorkomen,
of snoeien van wortels en/of takken onder begeleiding van een boomtechnisch toezichthouder.
Met inachtneming van bovenstaand advies wordt schade aan de bomen door toedoen van
de werkzaamheden met betrekking tot het bouwplan voorkomen.
Reeds gekapte bomen
In het kader van de sanering van het plangebied is het noodzakelijk geweest om een
viertal volwassen beukenbomen te kappen (nrs. 1 t/m 4 in de Bomen Effect Analyse)
en daarnaast de dode boom nr. 5 te verwijderen. Met de gemeente is overeengekomen
dat de partij verantwoordelijk voor de kap een bedrag in het Bomen Compensatie Fonds
stort. De gemeente heeft de toezegging gedaan richting omwonenden om dit bedrag te
besteden aan het vergroenen van de directe omgeving van het plangebied. Daarbij dient
samen met de directe buren een groenplan voor nieuwe groenaanplant te worden opgesteld.
Dit groenplan wordt meegenomen als onderdeel van het inrichtingsplan van het project.
Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels
voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat
minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig
dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam
van de woonkamer. Daarnaast volgt dat in de periode van 21 maart t/m 21 september
minimaal 2 uur zonlicht op enig punt in de achtertuin of op het balkon (niet zijnde
een inpandig balkon of loggia) aanwezig dient te zijn. Zonlicht in de tuin of het
balkon mag in de nieuwe situatie in tijdsduur niet meer dan 50% verminderen ten opzichte
van de bestaande situatie.
De positie van de gebouwen binnen het Drukkerijkwartier is afgestemd op de woonfuncties
van de naastgelegen buurten van Oud-Strijp, de Kreugelstraat, de Schootsestraat en
het naastgelegen studentencomplex. Oud-Strijp ligt aan de overzijde van de Cederlaan
ten zuidoosten van het kwartier en ondervindt door deze oriëntatie geen belemmering
in de bezonning. Doordat de hogere bebouwing zich met name in de uiterste zuidwestelijke
hoek van het kwartier bevindt bestaat er ook geen belemmering in de bezonning van
de woningen van de naastgelegen Kreugelstraat en Schootsestraat. Tot het naastgelegen
studentencomplex wordt voldoende afstand bewaard om ook hier mogelijke belemmering
te voorkomen. Dit blijkt uit de bezonningstudie. Deze is in de bijlagen opgenomen.
De bezonningsstudie laat zien dat er nauwelijks tot geen schaduw valt buiten het Drukkerijkwartier.
Binnen het kwartier ligt de aaneenschakeling van pleintjes bovendien goed in de zon.
Dit komt de belevingswaarde van de openbare ruimte ten goede. Hiermee wordt voldaan
aan de uitgangspunten van de beleidsregel.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld
gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r.
geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in
op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke
gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht
(onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht
houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen.
Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief.
Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde
van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel
voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
van belang. Het gaat daarbij om:
Stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject
in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval,
waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen
van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
De ontwikkeling van maximaal 242 woningen is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling
zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder
de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college
van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldings-notitie moet beoordelen
en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf
7.6 Wet milieubeheer.
Voor dit plan is een (vormvrije) m.e.r. beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie
maakt als bijlage onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat er geen
significante (nadelige) milieueffecten te verwachten zijn. Er hoeft dan ook geen volledige
milieueffectrapportage doorlopen te worden ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen
in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding
moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder
de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand
wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie
2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien
van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen
andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct
langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden
afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q.
bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie
is direct afgeleid van de grootste afstand.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een
gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast
woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden
die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen zijn de milieubelastende functies in
de omgeving bepaald. De milieubelastende functies en de bijbehorende richtafstanden
zijn weergegeven op afbeelding 4.1. De richtafstanden behorende bij de milieubelastende
zijn toegelicht in tabel 4.1. Hierbij is uitgegaan van het omgevingstype 'rustig woongebiedfuncties'.
![]() |
Figuur 4.1 Bestemmingen met milieu contouren |
![]() |
Tabel 4.1 Richtafstanden milieubelastende functies omgeving |
Het plangebied ligt binnen de richtafstanden voor het aspect geluid van de winkels
aan Schootsestraat 26 en Schootsestraat 54 en de kapsalon aan Cederlaan 2a. Het geluid
afkomstig van de winkels en kapsalon zal geen belemmering vormen voor het plan. De
beoogde woningbouw vindt plaats aan de achterzijde van deze panden. De panden zelf
hebben geen relevante geluiduitstraling, zeker niet naar de achterzijde. Verder is
geen sprake van relevante geluidbronnen, zoals voertuigbewegingen of parkeren, omdat
deze activiteiten in de openbare ruimte (buiten de inrichtingsgrenzen) plaatsvinden.
Ten slotte zullen woningen binnen het plangebied op enige afstand van deze functies
worden gerealiseerd. Bestaande woningen liggen dichterbij, of zelfs aanpandig aan
deze functies. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat
en dat de winkels en kapsalon niet in hun belangen worden geschaad.
Planologisch gezien zijn er ter plaatse van de Schootsestraat 26, Schootsestraat 54
en aan de Cederlaan 2a bedrijven toegestaan t/m de milieucategorie 2. Dergelijke bedrijven
hebben doorgaans een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen. Ook bedrijven
die zich in de toekomst op deze adressen willen vestigen, zullen echter met de reeds
direct aangrenzende woonpercelen rekening moeten houden. De nieuw te realiseren woningen
die middels onderhavig bestemmingsplan gerealiseerd worden zullen daarmee ook toekomstige
bedrijvigheid niet in toenemende mate belemmeren, daar de bestaande woningen reeds
maatgevend zijn.
Het plangebied ligt ook binnen de richtafstanden voor het aspect geluid van de warmtekrachtcentrale
aan Beukenlaan 2a. Deze inrichting is een ‘grote lawaaimaker’ zoals bedoeld in onderdeel
D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Voor deze inrichting moet in het bestemmingsplan
een geluidzone worden vastgelegd. De geluidzone is weergegeven op afbeelding 4.2.
![]() |
Figuur 4.2 Geluidzone Beukenlaan 2a |
Het plangebied ligt buiten de geluidzone van de warmtekrachtcentrale. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat de warmtekrachtcentrale niet in haar belangen wordt geschaad.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer
en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai
en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een
aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade
te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen
met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de
Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij
de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt
is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van
een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige
bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en
maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre
bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen
te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging
van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Op basis
van de resultaten van het akoestisch onderzoek worden onderstaande conclusies getrokken.
Het plangebied valt binnen de zone van de Beukenlaan (70/50 km/uur), de Cederlaan
(50 km/u), de Kastanjelaan (50 km/u), de Noord Brabantlaan (50 km/u) en de Koenraadlaan
(50 km/u). In de directe omgeving zijn verder een aantal wegen binnen de 30 km/uur
zone gelegen. Deze wegen zijn alleen meegenomen in het kader van de cumulatieve geluidbelasting.
Beukenlaan
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 51 dB ter plaatse van de meest noordelijke
woning aan de Kreugelstraat (2e etage). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op
vierbeoordelingspunten overschreden (meerdere hoogtes). De hoogst toelaatbare geluidbelasting
van 63 dB wordt nergens overschreden. Omdat niet overal aan de voorkeursgrenswaarde
wordt voldaan zijn in het onderzoek maatregelen beschouwd.
Cederlaan
De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 61 dB ter plaatse van de appartementen
in het meest zuidoostelijke blok in het plangebied (1e en 2e etage). De voorkeursgrenswaarde
van 48 dB wordt op zestien beoordelingspunten overschreden (meerdere hoogtes). De
hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt nergens overschreden. Omdat niet
overal aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan zijn in het onderzoek maatregelen
beschouwd.
Overige getoetste straten
De hoogst berekende waardes afkomstig van de Kastanjelaan, Noord Brabantlaan en de
Koenraadlaan bedragen respectievelijk 47, 48 en 27 dB. De voorkeursgrenswaarde van
48 dB wordt nergens overschreden. Het verlenen van een hogere waarde voor de deze
straten is niet aan de orde.
Hogere waarden
Hogere waardes zijn nodig voor de Beukenlaan en voor de Cederlaan. De berekende geluidbelasting
bedraagt respectievelijk maximaal 51 en 61 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht,
zie hiervoor het onderzoek. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht
mits er in het kader van het gemeentelijk beleid een oplossing wordt gevonden voor
geluidsbelasting van de Cederlaan op de appartementen direct aan de Cederlaan in de
meest zuidoostelijke hoek van plangebied.
In de verdere uitwerking van het ontwerp zal rekening worden gehouden met bovenstaande.
Constructies als een serre vormen een mogelijkheid, maar ook het plaatsen van een
glazen wand voor bepaalde raamopeningen.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB voor de wonigen in de zuidoostelijke
hoek van het plangebied. De vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt maximaal
66 – 33 = 33 dB. Het zal nodig zijn nader onderzoek te doen naar de geluidwering van
de gevels.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit voor de gewenste wooneenheden wordt geclassificeerd als ‘zeer goed’
tot ‘zeer slecht’. Op basis van de toelichting in het akoestisch onderzoek kan gesteld
worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat
ter plaatse van de wooneenheden niet in de weg staat.
Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' staat het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan
niet in de weg. Daar waar hogere waarden dienen te worden vastgesteld, vindt separate
besluitvorming gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure plaats. Aangezien in onderhavige
situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend
onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van
de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is
vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit
de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte.
De juridische kaders voor het aspect 'luchtkwaliteit' zullen in de navolgende paragrafen (4.4.1 tot en met 4.4.4) worden toegelicht. In paragraaf 4.4.5 wordt nader ingegaan op de doorwerking van deze kaders naar het plan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over
luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van
de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het
Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om
de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe
gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden
gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling
tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen
doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit
worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide
(NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende
deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting
van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek
uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16
van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke
ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige
bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties
voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid
voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken.
Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een
'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van
300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand
van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige
bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om
alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen
en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw
en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen
en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking
gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld).
Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en
ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter
van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen
300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Invloed initiatief op luchtkwaliteit
Onderbouwd moet worden dat het plan onder de Regeling NIBM valt. Er is blijkens deze
regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie,
in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat,
dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling,
netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. Het plan voorziet in maximaal 242 woningen
en blijft ruimschoots onder de norm zoals vastgelegd in de Regeling NIBM. Een luchtkwaliteitsonderzoek
wordt niet noodzakelijk geacht.
Invloed luchtkwaliteit op initiatief
Naast de invloed van het toekomstige verkeer op de luchtkwaliteit, moet ook gekeken
worden naar de huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op basis van
achtergrondwaarden kan achterhaald worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat
bij de nieuwe woningen. De achtergrondwaarden ter plaatse van de dichtstbijzijnde
meetpunten (aan de Cederlaan en Beukenlaan) zijn middels de NSL-monitoringstool achterhaald
(NSL: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit achterhaald.
# | Id | NO2 ug/m3 | PM10 ug/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ug/m3 | ||||
1 | 30767 | 24.7 | 20.0 | 7.7 | 12.5 | ||||
2 | 30766 | 23.5 | 19.7 | 7.4 | 12.2 | ||||
3 | 30765 | 23.9 | 19.8 | 7.5 | 12.3 | ||||
4 | 31147 | 27.4 | 20.7 | 8.4 | 12.5 | ||||
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
Tabel 4.2 Achtergrondwaarden dichtsbijzijnde meetpunten
Uit de tabel kan geconcludeerd worden dat de achtergrondwaarden met betrekking tot
stikstof en fijnstof (ruim) onder de normen liggen. Om deze reden kan worden gezegd
dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat (in het kader van luchtkwaliteit)
ter plaatse van de toekomstige woningen.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van
calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving
van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen).
Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten
met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door
de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende
risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een
beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid.
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004).
Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt;
april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt
tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Inrichtingen
Beukenlaan 2a, Gasdrukregel- en meetstation warmtekrachtcentrale Eindhoven
Dit gasdrukregel- en meetstation valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.
Het betreft een station type C, t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas.
De veiligheidsafstand bedraagt 15 meter. Het plangebied ligt echter op 200 meter en
het invloedsgebied reikt dan ook niet over het plangebied.
Zwaanstraat 1, opslag boortrichloride en opslag zeer giftige vloeistoffen
De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van boortrichloride bedraagt 100 liter.
De veiligheidsafstand bedraagt 5 meter. Het invloedsgebied van 60 meter reikt niet
over het plangebied. De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van zeer giftige
vloeistoffen bedraagt 238 liter. De veiligheidsafstand bedraagt 40 meter. Het invloedsgebied
van maximaal 540 meter reikt niet over het plangebied, aangezien de inrichting zich
op een afstand van 600 meter bevindt.
Kastanjelaan 400, opslag zoutzuur en natronloog
De waterinhoud van het reservoir voor de opslag van zoutzuur en natronloog bedraagt
6.000 liter (per tank). De veiligheidsafstanden overschrijden de eigen inrichtingsgrens
niet. Het invloedsgebied van 114 meter reikt niet over het plangebied. Het plangebied
ligt namelijk op een afstand van 400 meter.
Transport
Rijksweg A2/N2
Op een afstand van 1.500 meter van het plangebied ligt de Rijksweg A2 / N2, wegvak
B106. De maatgevende stofcategorie die vervoerd wordt over dit wegvak is GT4 / GT5
met een invloedsgebied van > 4.000 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied,
maar buiten de veiligheidsafstand van 200 meter. Het vervoer van gevaarlijke stoffen
over de A2 vormt geen belemmering voor het plan. Wel moet een beperkte verantwoording
van het groepsrisico plaatsvinden en een advies door de veiligheidsregio worden afgegeven.
Spoorlijn Boxtel - Eindhoven
Op een afstand van 500 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Boxtel - Eindhoven.
De maatgevende stofcategorie die vervoerd wordt over dit wegvak is B2 met een invloedsgebied
van 995 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied, maar buiten de veiligheidsafstand
van 200 meter. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de het spoor vormt geen belemmering
voor het plan. Wel moet een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden
en een advies door de veiligheidsregio worden afgegeven.
Buisleidingen
Op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied ligt een hogedruk ardgasleiding
van I&M transport. De eigenschappen van de leiding zijn weergegeven in tabel 4.2.
Leiding | Diameter (inch) | Druk (bar) | Afstand PR (meter) | Afstand GR* (meter) | ||||
Hogedruk aardgasleiding Z-519-01 | 6,61 | 40,00 | < 120 | 120 | ||||
* Invloedsgebied voor de berekening van het groepsrisico | ||||||||
Tabel 4.3 Eigenschappen buisleiding |
Er is geen sprake van een knelpunt wat betreft het plaatsgebonden risico of het groepsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot risicobronnen in de omgeving zal een toename van personendichtheden
niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing
van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief
uitgevoerd. De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden
van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals
gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed
op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met
gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen
aan de bron zijn daarom niet realistisch.
Bestrijdbaarheid
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking
van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de
ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas en vloeistof is het bepalende scenario. In geval
van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar
zijn tegen de indringing van toxisch gas of vloeistof en de tijdsduur dat deze bouwwerken
worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Het bouwwerk is goed geïsoleerd, waardoor
het een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk
is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen
zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit
gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als
onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het aspect 'Externe Veiligheid' vormt
geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De gemeente Eindhoven is zich bewust van de toenemende urgentie van het aanpakken
van de opwarming van de aarde en de daarmee gepaard gaande klimaatverandering. Achteroverleunen
en het over ons heen laten komen is dan ook geen optie. Eindhoven neemt haar lokale
verantwoordelijkheid en is vastberaden om haar bijdrage te leveren aan het bereiken
van de mondiale klimaatdoelen. De gemeenteraad van Eindhoven heeft op 23 februari
2016 de klimaatverordening aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat burgemeester
& wethouders elke 5 jaar een klimaatplan opstellen. De taakstelling is het verminderen
van de CO2-uitstoot van de stad met 55% in 2030 en 95% in 2050 ten opzichte van de
uitstoot in 1990. Eindhoven staat samen met het Rijk, Europa, de hele wereld voor
een grote uitdaging om de impact van klimaatverandering en de opwarming van de aarde
te beperken.
Eindhoven stoot sinds 2015 elk jaar minder CO2 uit en de productie duurzame energie
van onder andere zonnepanelen in Eindhoven is sinds 2018 flink gestegen. Naar verwachting
reduceren we 150.000 ton CO2 in de periode 2015-2020. Daarbij hebben we dus nog geen
rekening gehouden met het effect van corona op de emissiecijfers. 150.000 ton CO2
is meer dan de verwachting van 115.350 tonCO2-reductie uit het klimaatplan 2016-2020.
Maar met deze reductie ligt de CO2-uitstoot in 2020 naar verwachting nog altijd boven
de uitstoot van 1990. Om de reductiedoelstelling te halen is het nodig om minstens
3x zoveel CO2 te reduceren dan we de afgelopen jaren lieten zien. Een opgave om tussen
de 450.000 en 500.000 ton CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 2020. Om dit te
bereiken is samenwerking en inzet van inwoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheden
nodig. Concrete doelstellingen betreffen het terugdringen van CO2 en het stimuleren
van de circulaire economie.
Terugdringen directe CO2
De taakstelling is het verminderen van de CO2-uitstoot van de stad met 55% in 2030
en 95% in 2050 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Dit betekent dat we de komende
30 jaar elke woning, elk bedrijf, elke school, elk ziekenhuis, elk vervoermiddel in
Eindhoven verduurzamen. In deze lange termijndoelen is te zien dat Eindhoven voor
een grote uitdaging staat. Eindhoven stoot sinds 2015 elk jaar minder CO2 uit en de
productie duurzame energie van onder andere zonnepanelen in Eindhoven is sinds 2018
flink gestegen. Maar uit de klimaatbegroting 2021 blijkt dat de totale CO2-uitstoot
in 2018 nog boven de uitstoot in 1990 lag. Om de reductiedoelstelling te halen is
het nodig om minstens 3x zoveel CO2 te reduceren dan we de afgelopen jaren lieten
zien. In dat kader is de concrete doelstelling voor dit klimaatplan 2021-2025 vermindering
van de CO2-emissie met minimaal 250.000 ton CO2 te bereiken in 2025. Als gemeentelijke
organisatie willen we daarbij het goede voorbeeld geven en daarom in 2025 100% uitstoot
vrij en duurzaam zijn.
Stimuleren circulaire economie
Duurzame materialen zijn (grond)stoffen, materialen en producten die geen negatieve
effecten op mens en milieu hebben, niet bij winning of productie, niet bij transport
of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. Met circulaire economie
sluiten we aan bij de doelstellingen uit het rijksbrede programma circulaire economie.
Onze ambitie is om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken. Door producten,
materialen en spullen te hergebruiken hoeven er tenslotte geen nieuwe producten gemaakt
te worden waardoor er ook minder afval verwerkt hoeft te worden. Door bij het ontwerpen
van producten, gebouwen en openbare ruimte rekening te houden met hergebruik van materialen,
hebben we een kleinere impact op de (indirecte) CO2-uitstoot elders. Door lokaal te
verwerken en hergebruiken besparen we transport, houden we waardevolle materialen
binnen onze eigen economie en stimuleren we werkgelegenheid in onze eigen stad. Niet
alleen bij het ontwerpen maar ook bij de fysieke uitvoering van de projecten geldt
dezelfde opgave. We willen leren, bouwen en bevragen, ontwikkelen en veranderen naar
een circulaire economie samen met de Klimaatbeweging en The New Block. Daarnaast stimuleren
wij circulariteit als onderdeel van ons maatschappelijk verantwoord inkopen. De taak
om CO2 te reduceren is niet alleen weggelegd voor de gemeente Eindhoven. Het is een
opgave die alleen haalbaar is als we samen optrekken met andere overheden zoals gemeente,
provincie, het Rijk en Europa. Door met elkaar in gesprek te gaan, krachten te bundelen
en kansen efficiënt te benutten, ontstaat er een dynamiek waarin inwoners, bedrijven,
overheden én het milieu samen profiteren van het verduurzamen van onze maatschappij.
