direct naar inhoud van 4.6 Flora en fauna
Plan: Bedrijventerrein GDC-Noord 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80040-0303

4.6 Flora en fauna

4.6.1 Algemeen

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast.

De Flora- en faunawet onderscheidt drie categorieën beschermde soorten. In navolgende tabel zijn deze categorieën uiteengezet.

Tabel 4.7 Categorieën Flora- en faunawet

Categorieën   Omschrijving  
Algemene soorten   Zeer algemene soorten (genoemd in Tabel 1van de AMVB) en voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag.  
Overige soorten   Soorten die genoemd zijn in Tabel 2 van de AMVB. Voor de meeste situaties vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag indien men werkt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode.  
Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 van de AMVB   Soorten die genoemd zijn in Tabel 3 van de AMVB. Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt ten aanzien van deze soorten dat er altijd een ontheffing moet worden aangevraagd waarvoor een uitgebreide toets geldt.  

Vogelsoorten zijn niet in de verschillende tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen. Alle vogelsoorten genieten in Nederland een gelijke bescherming.

Samengevat kan worden geconcludeerd dat voor de meeste situaties thans een vrijstelling geldt. Voor bepaalde typen werkzaamheden geldt een vrijstelling als men handelt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. In specifieke gevallen moet een ontheffing worden aangevraagd die aan een uitgebreide toetsing wordt onderworpen.

4.6.2 Natuur- en soortenscan

Voor het plangebied is een onderzoek naar beschermde natuurwaarden en soorten (Grontmij, “Locatieonderzoek natuurwaarden bedrijventerrein GDC-Noord”, 183122.ehv.221.FF01, d.d. 29 november 2005) uitgevoerd. In het onderzoek is in eerste instantie de beleidsmatige status van het plangebied bepaald voor wat betreft natuur- en landschapswaarden (GHS/AHS, EHS e.d.). Vervolgens zijn bijzondere natuurwaarden in beeld gebracht door het raadplegen van diverse literatuurgegevens. Verder is op 15 november 2005 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd om te beoordelen waar de natuurkwaliteiten in het plangebied liggen. Tijdens dit veldbezoek is gekeken naar de aanwezige biotooptypen in het gebied. Er is vooral gelet op de gedeelten waar ontwikkelingen gepland zijn. Waarnemingen van beschermde soorten die tijdens het veldbezoek zijn gedaan, zijn in het onderzoeksrapport opgenomen.

Aan de hand van de beschikbare gegevens en het veldbezoek is een overzicht opgesteld van de waargenomen beschermde soorten planten en dieren binnen het plangebied GDC-Noord. Omdat de aldus uitgevoerde inventarisatie echter te weinig concrete resultaten opleverde om een volledig beeld te krijgen van de in het gebied aanwezige beschermde flora en fauna is aanvullend, aan de hand van de aanwezige biotopen en hun omvang, ingeschat welke beschermde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. Dit is gedaan op basis van “expert judgement” aan de hand van literatuur over biotoopvoorkeur en verspreidingsgegevens in de regio. Het betreft hier soorten die hoogstwaarschijnlijk eveneens voorkomen op de locaties waar de maatregelen worden getroffen. Aangegeven wordt of het hier gaat om permanent leefgebied, zwervers, foerageergebied, overwinteringsgebied etc.

Beschermde gebieden natuur- en soortenscan
Op basis van de beschikbare inventarisatiegegevens, aangevuld met de resultaten uit het veldbezoek, kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen onderdeel is van gebieden die zijn begrensd in de Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Wel zijn enkele terreindelen in de zuidwestelijke hoek van het plangebied opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Groene Hoofdstructuur (GHS). De noordelijk van het plangebied gelegen Ekkersrijt en de aangrenzende gronden, evenals het bos langs de Mispelhoefstraat, zijn in zowel de EHS als de GHS begrensd. In het vigerend bestemmingsplan heeft het bos langs de Mispelhoefstraat, evenals de zone langs de A2, de bestemming 'Groengebied met landschappelijke, recreatieve en waterhuishoudkundige betekenis, tevens ecologische verbindingszone'.

