Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Eindhoven werkt aan het verbeteren van de recreatieve voorzieningen in de stad. Een van de belangrijke voorzieningen is natuurzwembad De IJzeren Man. Het natuurbad maakt deel uit van stadspark De Karpen. De gemeente vindt dat het zwembad een laagdrempelige voorziening moet blijven. Om het beheer van het gebied en de continuïteit te garanderen is een nieuwe impuls op de locatie noodzakelijk. Ook wordt gewerkt aan de uitstraling van het gebied. Het zwembad moet gemoderniseerd worden. Ter versterking van het gebied is naast de huidige horecavoorziening een extra horecavoorziening noodzakelijk. Daarnaast ligt het gebied zonder afscherming langs twee belangrijke radialen. Om de controle op het gebied te behouden en om de veiligheid beter te borgen is een bedrijfswoning noodzakelijk. Op basis van het evenementenbeleid vinden op het terrein jaarlijks 5 evenementen plaats.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Javalaan, Eisenhowerlaan en Insulindelaan en ligt in De Karpen.

verplicht

Figuur 1: luchtfoto IJzeren man en omgeving (bron google maps)

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)" vervangt een gedeelte van het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2005", vastgesteld door de raad op 4 december 2007.

verplicht

Figuur 2: het geldende bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan is over het volledige perceel de bestemming Recreatie opgenomen. Deze bestemming laat de bestaande recreatieve bestemming toe. Onderdeel van de bestemming is verder Horeca in de categorie 4, die ziet op horecavoorzieningen ten dienste van vermaak, sport, spel en ontspanning.

Naast het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2005" geldt het Parapluplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing, zoals vastgesteld door de raad op 12 juni 2018. In het voorliggende bestemmingsplan is dezelfde regeling voor parkeren opgenomen als in het parapluplan, met dien verstande dat inmiddels een actuelere nota parkeernormen is vastgesteld.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven.

Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6.

In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.

De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten en herontwikkeling     

De IJzeren Man is in 1913 gegraven ten behoeve van de spoorlijn Eindhoven-Weert. Het is in 1929 zwembad geworden ter vervanging van het zwembad in de Dommel. De IJzeren Man is gelegen in Tongelre. Een opmerkelijk gegeven in de structuur van Eindhoven, maar in het bijzonder voor Tongelre buiten de Ring, vormen de Karpendonkse plas met het daaromheen gelegen park en de IJzeren Man.

De IJzeren Man is gelegen in stadspark De Karpen. Daarnaast ligt woonwijk De Karpen. Dit is een hoogwaardig villapark met bijna uitsluitend koopwoningen die zijn gebouwd na 1970. De kleine 200 woningen worden voornamelijk bewoond door bewoners in gezinsverband. Naast relatief gezien veel gezinnen met jonge kinderen is er ook sprake van vergrijzing.

De Karpen heeft een groene omgeving met beeldbepalende elementen zoals de Karpendonkse Plas en het Zwembad de IJzeren Man. De omgeving wordt vaak gebruikt voor recreatie en ontspanning en er worden buurtoverschrijdende activiteiten georganiseerd. Voor evenementen is een zogenaamd locatieprofiel 'Stadspark de Karpen'opgesteld. De IJzeren Man maakt hiervan onderdeel uit (juni 2015).

verplicht

De herontwikkeling van de IJzeren Man voorziet in een uitbreiding van de horecamogelijkheden. Er mag een nieuw gebouw worden toegevoegd voor horeca. De horeca mag bestaan uit horeca in de categorie 1a en 1b.

Horeca in de categorie 1a zijn horecabedrijven zoals een snackbar,lunchroom, ijssalons, pannenkoekenhuis of creperie. Horeca in de categorie 1b zijn restaurants.

Verder wordt de locatie gebruikt om regelmatig recepties, bijeenkomsten en feesten te houden. Dit gebruik valt onder de noemer zaalverhuur en is ook voor de toekomst voorzien in de horecavoorzieningen. In praktijk is sprake van zaalverhuur waarbij circa 30 tot 40 mensen aanwezig zijn. Maar er zijn ook regelmatig grotere groepen die gebruik willen maken van de faciliteiten. Het bestemmingsplan laat zaalverhuur toe tot maximaal 200 personen.

Het plan voorziet ook in de bouw van een bedrijfswoning en een opslagloods. Naast de reguliere dagrecreatie mogen op het perceel maximaal 5 evenementen per jaar worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid.

Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's . Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

3.2.2 Realisatie     

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale

belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is inmiddels opgenomen in het Bro. (art. 3.1.6)

    De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd.

Vanaf 1 juli 2017 geldt de nieuwe regeling inzake de ladder voor duurzame verstedelijking. Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Bij nieuwe ruimtelijke besluiten (kantoorlocaties, woningbouwlocaties) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Er is voor dit plan een onderzoek opgesteld op grond van het oude artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Hierbij was uitgangspunt de ladder van duurzame verstedelijking volgens drie stappen:

  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Voor de ontwikkeling is een Onderzoek ladder voor duurzame verstedelijking IJzeren Man Eindhoven opgesteld (25 februari 2016, Bijlage 2 Onderzoek duurzame verstedelijking).

De verantwoording vanuit de ladder is als volgt:

1. Voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een actuele regionale behoefte? (trede 1)

Op basis van trends aan de vraagzijde is er conform trede 1 van de ladder van duurzame verstedelijking in stedelijk gebieden behoefte aan een kwalitatief recreatieaanbod met beleving en meer specifiek aan stadsstranden. Een kwaliteitsverbetering en uitbouw van de horecafunctie aan de IJzeren Man in Eindhoven moet worden bezien in deze vrij ruime context. De ligging van de IJzeren Man ingesloten in een hoogstedelijk gebied, naast de universiteitscampus, maakt het mogelijk om juist het horeca-aspect, passend bij een strand, verder uit te bouwen. Horeca die gericht is op ontmoeten, culinaire hapjes en drankjes (cocktails), kortom genieten. De uitstraling van een hip restaurant/strandpaviljoen is kansrijk. De aanwezigheid van toegankelijk water is daarbij een belangrijke plus ten opzichte van veel andere stadstranden. Dit kan ingezet worden als een verlengstuk van het genieten, waarbij het eigenlijk niet zozeer gaat het om zwemmen, maar juist om activiteiten van watervolleybal, beachvolleybal, waterfietsen. Dit alles is goed in te passen in het horeca- en ecologisch beleid van de gemeente Eindhoven. De effecten van een stadsstrand en beachpaviljoen op andere horeca binnen Eindhoven zijn gering, zo niet complementair, omdat met het inspelen op deze specifieke marktvraag consumenten in de stad blijven/naar de stad komen voor vrijetijdsbesteding. Voor consumenten die vooral de behoefte hebben aan zwemmen in combinatie met watersporten is er in de regio volop keuze, waarbij het zwemmen wordt gecompleteerd door een aanvullend watersport, horeca en/of recreatie aanbod. De maximale omvang in kwantitatieve zin wordt mede bepaald door het maximale laadvermogen van de plek zelf en de beleidsmatige mogelijkheden. Het laadvermogen wordt in belangrijke mate bepaald door de verkeersaantrekkende werking en de mogelijkheden om te kunnen voorzien in parkeerbehoefte op/nabij de locatie. En daarnaast door de afstemming op omliggende gevoelige functies/richtafstanden. De richtafstand tot de woningen aan de Javalaan is 30 meter. In beginsel blijft er dan in het gebied voldoende ruimte om parkeerruimte te realiseren, die wel heel zorgvuldig landschappelijk zal moeten worden ingepast. Beleidsmatig geldt er vanuit het gemeentelijk beleid (groenbeleid, interimstructuurvisie, Visie de Karpen) en het provinciale beleid een terughoudende opstelling ten aanzien van het toevoegen van bebouwing. De hoofdfunctie is groen/dagrecreatie in een (groen) stadspark en nieuwe bebouwing moet ten dienste hiervan staan. Ondanks eventuele beleidsmatige belemmeringen is de ligging van de IJzeren Man bijzonder, omdat de IJzeren Man wordt omsloten door het stedelijk gebied van Eindhoven. Dit biedt mogelijkheden voor een bijzonder concept in de horecavoorziening. Door de beperkte omvang van de waterplas / het gebied van de IJzeren Man zijn de mogelijkheden voor aanvullende (sport)voorzieningen beperkt. Kwantitatief is, gezien de regionale benchmark, de trends en ontwikkelingen en het beleid 500 tot 1.000 m² horeca passend in een hedendaagse concept voor de horeca. Hiermee is een toekomstbestendig totaalconcept in te passen.

2. Kan in deze behoefte worden voorzien door herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied? (trede 2)

Conform trede 2 van de ladder van duurzame verstedelijking ligt de IJzeren Man in een stadspark van Eindhoven en wordt de locatie omsloten door het hoogstedelijk gebied, waarbij door het benutten van locatiespecifieke kenmerken en kansen een toekomstgerichte en levensvatbare invulling wordt gegeven aan de locatie. Dagrecreatie blijft de hoofdfunctie van het gebied. Door vervanging en beperkte toevoeging van bebouwing kan invulling worden gegeven aan de kwaliteitsverbetering en schaalvergroting die noodzakelijk is voor het duurzaam functioneren van het gebied. Daarnaast kan door een aangepaste inrichting en beheer van de zuid- en westoever een belangrijke verbetering worden bereikt qua ecologische betekenis en visuele belevingswaarde van deze oevers. Op deze wijze trekt nieuwe stedelijke ontwikkeling samen op met landschappelijke kwaliteitsverbetering.

3. Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan een nieuwe locatie worden gezocht die beschikt over verschillende middelen van vervoer en passend is ontsloten (trede 3)

Aan trede 3 wordt niet toegekomen.

Onderzoek naar noodzaak bedrijfswoning

Naast het ladderonderzoek waarbij de toevoeging van de horeca is onderzocht, is ook de noodzaak voor de vestiging van een bedrjifswoning onderzocht. Uit het onderzoek 'Notitie noodzaak bedrijfswoning "IJzeren Man" te Eindhoven van ZKA uit juli 2017 blijkt dat de noodzaak voor een bedrijfswoning aanwezig is (bijlage 4). De mogelijkheid van een bedrijfswoning is daarom opgenomen in de bestemming Gemengd.

Eindconclusie

Geconcludeerd wordt dat consumenten behoefte hebben aan stadstranden met kwalitatief goede bijbehorende horeca en leisure activiteiten. De locatie IJzeren man heeft door de ligging nabij het centrum van de stad en de universiteitscampus, met toegankelijk water alle kenmerken en kansen om in te kunnen spelen op deze vraag en zo te komen tot een toekomstgerichte en levensvatbare invulling. Daarmee zorgt de IJzeren Man voor een invulling van een uniek horeca segment, complementair aan de bestaande horeca in de stad. Daarbij is een oppervlak voor een beachclub van 400 m² en een restaurant 600 m² (totaal 1.000 m²) passend. Hiermee voldoet de ontwikkeling ook aan het gestelde in artikel 3.1.6, lid 2, Bro.

Het voorliggende onderzoek is opgesteld voor de wijziging van de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening (per 1 juli 2017). In essentie verandert er aan de geest van de ladder niet veel. Trede 3 vervalt in deze nieuwe ladder, maar de toelichting van een bestemmingsplan die voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, bevat ook in de nieuwe situatie een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking leidt voor deze ontwikkeling niet tot andere conclusies dan op basis van het reeds uitgevoerde ladderonderzoek voor deze ontwikkeling zijn getrokken.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is het NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

De hoogspanningsverbinding ligt op ruim 1,5 km afstand van het zwembad. Het zwembad ligt niet in het invloedsgebied van de hoogspanningsverbinding.

De IJzeren Man ligt niet in het invloedsgebied van de luchthaven Eindhoven.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant     

Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma’s. Inmiddels is er ook een omgevingsverordening vastgesteld, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.3.3.

De omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De provincie kiest hier voor functieontwikkeling gecombineerd met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Het bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Deze structuur is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

De provincie kiest hier voor het perspectief van een multifunctionele gebruiksruimte. Met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijk concentratiegebied waar de groei van de verstedelijking opgevangen wordt. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden open houden. Ten tweede kernen in het landelijk gebied die zo veel als mogelijk wordt ontzien van verdere verstedelijking doordat daar alleen de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen.

4. de infrastructuur

De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid om zo ruimte te maken voor het versterken van de (inter) nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken, bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant     

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in Stedelijk en Landelijk gebied. Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit nieuw ruimtebeslag nodig is voor stedelijke ontwikkelingen dan is dat (onder voorwaarden) mogelijk binnen de gebieden die zijn aangeduid als Verstedelijking afweegbaar. Deze gebieden waren reeds in het verleden (2004) reeds aangeduid als Zoekgebied verstedelijking of Integratie stad-land (Verordening ruimte Noord-Brabant).

verplicht

Figuur: Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

verplicht

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In bovenstaande figuur is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. Daarnaast gelden er twee aanvullende werkingsgebieden voor het plangebied, te weten de subzone 'Gemengd landelijk gebied' en het werkingsgebied 'Beperkingen veehouderij'.

In de omgevingsverordening is een aantal basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies aan locaties bepaald. Allereerst is daarnaar gekeken. Vervolgens is ingezoomd op de aanduidingen en aangegeven hoe de ontwikkeling hierbinnen past.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met de basisprincipes zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

De IJzeren Man is een bestaand natuurzwembad en er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De rode (stedelijke) ontwikkelingen worden gesitueerd aan de rand van de bestaande plas zodat binnen het plangebied veel ruimte overblijft voor groene en blauwe ontwikkeling. Er is derhalve sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Toepassing van de lagenbenadering

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Het gaat hierbij om:

  • De effecten op de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden

De effecten hierop zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5 Waterparagraaf, en de paragrafen 4.7 (Bodem) en 3.5 (Archeologische en cultuurhistorische waarden).

  • De netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer

Het plangebied wordt begrensd door bestaande gebiedsontsluitingswegen en er is sprake van een goede ontsluiting. In het plangebied liggen geen waterwegen en ook geen natuurnetwerk. Wel wordt nadrukkelijk ingezet op landschapsverbetering.

  • De bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Bij de ontwikkeling wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten en de verbetering daarvan binnen het plangebied. In het landschapsplan is uitgewerkt hoe de landschapsinrichting van het gebied vorm krijgt. Voor een nadere onderbouwing van de landschappelijke waarden in relatie tot de voorgenomen rode ontwikkeling wordt verwezen naar het als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen landschapsplan.

De omvang van de functie wordt niet vergroot, wel wordt in beperkte mate bebouwing toegevoegd. De effecten van de begoogde ontwikkeling zijn voldoende onderzocht (zie onder andere hoofdstuk 4) en zijn in relatie tot de bestaande situatie aanvaardbaar.

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

De ligging van de IJzeren Man in Eindhoven is uniek; nabij het stadscentrum, naast de campus van de

Technische Universiteit en perfect bereikbaar door de ligging direct aanhoofdontsluitingswegen van de

stad en nabij het centraal station. Dit biedt (stedelijk gezien) unieke kansen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de ontwikkeling van een bijzonder horecaconcept in aanvulling op het bestaande horeca-aanbod in Eindhoven. In samenhang hiermee wordt meerwaarde gecreëerd door veel aandacht te besteden aan landschapsverbetering in het gebied. Dit blijkt ook uit het landschapsplan zoals opgenomen als bijlage bij de regels.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

In dit artikel is een aantal uitgangspunten bepaald die hieronder per onderdeel worden toegelicht.

  • Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in 'Landelijk gebied' bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Hieraan is invulling gegeven in het bij dit bestemmingsplan behorende landschapsplan. Er is uitgewerkt hoe het landschap in het gebied een kwaliteitsverbetering krijgt. Om dit vorm te geven, is een uitgebreide visie opgesteld. Dit landschapsplan is gekoppeld aan de regels en met voorwaardelijke verplichtingen is veiliggesteld dat de gewenste landschapsverbetering wordt gerealiseerd.

  • Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
  1. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Met voorliggende bestemmingsplan legt de gemeente de kaders vast waarbinnen de ontwikkeling op het terrein van de de IJzeren Man kan plaatsvinden. In dit plan is gemotiveerd dat de ontwikkeling in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is en leidt tot een financieel gezonde exploitatie van het bestaande natuurzwembad. Ten behoeve van de juridische borging is de systematiek van de regels zo, dat uitsluitend ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' nieuwe bebouwing is toegestaan. De overige gronden zijn alle bestemd als 'Water', 'Natuur' en 'Verkeer - Verblijfsgebied. Daarnaast is het landschapsplan juridisch bindend gemaakt door dit als bijlage bij de regels op te nemen en hier voorwaardelijke verplichtingen aan te koppelen.

  • Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  1. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  2. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  3. het wegnemen van verharding;
  4. het slopen van bebouwing;
  5. de realisering van het Natuurnetwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  6. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Het landschapsplan behorende bij dit bestemmingsplan is gericht op het verbeteren van de landschappelijke waarden binnen het plangebied. Deze inrichting is geïnspireerd en bouwt voort op de huidige kwaliteiten van het gebied en de omgeving.

Het landschapsplan laat zien dat wordt ingezet op een kwaliteitsimpuls voor het landschap die de in verhouding staat met de rode ontwikkeling in het gebied. Ook wordt in het landschapsplan aangegeven hoe de ecologische verbindingszone tussen Karpen en Wasven kan worden ingericht.

  • Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Dit artikellid is niet relevant voor dit plan aangezien het bestemmingsplan de landschapsverbetering in dit gebied borgt.

Gemengd landelijk gebied

Het plangebied is aangeduid als Gemengd landelijk gebied. In diverse artikelen van de Interim omgevingsverordening wordt een verbinding gelegd over het inpasbaar zijn van een ontwikkeling binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied. Om deze afweging te kunnen maken, is het nodig dat een gemeente beleid uitwerkt waarin een ontwikkelingsrichting voor de verschillende typen gebied is opgenomen. De gronden binnen het plangebied zijn in gebruik als bestaande vrije-tijdsvoorziening. Voor het terrein van de IJzeren Man is een locatieprofiel opgesteld en met het voorliggende bestemmingsplan worden in overeenstemming met dit locatieprofiel kaders geboden voor de rode en groene ontwikkeling rondom het natuurzwembad. De omvang van het terrein blijft hetzelfde; er wordt beperkt aanvullende bebouwing toegestaan. Het blijft een recreatiebad dat voorziet in een plaatselijke behoefte en de bebouwing wordt op een natuurlijke manier ruimtelijk ingepast.

De ontwikkeling is mogelijk binnen het provinciale beleid.

Beperkingen veehouderij

Vrijwel het gehele gebied van Eindhoven (met uitzondering van het oostelijk deel van het gebied Bokt) dat gelegen is buiten het Stedelijk gebied, is aangemerkt als gebied waar regels gelden die beperkingen opleggen voor veehouderijen. Het provinciale beleid is gericht op een afwaartse beweging van de veehouderij. Binnen het plangebied is geen veehouderij aanwezig en wordt ook geen veehouderij toegestaan.

Verstedelijking afweegbaar

Voor het gebied geldt de aanduiding Verstedelijking afweegbaar. Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit in Stedelijk gebied onvoldoende ruimte aanwezig is, dan bestaat er de mogelijkheid dat een stedelijke ontwikkeling binnen het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar wordt gerealiseerd. Deze gebieden zijn in het verleden (2004) na toepassing van de lagenbenadering en afweging aangeduid als gebieden waar –onder voorwaarden- verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden (kunnen) liggen. Als er nieuw ruimtebeslag nodig is, wordt met toepassing van de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies gekeken naar een concrete invulling.

In het verleden werd hierbij onderscheid gemaakt in Zoekgebied verstedelijking en Integratie stad-land gebieden. In de Interim omgevingsverordening zijn beide aanduidingen onder het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar gebracht. Dat betekent niet dat de doelstelling voor de Integratie stad-land gebieden (waaronder het plangebied) is vervallen. Binnen die gebieden is het streven er nog steeds opgericht dat een rode ontwikkeling in een evenredige verhouding met de ontwikkeling van landschapskwaliteiten plaatsvindt.

In dit geval is geen sprake van nieuw ruimtebeslag, maar worden ontwikkelingen toegestaan, die noodzakelijk om het natuurbad op een economisch verantwoorde manier te kunnen blijven exploiteren. Met het voorliggende bestemmingspan worden de kaders voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing vastgelegd. De onderbouwing van de haalbaarheid wordt in deze toelichting gegeven. Hieruit blijkt dat het beoogde plan inspeelt op een specifieke behoefte en geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het plangebied en de directe omgeving. Bovendien gaat de ontwikkeling gepaard met landschapsverbetering.

Conclusie

De IJzeren Man is een bestaand zwembad dat vanuit economisch oogpunt een impuls nodig heeft om te kunnen blijven bestaan. De toevoeging van 1.000 m² horeca (een strandpaviljoen en een restaurant), een bedrijfswoning en een bedrijfsloods, zijn noodzakelijk om het natuurbad op een economisch verantwoorde manier te kunnen blijven exploiteren. Doel blijft een laagdrempelige zwemvoorziening voor iedereen. De uitbreiding past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening. De bebouwing wordt zo gesitueerd dat zo min mogelijk groen verwijderd wordt. Daarnaast zal het groen dat het zwembad nu omringt kwalitatief verbeterd worden, zodat ook voor dit onderdeel wordt voldaan aan de Interim omgevingsverordening. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld en zal er geïnvesteerd worden in landschapsverbetering.

Het natuurzwembad is gemakkelijk toegankelijk voor ongewenste personen, zeker in de avonduren. Vanuit veiligheidsoogpunt biedt een bedrijfswoning een betere bescherming. Een beheerder kan dan goed toezicht houden.

Het zwembad grenst aan het Stedelijk gebied en de ontwikkeling wordt goed geïntegreerd in het bestaande landschap. De bouwactiviteiten vinden zoveel mogelijk plaats aan de Javalaan. Het landschapsplan maakt onderdeel uit van de regels, zodat ook aan de investeringsverplichiting in het groen wordt voldaan. De ontwikkeling op het terrein past binnen de Interim omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.1.1 Buiten transformatiegebied     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als

Gebruiksgroen

Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden. Het plangebied van de IJzeren Man ligt binnen deze ruimtelijke hoofdstructuur.

3.4.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Rijk Dommel en Aa     

Deze visie is vastgesteld 6 september 2011 door de gemeenteraad van Eindhoven.

Het Rijk van Dommel en Aa is één van de ruimtelijke onderdelen van Brainport: dé toptechnologie regio van Nederland. De ontwikkeling van het Rijk van Dommel en Aa zal de ‘quality of life’ van de Brainport versterken. Het Rijk van Dommel en Aa moet als robuust regionaal landschapspark de Brainportbewoner een aantrekkelijke landschappelijke omgeving bieden waarin gerecreëerd kan worden.Omdat in hoofdlijnen consensus bestaat over het beleid voor het Rijk van Dommel en Aa, is een nieuwe visie niet aan de orde. Deze structuurvisie is vooral een bundeling en afstemming van bestaand beleid, voortkomend uit het Wensbeeld en uit de gemeentelijke structuurvisies. In deze structuurvisie moet duidelijk worden hoe het geaccordeerde beleid ten uitvoer kan worden gebracht.

Het Stadspark de Karpen maakt onderdeel uit van dit programma. De Karpen is een van de drie Eindhovense stadsparken die met ruimte voor verbrede landbouw, recreatie en educatie moet bijdragen aan de verbinding tussen de stad en het omliggende landschap. Onderdeel van het Stadspark is de Stadspoort Water op et RWZI terrein. Er is een gebiedsagenda gemaakt met een groot aantal deelprojecten.

De versterking van de recreatiefunctie van de IJzeren man past binnen het programma en de ambities van de structuurvisie.

3.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.5.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Volgens de archeologische waardenkaart kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle of verwachtingsgebieden. Hier hoeft dan ook geen rekening mee te worden gehouden.