Dit klimaatplan richt zich op waar de gemeente Eindhoven invloed op heeft en impact
kan maken en op het actief betrekken van andere overheden, bewoners, bedrijven en
kennisinstellingen om hun bijdrage te leveren.
Naast het Klimaatplan geldt ook de beleidsvisie 'Eindhoven circulair - op weg naar
een circulaire economie 2018 - 2020'. Hierin is vastgelegd dat circulaire economie
nodig is om problemen in de nabije toekomst te voorkomen. Zoals het opraken van grondstoffen
door het beperkte hergebruik en de aantasting van natuur en landschap door delving
van grondstoffen. Maar ook milieuvervuiling door afvalverbranding en storting en stijgende
prijzen van grondstoffen en producten, omdat ze steeds schaarser worden. Een circulaire
economie biedt kansen om in de high tech regio Eindhoven, middels innovatie, een koploperpositie
te pakken in de ontwikkeling van circulaire producten. Daarnaast kan het regionale
werkgelegenheid creëren door regionaal producten te verwerken in plaats van grondstoffen
uit andere landen te importeren.
Een belangrijke stap in de ambitie 'Eindhoven circulair' ligt in de interactie richting
de markt.Bij het inrichten van de stad, ons vastgoed en bij ons eigen maatschappelijk
verantwoord inkopenbeleid dient de markt uitgedaagd te worden om te innoveren op gebied
van duurzaamheid in brede zin en daarbinnen ten aanzien van circulariteit.
De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering
van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale,
flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.
The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking
tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The
Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische
en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar
wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten,
scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.
De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze
regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten
respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap
willen ontwikkelen.
![]() |
||
![]() |
Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken. | |
![]() |
Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken. | |
![]() |
De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen. | |
![]() |
Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften. | |
Figuur 4.3 The Natural Step principes |
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid.
1) CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we
gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden
extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om
de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch
dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te proberen het probleem van
klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven
onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin
is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in
2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari
2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening
uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig
aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente
op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers,
zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel
mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het
is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd
zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat
een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
Met de beleidsregel 'Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd
tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te
voorkomen.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije
mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen
(benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door
emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) Warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien
van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk
duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie,
mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) Duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn.
Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur
binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren
is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name
op het gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2) Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid
van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren.
We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische
kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken
hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet
bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan
van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie
te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen
te gebruiken.
2A) Duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder
schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn
duurzame materialen.
2B) Geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor
het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) Flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening
gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) Deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens
nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en
zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen,
lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden
en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid
voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.
3) Natuur
3A) Biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch
netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we
ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) Oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen
versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4) Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt.
Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de
ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie;
gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare
ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken
van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften
wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk
verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In
het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020
klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel
'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te
beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en
de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand
van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde
gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene
maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij
aan het voorkomen van hittestress.
4B) Gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe
veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte.
4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan.
Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.
Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere
bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Binnen het planvoornemen is een groene en duurzame gebiedsontwikkeling als uitgangspunt meegenomen. Voor initiatiefnemer gaat duurzame gebiedsontwikkeling naast milieu over sociale, ruimtelijke en economische waarde. People, planet en prosperity zijn het logische vertrekpunt om het Drukkerijkwartier te ontwikkelen. De ontwikkeling zal voldoen aan de uitgangspunten van het klimaatbeleid van de gemeente Eindhoven. Verder zijn de duurzame ambities gericht op een drietal thema's:
1. Energietransitie
De woningen binnen het Drukkerijkwartier zullen aardgasloos worden opgeleverd. Voor
het verwarmen en koelen wordt gedacht aan installaties als een warmtenet, een Warmte
Koude Opslag (WKO) of lucht-water warmtepompen. Eventueel zullen deze installaties
in combinatie worden toegepast. Bij een warmtenet stroomt water door leidingen om
huizen te verwarmen, en bij een WKO of lucht-water warmtepompen wordt warmte (of koude)
uit de bodem of lucht onttrokken. Een slimme onderlinge wisselwerking wordt vervolgens
gefaciliteerd tussen de vraag naar warmte en koude van de woningen. Als uitgangspunt
voor WKO-bronnen houdt de gemeente Eindhoven aan dat deze op het eigen perceel aangebracht
worden. Daarnaast, zal indien gekozen wordt voor een WKO-systeem, rekening gehouden
worden met de aanwezigheid van verschillende bodemenergiesystemen en grondwaterverontreinigingen
en eventuele voorwaarden vanuit provinciaal beleid.
De nieuwbouw voldoet aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Daarbij
wordt gestreefd naar een energie neutrale opzet voor de nieuwbouw. PV-panelen ((fotovoltaïsche
installatie/ zonnepanelen) zullen op de daken van de woningen worden geplaatst. Deze
zullen naast de bovengenoemde warmte/koude installaties in de benodigde energie voorzien.
2. Klimaatadaptatie
In de voormalige situatie (bedrijfsbebouwing van Eindhovens Packaging) was het terrein
bijna geheel verhard en bebouwd. Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen
inrichten en het open maken van de openbare ruimte. Een klimaatbestendig en groen
woongebied staat centraal in het plan.
Hierbij wordt vooral gedacht aan het groen inrichten van het plangebied. Een zo groen
mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast een prettige en klimaatadaptieve
inrichting, als vertaling gezien van het omliggend landschap. Hierbij gaat het zowel
om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen de woningen en gebouwen zelf. Dit
kan middels het implementeren van gevelgroen en dakgroen. Naast waterberging hebben
deze groene daken een positieve invloed op de biodiversiteit. Ook wordt gedacht aan
het cadeau geven van een boom per woning. Dit vergroot niet alleen de landschappelijke
waarde van het gebied, maar zet ook de trend voor vergroening van de tuinen. Tot slot
wordt de bebouwing aan de Cederlaan iets teruggetrokken van de rooilijn om een groene
buffer aan de voorkant van het plangebied te creëren.
Binnen de plangrens bevonden zich 9 bestaande bomen. Daarvan zijn inmiddels 5 bomen
gekapt in verband met de noodzakelijk sanering. Daarnaast wordt er ruimtelijk beslag
gelegd op 3 bomen door toedoen van de ontwikkeling, e.e.a. zoals vermeld in hfst.
3.8.3. Er zal echter een veelvoud aan nieuwe bomen in het gebied worden geplant (zie
figuur 4.4). Daarmee is het effect van de ontwikkeling positief ten opzichte van de
bestaande situatie. Naast bomen wordt het nieuwe drukkerijkwartier verzacht door (inheemse)
beplanting die bijdragen aan de stedelijke ecologie en biodiversiteit. Ook wordt in
dat kader gedacht aan het cadeau geven van een boom per woning in de privétuin.
Door het toevoegen van een grote diversiteit aan beplanting op maaiveld en diverse
ingrepen in de architectuur wordt er natuur inclusief gebouwd. In het nieuwe Drukkerijkwartier
zijn delen (on)toegankelijk voor mens waardoor ecologie en biodiversiteit een grote
kans krijgen. Met inheemse beplanting en hoogteverschillen wordt een leefgebied voor
diverse soorten gecreeërd. Het maaiveld samen met de daktuinen, groene daken en gevelbegroeiing
vormen een ecologisch stapsteen met de omgeving. Daarnaast dragen deze onderdelen
bij aan thema's als; klimaat adaptatie, hitte reductie en wateropname.
Bloemenrijke beplanting wordt togevoerd voor onder andere wilde bijensoorten. Dit
samen met voedsel, nestplaatsen, nestmaterialen en warmte zijn de elementen die op
korte afstand van elkaar aanwezig dienen te zijn om de wilde bij te bedienen en om
insecten aan te trekken. Door het aantrekken van deze doelsoorten ontstaat er een
voedselketen voor vogels. Voor vleermuizen en vogels is een gebied vereist waar genoeg
voeding is te vinden en waar er ruimte is voor verblijf. Dit doen we met inbouwverblijven
ingepast in de architectuur op de daarvoor juiste plekken in verschillende zon-/schaduw
georiënteerde gevels.
Het groen samen met voorzieningen in de gevels voor nest- en verblijfplaatsen voor
insecten en kleine dieren biedt toekomst voor plant, dier en mens.
![]() |
|
![]() |
|
Figuur 4.4 Nieuw aan te planten bomen |
3. Gezondheid
De woningbouw binnen het Drukkerijkwartier is sociaal- en functiedivers. Er wordt
een diversiteit aan woningtypen gerealiseerd, van sociale huur tot dure koop. De (stedenbouwkundige)
opzet van het plan, de (groene) inrichting van (semi-)openbare en private buitenruimten
en de gebouwen zijn (sociaal) veilig, (mentaal) gezond en nodigen uit tot ontmoeting
en tot onthaasting.
Het bewegen wordt gestimuleerd door het aanmoedigen van een autoluw karakter in het
gebied. Gezien de afstand tot het centrum en de verschillende mogelijkheden voor openbaar
vervoer (waaronder het treinstation Strijp-S op een loopafstand van circa 600 meter)
wordt het mobiliteitsprincipe gehanteerd waarbij onder andere lopen, fietsen en openbaar
vervoer boven vervoer met de auto wordt aangemoedigd.
4. Circulaire gebiedsontwikkeling
Bij de ontwikkeling van het Drukkerijkwartier ontwerpen we de gebouwen en het openbaar
gebied zo dat materialen in de toekomst ook hoogwaardig hergebruikt kunnen worden.
