Plan: | TU-e Science Park |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80060-0501 |
Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Vanuit de Brainportambitie vloeit de noodzaak en urgentie voort om een schaalsprong te maken. Het gaat daarbij vooral om een schaalsprong in kwaliteit op de thema’s ruimte, economie, bereikbaarheid en duurzaamheid. Dit moet leiden tot meer gedifferentieerde, mooiere, groenere, beter bereikbare, veiligere woonmilieus, bedrijventerreinen en voorzieningen. Bovendien wil Eindhoven zich door middel van Brainport nog meer onderscheiden op het gebied van design, sport en licht.
Naast de opgave van het versterken van de eigen beroepsbevolking door adequate opleiding en herscholing, het creëren van topkwaliteitsinstituten en het zorgen voor een goede arbeidsmarktstructuur is er een speciale (extra) opgave om nieuwe kenniswerkers te werven en te faciliteren in de vestigingsvoorwaarden van deze groepen, waaronder een aantrekkelijk woonmilieu. Deze kenniswerkers zijn onontbeerlijk voor de doorontwikkeling van de kennisinnovatieve technologie. De gevraagde kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een combinatie van kwalitatief goede woningen, goede maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, cultuur en sport) en goede plekken om te recreëren in een groene omgeving. De economische kracht van de stad is van groot belang voor de maatschappelijke ontwikkeling en andersom, zoals in combinaties tussen creatieve industrie, kennisontwikkeling in hoger onderwijs, zorg, sport en technologie. Een belangrijke uitdaging is de koppeling te leggen tussen de technologische kennis en de ambitie om de duurzame ontwikkeling van de stad vorm en inhoud te geven. De gemeente Eindhoven wil vooral een partner zijn bij initiatieven en de uitvoering daarvan, om bovenstaande inhoudelijke doelen tot stand te kunnen brengen op alle schaalniveaus in samenhang en samenwerking met de partners in het netwerk in de stad.
De groei en transformatie naar Brainport vraagt om een heroriëntatie op de stad vanuit een perspectief van meer inwoners met een andere woonvraag, meer en andere bedrijvigheid, meer bezoekers en uitgebreidere mobiliteitsmogelijkheden. Dit alles moet leiden tot een ontwikkeling waarin Eindhoven niet dichtslibt, maar waarin alle sociale, economische en ruimtelijke kwaliteiten overeind blijven. Deze opgave richt zich in het bijzonder op bestaand stedelijk gebied. Ruimte voor uitleggebieden is er nauwelijks. Vier hoofdpijlers zijn richtinggevend voor de Interimstructuurvisie: de economie, de verstedelijking, groen en water, en de bereikbaarheid.
Op het vlak van de economie is de doelstelling het verwezenlijken van de Brainportambities door zorg te dragen voor voldoende ruimte voor hoogwaardige bedrijvenlocaties passend in het economisch profiel van de stad, voor het faciliteren van een brede verscheidenheid aan bedrijven, voor een goede bereikbaarheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Daarnaast wordt doorgeïnvesteerd in de triple helix, het initiërende overleg van bedrijfsleven, onderwijs en overheid.
Voor verstedelijking zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Het ontwikkelen van een hoogdynamisch centrumstedelijk hart voor het gebied binnen de ring en daarbuiten het garanderen van een groenstedelijk woonmilieu. De opgave is om de inwoners een afwisselend en kwalitatief hoogwaardig woon- en leefklimaat te blijven bieden. Hierbij hoort niet alleen het bouwen van een divers woningbouwaanbod gericht op duurzaamheid, maar ook het bieden van een mooie woonomgeving. Het zorg dragen voor een aantrekkelijk en gevarieerd aanbod van woningen is een belangrijke opgave voor de stad.
Voor groen en water is het ruimtelijk beleid gericht op het ontwikkelen en behouden van een robuuste, aaneengesloten en functionele groene structuur, waaronder wordt verstaan het stelsel van samenhangende terreinen met ecologische, recreatieve, groenesthetische en/of ruimtelijk structurerende betekenis, het ontwikkelen van een functioneel en zichtbaar watersysteem, en het in stand houden van herkenbare cultuurhistorische structuren of erfgoed.
