Plan: | TU-e Science Park |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80060-0501 |
In 2006 is het Masterplan Campus 2020 (TU/e, 2006) vastgesteld door het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven. De plannen behelzen een grondige modernisering van het gebouwencomplex van de universiteit. Een belangrijke doelstelling van het nieuwe Masterplan Campus 2020 is het realiseren van een compacte campus waar de verschillende disciplines elkaar ongedwongen kunnen ontmoeten. Om die reden worden alle faculteiten gehuisvest rondom een groen, autovrij gebied, de zogenaamde 'Groene Loper'. Voor zeven faculteiten betekenen de plannen dat ze nieuwe huisvesting krijgen. Daarnaast komt er een Centrale Studievoorziening, waarin ook de universiteitsbibliotheek een plaats krijgt.
Campus 2020 bestaat uit 4 grote, onafhankelijke projecten die in een afgesproken volgorde worden uitgevoerd. Het laatste project wordt voltooid in 2020. Het eerste project betreft de transformatie van de bestaande W-hal voor de nieuwe Centrale Studievoorziening. De centrale universiteitsbibliotheek maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Bovenop de vernieuwde hal komt een apart bouwdeel, waar de faculteit Wiskunde en Informatica wordt ondergebracht. De nieuwe Centrale Studievoorziening wordt het hart van de campus en een ontmoetingsplaats voor studenten van alle faculteiten.
In het tweede project krijgen de faculteiten Technische Natuurkunde (TN) en Elektrotechniek (E) een gezamenlijk onderkomen. Die nieuwe huisvesting komt op de plaats van het huidige N-laag. Het samenbrengen van de twee faculteiten heeft als voordeel dat ze allebei optimaal gebruik kunnen maken van de laboratoria in de gebouwen Spectrum en Cascade.
Het derde project is de renovatie van het Hoofdgebouw. Dit gebouw zal in verregaande mate worden gestript en opnieuw ingericht. Het Hoofdgebouw krijgt een geheel nieuwe gevel. Het vierde project is een flinke opknapbeurt voor de gebouwen W-hoog en W-laag voor de faculteiten Werktuigbouwkunde (W) en Biomedische Technologie (BMT).
Gekoppeld aan project 1 en 2 wordt ook de inrichting van de zogenoemde 'groene loper' opgepakt, op de plaats van de huidige weg ‘De Wielen’. Deze groene loper wordt het centrale, autovrije gebied waar in de toekomst alle gebouwen van de compacte universiteit aan grenzen. Het wordt een fraai ingericht gebied voor fietsers en voetgangers. De groene loper zal voor een deel dezelfde sfeer hebben als het Limbopad en het groene gebied rond de Dommel, maar moet ook ruimte bieden voor bijvoorbeeld festivals en podia. De grote overdekte buitenhal van de Centrale Studievoorziening (project 1) speelt daarbij een belangrijke rol.
Met de verbouwing zullen enkele gebouwen worden afgestoten. In sommige gevallen wordt er gezocht naar een nieuwe functie.
Masterplan Campus 2020 – uitwerking in 4 projecten.
De Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park (TU/e, 2009) zet in op een bredere en meer open profilering van de universiteitsterreinen. Voorzieningen en strategische partners moeten binnen het Science Park een meer herkenbare plek hebben en 'eigen profiel' kunnen maken. Om deze reden is een indeling gemaakt in een viertal gebieden met een eigen karakteristiek. De Compacte Campus van de universiteit, het HBO-complex, het bedrijvenpark met faciliteiten voor starters en het woongebied met hotel/congresfunctie. De vier gebieden grenzen allen aan het Dommeldal en krijgen een groene stadsparkuitstraling. Het Dommeldal is de kenmerkende drager van deze groene inrichting van het hele terrein.
De Ontwikkelingsvisie zal verder toegelicht worden in Hoofdstuk 5, waarin het onderdeel is van de ruimtelijke planbeschrijving.
Gebiedsprofielen Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park.
De landschapsvisie is bedoeld om in de verdere uitwerking van de Ontwikkelingsvisie een ‘contramal’ te leveren tegenover het gebouwencomplex, de ‘mal’. Het brengt de groene kwaliteiten samenhangend in beeld, niet alleen inventariserend maar in een totaalconcept voor het hele terrein.
De Landschapsvisie schetst een beeld van de aard en omvang van het groen van het TU/e Science Park en bevat criteria waar plannen, zowel van de buitenruimte als van de gebouwde omgeving, aan worden getoetst.
Uitgangspunt voor de Landschapsvisie is de Ontwikkelingsvisie van de Universiteit. De cultuurhistorische verkenning die in opdracht van de universiteit door Urban Fabric is opgesteld, is een belangrijk basisdocument voor de ontwikkelingsvisie, maar ook voor de landschapsvisie. Dit met name omdat in de ontstaansgeschiedenis van het complex eerder een bijzonder totaalconcept voor de landschappelijke inrichting is opgesteld. De landschapsvisie sluit aan bij dit concept, maar geeft ook herinterpretaties voortkomend uit nieuwe, afwijkende eisen ten aanzien van het terrein. Ontwikkelingsvisie, cultuurhistorische verkenning en landschapsvisie tezamen, bieden het kader voor dit bestemmingsplan dat is opgesteld om de voornemens feitelijk te kunnen realiseren. De Landschapsvisie is weergegeven als een ruimtelijk plan dat de samenhang toont tussen groen, bebouwing, infrastructuur en water.
De TU/e streeft er naar om te verduurzamen en heeft om dit te bewerkstelligen een 2-tal convenanten afgesloten in VSNU (Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten)-verband; te weten:
Het convenant MJA 3 richt zich er op om 2% energiebesparing per jaar in absolute zin te bereiken.
De 2 speerpunten om dit te bereiken zijn het afstoten van ongeveer 60.000 m² conform het Campus 2020-plan, en het verbeteren van de energie- efficiency van bestaande en nieuwe gebouwen met gemiddeld 15%.
Een en ander is vastgelegd in het EnergyEffiencyPlan 2009-2012 van de TU/e. Deze verbeteringen staan los van de huidige WKO-installatie die de autonome stijging van energieverbruik (en uit stoot van CO2) flink heeft afgeremd.
Het convenant Duurzaam Inkopen is erop gericht op om in 2012 voor 50% duurzaam in te kopen conform de criteria van Agentschap NL. Specifiek impliceert dit voor (kantoor)gebouwen een greencalc score van minimaal 200 of +60 punten voor respectievelijk nieuwbouw en renovatie. De TU/e ziet deze norm als ondergrens, en zal, daar waar mogelijk, de lat voor haar eigen bouwprojecten hoger leggen.
Voor overige aspecten die raakvlakken hebben met duurzaamheid wordt verwezen naar de hoofdstukken Milieuparagraaf (6) en Waterparagraaf (7). Hierin wordt uitgebreid per deelaspect omschreven en verantwoord welke randvoorwaarden en mogelijkheden er liggen om de milieukwaliteit die aanwezig is, te handhaven of op een hoger peil te brengen. Hierbij is het streven van de TU/e om de kansen daar waar mogelijk te benutten door flora en fauna op het terrein zowel kwalitatief als kwantitatief een impuls te geven zoals verwoord wordt in de Ontwikkelingsvisie en het Beeldkwaliteitsplan.