Beschermde soorten natuur- en soortenscan
Uit het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna is gebleken dat binnen het plangebied diverse soorten planten en dieren aanwezig zijn die bescherming genieten onder de Flora- en faunawet. De bevindingen zijn hieronder per soort uiteengezet.

Planten. Binnen het plangebeid komen alleen algemene beschermde plantensoorten voor. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling.

Broedvogels. Binnen het plangebied en in de directe omgeving hiervan broeden diverse algemene vogelsoorten en twee bedreigde soorten die voorkomen op de Rode Lijst (Dodaars, Patrijs). Alle broedvogels zijn beschermd in de Flora- en faunawet. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) plaatsvinden, hoeft dit echter geen belemmeringen op te leveren.

Zoogdieren. Het plangebied is waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van diverse algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Voor deze algemene soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Vleermuizen. Het plangebied bevat mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen. Indien oude bomen worden gekapt of gebouwen worden gesloopt, dienen deze vooraf geïnventariseerd te worden op de eventuele aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook indien lijnvormige landschapselementen (zoals laanbomen, houtwallen e.d.) worden gerooid, dient te worden geïnventariseerd of deze van belang zijn als migratieroute voor vleermuizen. Indien vleermuizen aanwezig zijn en uit de uitwerking van het compensatiebeginsel blijkt dat deze negatieve effecten ondervinden van de planontwikkeling, moet hiervoor een ontheffing (bij het ministerie van LNV) van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Echter uit het vleermuizenonderzoek, uitgevoerd door Grontmij (20 september 2007) blijkt dat geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de flora en faunawet.

Amfibieën. Binnen het plangebied komen waarschijnlijk vier algemene beschermde amfibiesoorten voor. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling.

Vissen. In de Ekkersrijt komt mogelijk één beschermde vissoort voor, de Kleine modderkruiper. Indien werkzaamheden aan de Ekkersrijt worden uitgevoerd, dient door middel van een veldinventarisatie te worden onderzocht of deze soort daadwerkelijk in de Ekkersrijt aanwezig is. Deze veldinspectie is pas aan de orde als werkzaamheden worden voorzien. Indien de betreffende vissoort daadwerkelijk in de Ekkersrijt aanwezig is, dient het compensatiebeginsel te worden uitgewerkt (volgens het “nee-tenzij-principe”). Indien hieruit blijkt dat negatieve effecten als gevolg van de planontwikkeling optreden, moet voor deze soort een ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd.

Overigen. Binnen het plangebied komen geen andere beschermde diersoorten voor.

4.6.3 Compensatie en mitigatie ecologische- en groenzone

Met de doorontwikkeling van GDC-Noord wordt tevens gestreefd naar een versterking van de ecologische structuur in een groter gebied dan alleen het plangebied door de realisatie van een ecologische- en groenzone aan de westzijde van het plangebied. In deze paragraaf is het compensatiebeginsel voor de ecologische verbindingszone Ekkersrijt en de Groenzone verder uitgewerkt.

4.6.3.1 Ecologische verbindingszone Ekkersrijt

Relevant beleid

In het streekplan van de Provincie Noord-Brabant hebben de ecologische verbindingszones een indicatieve begrenzing gekregen. De begrenzing wordt pas definitief vastgesteld wanneer de zone is gerealiseerd. Dan pas gaat deze deel uitmaken van de EHS en de GHS. Wel geniet de ecologische verbindingszone (EVZ) ook in de planfase enige bescherming, doordat bij ontwikkelingen in het zoekgebied van de EVZ aangegeven moet worden hoe de zone alsnog kan worden gerealiseerd.