Circulair ontwerp gaat over het bewustzijn van de totale levenscyclus van het gebouw
en openbare ruimte in de ontwerpfase; het reduceren van de total cost of ownership,
inclusief onderhoud, beheer, en end-of-life. Er zullen materialenpaspoorten opgesteld
worden die worden ondergebracht bij Madaster. Eigendom en toegang tot de informatie
van het materialenpaspoort wordt bij oplevering overgedragen aan de eigenaar. Het
materialenpaspoort is een logboek waarin staat welke materialen zijn toegepast en
wat de milieu-impact en herkomst van deze materialen is. Daarnaast een BIM-model en
eventueel een handleiding voor hoe te demonteren. Voor de toekomstwaarde van de gebouwen
en het terrein worden in het ontwerp- en realisatieproces materialen geselecteerd
op basis van hun milieu footprint. Per 1 juli 2021 geldt voor de Milieuprestatie Gebouwen
(MPG) een maximum schaduwprijs van 0,80 euro per m² BVO per jaar. Dat is de verplichte
norm. Initiatiefnemer streeft in dit gebied een lagere MPG na.
4.7.1 Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.
4.7.2 Planbeschrijving
Er is voor dit plan een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de
bijlagen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.
Als gevolg van historische bedrijfsactiviteiten zijn bodemverontreinigingen ontstaan.
Deze bodemverontreinigingen zijn/worden gesaneerd door de huidige grondeigenaar en
voormalige gebruiker van het terrein. Bij overdracht aan BPD is de locatie gesaneerd
(geschikt voor wonen) waarbij sprake zal zijn van een 1 meter dikke leeflaag. Uit
de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de leeflaag, voor wat betreft de standaard
NEN-grond parameters, niet overal voldoet aan klasse wonen of beter. Plaatselijk is
tot 1,5 m -mv op basis van de parameters minerale olie PAK en/of PCB sprake van klasse
industrie of niet-toepasbare grond.
Ter plaatse van de toekomstige kelder zijn vanaf 17,5 m+NAP overschrijdingen van de
interventiewaarde voor 1,2-Dichloorethenen (som cis/trans) aangetoond. De overschrijdingen
komen verspreid voor binnen de contour van de toekomstige kelder. Er is geen eenduidige
relatie te leggen tussen de gemeten gehalten en de veldwaarnemingen. Ter plaatse van
de toekomstige riolering zijn geen overschrijdingen van de interventiewaarden voor
VOCL’s aangetoond (maximaal kwaliteit Industrie).
De gemeten kwaliteit van de grond tot aan de toekomstige ontgravingsdiepte heeft tot
gevolg dat in de huidige situatie beperkingen gelden bij hergebruik van grondstromen
binnen de locatie. Dit betekent dat niet alle grond die vrijkomt bij het graven van
de parkeergarage en de riolering binnen het plangebied of elders hergebruikt kan worden
(groter dan klasse wonen en/of niet toepasbare grond). Geadviseerd wordt, in afstemming
met de beoogde diepte van met name de parkeergarage, deze hoeveelheid nietherbruikbare
grond in beeld te brengen en hiervoor kosten te begroten.
Op basis van het hoogste gehalte cis-1,2- dichlooretheen ter plaatse van de toekomstige
kelder dienen bij werkzaamheden dieper dan 17,5 m +NAP naast de standaardmaatregelen
vanuit de basishygiëne ook aanvullende maatregelen op basis van veiligheidsklasse
“Rood vluchtig” genomen te worden.
De analyseresultaten van de bodemlagen 1 en 2 (maaiveld tot 16,5 m +NAP) laten zien
dat niet overal binnen 1,5 m-mv voor VOCl wordt voldaan aan de klasse wonen. Tenslotte
wijst een toetsing van de nu in relatief ondiepe bodemlagen in de grond gemeten gehalten
aan VOCl uit, dat er mogelijk sprake kan zijn van uitdampingsrisico’s.
Sanering
Als gevolg van historische bedrijfsactiviteiten zijn bodemverontreinigingen met VOCI,
PAK, minerale olie en/of PCB ontstaan. Deze bodemverontreinigingen zijn/worden gesaneerd
en geschikt gemaakt voor wonen met tuin door de huidige grondeigenaar en voormalige
gebruiker van het terrein. Hiervoor zijn verschillende saneringsplannen opgesteld
op basis van de Wet bodemsanering. De locatie wordt hierbij onder meer voorzien van
een leeflaag. Na de bodemsanering blijven sterke verontreinigingen in de grond en
het grondwater achter. Daarom gelden na sanering gebruiksbeperkingen en nazorgmaatregelen.
Onder andere een monitoringsplicht van het grondwater maakt hier onderdeel van uit.
Van de uitgevoerde saneringsmaatregelen wordt een saneringsverslag opgesteld. De gebruiksbeperkingen
en nazorgmaatregelen worden vastgelegd in een nazorgplan en beschikt op basis van
de Wet bodembescherming (Wbb).
Na overdracht van het terrein aan ontwikkelaar, zal ontwikkelaar, om de locatie definitief
in te richten, een deelsaneringsplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag Wbb voorleggen.
In dit deelsaneringsplan worden de te nemen (sanerings-)maatregelen, waaronder een
grondwateronttrekking, het aanbrengen van bebouwing en leeflagen /verhardingen evenals
het herschikken van (sterk) verontreinigde grond beschreven. Na uitvoering van de
saneringsmaatregelen en definitieve inrichting is de locatie geschikt voor het gebruik
en is nog steeds sprake van gebruiksbeperkingen en nazorgmaatregelen. Deze worden
beschreven in het saneringsverslag/nazorgplan dat in opdracht van de ontwikkelaar
wordt opgesteld.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem met inachtneming van bovenstaande
saneringsopgaven uitvoerbaar.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming
(Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding
van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet
komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb
en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die
in 2022 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle
verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale
natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. In het kader
van een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de herbestemming van het terrein
aan de Cederlaan te Eindhoven, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek
(quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben
op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming
is met de natuurwetgeving. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze
toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op
de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden
worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar
aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten
optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten,
plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur
in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is
als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote
Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 5,5 kilometer afstand ten zuiden van het
projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect,
zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand
tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Daar de
voorgenomen ontwikkeling de realisatie van relatief veel woningen betreft, wordt een
AERIUSberekening uitgevoerd om de stikstofdepositie te toetsen. Indien de toename
aan stikstofdepositie onder de drempelwaarde van de beschermde gebieden blijft is
verder onderzoek naar effecten op Natura 2000-gebieden niet van toepassing.
Ter bepaling of er sprake is van stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd, welke
is opgenomen in de bijlagen van onderhavige bestemmingsplantoelichting. Uit deze berekening
is geconcludeerd dat geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit project
(gebruiks- en aanleg-/bouwfase) op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Leenderbos,
Groote Heide & De Plateaux". Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij de aanleg/bouw-
en gebruiksfase geen depositieresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.
Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie
uitgesloten worden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun
provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk
ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie
gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te
ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van
het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies
en verordeningen. Binnen de provincie Noord-Brabant bestaat de NNN uit het Natuurnetwerk
Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). Het netwerk wordt gevormd door
kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als
doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten
hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan
met mitigerende maatregelen.
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde
onderdeel van het NNB ligt ongeveer 800 meter ten noordwesten van het plangebied.
Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs
gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van
het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan
ook niet noodzakelijk geacht. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen of in de buurt
van de Groenblauwe mantel.
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking
op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte
van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen
buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel
4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten
van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden
te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na
het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw
aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden
die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt en er geen (onderdelen
van) wettelijk beschermde houtopstanden aanwezig zijn is toetsing aan het onderdeel
houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Soortgroep | Potentieel aanwezig | Sprake van verstoring | Vervolgtraject / maatregelen | Bijzonderheden / opmerkingen | ||||||
Broedvogels | Algemeen | Ja | Mogelijk | Plangebied buiten broedseizoen bouwrijp maken of controle vooraf | Globale broedseizoen loopt van maart tot half augustus | |||||
Jaarrond beschermd |
Nee | Nee | - | - | ||||||
Vleermuizen | Verblijfplaatsen | Ja | Mogelijk | Verwijderen vleermuis-kasten onder begeleiding ecoloog. Naastgelegen schuren enkel indien de potentiele functionaliteit van de schuren komt te vervallen door de in-richting van het terrein | Bij aantasting van een verblijf-plaats is een ontheffing nodig | |||||
Foerageerhabitat | Minimaal | Nee | - | - | ||||||
Vliegroutes | Nee | Nee | - | - | ||||||
Grondgebonden zoogdieren | Minimaal | Mogelijk | Zorgplicht | Heeft betrekking op een soort als de egel | ||||||
Reptielen | Nee | Nee | - | - | ||||||
Amfibieën | Minimaal | Incidenteel mogelijk | Zorgplicht. Daarnaast ontmoedigen voor amfibieën. | Zorgplicht heeft betrekking op een soort als de gewone pad | ||||||
Vissen | Nee | Nee | - | - | ||||||
Ongewervelden | Nee | Nee | - | - | ||||||
Vaatplanten | Nee | Nee | - | - | ||||||
Tabel 4.4 Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen |
Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:
Vleermuiskasten
Ten behoeve van de kap van de bomen moeten de vleermuiskasten worden verwijderd. Omdat
deze onderdeel zijn van een verleende ontheffing mogen deze niet permanent verwijderd
worden vóórdat er permanente verblijfplaatsen in de nieuwbouw gerealiseerd zijn. Wel
kunnen deze worden verplaatst naar een nieuwe (meer geschikte) locatie en worden vervangen
door nieuwe (meer geschikte) vleermuiskasten. Omdat de vleermuizen in de oorspronkelijke
situatie zich in bebouwing bevonden heeft het altijd de voorkeur om de vleermuiskasten
aan bebouwing te plaatsen in plaats van aan bomen.
Om vleermuizen in de omgeving een geschikt en hoogwaardig alternatief te bieden worden
vier vleermuiskasten geplaatst aan de naastgelegen bebouwing van het Woonbedrijf (Cederlaan
4). De kasten worden in overleg met het Woonbedrijf conform het Kennisdocument Gewone
Dwergvleermuis geplaatst op voldoende hoogte, met een vrije uitvliegruimte en op verschillende
windrichtingen. De locatie is binnen 200 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats.