3.5.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Het zwembad de IJzeren Man is genoemd naar de graafmachine die de zandafgraving ten behoeve van de spoorwegaanleg Eindhoven-Weert.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden opgenomen.

De Insulindelaan maakt wel deel uit van de historische wegenstructuur, maar ligt niet in het bestemmingsplangebied. Voor de stedenbouwkundige structuur van de stad zijn met name de hoofdwegen van belang. De Ring werd in het uitbreidingsplan van Cuypers en Kooken uit 1918 ontworpen als verbinding tussen de staddelen en in gewijzigde vorm voltooid in 1957.

verplicht

3.6 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.

Verkeer

Voor de IJzeren Man geldt dat het autoverkeer via de Javalaan wordt ontsloten, net zoals nu het geval is. De verkeersbelasting op de Javalaan is dusdanig dat toevoeging van de functies geen belemmering zal zijn dan wel niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Parkeren

Het natuurbad is een reeds bestaande functie. Voor de werknemers en bezoekers van het bestaande natuurbad is rekening gehouden met de bestaande (fiets)parkeerplaatsen op eigen terrein. Verder (fiets)parkeeraanbod is op bijvoorbeeld in de openbare ruimte van de Javalaan en ventweg Insulindelaan/ Onze Lieve Vrouwenstraat.

Voor (fiets)parkeren bij evenementen geldt dat per kalenderjaar in totaal maximaal 5 evenementen zijn toegestaan die in totaal maximaal 11 dagen mogen duren. De locatie is in zijn algemeenheid aanvaardbaar voor evenementen, gelet op de ligging (aan de Ring, afstand van bushaltes en treinstation). In de omgeving zijn voldoende mogelijkheden in de omgeving om te parkeren. Gelet op deze en de overige beperkingen die in artikel 3.3.2 van de planregels zijn opgenomen en het feit dat op grond van een evenementenvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) per evenement verschillende maatregelen op het gebied van verkeer en parkeren worden geëist, en daarbij vaak verkeersregelaars worden ingeschakeld die het parkeren bij evenementen begeleiden, is de mogelijke hinder hiervan tijdelijk en niet zodanig dat van een onaanvaardbare situatie sprake is.

De planregels laten de volgende nieuwe functies toe:

  • 1 (bedrijfs)woning;
  • 1 opslagloods;
  • 1 horeca cat 1a en 1b (cafetaria, lunchroom, restaurant) maximaal 600 m2 bvo en
  • 1 horeca 1a (cafetaria, lunchroom) ten behoeve van het natuurbad maximaal 400 m2.

Parkeren van de nieuw op te richten beheerderswoning wordt op eigen terrein bij de beheerderwoning opgevangen. De beoogde opslagloods zorgt op zichzelf niet voor een parkeerbehoefte.

Op basis van de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is met behulp van de rekentool eerst de normatieve parkeerbehoefte bepaald.

Autoparkeren

In de oorspronkelijke situatie is al sprake van een gebouw van ongeveer 450 m2 ten behoeve van horeca. Hiervoor is in 2016 een omgevingsvergunning verleend. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is er voor gekozen om het restaurant van 600 m2 toch te zien als een nieuwe functie. Dit is gedaan om aan te tonen dat voor de herontwikkeling in zijn totaliteit rekening is gehouden voor wat betreft de parkeereis.

In geval van de parkeernormen voor horeca 1a en 1b is restaurant de maatgevende (hoogste) norm, namelijk 10 parkeerplaatsen (pp) per 100 m2. Dus nodig 600 m2*10/100=60 pp.

De Actualisatie nota parkeernormen 2019 kent geen normen voor ondergeschikte horeca.De horeca 1a ten dienste van het natuurbad is voor bezoekers die er al zijn. Desondanks is voor de horeca 1a ten behoeve van het natuurbad gerekend met een (zelfstandige) norm.

Als parkeernorm kan zowel de norm voor cafe/bar/cafetaria en evenementenhal/ beursgebouw/ congresgebouw worden toegepast. Beide categorien houden een parkeernorm van 5 parkeerplaatsen per 100 m2 aan. Dus dan is nodig 400m2 * 5/100= 20 parkeerplaatsen.

Dit betekent dat gerekend is met een nominale parkeerbehoefte van maximaal 80 autoparkeerplaatsen. Er is dubbelgebruik met het huidig natuurbad mogelijk, omdat badgasten (vooral overdag) en restaurantgasten (meestal 's avonds) niet tegelijktijd aanwezig zullen zijn (maatgevende moment). Rekening houdend met het maatgevende moment is de parkeerbehoefte vanwege de nieuwe functie 73 autoparkeerplaatsen.

Fietsparkeren

In de Actualisatie nota parkeernormen 2019 zijn ook normen voor fietsparkeren opgenomen. In geval van horeca 1a en 1b is een restaurant de hoogste norm, namelijk 10 fietsparkeerplaatsen per 100 m2. Dus nodig 600 m2*10/100= 60 fpp.

Hoewel de Actualisatie nota parkeernormen 2019 geen normen kent voor ondergeschikte horeca is hieronder desondanks gerekend met een (zelfstandige) fietsparkeernorm van cafe/bar/cafetaria met een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen per 100 m2 toegepast. Dus nodig 400 m2*7/100= 28 fpp.

Dit betekent dat er maximaal 88 fietsparkeerplaatsen extra nodig zijn.

Locaties parkeerplaatsen

Er zijn op dit moment 50 autoparkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig.

Om de extra autoparkeerbehoefte (+23 pp) op te vangen is op eigen terrein voorzien in een uitbreiding van het huidige parkeerterrein en een tweede parkeerterrein op eigen terrein. Per saldo worden op eigen terrein 47 parkeerplaatsen extra gerealiseerd en zijn na uitvoering van het plan in totaal 97 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig, verdeeld over 2 parkeerterreinen (figuur 1).

verplicht

Figuur 1: inrichtingsplan

In de nieuwe situatie wordt ter plaatse van de huidige fietsparkeerplaats met een oppervlakte van circa 322 m2 het tweede autoparkeerterrein gerealiseerd. In het Landschapsplan is voor het fietsparkeren de locatie voorzien bij het huidige (auto)parkeerterrein (figuur 2). De oppervlakte van deze locatie voor nieuwe fietsparkeerplaatsen is circa 320 m2. Daarnaast is de Javalaan heringericht en zijn er 75 "fietsnietjes" geplaatst (150 fietsen). In figuur 3 staan deze oppervlaktes en de locaties van de "fietsnietjes" nader aangegeven.

Tot slot zijn parkeervoorzieningen ook binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan. Mocht in de toekomst extra ruimte nodig zijn voor (fiets)parkeren dan kan dit (ook) gevonden worden binnen deze bestemming en de openbare ruimte aan de Javalaan.

Voorzien kan worden in de huidige (fiets)parkeerplaatsen en de extra behoefte van 73 autoparkeerplaatsen en 88 fietsparkeerplaatsen.



verplicht

Figuur 2: nieuwe terreinindeling

verplicht

Figuur 3 : bestaande en nieuwe locatie fietsparkeren en nieuw geplaatste fietsnietjes (oranje)

3.7 Groen     

3.7.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is aangeduid als multifunctioneel groen. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.

Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).

Het openhouden van het natuurbad is voor Eindhoven een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het toevoegen van de horeca-functies leidt tot een intensiever gebruik van de recreatieve voorzieningen. Hiermee zal ook het landschap intensiever worden benut. Het gebruik van het zwembad zal zich met name beperken tot de zomermaanden. De nieuw te bouwen functies zullen zodanig worden geplaatst, zodat deze geen overlast zullen veroorzaken aan het omliggende groen. Voor de locatie is ook een landschapsplan opgesteld.

3.7.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m² of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

Het plangebied

Er komen in het gebied verschillende waardevolle en basisbomen voor. Er zijn door Cobra twee bomeneffectanalyses gedaan. Op 12 april 2012 en op 25 juli 2016 zijn de rapportages ontvangen. Hieruit blijkt dat een aantal bomen dient te worden gekapt om de nieuwe bouwontwikkelingen mogelijk te maken. Bij het aanvragen van een kapvergunning dient een compensatieplan te worden opgesteld en zal moeten worden aangetoond waar gecompenseerd wordt.

verplicht

3.8 Sport en recreatie     

Het natuurzwembad de IJzeren Man vervult voor Eindhoven een belangrijke functie. Naast het Ir. Ottenbad en De Tongelreep is dit zwembad een belangrijke vorm van recreatie voor de stad. Het exploiteren van het zwembad wordt echter steeds lastiger. De beheerder heeft aangegeven dat het zwembad in combinatie met een uitbreiding van horecavoorzieningen wel te exploiteren blijft. Daarnaast zal het groen een kwaliteitsimpuls krijgen zodat het zwembad ook voor de toekomst aantrekkelijker wordt voor bezoekers.

3.9 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

verplicht

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond- en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van horeca-activiteiten (Bijlage 4 Lijst van horeca-activiteiten).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.



Het plangebied

Het plangebied is aangewezen als toelatingsgebied.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid e.d. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Natuurzwembad de IJzeren Man ligt binnen de grenzen van Stadspark de Karpen. Voor Stadspark de Karpen is in januari 2008 door de Gemeenteraad een ontwikkelingsvisie vastgesteld. De modernisering/ doorontwikkeling van de IJzeren Man dient te passen binnen de kaders zoals vastgelegd in betreffende Ontwikkelingsvisie.

Het motto van de ontwikkelingsvisie 'Stadspark De Karpen' is: 'Beschermen, verbeteren en profileren'. Alle drie de aspecten zijn gelijkwaardig. Als grondregel voor dit motto geldt dan ook dat een maatregel, activiteit of initiatief met betrekking tot een onderdeel (bijv. verbeteren) geen negatief effect mag hebben op een ander onderdeel (bijv. beschermen). Het 'verbeteren' en 'profileren' van een restaurantfunctie of het simpelweg vergroten van bouwvolumes kan tot gevolg hebben dat het aspect 'beschermen' in het gedrang komt en dat het uiteindelijk ten koste gaat van het gewenste gebiedsprofiel. Een dergelijke verbetering of profilering zal dus zorgvuldig uitgevoerd moeten worden binnen een vooraf door de gemeente opgesteld kader.

Uitbreiding van het aantal m² horecaoppervlak ter realisatie van een restaurant (600 m²), strandpaviljoen (400 m²) en ondersteunde opslagaccommodatie/ infrastructuur gaat niet ten koste gaat van het gewenste gebiedsprofiel indien:

  • de horeca-invulling van de IJzeren Man de recreatieve functie en uitstraling van Stadspark De Karpen versterkt;
  • de horeca-invulling het overwegend extensieve recreatieve karakter van Stadspark De Karpen respecteert;
  • de horeca-invulling het natuurzwembad/ recreatiegebied de IJzeren Man met het (extensieve) recreatiegebied/ stadspark De Karpen op functionele wijze verbindt en het huidige gebiedsprofiel als zodanig versterkt.

De solitaire restaurantfunctie met uitzicht op het water en gelegen aan de Javalaan is een reeds bestaande functie en deze blijft voor de zuidwestelijke entree van het park een versterking voor het park. Het strandpaviljoen zal vooral de functie van het natuurbad versterken. Het concept van stadsstrand is beschreven in het onderzoek in het kader van de ladder van duurzame verstedelijking (Bijlage 2 Onderzoek duurzame verstedelijking) en is samengevat in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting. Omdat dit concept van recreëren aan het water nog niet voorkomt in Eindhoven vormt dit vanuit kwalitatief oogpunt een goede toevoeging in de stad.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.



Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.



De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten



De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.



In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:



- de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;

4.1.2 Ontwikkeling plangebied     

Geen stedelijk ontwikkelingsproject



Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het bestaande natuurbad met horeca.

De bebouwing wijzigt als volgt. In de huidige situatie is er één groot bouwvlak met een oppervlakte van circa 400m2 waarop het huidige paviljoen staat.

Het nieuwe plan laat vier gebouwen toe:

- 2 horecagebouwen van respectievelijk maximaal 400m2 en 600m2;

- een bedrijfswoning van maximaal 150 m2;

- een opslagloods van maximaal 300m2.