Voor het thema bereikbaarheid zijn de doelstellingen het optimaliseren van de doorstroming van alle verkeerstypen, het vergroten van het aandeel openbaar vervoer en fiets en het verbeteren van de leefbaarheid en het koppelen van ontwikkelingen met veel vervoersbewegingen aan de structuren voor openbaar vervoer en fiets.
Voor de interimstructuurvisie is tevens een Plan-Milieueffectrapport opgesteld. Dit biedt inzicht in de cumulatieve milieueffecten van de beleidsvoornemens. In 2015 verbetert de externe veiligheidssituatie door met name de realisatie van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is sprake van grote onzekerheden die vragen om een gevoeligheidsanalyse in het plan-MER. Met een dergelijke gevoeligheidsanalyse wordt duidelijk of een minder gunstige ontwikkeling dan geprognosticeerd, ruimtelijke consequenties heeft.
Inzake Externe veiligheid is het beleid gericht op duurzame ontwikkeling, en een veilige stad door risico’s te verkleinen en te beheersen. Het beleid is gericht op:
Interimstructuurvisie Eindhoven 2009.
De gemeente Eindhoven heeft in 2004 de Stadsvisie 2010 opgesteld. Hierin wordt opgemerkt dat het belangrijk is dat in Eindhoven, als internationale 'brainport' voor kennis en technologie, voldoende en kwalitatief goede huisvesting beschikbaar is voor kenniswerkers: de studenten en de zogenaamde 'shortstayers'. De Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park steekt in op het voorzien van faciliteiten voor shortstayers en studenten. Het gaat om 500 a 700 eenheden afhankelijk van de instroom.
Betreffende de economie gaat Eindhoven inzetten op kwalitatief hoogwaardige werklocaties en bedrijventerreinen die passen bij het technologisch imago van de stad en voldoende ruimte bieden aan bedrijvigheid. Eindhoven is trots op de ontwikkeling van de High Tech Campus, waar een kwalitatief bedrijventerrein 'van de toekomst' ingericht wordt. Een ander voorbeeld is het TU/e-terrein. De herontwikkeling van Strijp S biedt grote mogelijkheden, onder andere voor de creatieve industrie en het stimuleren van broedplaatsen'.
De Ontwikkelingsvisie TU/e Science park geeft invulling aan de Brainport-insteek. De TU/e acht het van groot belang dat de drie hotspots in Eindhoven in complementaire zin goed op elkaar aansluiten en de Eindhovense regio daarmee in gezamenlijkheid versterken.
Kwalitatief hoogwaardige werklocaties (Stadsvisie 2010).
In het Coalitieakkoord Eindhoven Eén wordt de verdere ontwikkeling van de Brainport Eindhoven als één van de speerpunten aangemerkt. De status van Brainport wordt als sleutelinstrument gezien om economische ontwikkeling te koppelen aan sociale en maatschappelijke ontwikkelingen. Samenwerking met kennisinstellingen en het bedrijfsleven wordt als belangrijk punt benoemd.
De geplande ontwikkelingen op het universiteitsterrein van de TU/e dragen bij aan de versterking van de voorzieningenstructuur (educatie). Het planvoornemen sluit aan op de ambitie om de positie van Eindhoven als Brainport te bevorderen.
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.
Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.
In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog, de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
Te koesteren hoogbouwstructuren.
In de Hoogbouwnota wordt aangegeven dat de stad Eindhoven een drietal campusterreinen telt. Evenals De High Tech Campus en Vredeoord kenmerkt het campusterrein van de TU/e zich door duidelijk begrensde gebieden met een open structuur. Op het terrein staan gebouwen tot ongeveer het L-niveau met kantoorfunctie en kennisgerelateerde functies. Het campusterrein wordt in de nota aangemerkt als een 'te koesteren hoogbouwstructuur'. Een belangrijke doelstelling is om de openheid van de bebouwingsstructuur herkenbaar te laten. Aansluitend op de hoogbouwtorens zullen verdere ontwikkelingen ondergeschikt blijven aan de structurerende hoogbouw. De te ontwikkelingen hoogbouw zal de bestaande hoogbouwstructuur verder accentueren, maar niet verstoren. Daarom zullen de nieuwe hoogteaccenten een maximale hoogte van 45 m krijgen.