Er wordt gekozen voor nieuwe vleermuiskasten zodat een gewenningsperiode kan worden
doorlopen. Ook zijn de bestaande vleermuiskasten reeds zeven jaar oud en (in beperkte
mate) reeds aan verval onderhevig. Er is gekozen voor de wandschaal VK WS 13 van Vivara
Pro (25x47x2,5). De huidige kasten betreffen de VK WS 03 van Vivara Pro (18x30x3).
De binnenmaten van de nieuwe kasten zijn groter, en de ruimte is minder diep. Dit
is voor de gewone dwergvleermuis gunstig, wat de in gebruik name ten opzichte van
de huidige situatie bevordert.
Plan van aanpak
De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Conclusie
De vier vleermuiskasten aan de te kappen bomen worden niet gebruikt door vleermuizen.
Door voorzorgsmaatregelen, zoals het plaatsen van nieuwe betere verblijfplaatsen,
het gebruiken van een gewenningsperiode en het verwijderen van de kasten onder ecologische
begeleiding wordt de best mogelijke zorg gedragen ten behoeve van de gewone dwergvleermuis.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op beschermde
gebieden/houtopstanden niet noodzakelijk geacht en is er geen sprake van een compensatieverlichting.
Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag
dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming.
In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen
in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten
daarvan in de bodem gevonden (niet-gesprongen explosieven, nge). Explosieven in de
grond die niet aangeraakt of verstoord worden, leveren in beginsel geen gevaar op.
Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat
kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.
Voor nge's gelden de regels uit de ARBO-wetgeving, meer in het bijzonder de CS-VROO
(Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten). Eindhoven
beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's.
In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd
te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie
onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd.
Er is door BODAC een vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE) uitgevoerd voor
de planlocatie.
Beoordeling indicaties
De volgende indicaties voor de aanwezigheid van CE zijn achterhaald:
Infanteriemunitie
Uit de literatuur en archieven blijkt dat er binnen het onderzoeksgebied geen grondgevechten
hebben plaatsgevonden. Wel is er gedurende lange periode sprake geweest van militaire
aanwezigheid in het gebied: zowel op het Philipsterrein als aan de Ekkerstraat waren
Duitse geschutstellingen en bijbehorende barakken. Deze barakken en stellingen lagen
buiten het projectgebied.
Op de luchtfoto’s van 26-12-1944 zijn binnen het onderzoeksgebied enkele wapenopstellingen
en mangaten te zien. Deze stellingen zijn vermoedelijk in september 1944 gemaakt toen
er rond Eindhoven bevrijdingsgevechten plaatsvonden. Deze verdedigingswerken lagen
buiten het projectgebied.
Er zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van infanteriemunitie binnen het projectgebied
aangetroffen.
Geschutmunitie
Zowel tijdens de bezetting als de bevrijding hebben er geen artilleriebeschietingen
van het onderzoeksgebied plaatsgevonden. Wel stonden er binnen het onderzoeksgebied
enkele geschutstellingen die op de luchtfoto’s zichtbaar zijn. Geen van deze geschutstellingen
lag binnen het projectgebied. Door de EODD zijn sinds de jaren 1970 vier munitieruimingen
uitgevoerd van Duitse, Amerikaanse en Britse geschutmunitie. Hoe deze munitie hier
is terechtgekomen is niet bekend. Mogelijk is de aangetroffen munitie door achtergelaten.
Op de luchtfoto’s van 26-12-1944 is binnen het projectgebied een grondverstoring zichtbaar
die lijkt op een aarden wal. Wij hebben geen aanwijzingen aangetroffen dat hier een
militair object heeft gestaan. Wij gaan er daarom van uit dat de verstoring niet van
militaire aard is.Er zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van geschutmunitie
binnen het projectgebied aangetroffen.
Afwerpmunitie
Eindhoven is meerdere keren doel geweest van bombardementen. Bij twee bombardementen
kwamen er ook bommen neer binnen het onderzoeksgebied. Op 6 december 1942 vond er
een geallieerd bombardement op de Philipsfabrieken plaats waarbij schade werd aangericht
aan een groot aantal panden binnen het onderzoeksgebied. Op de luchtfoto van 14 december
1942 zijn binnen het projectgebied geen kraters van dit bombardement zichtbaar. Ook
al is de luchtfoto van matige kwaliteit, een bomkrater zou zichtbaar zijn geweest.
Hierbij moet worden opgemerkt dat een inslagopening van een blindganger niet zichtbaar
zou zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat er binnen het projectgebied blindgangers
zijn neergekomen. Wij gaan er daarom van uit dat het projectgebied bij dit bombardement
niet werd getroffen.
Op 19 september 1944 vond een Duits bombardement plaats waarbij schade werd aangericht
aan enkele panden binnen het onderzoeksgebied. Op de luchtfoto van 26 december 1944
zijn enkele kraters van dit bombardement zichtbaar binnen het onderzoeksgebied. Binnen
het projectgebied zijn geen kraters zichtbaar. Wij gaan er daarom van uit dat het
projectgebied bij dit bombardement niet werd getroffen.
Er zijn geen concrete indicaties voor de aanwezigheid van afwerpmunitie binnen het
projectgebied aangetroffen.
Beoordeling contra-indicaties
Van contra-indicaties is sprake indien er in het projectgebied gerichte opsporing
van CE heeft plaatsgevonden, of dat grondwerkzaamheden binnen het verdachte gebied
hebben plaatsgevonden waarbij grond tot ten minste de maximale penetratiediepte is
ontgraven en afgevoerd. Dergelijke gegevens over naoorlogs grondverzet worden alleen
verzameld en geanalyseerd, indien er in het bronnenonderzoek indicaties voor de aanwezigheid
van CE zijn aangetroffen.
Er zijn geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE in het projectgebied. Hieronder
volgt een kort overzicht van de naoorlogs uitgevoerde werkzaamheden.
Gerichte opsporing
Voor zover bekend heeft er binnen het projectgebied geen gerichte opsporing van CE
plaatsgevonden.
Bodemroerende werkzaamheden
Conform het WSCS-OCE dienen tijdens het onderzoek naar contra-indicaties satellietbeelden
te worden verzameld met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse periode.
Deze dienen te worden vergeleken met de luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945, met
als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied
hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet. Uit een vergelijking tussen
recente luchtfoto’s en luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog blijkt dat er binnen
het projectgebied ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden. Het projectgebied
bestond ten tijde van de Tweede Wereldoorlog uit weiland met daarop één gebouw. Na
de oorlog is het gebied ontwikkeld: het gebouw is gesloopt en er werd een fabriek
voor in de plaats gezet. De werkzaamheden vonden bijna gelijktijdig plaats met de
bouw van de Ringweg begin jaren 1960, waarbij grootschalige werkzaamheden plaatsvonden
in het onderzoeksgebied. De fabriek is inmiddels weer gesloopt om het terrein klaar
te maken voor de te bouwen woonhuizen. Binnen het projectgebied hebben dus naoorlogs
grootschalige (grond)werkzaamheden plaatsgevonden. Tot welke diepte deze werkzaamheden
hebben plaatsgevonden is niet bekend.
Aan te treffen CE
Het projectgebied kwalificeren wij op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal
als “ONVERDACHT” op de aanwezigheid van CE. Op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal
kunnen de navolgende (sub)soorten en verschijningsvormen van CE voorkomen in het projectgebied.
Omtrent de mogelijk aan te treffen hoeveelheid van CE is op basis van de beschikbare
gegevens geen uitspraak te doen.
Advies
Het projectgebied Cederlaan te Eindhoven op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal
als onverdacht op de aanwezigheid van CE gekwalificeerd.
In de Woondeal met rijk en provincie zijn afspraken gemaakt om veel woningen toe te
voegen In Eindhoven, zowel binnen als buiten de Ring. Eindhoven kiest voor verdichting
met kwaliteit en wil compact bouwen, de hoogte in om groene ruimte te sparen in de
rest van de stad. Dit is vastgelegd in de Eindhovense omgevingsvisie, die 16 juni
2020 is vastgesteld.
Voor de Binnenstad is de Verdichtingsvisie Binnenstad opgesteld, deze is door de raad
vastgesteld op 15 december 2020. Voor de overige locaties binnen Centrum binnen de
Ring is het hoogbouwbeleid uit 2008 van toepassing. Een kansrijke plek voor verdichting
is de Westcorridor en specifieker aan de HOV-verbinding tussen Centraal Station en
Eindhoven Airport. De hoogbouwvisie van gemeente Eindhoven uit 2008 geeft kansrijke
plekken en structuren aan voor hoogbouw in Eindhoven.
Conform het Hoogbouwbeleid is Eindhoven -buiten het Stationsgebied en Binnenstad-
overwegend bebouwd door laagbouw milieu met hier en daar accenten tot vijf bouwlagen.
Dit zijn de S(mall) -categorieën tot maximaal 15 meter bouwhoogte. De M(edium) categorie
is de structuur dragende hoogbouw met een maximale bouwhoogte van 45 meter. Deze structuren
begeleiden de hoofdwegen en assen. De L(arge) categorie zijn de stedelijke oriëntatiepunten.
Ze markeren een markante plek maar zijn niet dominant in het stedelijk silhouet. De
bouwhoogte is maximaal 75 meter. In Woensel staan diverse torens met een hoogte van
M en L, bijvoorbeeld. langs de Kennedylaan en rondom Winkelcentrum Woensel.
De XL (tot 105 m) en XXL (tot 160m) categorieën betreffen de regionale landmarks.
Ze bepalen de stadssilhouet en vormen nieuwe oriëntatiepunten. De Regent, De Admirant,
De Vestedatoren , het Studenthotel en de KBC- toren zijn hier een voorbeeld van.
Binnen deze maximale hoogtes is altijd een plaats voor ruimtelijke aanleiding, de
uitstraling, de meerwaarde voor de stad, reflectie op de plek en aandacht voor leefbaarheid
van de omgeving. Deze aspecten bepalen uiteindelijk wat de gewenste hoogte zou kunnen
zijn.