Het huidige paviljoen zal worden vervangen. Hier is al horeca toegelaten. Daarnaast komt er een nieuw gebouw waarin horeca is toegelaten. Het bestemmingsplan laat tevens een nieuwe bedrijfswoning en een opslagloods toe.

Op dit moment zijn evenementen al toegelaten op basis van het locatieprofiel voor De Karpen. Dit bestemmingsplan regelt dat evenementen nu ook planologisch worden toegelaten.



Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. De Javalaan is direct verbonden met de rondweg. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

De locatie bestaat uit het openluchtbad met daaromheen een ruim terrein. De locatie ligt omsloten door de ringweg van Eindhoven en de Javalaan. Gelet op de omvang van het terrein, de ligging in de stad aan de ringweg, de functies aansluiten bij de huidige recreatiefunctie, er niets wijzigt in de verkeersinfrastructuur, de beperkte omvang van de bebouwing in relatie tot het totale terrein is hier geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject.

4.1.3 Conclusie     

In dit geval is geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing. Ter aanvulling van het voorgaande volgt in dit hoofdstuk de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.

Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.

Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.

Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Het plan voorziet in een restaurant en een strandpaviljoen waarvoor de maatgevende afstand 10 m tot een gevoelige functie is. Nabij gelegen gevoelige functies zijn onderwijsgebouwen op het TU-terrein en een woongebouw aan de Javalaan. De afstand van het woongebouw aan de Javalaan tot het gebied waar mag worden gebouwd bedraagt 75 meter. Dit is ruimschoots voldoende.

De omvang van het natuurbad verandert niet. In het kader van de toepassing van de Wet milieubeheer en de APV kunnen vervolgens nadere voorschriften worden gegeven over het gebruik van de inrichtingen en het beperken van de overlast voor de omgeving.

Evenementen

Op het terrein van de IJzeren Man mogen maximaal 5 evenementen per jaar gehouden. Deze worden apart via de evenementenvergunning geregeld. In juni 2015 is een zogenaamd locatieprofiel 'Evenementen - Stadspark de Karpen' (Bijlage 3) opgesteld. Voor de IJzeren Man wordt rekening gehouden met een maximale capaciteit van 7.000 bezoekers. De capaciteit is sterk afhankelijk van inrichting en vluchtwegen. Onder overlastgevende evenementen wordt verstaan: Evenementen waarbij naar algemene maatstaven sprake is van meer dan normale inbreuk op leef- en woonomgeving. Na een overlastgevend evenement geldt (in principe) een rustperiode van 8 dagen.

In de bestemmingsplanregels zal een maximum aantal van 5 per jaar worden opgenomen. Bij het evenement worden een aantal dagen van op- en afbouw van een evenement niet meegerekend.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggend plan is een bedrijfswoning opgenomen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Het plan ligt in de zone van de Insulindelaan, Eisenhowerlaan en Prof. dr. Dorgelolaan, een wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit meer dan 3 rijstroken, met een zonebreedte van 350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven. Gezien de zeer geringe verkeersintensiteiten zijn deze wegen ook in de gecumuleerde geluidbelasting verwaarloosbaar.

De SRE Milieudienst heeft akoestisch onderzoek voor weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. (20 april 2012), Beoordeeld is of het onderzoek geactualiseerd moet worden. Omdat er nauwelijks iets is veranderd in de verkeersintensiteiten, in de stedenbouwkundige structuur en in de wetgeving, is besloten dat het onderzoek voldoende actueel is.

Ter plaatse van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het treffen van bron- en overdrachtsbeperkende maatregelen, zoals het toepassen van een stil wegdek en geluidschermen, biedt geen reële mogelijkheden om de geluidbelastingen te reduceren.

Alvorens het bestemmingsplan kan worden vastgesteld moet de procedure tot vaststelling van hogere ontheffingswaarden zijn gevolgd. Wanneer ontheffingswaarden worden vastgesteld, die hoger zijn dan 53 dB, dan moeten die woningen volgens het gemeentelijk hogere waardenbeleid worden uitgevoerd met een geluidluwe zijde.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

4.3.3 Evenementen     

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), afkomstig van de muziek en/of omroepgeluid, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999, en beoordeeld volgens deze handleiding, mag ter plaatse van de gevels van de meest nabij gelegen woningen van derden en andere gevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan is opgenomen in onderstaande tabel. In afwijking van voornoemde handleiding is de straffactor van 10 dB vanwege de herkenbaarheid van het muziekgeluid niet van toepassing.

Periode Tijden maximale gevelbelasting

dB(A) dB(C)
Dag/Avond (zondag t/m donderdag) 0.700 uur- 23.00 uur 70 dB(A) 85 dB(C)
Dag.Avond (vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag) 0.700 uur -24.00 uur 70 dB(A) 85 dB(C)

Eindtijden

Dag Eindtijd
Zondag t/m donderdag 23.00 uur
Vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag 24.00 uur

In de regels is het aantal evenementen van maximaal 5, de eindtijden en het maximaal geluidsniveau opgenomen.

4.3.4 Railverkeerslawaai     

Het plan ligt in de zone van de spoorlijn 775 Eindhoven-Venlo/Maastricht, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 800 meter.

Gezien de afstand van ongeveer 490 meter en de afschermende werking van de bebouwing tussen het spoor en het bouwplan, kan worden aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3.5 Industrielawaai     

Het plan ligt in niet de zone van een industrieterrein.

4.3.6 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt niet in de geluidzone van de luchthaven Eindhoven.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Op deze manier kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (Pm²,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die:

• niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg, of;

• niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

• Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

• Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.

• Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

• Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van de recreatievoorziening. Hierdoor zullen er extra transportbewegingen plaatsvinden. Het betreft in onderhavig geval een extra voertuigbewegingen met 154. Met 154 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) is er een maximale bijdrage van 0,15 µg/m3 NO2 en 0,03 µg/m3 PM10. Hieruit kan worden geconcludeerd dat als gevolg van de uitoefening van het plan de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% (1,2 µg/m3) grens overschrijdt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie:

De realisatie van de ontwikkelingen bij de IJzeren man kunnen, voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit, gerealiseerd worden.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is de Circulaire Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing (augustus 2004; gewijzigd en verlengd augustus 2008 en aangepast juli 2012). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen:

  • Er is een inrichting nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
  • Op circa 300 meter van het plan is de spoorlijn Eindhoven-Weert gelegen.

Risico-inventarisatie

Op het terrein van natuurzwembad de IJzeren man worden verschillende wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen betreffen het aanbouwen van een beheerderswoning, een restaurant, een paviljoen en een opslagloods. Volgens artikel 1 lid 1 onder b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen betreft het in dit geval een beperkt kwetsbaar object.

Nabij het plangebied zijn twee relevante risico's geïdentificeerd met betrekking tot de externe veiligheid die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft het Texaco lpg-tankstation aan de Insulindelaan en de transportroutes Eisenhowerlaan en Insulindelaan die staan opgenomen in het rapport 'Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven' vastgesteld op 25 oktober 2010. Verder ligt het plangebied binnen de 1% letaliteitsgrens van het spoor. Conform het Besluit externe veiligheid dient dan een beperkte verantwoording te worden doorlopen.

Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter dan de transportassen. Deze verantwoording is opgenomen in de visie externe veiligheid en is vastgesteld door de raad.

LPG-tankstation Insulindelaan

Het LPG-tankstation aan de Insulindelaan valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Het plangebied ligt op circa 45 meter van het LPG-tankstation. Hierdoor dient getoetst te worden aan de grenswaarde/richtwaarde van het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. De doorzet van het LPG-tankstation is begrensd op minder dan 1.000 m3/jaar. De plaatsgebonden risicocontour is daarmee 35 meter. De plaatsgebonden risicocontour ligt niet over het plangebied. Wel valt het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation. Op circa 140 meter vanaf het vulpunt van het lpg-tankstation bevind zich het eerste gebouw, de beoogde beheerderswoning. De rest van het invloedsgebied ligt over de plas.

Op 29 juni 2016 is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations gepubliceerd. Deze circulaire is gericht aan het bevoegd gezag dat te maken heeft met de ruimtelijke ordening en de vergunningverlening voor milieu in relatie tot LPG-tankstations. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De circulaire adviseert om geen beperkt kwetsbare objecten binnen 60 meter van een lpg-tankstation te projecteren/realiseren, aangezien hier wordt rekening gehouden met een warmtestraling van 10 kW/m². Het invloedsgebied, waarbinnen rekening gehouden moet worden met de effecten van een BLEVE bedraagt 160 meter vanaf het vulpunt volgens deze circulaire. Binnen deze afstand wordt geadviseerd om geen zeer kwetsbare objecten te realiseren. Zeer kwetsbare objecten zijn gebouwen voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen. De beoogde beheerderswoning ligt binnen de 160 meter. De beheerderswoning wordt niet gezien als een zeer kwetsbaar object.

Lokale wegen

In het rapport 'Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven' zijn een aantal gemeentelijke wegen opgenomen waarover transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden, maar die niet zijn opgenomen in de Regeling Basisnet. De gemeente Eindhoven heeft middels dit rapport besloten deze risico's mee te nemen in de besluitvorming van de plannen. Het betreft hier de wegen Insulindelaan en de Eisenhowerlaan.

Volgens de 'Visie externe veiligheid Eindhoven' (2009) geldt er bij ontwikkelingen van minder dan 50 personen binnen 200 meter van de risicobron een standaardadvies. Dit standaardadvies houdt in:

  • De “Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven” zijn van toepassing;
  • De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn;
  • Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan;
  • Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de Veiligheidsregio worden toegezonden. De ontwikkeling is minder dan 50 personen en kan daarmee volstaan met het standaard advies.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico voor het LPG tankstation is conform het Bevi artikel 13 verplicht. Dit houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, ook enkele kwalitatieve elementen beschouwd dienen te worden zoals bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en veiligheid verhogende maatregelen. Tevens dient de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen.

Het aantal personen in het invloedsgebied

Bij de berekening van de populatie binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation is uitgegaan van een tweetal scenario's. Hierbij is een berekening gedaan van de populatie uitgaande van de bestemmingsplancapaciteit en een berekening van een realistische situatie (50% van de bestemmingsplancapaciteit). In beide scenario's is de nieuwe situatie met betrekking tot de wijzigingen van

De hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico is berekend met de LPG-tool, deze is te vinden in Bijlage 1 van dit plan.

Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico waarbij de bestemmingsplancapaciteit is gebruikt 2,16 maal de oriëntatiewaarde is. De berekening met de realistische populatie blijft onder deze orientatiewaarde met 0,78.

De mogelijkheden tot risicovermindering

Het LPG-tankstation zou eventueel gebruik kunnen maken van venstertijden op de lostijden. Aangezien er s 'avonds en s 'nachts geen personen binnen het invloedsgebied op het TU/e terrein aanwezig zijn, zou het risico nagenoeg verdwijnen.

De alternatieven

In de huidige situatie is het plangebied al bestemd voor recreatie. Om de plas meer toekomst te geven dienen extra ontwikkelingen mogelijk te worden gemaakt. De meeste ontwikkelingen liggen buiten het invloedsgebied. Enkel de beheerderswoning zal binnen het invloedsgebied komen te liggen. De beheerderswoning dient nabij de ingang van het gebied te worden gesitueerd. Een andere locatie voor dit object is er binnen het plangebied niet.

De mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken

Het LPG-tankstation is vanaf beide zijde van tegenovergestelde windrichting te bereiken, hierdoor zou een eventuele bestrijding aan de bron veilig kunnen verlopen. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is ook per 29 juni 2016 gewijzigd. Daarin is aangegeven dat men kan uitgaan van tankauto's die zijn voorzien van een hittewerende coating. De kans op een warme bleve wordt hiermee aanzienlijk gereduceerd. Bij een plasbrand ter plaatse van een tankwagen zorgt de bekleding ervoor dat het ten minste 75 minuten duurt voordat een warme bleve kan optreden. Dit betekent dat er voldoende tijd is om de omgeving te ontruimen.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Het aantal mensen neemt toe met 1,2 personen in het dagdeel en 2,4 in de nachtperiode, hierbij zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn binnen het invloedsgebied. In geval van calamiteiten dient er wel altijd van de bron af gevlucht kunnen worden.