Het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2009-2012 (Gemeente Eindhoven, 2008) beschrijft ambities en projecten voor de periode 2009-2012 en levert daarmee een wezenlijke bijdrage aan de realisatie van de lange termijnvisie van de gemeente Eindhoven ten aanzien van het onderwerp energie en klimaat. De visie van de gemeente Eindhoven is samen te vatten in de volgende twee punten:
Het uitvoeringsplan is ingedeeld in zeven hoofdthema's. Binnen zes van deze thema's liggen grote kansen en mogelijkheden voor energiebesparing en/of gebruik van duurzame energie. Binnen elk thema zijn één of meerdere ambities geselecteerd.
Voor onderhavig plan geldt, dat het thema 'Utiliteitsbouw' relevant is. Ten aanzien van dit thema wordt het volgende vermeld:
Uitstraling en comfort zijn belangrijke items bij de ontwikkeling van nieuwe utiliteitsgebouwen. Net als woningen hebben kantoren en utiliteitsgebouwen een lange levensduur. Duurzaam bouwen en de keuze voor innovatieve energiesystemen leiden tot gebouwen met een hoog comfort, een hoge kwaliteit, een goede uitstraling en een langere levensduur.
Met de Kantorennota (Gemeente Eindhoven, 2005) beschikt de gemeente Eindhoven over een heldere visie op de fasering en segmentering van de verschillende kantorenlocaties. Met de Kantorennota worden twee doelen beoogd:
Het universiteitsterrein maakt volgens de kantorennota geen onderdeel uit van een kantorenmilieu. Het enige kantoor op het universiteitsterrein is Kennispoort. In dit kantorengebouw is onder andere de Kamer van Koophandel gevestigd. Verder zijn er aan de universiteit gelieerde functies ondergebracht.
Groenbeleidsplan.
De gemeenteraad heeft op 5 november 2001 het Groenbeleidsplan (GBP) 2001 vastgesteld. Dit beleidsplan geeft de hoofdlijnen weer van het gemeentelijke groenbeleid. Het is de richtinggevende basis voor een gebiedsgerichte planontwikkeling op lagere schaalniveaus. Gestreefd wordt naar een opwaardering van de groene ruimte in de stedelijke gebieden. Er wordt voorts ingespeeld op de toenemende behoefte om de natuur sterker te laten doorklinken in het ruimtelijke beleid. Gestreefd wordt naar een stad met een hoogwaardig groen woon- en werkklimaat.
Eindhoven is een stad met een hoge groenambitie. Volgens het Groenbeleidsplan sluit het groene imago goed aan bij de ambitie van Eindhoven als Technologiestad, zoals bij de Philips High Tech Campus en het TU/e-terrein in beeld gebracht wordt. Het ontwikkelen van een hoofdgroenstructuur als duurzame contramal voor het stedelijk gebied is een belangrijke doelstelling.
Het TU/e-terrein wordt in het Groenbeleidsplan aangeduid als een gebied dat valt onder de categorie 'Stad, rood bepalend'. In deze categorie heeft het groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit of een recreatieve functie voor de woonomgeving. Aan de zuidkant van het TU/e-terrein wordt een gebied aangeduid met de categorie 'Stad, groen bepalend'. Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor versterken. Aan de oostzijde van het TU/e-terrein, net buiten de stadsring, ligt de Karpendonckse Plas. Dit gebied is aangeduid als 'multifunctioneel groen'. Een zone langs de Dommel is aangewezen als 'Natuur'.
Om knelpunten in het groene netwerk te verbeteren is onder andere de Prof. dr. Dorgelolaan aangegeven met de aanduiding structureel stadsgroen ontwikkeling (nader uit te werken).In het uitwerkingsplan zijn de gronden gelegen langs de Dorgelolaan voorzien van de aanduiding "structureel groen op stedelijk niveau" .Het structureel groen op stedelijk niveau wordt zoals aangegeven gevormd door de belangrijkste groenaderen binnen het stedelijk patroon. De structuur hiervan heeft eerder versterking nodig. Hier geldt bovendien het restrictieve beleid zoals dat in het Groenbeleidsplan is aangegeven. Aantasting van het groen kan enkel aan de orde zijn als er sprake is van een dringend zwaarwegend maatschappelijk belang. Indien in het uiterste geval geen andere keuze bestaat dient compensatie plaats te vinden.
Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn hier de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik. Tot slot wordt aangegeven dat aan de zuidzijde van het terrein structureel groen ontwikkeld dient te worden.