De EVZ maakt (na realisatie) deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is uitgewerkt in de Groene Hoofdstructuur (GHS) van de Provincie Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2002). Het gebied tussen de Ekkersrijt en de A2 valt binnen de GHS als “overig bos en natuurgebied” en als zodanig buiten de EHS. Omdat de EHS op provincie niveau is uitgewerkt, betekent dit dat de kaders van de GHS van toepassing zijn op de EVZ en het gebied tussen de Ekkersrijt en de A2.

Gebieden die onderdeel uitmaken van de GHS genieten twee typen bescherming:

  • interne bescherming. Dat wil zeggen beschermd tegen intensieve vormen van ruimtegebruik die in beginsel niet thuishoren in het buitengebied, met name verstedelijking;
  • externe bescherming. Dat wil zeggen beschermd tegen ruimtelijke ingrepen die thuishoren of thuis kunnen horen in het buitengebied, zoals agrarische bebouwing.

In dit geval is alleen interne bescherming van toepassing omdat het gaat om de ontwikkeling van een bedrijventerrein in of nabij de GHS. Hiervoor gelden vier samenhangende principes, welke in het hierna volgende verder worden uitgewerkt.

  • 'Nee' en 'Nee, tenzij';
  • Zwaarwegende maatschappelijke belangen;
  • Alternatieve locaties of oplossingen;
  • Compensatie.

Het 'Nee'-principe geldt alleen binnen die delen van de GHS die ook deel uitmaken van de EHS (Regionale Natuur- en Landschapseenheden (RNLE'n) en Natte Natuurparels). Omdat de ecologische verbindingszone Ekkersrijt nog niet is opgenomen in de EHS en/of GHS is het 'Nee'-principe nog niet van toepassing op de EVZ.

In die delen van de GHS die buiten de EHS vallen geldt het 'Nee, tenzij'-principe. Hier is uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag alleen toegestaan als daar zwaarwegende maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen en er geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de GHS, of andere oplossingen waardoor de aantasting van de natuur- en de hiermee samenhangende landschapswaarden wordt voorkomen. Wanneer dit het geval is moet zeker zijn dat de aantasting van de natuurwaarden en de daarmee samenhangende landschapswaarden tot het minimum wordt beperkt en wordt gecompenseerd. Aan de compensatie van natuur- en landschapswaarden, die bij aantasting van de GHS verloren gaan, worden eisen gesteld, waaronder de eis dat het areaal compensatiegebied minimaal net ze groot moet zijn als het areaal aangetast gebied en eenzelfde samenhangend ecologisch functioneren moet bewerkstelligen.

Mogelijke effecten

De Ekkersrijt vormt een verbinding tussen gebieden die voornamelijk belangrijk zijn voor amfibieën en reptielen. Geschikte gebieden voor reptielen bevinden zich voornamelijk op de hoge zandgronden, terwijl het beekdal vooral geschikt is voor amfibieën. Voor de inrichting van de EVZ is uitgegaan van de Alpenwatersalamander en de Kamsalamander als doelsoorten.

Doel is het bevorderen van de verspreiding en de leefmogelijkheden van amfibieën (Kamsalamander, Heikikker en Boomkikker), de Ringslang en dagvlinders (met name soorten van vochtige schraalgraslanden en moerassen). Kleine en middelgrote zoogdieren als Bunzing, Egel en muizen, maar ook struweelvogels, kunnen meeprofiteren van de inrichting volgens het model “Kamsalamander” (Waterschap de Dommel, 1998).

In de huidige situatie stroomt de Ekkersrijt in het plangebied langs de A2 door (intensief) agrarisch gebied. De natuurwaarden zijn er laag, omdat het agrarische gebied, de autosnelwegen en de omliggende bedrijventerreinen ervoor zorgen dat het plangebied permanent geïsoleerd ligt van eventuele andere geschikte leefgebieden. Daarbovenop is er sprake van continue verstoring door licht en geluid vanaf de snelweg. Verder is de inrichting van de Ekkersrijt in het plangebied nu optimaal voor landbouwkundig gebruik en niet voor natuurwaarden. Naar verwachting heeft de uitbreiding van het bedrijventerrein derhalve nauwelijks negatieve gevolgen voor het leefgebied van (beschermde) soorten, ook omdat de EVZ vanuit natuuroogpunt wordt ingericht, terwijl ook voldaan wordt aan de wateropgave.