Hoogspanningslijnen

Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones. Op basis van de informatie van onder andere de Netkaart blijkt dat er geen hoogspanningslijnen in de directe nabijheid van het plangebied liggen die van invloed zijn op het plan.

Vliegverkeer

Het plangebied ligt buiten de direct gangbare aanvlieg- en opstijgroutes van het militaire en het burgervliegveld Eindhoven Airport.

Advies Veiligheidsregio

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is advies gevraagd aan de veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Op 26 april 2018 is het advies van de Veiligheidsregio ontvangen. Dit advies is opgenomen in Bijlage 11 van de toelichting. Zij adviseren om een extra bluswatervoorziening te realiseren bij de Javalaan. In de uitvoering zal dit advies meegenomen worden.

Aanvaarding restrisico

Ondanks het feit dat de externe veiligheid met betrekking tot het beoogd plan voldoet aan de daaraan te stellen eisen op het gebied van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen risico's nooit voor 100% weggenomen worden. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. In dat kader dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Bij de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Eindhoven dit restrisico aanvaard.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal

    Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.



    Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.



    Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is ook Rijksbeleid. Hoewel er op dit moment geen eis tot 'aardgasloos bouwen' kan worden opgelegd, is het verstandig voor bouwers en ontwikkelaars om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden. Het is wijs om nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst mogelijk is.
  • Duurzame mobiliteit

    Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.
  • Circulaire Economie

    Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.
  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

    Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.

The Natural Step

Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

4.7 Bodem     

Er zijn voor de locatie verschillende onderzoeken uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat hier en daar wat lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Verder is op één plek is op een diepte van 1 m-mv  een sterke verontreiniging met zink in de grond aangetroffen.

Deze verontreinigingen leveren geen beperkingen in het gebruik op.

4.8 Natuur     

4.8.1 Wet natuurbescherming     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. In § 3.2.4 van deze toelichting is al enige aandacht geschonken aan deze wet. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn, geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

4.8.2 Quickscan natuurwetgeving     

In maart 2014 is een quickscan gedaan (zie Bijlage 5) waarbij het volgende werd geconcludeerd:

Natuurnetwerk Brabant/ groenblauwe structuur

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natuurnetwerk Brabant. Effecten op het netwerk zijn dan ook niet te verwachten. Het onderzoeksgebied ligt ook buiten de groenblauwe mantel waardoor effecten ook hier niet te verwachten zijn.

Planten

In de omgeving van het plangebied zijn enkele algemeen beschermde plantensoorten te verwachten. Voor deze soorten geldt echter een algehele ontheffing. Nader onderzoek of ontheffing is niet nodig.

Zoogdieren 

Er kunnen enkele beschermde vleermuissoorten en enkele grondgebonden zoogdiersoorten van het onderzoeksgebied gebruik maken. Er worden echter geen negatieve effecten verwacht op streng beschermde soorten. Nader onderzoek of ontheffing is niet nodig.

Vogels

Het is noodzakelijk maatregelen die van invloed zijn op broedvogels buiten het broed-seizoen uit te voeren. Jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht.

Amfibieën

Het onderzoeksgebied is vanwege het ontbreken van beschutting en het vishoudende water nauwelijks van belang voor amfibieën. Er kunnen, behalve gewone pad, hooguit zwervers worden aangetroffen binnen het gebied. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Reptielen, vissen en ongewervelden 

Er zijn geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden aanwezig of te verwachten in het onderzoeksgebied. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Uitvoer fase 2

Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

De volgende aanbevelingen worden gedaan:

  • Beschermde broedvogels kunnen in het gebied voorkomen tussen de aanwezige vegetatie. Daarom is het van groot belang met het broedseizoen van deze beschermde vogelsoorten rekening te houden. Dit betekent dat maatregelen waarbij vegetatie wordt verwijderd buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden om verstoring te voorkomen. De kans dat er helemaal geen vogels broeden is namelijk klein. EZ geeft als richtlijn voor het broedseizoen de periode half maart tot half juni. Algemeen wordt aangehouden dat het broedseizoen van de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. Om rekening te houden met een klein aantal soorten die eerder of later broeden wordt aangeraden tussen half februari en eind augustus géén maatregelen te treffen. Indien besloten wordt ertoe over te gaan om het gebied vóór de broedtijd kaal te maken en vervolgens in de broedtijd door te werken, is het van belang ervoor te waken, dat er zich in de nieuwe kale situatie geen nieuwe broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen moeten worden uitgevoerd. Sluit de aanwezigheid van nesten uit tijdens alle fasen van de werkzaamheden.
  • De zorgplicht dient ook voor andere organismen in acht te worden genomen. Dit houdt in dat er volgens normaal gebruik zorgvuldig gewerkt moet worden, waarbij indien mogelijk verstoring wordt voorkomen. Actief doden van dieren is altijd verboden.

4.8.3 Toets flora en fauna     

In januari 2019 is opnieuw een toets flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieruit blijkt het volgende:

Planten

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde planten aangetroffen.

Het plangebied is niet geschikt voor beschermde plantensoorten die in de omgeving (op een afstand van nul tot vijf kilometer) voorkomen.

Amfibieën en reptielen

Vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied voor beschermde amfibieën- en reptielensoorten is uit te sluiten dat deze soorten voorkomen binnen het plangebied.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn fuut, wilde eend, kokmeeuw, kauw, waterhoen, roodborst en houtduif in het plangebied waargenomen. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor algemene vogelsoorten. Negatieve effecten op het foerageergebied van algemene vogelsoorten is uit te sluiten; in de omgeving van het plangebied is voldoende vergelijkbaar, even geschikt foerageergebied aanwezig.

De bomen in het plangebied kunnen gebruikt worden als broedhabitat voor algemene vogelsoorten. Gedurende het broeden zijn de nesten van vogels en het functionele leefgebied daar omheen strikt beschermd. Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot en met juli.

Voor de festivals zal geen vegetatie worden verwijderd. Tezamen met het feit dat in het plangebied enkel hoge bomen staan, is schade aan nesten in bomen uit te sluiten. Echter kunnen aanwezige nesten wel gedurende de festivals tijdelijk worden verstoord door geluid of licht. Om negatieve effecten op broedende vogels te voorkomen, dient kort voor aanvang (maximaal 7 dagen) van festivals die plaatsvinden in het broedseizoen een veldbezoek plaats te vinden, waarbij de nesten van vogels in kaart worden gebracht op basis van territoriumzang. Afhankelijk van de locaties van de nesten zullen mogelijk delen van het plangebied dienen te worden afgezet (met lint of hek), dient te worden voorkomen dat verlichting direct op het nest schijnt en dienen de festivalspeakers niet op het nest gericht te staan.

Jaarrond beschermde vogels

De huismus is het gehele jaar in Nederland aanwezig en zoekt nestplaatsen voornamelijk in gebouwen. Tijdens het veldbezoek zijn geen huismussen waargenomen in het plangebied. Het plangebied is vanwege het ontbreken van voldoende lage begroeiing en dekking ongeschikt als leefgebied voor huismussen. Echter, ten westen van de bebouwing is buiten het plangebied wel een haag aanwezig die geschikt is als foerageergebied voor huismus. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat verblijfplaatsen van huismussen onder het golfplaten dak van het gebouw aanwezig zijn. Aangezien er geen werkzaamheden plaatsvinden ten aanzien van het gebouw zijn negatieve effecten op huismus uit te sluiten.

De gierzwaluw is in Nederland aanwezig vanaf eind april tot begin augustus en is voor nestplaatsen geheel afhankelijk van gebouwen. De vogelsoort komt naar Nederland om te broeden en bezet vaak dezelfde nesten van vorig jaar in donkere holtes in ventilatieschachten, spleten in muren, onder dakpannen en in kerktorens. Bevindingen van het veldbezoek tonen aan dat in de bebouwing te laag is om geschikte verblijfplaatsen van gierzwaluwen te kunnen bieden. Hiermee zijn negatieve effecten op gierzwaluwen uit te sluiten.

In de omgeving van het plangebied komen de gebouwbewonende uilensoorten kerkuil en steenuil voor. In het plangebied zijn geen (sporen van) nesten van uilen aanwezig. Het plangebied is wel geschikt als foerageergebied voor uilen. In de omgeving is echter voldoende, even geschikt foerageergebied voor uilen aanwezig. Hiermee zijn negatieve effecten op uilen door de festivals uit te sluiten.

In het plangebied zijn geen roofvogelhorsten waargenomen.

Zoogdieren

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Als gevolg van de voorgenomen plannen is het plangebied tijdelijk ongeschikt als foerageergebied voor vleermuizen. In de omgeving is echter voldoende, even geschikt foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen zijn hiermee uit te sluiten.

De bebouwing in het noorden van het plangebied is vanwege het golfplaten dak en het ontbreken van spouwmuren slechts matig geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. In spleten tussen en achter het hout tegen de muren kunnen (tijdelijke) zomerverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Aangezien de bebouwing en het aanliggende terras jaarrond gebruikt worden als horecagelegenheid zullen de festivals niet leiden tot extra verstoring. Hiermee zijn negatieve effecten op verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen uit te sluiten.

In het plangebied zijn geen bomen met holten aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Hiermee is het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen uit te sluiten.

Voor beschermde grondgebonden zoogdiersoorten die in de omgeving van het plangebied voorkomen, is het plangebied ongeschikt als leefgebied of is het plangebied tijdens festivals nog steeds even geschikt als leefgebied voor deze soorten en is in de omgeving voldoende even geschikt leefgebied aanwezig. Negatieve effecten zijn derhalve uit te sluiten.

Het is niet uit te sluiten dat algemene (spits)muizensoorten verblijfplaatsen hebben in het plangebied. Voor algemene (spits)muizensoorten geldt in provincie Noord-Brabant een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze soorten.

Overige soortgroepen

Bevindingen van het veldbezoek tonen aan dat in het plangebied geschikt habitat ontbreekt voor beschermde soorten vissen, vlinders, libellen, weekdieren en kevers. Het voorkomen van beschermde soorten uit deze soortgroepen is daarom uitgesloten.

Conclusie

Ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen, dient kort voorafgaand (maximaal 7 dagen) aan de festivals die plaatsvinden in het broedseizoen nader onderzoek naar broedende vogels te worden uitgevoerd. Uit dit nader onderzoek volgt in het geval van waarnemingen van broedende vogels een advies voor het voorkomen van negatieve effecten op broedende vogels. Dit advies kan bestaan uit:

  • het afzetten van kleine delen van het terrein;
  • aanpassen verlichting;
  • aanpassen richting geluidsspeakers.

4.8.4 Gebiedsbescherming; stikstof     

n zowel de quickscan uit 2014 als de toets flora en fauna van januari 2019 is opgenomen dat effecten van de voorgenomen plannen op beschermde gebieden niet zijn te verwachten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: ‘PAS’) niet mag worden gebruikt als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Voor het project dient te worden aangetoond of relevante stikstofdeposities (>0,00 mol per ha/jaar) kunnen optreden ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Strabrechtse heide en Beuven’. Dit ligt ongeveer 6 km in zuidelijke richting.

Uit de worstcase AERIUS berekening (zie Bijlage 7) volgt dat er als gevolg van het initiatief geen stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden plaatsvindt als gevolg van het plan. Hiermee vormt stikstof geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016 - 2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitengebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2015 - 2018)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

Op 3 oktober 2016 heeft Tritium Advies voor de locatie een waterparagraaf opgesteld. Deze is hieronder integraal opgenomen.

De aanleiding hiervoor is het voornemen om recreatieterrein IJzeren Man opnieuw in te richten. De IJzeren Man is gelegen aan de Javalaan 149 te Eindhoven en betreft een natuurzwembad met ligweide en bijbehorende bebouwing. De plas is omstreeks 1910 gegraven voor zandwinning.