Het bomenbeleidsplan 'Ruimte voor bomen' is in 2008 door de raad van de gemeente Eindhoven vastgesteld (Gemeente Eindhoven, 2008). Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
Deze kaderstelling betreft beleid dat door de gemeenteraad in 2008 vastgesteld. In deze kaderstelling zijn er 3 pijlers gevormd door een optimale mix van communicatie, educatie, marketing en alliantievorming. Deze 3 pijlers zijn:
Pijler 1: kwaliteit in bouwen en wonen
Deze pijler is gericht op de bebouwde omgeving (inclusief de openbare ruimte), alles wat daar wordt gerealiseerd en beheerd en alles wat zich daarin beweegt. Het gaat daarbij om duurzame kwaliteit van, werken, wonen, recreëren = leven.
Doelstellingen 2008-2009:
Pijler 2: Duurzaam ondernemen
Dit onderdeel wordt met name gevormd door de drive en de draagkracht/ontwikkeling van de economie in Eindhoven (regio, grote bedrijven maar ook vooral MKB, starters). Gemeentelijk telt vooral de voorbeeld rol als bedrijf. Belangrijke focus is gericht op de innovatieve en technologische kracht en impact van Brainport (onder andere automotive, licht en design).
Doelstellingen 2008-2009:
Pijler 3: Klimaat beleid
Er overheerst een politieke wens om in 2030 de gehele gemeentelijke organisatie klimaatneutraal te laten zijn. Binnen klimaatbeleid blijft de Trias Energetica leidend.
Klimaatcompensatie door middel van bosaanplant levert een bijdrage op aan de opname en daarmee de reductie van CO2. Klimaatcompensatie valt niet binnen de Trias Energetica, maar is als het ware een mogelijke vierde stap. Klimaatbeleid richt zich vooral op het terugdringen van de problematiek van de opwarming van de aarde als gevolg van CO2 uitstoot. De strategie zal daarbij met name gericht zijn op drie speerpunten:
Doelstellingen 2008-2009:
Het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het archeologisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch-bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992).
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. Zo is als essentieel element opgenomen dat in ruimtelijke planvorming rekening gehouden dient te worden met het archeologisch erfgoed. Voor archeologisch waardevolle terreinen en voor gebieden met een (middel)hoge verwachtingswaarde voor archeologisch erfgoed moeten bij voorgenomen ruimtelijke activiteiten de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart worden gebracht. Gestreefd moet worden naar behoud ter plaatse door middel van inpassing. Alleen in het uiterste geval, als behoud ter plaatse niet mogelijk is, kan worden overgegaan tot archeologische opgravingen. De veroorzaker van de verstoring is verantwoordelijk voor de kosten die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het archeologisch beleidsplan uit 2008-2012 (vastgesteld door de raad in september 2008). De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen nagenoeg ontbreken.
Voor de vroegste geschiedenis van de stad zijn we zelfs volledig aangewezen op de archeologische ondergrond. De stadsbranden van 1486 en 1554 hebben de middeleeuwse stadsarchieven vrijwel compleet verwoest. Aansluitend op het Verdrag van Malta is in het gemeentelijke beleid opgenomen dat plannen met betrekking tot de ruimtelijke ordening structureel en in een vroeg stadium worden getoetst op archeologische waarden.
Belangrijke instrumenten zijn op rijksniveau de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en op provinciaal niveau de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW).
Op de AMK staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben. Voor een deel zijn deze archeologische monumenten beschermd ex artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Voor een deel betreft het archeologische monumenten waarvoor deze bescherming (nog) niet gerealiseerd is, maar waarvoor wel een planologische bescherming noodzakelijk is.
Op de IKAW en de CHW staan gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde en gebieden waar geen verwachtingswaarde van bekend is. Deze laatste categorie betreft veelal stads- en dorpskernen. Deze terreinen zijn echter archiefplaatsen bij uitstek van de bewoningsgeschiedenis van Noord-Brabant en verdienen het om op lokaal niveau beschermd te worden.
De gemeentelijke archeologische waardenkaart (laatste versie is vastgesteld door de raad in maart 2008) is actueler en gedetailleerder dan de rijks- en provinciale kaarten. Het beleid van de gemeente Eindhoven is uit te gaan van de gemeentelijke waardenkaart.
Gemeentelijk beleid en gemeentelijke kaart
Ingevolge het beleidsplan Archeologie 2008-2012 worden de archeologische gebieden met een archeologische waarde of verwachting, die op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven staan onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten.