De Ekkersrijt (EVZ) is vergraven en heeft zijn originele karakter in het landschap verloren. Het inrichten van de EVZ draagt eraan bij dat de Ekkersrijt duidelijk herkenbaar in het landschap komt te liggen, deels volgens de historische loop. De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft hierop geen invloed.

Te verwachten effecten als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn:

  • toename van verstoring door geluid als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen en de aanwezigheid van mensen ten zuiden van de A2;
  • toename van de verstoring door licht als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Deze effecten zijn het gevolg van de overgang van agrarisch gebruik naar bedrijventerrein. De uitbreiding van de toegestane bedrijven (afvalverwerking) op het terrein heeft naar verwachting nauwelijks extra invloed op de natuurwaarden van de EVZ in termen van uitstraling van licht, geluid en aanwezigheid van mensen.

Omdat de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein doorloopt tot aan de grens van de ecologische verbindingszone, zullen de effecten uitstralen in de EVZ. Naar verwachting zal er geen sprake zijn van een relevante toename in geluidsniveau, bovenop het geluid geproduceerd door de autosnelweg. De soorten waarvoor de EVZ wordt ingericht (Kamsalamander, Heikikker) zijn bovendien niet (Kamsalamander) of alleen gedurende bepaalde periodes (Heikikker) gevoelig voor verstoring door geluid, waardoor de ecologische verbindingszone voor deze soorten zal blijven functioneren. Eenzelfde redenering is geldig met betrekking tot licht, omdat de snelweg nu reeds verlicht is en de verlichting van de bedrijven voornamelijk van de snelweg af georiënteerd zal worden.

Compensatie

Het bedrijventerrein wordt niet ontwikkeld op grond die bestemd is als EHS, dan wel GHS. Ook de te verwachten effecten zullen geen of hoegenaamd geen effecten hebben op het functioneren van de EVZ. Volgens de principes beschreven in het eerste deel van deze paragraaf is er daarom geen sprake van compensatieplicht met betrekking tot de ecologische verbindingszone.

4.6.3.2 Groenzone

Relevant beleid

De groenzone is vastgelegd in het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven uit 2001. De in dit plan geformuleerde kaders zijn van toepassing. De groenzone is hierin aangewezen als “Integrale ontwikkeling groen-rood', dat wil zeggen gelijktijdige integrale ontwikkeling van groene en rode functies, waarbij het accent ligt op het behoud en de ontwikkeling van zowel groene functies van bijzondere kwaliteit als van de stedelijke functies wonen en werken. Door verbreding van de A2 is de groenzone deels verlegd. Het groenareaal, dat door de verbreding van de A2 is komen te vervallen, is gecompenseerd. Het betreft hier zes hectaren die zijn gecompenseerd ten laste van bedrijfsbestemming. In totaal heeft de groenstrook een oppervlakte van 17 hectaren.

Het Groenbeleidsplan is het strategisch beleidskader voor de groenstructuur van Eindhoven. Het gaat over de afbakening en de beleidsvoornemens van de groenstructuur. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve, groenesthetische, en/of ruimtelijk structurerende betekenis. In de groenzone gaat het om het combineren van enerzijds natuurontwikkeling en recreatie en anderzijds de realisering van het bedrijventerrein met als uitgangspunt 60% groen en 40% rood (Gemeente Eindhoven, 2001).

Hiervan afwijken is alleen aanvaardbaar indien kan worden vastgesteld dat het om zwaarwegende maatschappelijke belangen gaat en dat er geen redelijke alternatieven voorhanden zijn, en dan nog slechts onder voorwaarde van compensatie. Mocht het noodzakelijk zijn om van deze kaders af te wijken, dan vergt dat een expliciete bestuurlijke beslissing (met daarbij geformuleerde condities, bijvoorbeeld met betrekking tot compensatie).