Beoogd wordt om een beheerderswoning, restaurant, paviljoen en opslagloods te realiseren. Alleen het restaurant wordt ter plaatse van de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het planvoornemen past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Derhalve dient een juridisch-planologische procedure te worden doorlopen.

In het kader van deze procedure dient onder andere een waterparagraaf te worden opgesteld.



Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.



Nationaal waterbeleid

In de afgelopen decennia heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het kabinet heeft in december 2000 voor het Waterbeleid 21e eeuw drie uitgangspunten opgesteld, te weten anticiperen in plaats van reageren, niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van vasthouden-bergen-afvoeren en meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Nieuwe plannen en projecten moeten worden getoetst aan de effecten op veiligheid, wateroverlast en verdroging. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Het Waterbeleid 21e eeuw richt zich derhalve primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren). De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen inmiddels onder de omgevingsvergunning (Wabo).

Beleid waterschap De Dommel

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Eindhoven. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels, met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in het document ‘Keur Waterschap De Dommel 2015’. Hierin wordt tevens het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

Voor de toepassing van de beleidsregels wordt uitgegaan van de begrenzing van de beschermingsgebieden zoals deze is vastgelegd op de keurkaart. Het plangebied valt echter niet in een beschermingsgebied. Het beheer en de inrichting van deze overige gebieden is vooral gericht op de instandhouding en ontwikkeling van het landbouwkundige gebruik en het realiseren van de gewenste ontwateringsbasis in het stedelijk gebied. Wel wordt hier gesteld dat er te allen tijde getoetst zal worden of een ontwikkeling mogelijk significante gevolgen kan hebben voor de zogenaamde Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswetgebieden.

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 “Waardevol water” vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan voldoende water voor landbouw en natuur, voorkomen/beperken van wateroverlast en hittestress in het stedelijk gebied, het sluiten van kringlopen, verwijderen van ongewenste stoffen zoals medicijnen en het vergroten van het waterbewustzijn.

Het brede palet aan werkzaamheden van het waterschap is onder te verdelen in vijf waterthema’s:

  • droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied;
  • voldoende water: zowel voor natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven door onder meer recreatief gebruik.



Zwemwaterkwaliteitsrichtlijn

In het gebied van Waterschap De Dommel kunt u op 23 plaatsen zwemmen in oppervlaktewater (vennen of voormalige zandafgravingen). Deze plassen zijn door de provincie aangewezen als officiële zwemlocaties. Het plangebied behoort tot deze 23 locaties. Waterschap De Dommel meet regelmatig de kwaliteit van dit water en toetst dit vervolgens aan de ‘Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden’ (Whvbz) zodat er veilig kan worden gezwommen. Van zwemmen in water met blauwalgen en verkeerde bacteriën, kan men namelijk ziek worden. De waterbeheerder inspecteert visueel ook op andere soorten vervuiling.



Beleid provincie Noord-Brabant

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het ‘Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021’ (PMWP). Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het plan vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen.

Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Brabant.

Gemeentelijk beleid

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. Het ‘Gemeentelijk Riolerings Plan’ (GRP) 2015-2018 verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewater-kwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient binnen het plangebied eerst berging van hemelwater plaats te vinden waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.



Gebied

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied De Dommel. Het beleid van het waterschap is om te proberen om 100% van het verhard oppervlak af te koppelen en het schone regenwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet mogelijk is kan gekozen worden voor afvoeren. De keuze van voorziening moet uiteraard afgestemd zijn op de kenmerken van de ondergrond.



Beïnvloeding van het waterhuishoudkundig systeem

Door de beoogde realisatie van het bouwplan zullen er wijzigingen plaatsvinden aan de verharde oppervlakten. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse zal derhalve veranderen. Afkoppeling en eventuele infiltratie van hemelwater in de bodem is een belangrijk aspect dat aandacht verdiend binnen het plan. Infiltratie van hemelwater biedt namelijk voordelen tegenover de gebruikelijke afvoermethoden via het oppervlaktewater of via rioleringssystemen.

Deze voordelen zijn onder andere:

  • verdroging van de bodem wordt tegengegaan en de natuurlijke waterkringloop blijft behouden;
  • minder of geen belasting van het rioolstelsel. Daardoor zullen minder of geen overstorten plaatsvinden, zodat minder vuillast in het oppervlaktewater terecht komt;
  • lagere piekaanvoer op de RioolWaterZuiveringInstallatie (RWZI);
  • mogelijkheid tot hergebruik van (geïnfiltreerd) water.



Voor het succesvol toepassen van regenwaterinfiltratie is minimaal een infiltratiesnelheid (k-waarde) nodig van 5*10-6 meter per seconde (circa 0,43 meter/dag ofwel 18,0 mm/uur). De reden hiervoor is dat er bij lagere doorlatendheden reducerende omstandigheden kunnen optreden in de onverzadigde zone, die een ongunstige invloed kunnen hebben op het retentie- en omzettingsvermogen van de infiltratievoorziening.

Daarnaast is bij lagere doorlatendheden ook een groot ruimtebeslag nodig voor het aanleggen van infiltratievoorzieningen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat deze langer (dagen achtereen) water blijven voeren, hetgeen onwenselijk kan zijn in een (woon)omgeving.

De doorlatendheid van een bodem is afhankelijk van vele factoren, onder meer de poriëngrootte, de continuïteit van de poriën, de poriënvorm, het poriënaantal, de geometrie van de poriënkanalen en de diepte tot de grondwaterstand. De poriëngrootte en de verdeling ervan hangen in de eerste plaats van de bodemsoort en de bodemstructuur af. Bovendien is de doorlatendheid afhankelijk van de verzadigingsgraad en kan ze beïnvloed worden door micro-organismen. Dit betekent dat de infiltratiesnelheid van de ondergrond geen constante waarde heeft, maar van plaats tot plaats varieert, waarbij zelfs op vrij kleine schaal belangrijke verschillen kunnen optreden.

Locatie plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Javalaan (noorden), Insulindelaan (westen), Eisenhowerlaan (zuiden) en een ten oosten in een parkachtig omgeving gelegen appartementengebouw. De gemiddelde maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied bedraagt circa 17 m+NAP.

Van het bouwplan zijn navolgende gegevens (tabel 1) bekend. Er vinden alleen wijzigingen plaats met betrekking tot het dakoppervlak. De oppervlakte aan terreinverharding blijft gelijk.

Tabel 1: Verhard dakoppervlak in de oude en nieuwe situatie

gebruik oppervlak oude situatie nieuwe situatie
dakoppervlak huidige bebouwing (“entree terras”) 400 m² -
dakoppervlak beheerderswoning - 150 m²
dakoppervlak restaurant - 600 m²
dakoppervlak paviljoen - 400 m²
dakoppervlak opslagloods - 300 m²
totaal verhard oppervlak 400 m² 1.450 m²

De watersystemen die op de locatie en in de omgeving voorkomen worden onderverdeeld in grondwater, oppervlaktewater, regenwater en afvalwater. De eerste twee watersystemen worden hieronder besproken.

Grondwater

De gemiddelde stijghoogte van het freatisch grondwater bedraagt circa 14 m+NAP. De regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordwestelijk. De regionale stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is eveneens noordwestelijk. Tijdens het bemonsteren van de peilbuis in maart 2016 bij het door Tritium Advies uitgevoerde verkennend en nader bodemonderzoek (documentnummer: 1602/047/SR-01, versie A d.d. 19 april 2016) is het grondwater aangetroffen op een diepte variërend van 0,90 m-mv tot 1,66 m-mv. Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewateren

Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Op een afstand van circa 140 meter ten noorden van het plangebied is bovendien de Karpendonkse plas gelegen. Op een afstand van circa 500 meter ten noordwesten stroomt waterloop de Dommel.

Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een natuurgebied. Het bosgebiedje aan de overzijde van de Javalaan, gelegen tussen de Karpendonkse plas en deze weg, behoort tot de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Ook waterloop de Dommel behoort tot de EHS.

Bodem

Conform voornoemd bodemonderzoek bestaat de vaste bodem van het plangebied tot circa 3,0 m-mv voornamelijk uit zeer fijn, zwak ziltig zand. Plaatselijk (ten oosten van het beoogde restaurant) is vanaf 1,3 m-mv een leemlaag aanwezig met een dikte van 1,2 meter. Ook is plaatselijk (direct ten noorden van het toekomstige paviljoen) vanaf 1,5 m-mv sprake van een leemlaag met een dikte van 0,2 meter, direct boven een veenlaag tot de verkende diepte van 2 m-mv.



Uitgangspunten waterbergingsadvies



Voor de dimensionering van de eventuele infiltratie- of bergingsvoorzieningen zijn de volgende parameters van belang:

• de k-waarden van de ondergrond;

• de afgekoppelde oppervlakken die worden aangesloten op de voorziening;

• de te verwachten neerslag, evenals de intensiteit ervan.

Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:

1. hergebruiken;

2. vasthouden;

3. bergen;

4. afvoeren naar oppervlaktewater.

Deze trits dient te worden doorlopen en er dient beargumenteerd te worden voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is het noodzakelijk om water te bergen of af te voeren naar oppervlaktewater.

De te bergen hoeveelheid hemelwater dient conform de Brabantbrede keur 2015 te worden berekend met een bui van 600 m3 per hectare. Conform het beleid van zowel gemeente als waterschap dient de uitbreiding van het verhard oppervlak namelijk hydrologisch neutraal te zijn.

Uitwerking bergingsopgave

De gemeente Eindhoven heeft de door Tritium Advies opgestelde concept-waterparagraaf (1602/047/SR-02, versie 1 d.d. 20 april 2016) inmiddels met de initiatiefnemer besproken. Op basis van dit overleg zijn nadere afspraken gemaakt en heeft er een concretisering van ruimtelijke keuzes plaatsgevonden. Onderstaand wordt hier nader op ingegaan.

De initiatiefnemer is voornemens de wateropgave te realiseren in een bovengrondse bergende voorziening in het groen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een buffersloot met een geknepen afvoer of een verlaging van het maaiveld in het groen (regentuin). De bovengrondse bergende voorziening kan tevens worden gebruikt voor hergebruik van hemelwater. De bergende voorziening krijgt een minimaal effectief te bergen volume van 60 mm per m² toegenomen verhard oppervlak. Op basis van het huidige plan dient de bovengrondse berging 63 m3 te bedragen, uitgaande van een toename van 1.050 m² verhard oppervlak.

Hemelwater afkomstig van de daken en terreinverharding wordt aangesloten op de bovengrondse bergende voorziening. Het is niet gewenst om de noodoverlaat van de aan te leggen bergende voorziening af te laten voeren op de zwemwaterplas. De bovengrondse bergende voorziening mag over een noodoverlaat beschikken die het hemelwater afvoert naar het hemelwaterriool in de Javalaan.

Deze mag pas gaan functioneren als de minimaal benodigde berging  (63 m3) is benut. Het teveel aan water dat niet kan infiltreren kan dan naar de Javalaan worden afgevoerd om wateroverlast te voorkomen.

Het hemelwater in de bovengrondse bergende voorziening dient in de ondergrond te kunnen infiltreren. De bodem en zijwanden dienen daarvoor geschikt te zijn. De bergende voorziening dient tevens met de bodem boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te zitten. Voor het plangebied geldt een GHG van 16,30 m +NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt circa 17 m +NAP.

Initiatiefnemer is verplicht de bovengrondse bergende voorziening en de noodoverlaat in stand te houden, te onderhouden en indien nodig te vervangen. Deze verplichting dient te worden overgedragen aan eventuele toekomstige eigenaren. Er dient tevens rekening te worden gehouden met onderhoud en beheer van de bovengrondse bergende voorziening (bereikbaarheid e.d.).

Het afvalwater wordt voorts gescheiden van het hemelwater aangeboden op de erfgrens. Vervolgens zal dit afvalwater afwateren via het gemengde rioolstelsel van de gemeente Eindhoven gelegen onder de Javalaan. De aansluiting(en) op het gemeentelijke rioolstelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats.

Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de ruimte (wegen groenbeheer, zie tevens ‘aandachtspunten’) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor deze ontwikkeling. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan levert initiatiefnemer een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit op te maken is wat de totale bergingsopgave is en hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult. Dit dient nog ter goedkeuring te worden voorgelegd aan Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven. In overleg zijn alternatieve oplossingen vanuit marktpartijen bespreekbaar.

Aandachtspunten

In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben in de tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijke stankoverlast wordt voorkomen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.

Het plan is op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.

Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  " Artikel 1 Begrippen " wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten"zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming 'Gemengd'(Artikel 3)

Binnen deze bestemming is onder andere dagrecreatie ten behoeve van het zwembad toegestaan, alsmede de evenementen. Daarnaast mogen horecavoorzieningen in de vorm van een restaurant en een strandpaviljoen, een bedrijfsloods en een bedrijfswoning binnen de bestemming worden gebouwd. Omdat er verschillende bomen over het terrein staan, is besloten om geen bouwvlakken op te nemen binnen de bestemming. Bij de aanvraag omgevingsvergunning kan dan bij de situering van de gebouwen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met het handhaven van de bomen. Om een redelijke afstand tot aan de bestaande woningen te garanderen, is een specifieke bouwaanduiding - 1 opgenomen waarbinnen de gebouwen moeten worden geplaatst.

Voor het strandpaviljoen is ook de koppeling gemaakt met de "lijst van horeca-inrichtingen".

Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.

Horeca - 2 "Drankverstrekkend"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.

Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf"

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.

Horeca - 4 "Vermaak, sport, spel en ontspanning"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak, sport, spel en ontspanning.

Horeca - 5 "Logiesverstrekkend"

Hotels en pensions.

Horeca - 6 "Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het in verenigingsverband of anderszins georganiseerd bieden van ontmoetingsgelegenheid al dan niet in combinatie met verstrekking van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden.

Bestemming 'Natuur' (Artikel 4)

Deze strook is opgenomen om de realisatie en instandhouding van een strook natuur mogelijk te maken. Het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 6 is hierbij leidend.

Bestemming ` Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Water´ ( Artikel 6 )

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren., zoals het zwemwater c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel ,overige regels, algemene gebruiks- en afwijkingsregels.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan     

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.)

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro     

De voorbereiding van het bestemmingsplan voor de IJzeren Man is op 5 maart 2014 gepubliceerd.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Het voorontwerpbestemmingsplan is vooroverleg naar de provincie Noord-Brabant, het Waterschap de Dommel, Trefpunt Groen Eindhoven, de Van Abbestichting en De Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven gestuurd.

De volgende reacties zijn ontvangen:

1. De provincie Noord-Brabant heeft gereageerd bij brief van 18 oktober 2016. De volgende opmerkingen worden gemaakt:

1a) Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 1.000 m² horeca (een strandpaviljoen van 400 m² en een restaurant van 600 m²), een bedrijfswoning en een bedrijfsloods bij het natuurzwembad De IJzeren Man. Op grond van de Verordening ruimte behoort het plangebied tot de structuur Gemengd landelijk gebied. Op enkele onderdelen is het plan nog niet in overeenstemming met de Verordening.

Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit

De Verordening bevat in artikel 3 regels over de zorg van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. In dit kader dient toepassing te worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent in ieder geval dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd. De provincie constateert dat de locatie voor het horecabedrijf in het vigerend bestemmingsplan is gelegen in de bestemming recreatie. Het voorontwerpbestemmingsplan beoogt dit buiten de bestemming te leggen. De provincie wijst op artikel 1.59 van de Verordening en merkt op dat nieuwvestiging op grond van de Verordening niet is toegestaan.

Gemeentelijke reactie:

Doel is om het zwembad een volwaardig zwembad te laten zijn dat ook voor de komende 10 jaar vanuit bedrijfseconomisch oogpunt kan blijven functioneren. De exploitatie van het zwembad alleen is niet voldoende. Door toevoeging van de extra uitbreidingsmogelijkheden zal het zwembad open kunnen blijven. De bestemming Gemengd zal over het gehele perceel inclusief het bestaande horecagebouw worden gelegd.

1b) Kwaliteitsverbetering

Het voorontwerpbestemmingsplan beoogt een vergroting van de bebouwing te realiseren. De Verordening kent als één van de hoofduitgangspunten voor ontwikkeling buiten stedelijk gebied, het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2). Dit principe geldt voor iedere ruimtelijke ontwikkeling binnen de structuur Gemengd landelijk gebied. In de plantoelichting wordt aangegeven dat de bebouwing zo wordt gesitueerd dat zo min mogelijk groen verwijderd wordt. Daarnaast zal het groen dat het zwembad nu omringt kwalitatief verbeterd worden. Daarmee is echter geen rekening gehouden met de kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals genoemd in de Verordening.

Gemeentelijke reactie:

De gemeente heeft een landschapsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 6 van de regels.

1c) Bedrijfswoning

De Verordening bevat in artikel 7.7 bepalingen over wonen in Gemengd landelijk gebied. Volgens deze bepalingen is de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning toegelaten, mits de noodzaak vanwege de aard van de bedrijfsvoering aanwezig is. Uit de plantoelichting blijkt de noodzaak voor een bedrijfswoning niet en is ook niet duidelijk wat de functie van de bedrijfswoning is.

Gemeentelijke reactie:

De beheerderswoning is noodzakelijk om het vandalisme op het terrein tegen te gaan.

Alles van waarde, van terrastafel tot zelfs de duikplanken worden van het terrein gestolen.

Het huidige gebouw is helemaal gebarricadeerd en nog zijn er jaarlijks vele pogingen tot inbraak met de nodige schade tot gevolg. Dagelijks worden de hekwerken vernield,alleen al aan de zijde van de rondweg wekelijks. Het huidige parkeerterreintje is een vrijplaats voor prostitutie, drugshandel en een ontmoetingsplaats voor criminelen.

Dicht getimmerde gebouwen dragen niet aan een redelijke uitstraling van het terrein. Het beheer van het gebied is zeer moeilijk door de omvang en de vele meters onoverzichtelijke erfgrenzen. De noodzaak van de beheerderswoning is nader onderbouwd met een rapport dat is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting.

Daarnaast wordt opgemerkt dat in de Verordening weliswaar de aanduiding Gemengd landelijk gebied is opgenomen, maar de IJzeren man ligt midden in Eindhoven in het stedelijk gebied.

2. De Van Abbestichting heeft op 25 oktober 2016 gereageerd met een e-mail en de volgende opmerkingen gemaakt:

2a) Ten aanzien van pagina 7 in paragraaf 1.2 niet westelijk maar oostelijk deel van de gemeente.

Gemeentelijke reactie: dit is aangepast;

2b) pagina 22 in paragraaf 3.5.2. Geen cultuurhistorische waarden: jawel: de Insulindelaan, als onderdeel van de rondweg, is aangemerkt als een cultuurhistorisch waardevolle verbindingsweg. Opmerking: Gegraven in 1913 ten behoeve van de spoorlijn Eindhoven-Weert. Zwembad geworden in 1929 als vervanging van het zwembad in de Dommel.

Gemeentelijke reactie: De Insulindelaan is niet benoemd, omdat deze niet in het bestemmingsplangebied is meegenomen. We hebben naar aanleiding van de opmerkingen wel een beschrijving opgenomen. De overige opmerkingen zijn ook in de toelichting verwerkt.

3. Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 2 november 2016 met een e-mail gereageerd en de volgende opmerkingen gemaakt:

Het conceptplan IJzeren Man voorziet in een uitbreiding van de horeca-functie. De beoogde ontwikkeling is vooral het toevoegen van een paviljoen en opslagloods (bijlage, blz. 111). Op zich is daar niets op tegen. Wel op de ecologische aspecten van het plan.

De IJzeren Man is namelijk een belangrijk ecologische verbinding tussen de Karpen en het Wasven. Dit is vastgelegd in het gemeentelijke beleid (stadsvisie de Karpen). Zie hiervoor blz. 126 van het conceptplan met een kaartje van de doorontwikkeling (aangegeven als punt J). Dit is het oude advies Aanpassen advies van 2018

Ook in het recentelijke bod van de B5 (natuurnetwerk Eindhoven) wordt bij punt 5a (Karpen-Wasven) deze verbinding als belangrijk te ontwikkelen aangegeven (zie kaart blz. 29 van het bod).

In het conceptplan IJzeren Man is onderzoek gedaan conform de Flora- en Faunawet. Daaruit blijkt de bescherming van broedseizoen (vogels) en zorgplicht voor water er rondloopt (blz. 42) Maar er worden niets gezegd over de functie van verbindingszone tussen Karpen en Wasven. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid voor groene meerwaarde (blz. 127). Daarin wordt alleen de west/zuidoever van de plas aan de Insulindelaan genoemd om ecologisch te ontwikkelen.

Het conceptplan IJzeren Man voorziet in nieuwbouw (een paviljoen) en meer parkeerplaatsen. Beide zijn aan de westzijde gesitueerd, terwijl deze groene zone juist dienst doet als passage en verbinding tussen Karpen en Wasven. We pleiten dan ook voor ecologische maatregelen in het plan IJzeren Man om die groene zone te behouden en te versterken. Wellicht kan hiervoor geld worden aangewend uit het compensatieplan dat opgesteld zal worden voor het kappen van bomen (blz.27).

Kan bovenstaande worden verankerd in het bestemmingsplan of voorziet het Streekplan, Natura 2000 of de Verordening Ruimte van de provincie daarin al? Uiteindelijk is het bestemmingsplan bindend en TGE vermoedt dat ecologische verbindingen hierin een plek verdienen.

Gemeentelijke reactie: De IJzeren Man is in het provinciaal beleid aangewezen als Gemengd landelijk gebied. Het gebied is niet als zodanig aangewezen als ecologische verbindingszone. Het betreft wel een waardevol gebied als uitloper van de Karpen. Vanuit het provinciaal beleid is de noodzaak aanwezig om de ontwikkeling van de bebouwing samen met een landschappelijke kwaliteitsverbetering te laten oplopen. Daarom hebben wij een landschapsplan laten opstellen.

4. Het Waterschap de Dommel heeft op 2 december 2016 gereageerd.

Het waterschap stemt niet in met de waterparagraaf behorende bij dit concept bestemmingsplan. Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe restaurant en heeft een toename van het dakoppervlak van circa 1.050 m² tot gevolg. De terreinverharding blijft gelijk.

Om een goede waterkwaliteit te borgen voor de functie van zwemwater hebben onze specialisten geadviseerd om hemelwater afstromend van het aan te brengen verhard oppervlak niet terug te voeren naar de zwemwaterplas. Dit advies is vanuit de waterkwaliteitstaak van Waterschap De Dommel gegeven advies dat gebaseerd is op zorgvuldige overwegingen.

De Keur Waterschap De Dommel 2015 is wel van toepassing maar niet leidend. Er is wel een wateropgave voor de toename van het verhard oppervlak waarvoor een waterbergende voorziening van 63 m3 gerealiseerd dient te worden. In overleg met de gemeente heeft het waterschap gezocht naar alternatieven voor de afvoer van het waterbezwaar. Een van de oplossingsrichtingen is om het waterbezwaar aan te sluiten op het hemelwaterriool in de Javalaan. Het waterbezwaar van dit hemelwaterriool wordt geloosd op de Karpendonkse plas.

Ik verzoek u om bovenstaande wijziging in de waterparagraaf van de toelichting te verwerken en de verbeelding indien noodzakelijk hierop aan te passen.

Gemeentelijke reactie: De waterparagraaf is aangepast.

9.3 Inspraak en samenspraak     

Er is een inloopavond gehouden op de locatie van de Ijzeren Man op 26 september 2018

Er zijn circa 30 tot 40 personen aanwezig geweest op deze avond.

Er wordt vooral overlast ervaren van de evenementen: het opbouwen, het evenement zelf met veel bezoekers en weer afbouwen.

De horeca-ontwikkeling wordt over het algemeen positief ontvangen.

Het is belangrijk dat de herinrichting Javalaan voor ingebruikname van nieuwe horeca is gerealiseerd.