Terrein dat rijks- of gemeentelijke bescherming heeft wegens daar aanwezige monumenten (zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde op landelijk of gemeentelijk niveau). Rijksbescherming is vastgelegd in de wet (art. 3 Monumentenwet). De bescherming is erop gericht het monument op locatie (in situ) te behouden en verbiedt daarom bodemverstorende activiteiten zonder vergunning. Een vergunning zal alleen verleend worden als daarvoor een zwaarwegend belang bestaat, waarbij getracht zal worden de aanwezige monumenten zoveel mogelijk te ontzien of zichtbaar te maken.
In deze gebieden is sprake van vastgestelde archeologische waarden, bijvoorbeeld omdat bij eerdere onderzoeken is aangetoond dat er archeologische sporen en vondsten aanwezig zijn die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. Voorafgaand aan elke ruimtelijke ingreep die een verstoring van de ondergrond tot gevolg heeft is archeologisch onderzoek verplicht en wordt een vergunning vereist. Resultaten van archeologisch (voor)onderzoek worden om advies voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit als het onroerende resten met een mogelijk monumentale waarde betreft, om te bepalen of behoud wenselijk en mogelijk is. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.
Binnen deze gebieden wordt op basis van de geomorfologische en bodemkundige opbouw, historische gegevens en eerder aangetroffen vondsten een hoge concentratie van archeologische sporen en vondsten verwacht, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd. Hier geldt bij verstoringen die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 50 cm (wettelijke normen) een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid in combinatie met een aanlegvergunning. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Resultaten van archeologisch (voor)onderzoek worden om advies voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit (Eindhoven) of Monumentencommissie (Helmond) als het onroerende resten met een mogelijk monumentale waarde betreft, om te bepalen of behoud wenselijk en mogelijk is. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.
Binnen deze gebieden wordt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, historische gegevens en aangetroffen archeologische vondsten een middelhoge concentratie van archeologische sporen en vondsten verwacht. In deze gebieden is de verwachte dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager dan in de gebieden met een hoge verwachting. Bij verstoringen die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 50 cm is archeologisch onderzoek, voorafgaand aan de ruimtelijke ingreep verplicht. Hiermee wordt afgeweken van de wettelijke grens van 100 m² omdat in deze gebieden een zeer dunne spreiding van archeologische overblijfselen aanwezig is.
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische resten uiterst klein wordt geacht. Hieronder vallen tevens de gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van sanering, ontgronding, onderkeldering of zware fundering zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Hieronder vallen ook de zogenaamde gedeselecteerde gebieden: gebieden waar het bevoegd gezag (gemeente, provincie of RACM) heeft vastgesteld dat geen verder onderzoek hoeft plaats te vinden, bijvoorbeeld na archeologisch vooronderzoek of opgraving.
Voor deze gebieden gelden vanuit het oogpunt van de archeologie geen voorschriften voor een vergunning. Wel zal bij m.e.r.-plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd. Deze situaties vallen onder het regime van de Wet Milieubeheer en de Tracéwet.
Toets aan de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart
Binnen het plangebied TU/e zijn twee gebieden archeologisch gewaardeerd. Het eerste gebied betreft de plaats waar tot omstreeks 1955 de Woenselse watermolen heeft gestaan. Deze watermolen dateert van oorsprong uit de late middeleeuwen. In de bodem zullen zich nog talrijke palen bevinden, die gediend hebben als fundering van verschillende generaties watermolens. Bovendien zullen zich in de ondergrond nog andere houtconstructies bevinden die gerelateerd kunnen worden aan de watermolen, zoals bijvoorbeeld de houten waterdoorlaat waarin het molenwiel bewoog. Verder zullen naar verwachting ook archeologische voorwerpen in de bodem bewaard zijn gebleven, zoals ambachtelijk (onder andere delen van molenstenen) en huishoudelijk (onder andere potscherven) afval uit de molen. Het gebied Woenselse watermolen valt onder de categorie 2, gebied met archeologische waarde.