Mogelijke effecten

In het Groenbeleidsplan is de groenzone opgenomen als een rechthoekig gebied dat de contouren van de snelweg volgt. In het inrichtingsplan is hiervan afgeweken om niet de snelweg maar het landschap de ligging van de groenzone te laten bepalen en om het uitgeefbaar oppervlak zoveel mogelijk te optimaliseren. Het oppervlak van de groenzone is echter gelijk gehouden.

In de huidige situatie is het gebied waar de groenzone is gepland ingeklemd tussen de A2 en (intensief) agrarisch gebied. Er zijn enkele bosjes en (restanten van) houtwallen aanwezig, maar ook hier zijn de natuurwaarden laag. Voor de groenzone zijn geen doelsoorten geformuleerd, maar omdat deze aansluit op de ecologische verbindingszone, mag worden aangenomen dat ook deze soorten hier in de toekomst gaan voorkomen. Naar verwachting heeft de uitbreiding van het bedrijventerrein daarom nauwelijks negatieve gevolgen voor het leefgebied van (beschermde) soorten, ook omdat de groenzone voornamelijk vanuit natuuroogpunt wordt ingericht. Te verwachten effecten als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn:

  • toename van verstoring door geluid als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen en de aanwezigheid van mensen ten oosten van de A2;
  • toename van de verstoring door licht als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Deze effecten zijn het gevolg van de overgang van agrarisch gebruik naar bedrijventerrein. De uitbreiding van de toegestane bedrijven (afvalverwerking) op het terrein heeft naar verwachting ook nauwelijks extra invloed op de natuurwaarden van de Groenzone in termen van uitstraling van licht, geluid en aanwezigheid van mensen. Bovendien wordt de Groenzone grotendeels afgeschermd van het bedrijventerrein door middel van opgaande begroeiing.

Omdat de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein doorloopt tot aan de grens van de groenzone, zijn ook hier uitstralingseffecten te verwachten. Naar verwachting zal er geen sprake zijn van een relevante toename in geluidsniveau, bovenop het geluid geproduceerd door de autosnelweg. De doelsoorten van de EVZ welke naar verwachting óók gebruik zullen maken van de groenzone zijn bovendien nauwelijks gevoelig voor verstoring door geluid. Eenzelfde redenering is geldig met betrekking tot licht, omdat de snelweg nu al verlicht is en de verlichting van de bedrijven voornamelijk van de snelweg af zal worden georiënteerd.

De voorziene hoekige vorm van de groenzone betekent dat deze op sommige punten vrij smal is. De groenzone is echter nergens smaller dan 10 meter en overal zijn waterpartijen aanwezig die voor de doelsoorten van de ecologische verbindingszone als stapstenen kunnen dienen. De groenzone blijft daarom faunapasseerbaar. De grotere driehoeken hebben de potentie om in de toekomst (deel) populaties van deze soorten te herbergen.

Compensatie

De uitbreiding van het bedrijventerrein is deels voorzien in het gebied aanwezen als groenzone. Het oppervlak van de groenzone is echter gelijk gebleven. De voorziene inrichting van de groenzone garandeert faunapasseerbaarheid, waardoor de groenzone goed blijft aansluiten op de ecologische verbindingszone. De voorziene inrichting voldoet aan de eisen die in het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven aan de groenzone worden gesteld. Er is daarom geen sprake van compensatie.

Conclusies
Voor zowel de Ecologische Verbindingszone als de groenzone geldt dat de effecten van de uitbreiding van het bedrijventerrein minimaal zullen zijn en grotendeels wegvallen tegen de al aanwezige achtergrondverstoring veroorzaakt door de snelweg. De in het vigerende beleid geformuleerde compensatieplicht is voor zowel de EVZ als de groenzone niet van toepassing.