De Ijzeren Man wil parkeren op eigen terrein regelen via slagboom. De gemeente wil de parkeerplaatsen (deels) in de openbare ruimte realiseren. Dit zal nader uitgewerkt moeten worden.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 21 februari 2019 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zijn in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van woensdag 20 februari 2019 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 13 zienswijzen ontvangen. In het raadsbesluit en de Nota van zienswijzen zijn deze beantwoord.

9.5 Ambtshalve aanpassingen     

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80230-0304 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.13 Beeldbepalende boom     

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.

Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.14 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.15 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.16 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.17 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.18 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.24 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 Bruto vloeroppervlak (bvo)     

de som van de vloeroppervlakte van alle bouwlagen, gemeten langs de buitenomtrek (volgens NEN 2580).

1.29 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.30 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.31 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.32 Dagrecreatie     

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.33 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.35 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.36 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.38 Eengezinswoningen     

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.39 Evenement     

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die gedurende een korte periode relatief veel bezoekers trekt, zoals een braderie, een festiviteit, muziekvoorstelling, een vechtsportwedstrijd of hiermee vergelijkbare georganiseerde gebeurtenis.

1.40 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.41 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.43 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.46 Geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object     

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.47 Gevaarlijke stoffen     

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.48 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.49 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.50 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.51 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.52 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.53 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.54 Invloedsgebied     

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.55 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.56 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.57 Kleinschalig kamperen     

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.58 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.59 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.60 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.61 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.62 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.63 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.64 Lijst van horeca-activiteiten     

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels;

1.65 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.66 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.67 Manege     

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

1.68 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.69 Meergezinswoningen     

als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

1.70 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.71 Nota Parkeernormen     

Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 zoals vastgesteld op 24 september 2019, gepubliceerd en in werking getreden op 2 oktober 2019.

1.72 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.73 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.74 Pension     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.75 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.76 Plasbrandaandachtsgebied     

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.77 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.78 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.79 PR10-6/jaar contour     

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.80 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)     

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in bijlage Regeling externe veiligheid inrichtingen, artikel 1b).

1.81 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.82 Registratiebesluit externe veiligheid     

Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid)

1.83 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.84 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.85 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (Bijlage 1 van de regels) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) (Bijlage 2van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart (Bijlage 3 van de regels) of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.86 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.87 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.88 Stacaravan     

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.

1.89 Terrassen     

plek van de horecagelegenheid, in de buitenlucht, op een verhard gedeelte van het terrein, dat zit- en/of stagelegenheid biedt en waar tegen betaling dranken of spijzen voor directe consumptie zijn te nuttigen.

1.90 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.91 Veiligheidszone     

gebruiksruimte voor het vervoer = de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidzone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

1.92 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.93 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.94 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.95 Voorkeursgrenswaarde     

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.96 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.97 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.98 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.99 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.100 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.101 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.102 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.103 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.104 Zaalverhuur     

een horecabedrijf dat voorziet in zaalverhuur voor besloten feesten, al dan niet met muziek, verstrekking van (alcoholhoudende) drank en etenswaren. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan discotheken.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Gemengd´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatieve voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;
  2. één horecabedrijf, zoals genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ (Bijlage 4) behorende tot maximaal categorie 1a en 1b, waarbij binnen deze categorieen zaalverhuur tot maximaal 200 personen is toegelaten en ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1'' uitsluitend maximaal categorie 1a ten dienste van het natuurbad is toegestaan;
  3. niet overkapte terrassen, met dien verstande dat:
    1. bestaand terras uitsluitend is toegelaten ter plaatse van het bouwvlak, met een maximum oppervlakte van 308 m2;
    2. nieuwe terrassen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding 'terras', met een maximum oppervlakte van 600 m2;
  4. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groen- en speelvoorzieningen
  7. evenementen met inachtname van het bepaalde in 3.3.2.

met daarbij behorende:

  1. wegen en paden;
  2. erven en terreinen;
  3. parkeervoorzieningen
  4. bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. Er zijn maximaal vier hoofdgebouwen toegelaten binnen de bestemming;
  2. Er mag één gebouw ten behoeve van opslag aanwezig zijn met een maximum oppervlakte van 300 m², een maximum goothoogte van 3,5 meter en een maximum bouwhoogte van 6 meter;
  3. Uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' mag één bedrijfswoning met een maximum oppervlakte van 150 m² en een maximum bouwhoogte van 7 meter aanwezig zijn, met dien verstande dat maximaal 10% van de oppervlakte van het gebouw ook mag worden gebouwd binnen de bestemming 'Water';
  4. Er mogen maximaal twee gebouwen voor horeca aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    1. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van het bouwvlak met een maximum bruto vloeroppervlak van 600 m2 en een maximum bouwhoogte zoals is aangeduid op de verbeelding;
    2. één gebouw ten behoeve van horeca ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-1' met een maximum bruto vloeroppervlak van 400 m² en een maximum bouwhoogte van 5 meter, waarbij maximaal 10% van de oppervlakte van het gebouw ook mag worden gebouwd binnen de bestemming 'Water';
  5. met dien verstande dat voldaan moet worden aan de voorwaardelijke verplichtingen, zoals opgenomen in artikel 3.2.2.

3.2.2 Voorwaardelijke verplichtingen bij het bouwen van gebouwen     
  1. Ter compensatie van de verharding en bebouwing, is het realiseren van deze bebouwing uitsluitend toegestaan indien voor de start van de bouw van één of meerdere gebouwen minimaal 42 mm per m² verharding compensatie van waterberging is gerealiseerd binnen het plangebied conform de eisen zoals opgenomen in Bijlage 5;
  2. Indien voor één van de vier hoofdgebouwen, zoals genoemd in artikel 3.2.1 onder a een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient per gebouw minimaal 25% van de gronden met de bestemming Natuur te zijn aangelegd en in stand te blijven overeenkomstig het "Landschapsplan" zoals opgenomen in Bijlage 6,
  3. Na realisatie van de vier hoofdgebouwen, zoals genoemd in artikel 3.2.1 onder a moet de hoogte van het te compenseren bedrag voldoen aan Bijlage 7 van de regels.

3.2.3 Voorzieningen ten behoeve van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum bebouwd oppervlak is 15 m².

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is 3 m;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 6 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Gebruik bedrijfswoning     

De bedrijfswoning mag uitsluitend bewoond worden door een persoon die werkzaam is bij de recreatievoorziening en verantwoordelijk is voor het instandhouden van de recreatievoorziening.

3.3.2 Evenementen     

Voor evenementen gelden de volgende regels:  

  1. per kalenderjaar zijn maximaal 5 evenementen toegelaten;
  2. het maximale aantal bezoekers bedraagt 7.000 per evenement;
  3. evenementen zijn toegestaan op zondag tot en met donderdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 23.00 uur in de avond en op vrijdag, zaterdag en op dagen voorafgaand aan een feestdag tussen 7.00 uur in de ochtend en 24.00 uur in de avond;
  4. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 45 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
  5. de geluidbelasting bij evenementen mag niet meer bedragen dan 59 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
  6. in afwijking van het bepaalde onder d de mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen per jaar niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten.
  7. in afwijking van het bepaalde onder e mag de geluidbelasting bij maximaal 2 evenementen niet meer bedragen dan 85 dB(C) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen of andere geluidgevoelige objecten;
  8. de (geluid) overlastgevende werkzaamheden bij de op- en afbouw, dienen zoveel als mogelijk te worden ingepland en uitgevoerd tussen 10.00 uur 's ochtends en 15.00 uur 's middags.
  9. als er op- en afbouwwerkzaamheden op een zondag nodig zijn dan dienen die pas vanaf 10.00 uur plaats te vinden.
  10. de duur van een evenement bedraagt maximaal 1 dag exclusief op- en afbouwen;
  11. in afwijking van het bepaalde onder punt j bedraagt de duur van een evenement maximaal 3 dagen bij maximaal 3 evenementen per jaar, waarbij wordt voldaan aan de geluidbelasting volgens het bepaalde in sub d en sub e. (geluidbelasting 45dB(A) en 59 dB(C))
  12. het opbouwen van een evenement maximaal 4 dagen duren en het afbouwen van een evenement mag maximaal 4 dagen duren.

3.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen anders dan expliciet toegestaan in artikel 3.1, onder f;
  2. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het niet in stand houden van de waterberging(en) zoals opgenomen in Bijlage 5;
  5. indien niet binnen vier jaar na de verlening van een omgevingsvergunning voor één van de gebouwen zoals bedoeld in artikel 3.2.1 de bestemming Natuur is aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het "Landschapsplan" zoals opgenomen in Bijlage 6.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1a en 1b in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een andere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder die categorie van de `Lijst van horeca-activiteiten´.

3.5 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde     

3.5.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dieper dan 0,5 m afgraven, diepploegen, en verlagen van gronden;
  2. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en wandelpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m²;
  4. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  5. die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage.
3.5.2 Toelaatbaarheid     

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de werken/ of werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met het recreatief gebruik van het zwembad, de horecavoorziening of het natuur- en landschapsbeheer.

3.5.3 Uitzonderingen     

Het in lid 3.5.1vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke tot het normale onderhoud van het zwembad en/of (landschaps)beheer worden gerekend;
  2. voorzover toepassing wordt gegeven aan lid 3.2;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

3.6 Ontheffing waterberging     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen voor de aanleg van een waterberging zoals genoemd in artikel 3.2.2 indien de wateropgave op een andere manier is gegarandeerd. De waterbeheerder zal hiervoor om advies worden gevraagd.

Artikel 4 Natuur     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden en van duurzame natuur- en watersystemen, conform het Landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 6 van de regels;
  2. recreatief medegebruik, inclusief evenementen die zijn toegelaten op grond van artikel 3.1 en 3.3.2 met dien verstande dat een podium voor evenementen niet is toegelaten;
  3. instandhouding van de natuur- en landschappelijke waarden;
  4. onverharde wegen, voet- en fietspaden;
  5. bestaande wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen, zoals uitwegen;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat voor bouwwerken voor informatievoorziening, entreevoorziening dan wel schuilvoorziening een maximum bouwhoogte geldt van 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het beoefenen van (lawaai)sporten;
  3. kleinschalig kamperen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur;
  2. het vellen of rooien van houtopstand;
  3. het planten van houtgewas;
  4. het dieper dan 0,5 m afgraven, diepploegen, en verlagen van gronden;
  5. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  6. het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en wandelpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m²;
  7. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  8. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld onder 4.1;
  9. die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;
  10. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen.
4.4.2 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de werken of werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met ontwikkeling en/of beheer van natuur, landschap, extensief recreatief (mede)gebruik en watersystemen;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige, danwel de direct en/of indirecte te verwachten landschappelijke waarde(n) of de belangen van natuur- en watersystemen. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een onevenredige aantasting dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de op het betreffende gebied betrekking hebbende Landschapsplan opgenomen in Bijlage 6 van de regels.
4.4.3 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en/of werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. welke van ondergeschike betekenis zijn dan wel het normale onderhoud en/of (landschaps)beheer betreffen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, binnen het profiel van bestaande paden en wegen;
  5. gericht op het aanleggen van (half)verharde recreatieve voet- en fietspaden binnen het profiel van bestaande zandwegen, of langs landschapselementen zoals bosranden, houtsingels en bomenrijen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden, conform het Landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 6 van de regels ter plaatse van de functieaanduiding 'ecologische waarde';
  7. speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. terras ten behoeve van horecabedrijven gesitueerd in de aangrenzende bestemming;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 5 m;

b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, waaronder zwemwater;
  2. recreatieve doeleinden ten behoeve van dagrecreatie en watersport;
  3. waterberging;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een gedeelte van de gebouwen zoals opgenomen in artikel 3.2.1.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 6 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van water;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water;
  4. het herprofileren van waterlopen.
6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud van het zwembad betreffen;
  2. de aanleg van ecologische oevers betreft;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

6.4.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Parkeereis     

  1. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.

8.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

  1. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.

10.2 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van duurzame energie     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de regels met het oog op de realisering van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie tot maximaal 90 m² (bvo) en een bouwhoogte van maximaal 3 m, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring (IJzeren Man).