De voorgestelde toren van het Drukkerijkwartier beperkt zich tot 45 m en kan aldus
worden beschouwd als een toren in de M-categorie. Deze toren kenmerkt zich als een
structuurdrager, begeleidt de Cederlaan (HOV-verbinding) vanaf de ringweg naar het
centrum en is daarmee kenmerkend voor de entree vanaf de snelweg tot het centrum van
Eindhoven.
Daarnaast zal de bebouwing in de zuidwesthoek van het plangebied ook boven de 15 meter
uitkomen (tot maximaal 20 meter), waardoor deze bebouwing ook kan worden beschouwd
als hoogbouw in de M-categorie. De bebouwing in deze hoek van het plangebied is gesitueerd
op de plint waaronder het halfverdiepte parkeerdek zich bevindt. Deze hoogte is dan
ook nodig om in het parkeerdek te voorzien. Daarnaast worden deze hoogten slechts
mogelijk gemaakt op een beperkt deel van het plangebied gesitueerd aan de Cederlaan
en vormen deze hoogten een overgang van de lagere bebouwing in het oosten van het
plangebied naar de toren in het plangebied en het naastgelegen studentencomplex.
Voor een nadere toelichting op het hoogbouwbeleid wordt verwezen naar de bijlagen.
Tevens is het plan getoetst in het kader van windhinder en bezonning. Er is een indicatief
onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande bebouwing
en er is een onderzoek verricht naar de toekomstige bezonningssituatie.
Windhinder
Het doel van het onderzoek is het vaststellen en beoordelen van het te verwachten
windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing, alsmede van het windklimaat
op de balkons, galerijen en buitenruimtes van de geplande bebouwing. Voor het volledige
onderzoek wordt naar de bijlagen verwezen.
Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Voor het borgen van een goed verblijfsklimaat is een voorwaardelijke verplichting
opgenomen waarin noodzakelijke maatregelen conform de beleidsregel 'gemeentelijke
normen windhinder' verplicht zijn gesteld bij de verlening van een omgevingsvergunning.
Het aspect 'windhinder' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bezonning
Voor een nadere toelichting op de bezonningsstudie wordt verwezen naar paragraaf 3.9.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium
een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin
zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen
waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan)
moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium
"hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder
b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december
2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan
een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde
leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving
centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid,
biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP
integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale
inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve
het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een
energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam
te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar
waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden
aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een
integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereidt zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met
minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen.
Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de
provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier.
De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's
bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken
samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid,
veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water”
vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft
de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken.
Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel,
het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich
in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend
zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in
concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd
die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden)
die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende
kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen
om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels
voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid.
Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden.
Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan
met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet
op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast
in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende
compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van
de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits
“vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren
van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een
aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of
door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam
komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende
voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting.
Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in
de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke
maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting
voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in
de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming
in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag
niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten
op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem.
Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek
moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding
niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende
waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting
het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet
daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden
ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer
voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem
na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan
de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard
oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij
de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door
hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het
principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem
als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is
een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier
dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt
afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de
ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 -
2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom
afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds
gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit
en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien,
langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten,
richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel
´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet
betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging
gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied.
Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid
groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress en verdroging
te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld
waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven
om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets
ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke
ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie
beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke
ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein
(circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%.
Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag
tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden
zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele
resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld.
Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit
is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat
van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement
locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen
van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire
waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de
secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydrologisch
mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen
en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar
de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen
en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater
als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater
in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater
worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee
wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast.
Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning
voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool
ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat
terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging
zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling
wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging
noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen.
Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid
gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied
en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste
groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met
75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30
m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit
komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard
oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars
en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt
voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen
klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur
te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt
gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis
in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier
gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De
stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt
voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
Zoals benoemd (in paragraaf 5.2.6) maakt de gemeente Eindhoven bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die
zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken
zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater
van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het
grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen
(het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel
is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het
water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool
laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale
waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat
de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer
informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar
achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Hierna wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volledige rapportage is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt noordwestelijk van het stadscentrum van Eindhoven. De locatie
was voorheen in gebruik door Eindhoven Packaging. Dit pand is recentelijk gesloopt.
Momenteel is het plangebied braakliggend. De locatie wordt aan de zuidzijde begrensd
door de Cederlaan, aan de oost- en noordzijde door woningen aan de Schootsestraat
en de Kreugelstraat en aan de westzijde door een studentenwooncomplex.
Voor de nieuwbouw is het belangrijk dat er voldoende ontwateringsdiepte aanwezig is
om grondwateroverlast te voorkomen. Hierbij speelt de bestaande hoogteligging een
belangrijke rol. Op de hoogtekaarten van Nederland is het oude pand nog zichtbaar.
Door de sloop en sanering kan de huidige hoogteligging verschillenen met de hoogtekaarten,
maar over het algemeen ligt het plangebied op circa 18,5 m +NAP. De Cederlaan (zuid)
ligt op circa 18,4 m +NAP en de Kreugelstraat (noord) op circa 18,1 m +NAP.
Op de geomorfologische kaart en de bodemkaart van Nederland is het plangebied niet
gekarteerd vanwege de ligging in bebouwd gebied. Bij het loket van ‘Data en Informatie
van de Nederlandse Ondergrond’ (DINOloket) zijn bodemgegevens bekend van grondboringen
in de omgeving en ondergrondmodellen. Op basis van deze gegevens kan een inschatting
worden gemaakt van de bodemopbouw. Hieruit blijkt er een zandige opgebrachte toplaag
te verwachten is op een leemlaag behorend tot het Laagpakket van Liempde. Vervolgens
bestaat de bodem hoofdzakelijk uit fijn zandig, zwak tot sterk leemhoudend zand tot
22 m-mv (Formatie van Boxtel), waarna deze overgaat in de volgende leemlaag.
Onderstaande tabel geeft de bodemopbouw schematisch weer. Opgemerkt wordt dat ter
plaatse tevens een bodemsanering plaatsgevonden heeft en deze bodemopbouw met de leemlagen
mogelijk niet meer aanwezig is over het gehele perceel.
![]() |
Tabel 5.1 Schematische weergave van de bodemopbouw ter plaatse |
Binnen of vlakbij het onderzoeksgebied zijn geen grondwateronttrekkingen bekend. De onderzoekslocatie ligt niet in een (grond)waterbeschermingsgebied. Nabij het plangebied zijn meerdere peilbuizen met grondwatermetingen aanwezig bij het grondwatermeetnet van de gemeente Eindhoven. Hieruit blijkt de gemiddelde grondwaterstand op circa 16,0 m +NAP aanwezig is en wordt de GHG ingeschat op circa 16,9 m +NAP of ca. 1,5 m-mv. Ter plaatse wordt derhalve voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte en zijn geen aanvullende maatregelen of aandachtspunten aanwezig
Binnen en nabij het plangebied is door de ligging in het stedelijk gebied geen oppervlaktewater aanwezig.
De voormalige bebouwing rondom het plangebied was/is aangesloten op het gemengd rioolstelsel
van de gemeente Eindhoven. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwbouw
minimaal een gescheiden rioolstelsel aan te leggen op eigen terrein, zodat gescheiden
kan worden aangeboden aan de gemeente bij toekomstige scheiding van dit stelsel.
Door de sloop van de voorgaande verharding is het perceel in de huidige situatie nagenoeg
geheel onverhard, waardoor hemelwater op eigen terrein blijft. De gemeente Eindhoven
heeft in haar klimaatplannen opgenomen dat wateroverlast beperkt moet worden en bij
nieuwbouw maximaal gericht moet worden op verduurzaming. Het hemelwater dient hierbij
op eigen terrein verwerkt te worden. Hiermee dient derhalve rekening gehouden te worden
bij het planvoornemen. Om de minimale waterbergingsopgave te berekenen is er een rekentool
ontwikkeld (www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat). De uitwerking voor het planvoornemen
is in volgend hoofdstuk nader uitgewerkt.
Naast de waterbergingsopgave dient rekening te worden gehouden met het effect van
de infiltratie van hemelwater op de aanwezige bodemverontreiniging. Binnen het plangebied
Drukkerijkwartier aan de Cederlaan te Eindhoven bevindt zich namelijk een restverontreiniging
in de bodem. Voorkomen dient te worden dat ten gevolge van infiltratie van hemelwater
onacceptabele verspreiding van de vluchtige/mobiele bodemverontreiniging optreedt.
Navolgend is een toelichting gegeven op welke wijze waterberging en beperkte infiltratie
is voorzien en het effect daarvan op de bodemverontreiniging.
Het planvoornemen is om een woontoren, appartementencomplexen en grondgebonden woningen
te realiseren. Tevens wordt er een halfverdiepte parkeergarage aangelegd. Hierdoor
ontstaat er op een gedeelte van het plangebied een verhoogd dek dat circa 1,5 meter
hoger ligt dan het omliggend maaiveld.
Ter plaatse wordt voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte van 1 meter waardoor
geen grondwateroverlast zal optreden. De halfverdiepte parkeerkelder dient waterdicht
uitgevoerd te worden in verband met het grondwater. Tevens wordt geadviseerd om de
overige panden circa 20 centimeter boven de kruin van de straat te realiseren om eventuele
instroom te vermijden.
Bij de planontwikkeling zal een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd waardoor
het schone hemelwater 100% gescheiden blijft van het afvalwater. Door toepassing van
niet-uitlogende bouwmaterialen en te voldoen aan de milieu hygiënische randvoorwaarden,
zie hoofdstuk 4, is het verzamelde water als schoon te beschouwen. Door de aanleg
van een gescheiden rioolstelsel wordt er ingespeeld op de toekomstige scheiding van
het gemeentelijk stelsel en zal de toestroom naar de RWZI beperkt blijven. Door de
realisatie van ca. 242 wooneenheden bedraagt de toekomstige afvalwaterstroom naar
het gemeentelijk stelsel circa 6,6 m3/uur. Bij het stelsel op eigen terrein dient
rekening gehouden te worden met piekmomenten (bufferruimte). Vanuit het duurzaam waterbeleid
dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden waardoor het bestaand stelsel
het bijkomende afvalwater naar verwachting ook zonder aanpassingen kan verwerken.