Het tweede archeologisch gewaardeerde gebied betreft de in landschappelijk opzicht nog intacte delen van het Dommeldal. Dankzij de hoge grondwaterstand zijn in het beekdal van de Dommel constructies van hout (zoals brugpijlers) en andere organische materialen goed bewaard gebleven. Deze resten kunnen zich ook in plangebied bevinden. In de afgelopen decennia zijn in het dal van de Dommel op verschillende plaatsen bijzondere voorwerpen gevonden, die waarschijnlijk opzettelijk en met een ritueel doel in het beekdal zijn gedeponeerd. Dit betreft met name bronzen voorwerpen uit de bronstijd (circa 1500-800 voor Chr.) en muntschatten uit de 2e en 3e eeuw na Chr. Ook binnen het plangebied TU/e is een dergelijke vondst bekend, namelijk een prehistorische bronzen speerpunt die in 1964 is gevonden tijdens het uitgraven van de bouwput van de sporthal van de TUe. Het Dommeldal valt onder categorie 3, gebied met hoge archeologische verwachting.
Beide gebieden zijn respectievelijk met 'waarde-archeologie – archeologische waarde' (Woenselse Watermolen) en 'waarde-archeologie – hoge archeologische verwachting' (Dommeldal) op de verbeelding opgenomen. Door middel van bouwregels en aanlegvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.
Meer recente cultuurhistorische waarden betreffen het complex van de TU/e zelf. Het beleid van de gemeente is erop gericht dat bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met erfgoed, omdat dit bijdraagt aan de identiteit en kwaliteit van de omgeving waarin mensen leven en werken. Ook de TU/e is zich bij haar omvangrijke vernieuwingsopgave bewust van de bijzondere kwaliteiten van het complex.
Daarom heeft in opdracht van de universiteit een cultuurhistorische verkenning plaatsgevonden, waarin de waarden van de campus zijn beschreven en geanalyseerd (hierna beknopt weergegeven). De resultaten van het onderzoek zijn richtinggevend geweest voor de wijze waarop cultuurhistorische waarden in dit bestemmingsplan zijn geborgd en vormen tevens de basis voor een cultuurhistorische inbreng in de verdere ontwikkeling van de campus.
Als vervolg op de cultuurhistorische verkenning is er een protocol opgesteld met betrekking op de wijze waarop bij interventies bij gebouwen en de terreininrichting de cultuurhistorische inbreng wordt meegenomen. Dit protocol is als bijlage bij de landschapsvisie opgenomen.
De campus van de TU/e is een symbool van de Nederlandse wederopbouwperiode en de vorming van de welvaartstaat. De stichting, opbouw en ontwikkeling was een van de grote projecten, die bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van Nederland in de naoorlogse periode. Bovendien markeert het ontstaan van de toenmalige Technische Hogeschool de opkomst en emancipatie van Eindhoven als nationaal knooppunt van technologie en kennis. Het ontwerp van de campus vormt een afspiegeling van de internationale ontwikkeling van universiteitsterreinen in de twintigste eeuw. Zoals hiervoor beschreven in het historisch perspectief, bood het Dommeldal, dat na de oorlog nagenoeg onbebouwd was gebleven, als bouwlocatie de mogelijkheid het concept van de groene campus te koppelen aan de nabijheid van het centrum. Voor de architectuur en stedenbouw is de TU/e bijzonder omdat het een ensemble betreft, waaraan hetzelfde architectenbureau gedurende bijna dertig jaar vorm gaf (1954-1985). Dit bureau heette aanvankelijk Bureau Ir. S.J. van Embden, in 1964 veranderde de naam in Van Embden Choisy Roorda van Eysinga Smelt Wittermans Architecten en Stedebouwkundigen NV; en in 1969 werd het: OD205.
Aan de campus van de TU/e is de ontwikkeling van zowel de Nederlandse universiteitsarchitectuur als het oeuvre van OD205 (en de voorlopers) af te lezen.
Het TU/e complex werd gebouwd vanuit een consistente en consequent doorgevoerde visie op de functionele, stedenbouwkundige en architectonische opzet.
Essentieel voor de campus is de samenhang van groot naar klein, van het landschap, via de stedenbouwkundige structuur, de aangelegde buitenruimte, het systeem van verbindingen tussen de gebouwen naar de architectuur en het interieur. De integrale aanpak maakt het complex van de TU/e tot een hermetisch ontwerp, maar het is niet star. Dankzij de gefaseerde aanleg en het constante streven naar flexibiliteit en uitbreidbaarheid is de campus opgebouwd als een consistent en organisch weefsel. Dit kan vrij gemakkelijk transformaties en toevoegingen opnemen, zolang deze sporen met de structuur en interne logica van het geheel.