Voor de nieuwe aansluiting op het gemeentelijk stelsel dient te zijner tijd een aanvraag
ingediend te worden bij de gemeente Eindhoven.
In het verleden was het plangebied geheel verhard. De toekomstige verharding is bepaald
waarbij tevens het geveloppervlak van de woontoren meegerekend is. In het ruimtelijk
uitgangspunt is uitgegaan van groene daken, bijkomend groen en tuinen. Een overzicht
van de toekomstige oppervlakken is opgenomen in tabel 5.2.
![]() |
Tabel 5.2 Overzicht toe- en afname verhard oppervlak binnen het plangebied |
Uit de tabel is af te leiden dat door het voorgenomen bouwplan het toekomstig verhard oppervlak ca. 8.398 m2 bedraagt. Middels de rekentool van EindhovenDuurzaam is de benodigde waterretentie en verwerking bepaald, hierbij is rekening gehouden met de groene daken (berging van 60 mm per m2), bijkomend groen en tuinen. Volgens de rekentool dient een aanvullende berging van 210,3 m3 te worden gerealiseerd binnen het plangebied.
Binnen het drukkerijkwartier is er voor gekozen om de waterbergingsopgave voor het
hemelwater zo veel mogelijk op de daken/dek van de nieuwe bebouwing te laten plaatsvinden
(bovengrondse waterberging). Vervolgens vindt een vertraagde afvoer plaats naar het
hemelwaterriool. Het hemelwaterriool wordt uitgevoerd als IT-riool, maar heeft vanwege
de grondslag voornamelijk een afvoerende functie.
Infiltratie hemelwater binnen Drukkerijkwartier
In het plangebied bevinden zich een beperkt aantal groenstroken en tuinen waar hemelwater
rechtstreeks in de bodem kan infiltreren. Verder wordt een IT-riolering aangelegd
waarop de bestratingen en de dakoppervlakken worden aangesloten. Vanwege de grondslag
(slechtdoorlatend leem en lemig zand) zullen geen grote hoeveelheden water in de bodem
kunnen infiltreren. Wel zal zich een dunne schone waterlaag vormen op het grondwater
waardoor uitdamping van vluchtige/mobiele bodemverontreinigingen wordt tegengegaan.
Door de beperkte hoeveelheid infiltrerend hemelwater bestaat geen gevaar voor het
optreden van onacceptabele verspreiding van onderliggende bodemverontreiniging. Beperkte
infiltratie is in deze situatie dus een positief effect.
Indien het bevoegd gezag hier niet mee in kan stemmen zal het IT-riool door gesloten
buizen worden vervangen.
De gemeente heeft de omgeving van het plangebied aangewezen als groenarme wijken.
Om deze wijken te vergroenen worden zichtbare groene voorzieningen, zoals waterberging
op het maaiveld en extra substraatberging op groene daken, extra gepromoot. Voor deze
voorzieningen kan men een bonus krijgen van 20-30% per m³ bovenop wat gerealiseerd
word tegen een malus van 20% per m³ bij ondergrondse waterberging. Aanvullend kan
voor het plangebied tot maximaal 69,4 m³ compensatie worden gerealiseerd door de invulling
van groene initiatieven zoals nieuwe bomen, faunavoorzieningen, groene gevels en regentonnen.
De aanvullende voorzieningen binnen het plangebied zijn vooralsnog bijkomende waterberging
op het maaiveld in de verlaagde beplantingsvakken, enkele bomen incl. 6 m³ ondergrondse
groeiruimte per boom en het restant in een ondergrondse waterberging op het parkeerdek.
Deze ondergrondse berging heeft een bergend vermogen van 60 mm. Hierdoor wordt voldaan
aan de benodigde waterberging. Deze voorzieningen dragen naast de hemelwaterverwerking
ook bij aan de reductie van hittestress en de toename in biodiversiteit. Bij de verdere
planuitwerking wordt nog gekeken naar andere kansen/mogelijkheden binnen het plangebied
om duurzamer te ontwikkelen.
Dit zijn:
Door de geplande voorzieningen vindt de planontwikkeling duurzaam plaats. Door rekening
te houden met de afstromingsrichtingen en het grondwaterpeil is tevens geen wateroverlast
te verwachten bij of door het planvoornemen.
Bij het wijzigen van de planinvulling en inrichting dient de rekentool geactualiseerd
te worden zodat het planvoornemen duurzaam en hydrologisch gezien positief plaatsvindt.
Bij de verdere planuitwerking dienen de uiteindelijke waterstelsels concreter uitgewerkt
te worden conform de hiervoor geldende regelgeving en normen.
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen
via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Wanneer een bronnering nodig
is voor de bouwwerkzaamheden of bij ingrepen op de plaatselijke waterhuishouding,
moeten in het kader van de Waterwet vergunningen/meldingen aangevraagd worden middels
het Omgevingsloket.
Conclusie
Onderhavig plan voldoet aan het gemeentelijk waterbeleid en vanuit het aspect 'water'
bestaat er geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Wel dienen er enkele punten
als randvoorwaarden in de verdere uitwerking van het plan te worden meegenomen:
Het bestemmingsplan "XI Strijp binnen de Ring 2007 (Cederlaan 2)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012 en de gemeentelijke standaardregels. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en oor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene
regels en overgangs- en slotregels. De
Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie
ontstaat over de interpretatie van de regels. In Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in
de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor
de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden
hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing
zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn
binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar.
Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden.
Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Regiekaart
Voor de planessentie en in relatie tot de uitleg van de regels is een regiekaart opgesteld
waarin de belangrijkste bouw- en gebruiksmogelijkheden samengevat zijn gevisualiseerd.
Zie onderstaand figuur.
![]() |
Figuur 6.1 Regiekaart |
Bestemming 'Groen'' (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen voor de toekomstige groenvoorzieningen van het plangebied
aan de zijde van de Cederlaan. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen,
paden, speelvoorzieningen toegestaan. Het bouwen van gebouwen binnen deze bestemming
is niet toegestaan.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 4)
De ontsluitingswegen en toegangswegen binnen het plangebied krijgen de bestemming
'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn onder andere woonstraten,
pleinen, voet- en fietspaden alsmede (ondergrondse) parkeervoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen uitsluitend toegestaan binnen het
bouwvlak.
Bestemming 'Wonen'' (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en
de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen
en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen
als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw.
Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden
van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig
mogen worden bebouwd, voor het gebied gelegen binnen 'specifieke bouwaanduiding -
1' geldt een aparte regeling (zie verder). Binnen het bouwvlak is de maximale bouwhoogte
aangegeven. Op de verbeelding zijn voor enkele specifieke maatwerkzaamheden aanduidingen
opgenomen waarbinnen andersoortige voorzieningen zijn toegestaan.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is een verbijzonderde regeling
voor bepaling van de bouwhoogte gerelateerd aan een afwijkend peil (gemeten vanaf
bovenkant parkeerdek) opgenomen.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' gelden afwijkende bouwregels
ten aanzien van de overige gronden binnen het plangebied. De woningen worden gerealiseerd
op het parkeerdek van de halfverdiepte parkeergarage, waardoor een afwijkend peil
geldt (gemeten vanaf bovenkant parkeerdek). Daarnaast geldt dat binnen deze aanduiding
een maximum bebouwingspercentage van 80%.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt dat maximaal 50% van het
bouwperceel de maximum bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding toegestaan is,
voor het overige deel van het bouwperceel geldt datdat een specifieke regeling is
opgenomen voor hoofdgebouwen in combinatie met gebogen sheddaken.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' geldt dat gebouwen en bouwwerken
ten behoeve van stadslandbouw bovenop de toegestane hoofdgebouwen mogelijk zijn, mits
voldaan wordt aan de maatvoeringseisen.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt dat ter plaatse van deze
aanduiding tevens bebouwing is toegestaan in de vorm van luifels, overkappingen, balkons
en trappartijen. Voorwaarde is dat deze bouwwerken aansluitend op het hoofdgebouw
worden gerealiseerd en de maximum bvouwhoogte niet wordt overschreden van het aangrenzende
bouwvlak.
Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' geldt dat ter plaatse van deze
aanduiding bebouwing in de vorm van balustrades en pergola's zijn toegestaan bovenop
het dak van de onderliggende bouwlaag. Voorwaarde is dat deze bouwwerken niet hoger
zijn dan 1,5 of 3 meter gemeten vanaf de bovenkant van het dak van de onderliggende
bouwlaag.
In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of
gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking
opgenomen:
![]() |
Figuur 6.2 Uitwerking dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning |
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming
toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden
mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor
kleinschalige bedrijvigheid.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel
, de Overige regels en de
Algemene afwijkingsregels.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg
van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er
alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie
met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze
verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten
en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven
2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet
in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het
bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere
bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per
vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat
daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen
die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel
Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die
zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen.
De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen
is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop
de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig
kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal
gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl.
De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Voorwaardelijke verplichting groen
Onderdeel van onderhavige ontwikkeling is het groen inrichten en het open maken van
de openbare ruimte. Een zo groen mogelijke stedelijke (binnen)ruimte wordt, naast
een prettige en klimaatadaptieve inrichting, als vertaling gezien van het omliggend
landschap. Hierbij gaat het zowel om groen tussen de gebouwen, maar ook op en tegen
de woningen en gebouwen zelf. Middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd
dat per woning minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen wordt gerealiseerd.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de
Slotregel opgenomen.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich
welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn
regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven
heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving
Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld.
Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven
van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks
een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan
worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten
zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit
zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk
in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld
worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij
aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn
in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit
de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van
burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma
opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar
wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven
welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels
duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor
verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is
daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo
geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting
op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en
over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden
gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft
te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om
deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien
indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door
middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat
tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 27 juni 2018. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Bij de voorbereiding van het VOSP en bestemmingsplan is overleg geweest met de v.
Abbe stichting, Trefpunt Groen Eindhoven en buurtbewoners.
Het plan is gepresenteerd aan de v. Abbe stichting, die het plan werd positief beoordeelde.
Er werd met name tevredenheid uitgesproken over de sheddaken van de oude drukkerij
die terugkomen bij de woningen in het middengebied. Naar de materiaalkeuze werd nog
gevraagd, maar in dit stadium van het plan is daar nog geen uitsluitsel over.
Daarbij werd het VOSP gepresenteerd aan Trefpunt Groen Eindhoven. Trefpunt Groen gaf
aan dat het plan positief werd bevonden wat betreft onder andere het beplantingsplan,
het actief betrekken van een ecoloog bij het ontwerp, de afweging in het al dan niet
moeten wijken van vervuilde bomen, het doortrekken van vergroening rondom de naastgelegen
studentenhuisvesting, het autoluwe karakter van het plan en de groendaken. Tevens
werd advies meegegeven over onder andere het betrekken van toekomstige bewoners bij
het ontwerp, het bieden van voorlichting over groene tuinen, het groen inrichten van
het trappenhuis, het aanbrengen van klimplanten op de gevels en het aanbrengen van
halfverharding.
Tot slot heeft overleg met buurtbewoners plaatsgevonden. Eind 2017 en begin 2018 is
BPD in gesprek gegaan met buurtbewoners over het project Drukkerijkwartier. Onder
de noemer Maak 't Mee gaven bewoners van de Cederlaan, Schootsestraat en Kreugelstraat
volop inbreng.
BPD is hierna aan de slag gegaan met het bijstellen van het voorlopig stedenbouwkundig
plan. De geleverde inbreng vanuit het samenspraaktraject is zorgvuldig verwerkt en
ook is het plan aangepast aan de gemeentelijke kaders van de gemeente Eindhoven.
In 2021 werd het samenspraaktraject hervat, onder begeleiding van strategisch communicatiebureau
Connect. Voor het complete verslag wordt verwezen naar de bijlagen. Een informatiebijeenkomst
op 2 juni 2021 was daarvan het startpunt. In de weken erna kregen omwonenden en andere
direct belanghebbenden de mogelijkheid om een-op-een het gesprek met de ontwikkelaar
BPD aan te gaan. Later in het jaar zijn andere geïnteresseerden, zoals de mogelijk
toekomstige bewoners, uitgenodigd om ook hun inbreng te geven.
Tot slot heeft een gesprek tussen de ontwikkelaar en buurtvertegenwoordiging plaatsgevonden
in juli 2021. Omwonenden hebben te kennen gegeven andere verwachtingen te hebben van
het samenspraaktraject (meer inspraak). Buurtbewoners hebben aangegeven graag te zien
dat er middels de ontwikkeling betaalbare woningen worden gerealiseerd welke bijdragen
aan de waarde en het karakter van de bestaande wijk. Het allerbelangrijkste voor de
omwonenden is het beschermen van de privacy en het voorkomen van geluidsoverlast als
gevolg van de nieuwbouw. Er is aangegeven naar de buurtbewoners dat zij in gesprek
kunnen gaan met de verantwoordelijke wethouder.
In het participatieverslag is aangegeven dat in het najaar van 2021 het ontwerp bestemmingsplan
ter inzage zou worden gelegd. Die planning is achterhaald, maar wel is volgens het
participatieverslag actief gecommuniceerd richting belanghebbenden over de publicatie
van het ontwerp bestemmingsplan (zie verder paragraaf 9.4). Aangegeven is verder dat in een vervolgtraject ook een nieuwe fase voor participatie
is voorzien welke met name gericht zal zijn op de invulling van de openbare ruimte
en de plint van het woongebouw. Initiatiefnemer is voornemens niet alleen omwonenden,
maar ook toekomstige bewoners en andere belanghebbenden te betrekken.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is vooroverleg gevoerd met:
Zowel de provincie Noord-Brabant als het Waterschap Aa en Maas hebben akkoord gegeven
in het bestuurlijk vooroverleg.
Stichting Wederopbouw heeft enkele constateringen gedaan en opmerkingen gemaakt op
het plan. De constateringen hebben betrekking op de thema's IHCS/hoogbouw en cultuurhistorie.
De opmerkingen hebben met name betrekking op de architectonische vormgeving en het
onderbouwing van het aspect duurzaamheid en duurzame stedelijke ontwikkeling. Hoewel
de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.2.5) niet direct toeziet op de borging van duurzaamheidsmaatregelen zoals bedoeld in
de paragraaf 'duurzaamheid' (paragraaf 4.6.5) is een verwijzing opgenomen en is paragraaf 3.3 aangevuld.
De Van Abbestichting heeft het plan positief beoordeeld. Er werd met name tevredenheid
uitgesproken over de sheddaken van de oude drukkerij die terugkomen bij de woningen
in het middengebied. Naar de materiaalkeuze werd nog gevraagd, maar in dit stadium
van het plan is daar nog geen uitsluitsel over.
Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) gaf aan dat het plan positief werd bevonden wat betreft
onder andere het beplantingsplan, het actief betrekken van een ecoloog bij het ontwerp,
de afweging in het al dan niet moeten wijken van vervuilde bomen, het doortrekken
van vergroening rondom de naastgelegen studentenhuisvesting, het autoluwe karakter
van het plan en de groendaken. Tevens werd advies meegegeven over onder andere het
betrekken van toekomstige bewoners bij het ontwerp, het bieden van voorlichting over
groene tuinen, het groen inrichten van het trappenhuis, het aanbrengen van klimplanten
op de gevels en het aanbrengen van halfverharding. TGE heeft verder reactie gegeven
op de punten verkeer en parkeren, groen, bomen, geluid, energietransitie en flora
en fauna. Wat betreft verkeer en parkeren geeft TGE aan dat het autoluwe karakter
nog niet duidelijk genoeg naar voren komt in het bestemmingsplan en er wordt aandacht
gevraagd voor de afwikkelingsmogelijkheden voor fietsers en voetgangers. De gemeente
geeft aan deze aspecten reeds als genoeg afgekaderd te beschouwen en er volgen dan
ook geen wijzigingen voor het bestemmingsplan. TGE is vervolgens positief over de
ambities en voornemens in het kader van (ver)groen(ing). De stichting wil deze ambities
echter duidelijker terugzien in het bestemmingsplan. Daarnaast zouden ze graag zien
dat de groen in te richten gebieden als groen worden bestemd. In navolging op deze
punten zijn de groene ambities opgenomen onder de paragraaf "Groen" in de toelichting.
De groen in te richten gebieden worden echter niet als zodanig bestemd om enige flexibiliteit
te behouden. In het verlengde van groen, heeft TGE aangegeven opgenomen te willen
zien dat een viertal bomen is gekapt en dat hier een compensatieplicht voor geldt.
Dit gegeven is naar aanleiding van deze reactie opgenomen onder paragraaf 3.8.3 'bomeneffectanalyse'.
Ook geeft TGE mee dat bomen en groene daken geluidsdempend kunnen werken. Deze informatie
is ter kennisname aangenomen. In het kader van de energietransitie geeft TGE mee dat
de nieuwbouw voldoet aan de gestelde wettelijke kaders voor Bijna Energie Neutrale
Gebouwen. Ook deze suggestie wordt ook voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 22 juni 2023 tot en met woensdag 2
augustus 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid
gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het
ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen
is in het Gemeenteblad van 21 juni 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de
mogelijkheid om een digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan te raadplegen via
de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Op 10 juli 2023 heeft een inloopavond plaatsgevonden waarbij belangstellenden in
de gelegenheid zijn gesteld om vragen te stellen en nadere informatie over het plan
in te winnen.
Er zijn 4 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend.
De zienswijzen zijn ontvankelijk. In de bij het Raadsbesluit/-voorstel gevoegde nota
van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, is een samenvatting van de zienswijzen
weergegeven en zijn deze voorzien van een gemeentelijk standpunt. De ingediende zienswijzen
hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel is een nadere motivering
gegeven van de gekozen verkeersontsluitingswijze in paragraaf 3.7 en heeft Bureau Goudappel naar met dagtekening van 27 oktober 2023 - kenmerk 016311.20231027.N1.01
- een nadere onderbouwing opgesteld, zie Bijlage 1 Rapport Goudappel ontsluiting kenmerk
016311.20231027.N1.01 .
Naar aanleiding van archeologisch bureauonderzoek (bijlage 19) en het op basis daarvan
genomen selectiebesluit zijn de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie
3' en 'Waarde - Archeologie 4' komen te vervallen.
Verder is de memo verkeer (bijlage 1) verduidelijkt en aangevuld, is het stikstofonderzoek
(bijlage 10) ge-updated en is het verslag van de omgevingsdialoog (bijlage 20) toegevoegd.
het bestemmingsplan XI Strijp binnen de Ring 2007 (Cederlaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80330-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen);
een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het hobbymatig houden van dieren in urbane en peri-urbane gebieden, daarbij gebruikmakend van stedelijke hulpbronnen en reststoffen, dat door zijn beperkte aard en omvang in of nabij een woonomgeving kan worden uitgeoefend;
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor gebogen sheddaken de meetwijze conform het bepaalde in 1.44 van toepassing is.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, erkers en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat overschijding voor luifels en balkons maximaal 2 meter mag bedragen.
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 6 m;
b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 6 m.
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3', gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub h ten behoeve van het realiseren van een bouwhoogte van hoofdgebouwen van maximaal 10,5 meter over meer dan 50% van de oppervlakte van het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - 6', mits:
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van dienstverlening uitsluitend binnen de functieaanduiding 'gemengd', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1.1 mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
a Verbod
Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling ' Actualisatie nota parkeernormen 2019van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen als Bijlage 1 bij de planregels.
b Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1.4, sub a mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.