De cultuurhistorische waarde is te benoemen op verschillende schalen (campus, sfeergebieden, gebouwen), die evenwel sterk met elkaar zijn verweven. De identiteit van de campus is overal in het gebied voelbaar en herkenbaar. Daarnaast hebben de verschillende zones ook hun eigen karakteristiek en hetzelfde geldt voor de architectuur van de afzonderlijke gebouwen.
De cultuurhistorische waarde van het complex van de TU/e zet niet de ontwikkelingsvragen op slot, maar vormt een uitgangspunt en een uitdaging om te zoeken naar de mogelijkheid voor transformatie op alle mogelijke schalen.
De verbindende kwaliteit van de campus is allereerst het groen. De groene lijst rondom (inclusief het Dommeldal) en de terreinbeplanting vormen het ruimtelijke bindmiddel dat gebouwen, functies en verhalen samenbindt tot de campus. Landschapsarchitect N.P.H.J. Roorda van Eysinga, die partner was in het bureau van Van Embden, onderscheidde in zijn beschrijving van de ruimtelijke structuur in 1972 zes zones op de campus: de groene rand, de oostzijde, zuidzijde, de Dommelstrook noordwest, het voorterrein west en de kern van het TH-terrein. De 'sfeergebieden' van de huidige campus vallen grotendeels samen met deze indeling.
Daarbij is er een verschil tussen meer natuurlijk ingerichte randen en de zorgvuldig gecomponeerde stedelijke inrichting van het buitengebied tussen de gebouwen. Hagen gazons, verlaagde en verhoogde plantperken met strakke bomenrijen vormen de inrichtingselementen.
Het belangrijkste structurerende element van de verschillende ensembles is De Zaale: een centrale oost-west as met een breed profiel en een uitbundige groenstructuur. De belangrijkste entrees van de campus (Kennedylaan en Insulindelaan) doorkruisen de groene rand en sluiten dan (via een bajonet, die de overgang van landschap naar park lijkt te benadrukken) op De Zaale aan. Vanaf de Zaale ontsluit een binnenring de meeste gebouwen (Lismortel, De Wielen en de Rondom).
De onderscheidende sferen zijn volgens de cultuurhistorische verkenning met inachtneming van de overkoepelende kwaliteit te gebruiken voor differentiatie in de toekomst.
De hoofdstructuur (groene rand, Dommeldal, centrale as) is van belang als identiteitsdrager en baken van de campus. Dit borgt de eenheid in de toenemende verscheidenheid.
Het tweede bepalende element van de campus is de bebouwing. Er zijn vier bouwfases te onderscheiden en verschillende ensembles of clusters van gebouwen. De kern van de campus wordt gevormd door de TU-gebouwen uit de eerste twee bouwfases. Het TU/e ensemble vormt een 'familie' met architectonische verwantschap. Alzijdigheid, doorzicht en groene inbedding zijn de voornaamste punten. Kenmerkend voor fase 1 zijn de vliesgevels, zwevende plinten, verhoogde ontsluitingszones, loopbruggen en de kleurtoepassing. Fase 2 ontwikkelde hierop door, met nadruk op menselijke architectuur. De gevels veranderden, kregen een geleding (lamellen) of juist een afwisseling van open en dicht. Er ontstonden hier en daar (nu ongewenste) achterkanten. Fase 3 kenmerkte zich door een klustering van grote geschakelde gebouwen en in fase 4 trad een grotere individualisering op. Voor de toekomst is het belangrijk dat de architectuur aansluit op het parkkarakter en binnen het TU/e ensemble een benadering wordt ontwikkeld om vernieuwing en transformatie vanuit bestaande waarden en kwaliteiten aan te pakken.
De agenda van cultuurhistorie voor de toekomst van de campus laat zich volgens de cultuurhistorische verkenning aldus samenvatten: koester het Dommeldal als groene verbinding en hoogwaardig verblijfsgebied, streef naar continuïteit van het TU/e ensemble, benadruk de groene rand aan de Dorgelolaan en ontwikkel nieuwe concepten voor werklandschappen aan de noordzijde (Hogeschool) en aan de oostzijde (business park). Het plein tussen het Driegebouwencomplex en De Zaale is op te vatten als een transformatiezone.