direct naar inhoud van 3.3 Provinciaal beleid
Plan: Bedrijventerrein GDC-Noord 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80040-0303

3.3 Provinciaal beleid

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet verplicht overheden tot het opstellen van een structuurvisie waaruit blijkt wat hun belangen zijn en welke instrumenten ze inzetten om deze ter realiseren. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Noord-Brabant de Interimstructuurvisie ‘Brabant in ontwikkeling’ opgesteld. Hierin zijn de (ruimtelijke) belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant benoemd en op hoofdlijnen in beleid uitgewerkt. De interimstructuurvisie bevat in hoofdzaak bestaand ruimtelijk beleid, zoals opgenomen in het streekplan ‘Brabant in Balans’ van 2002.

De belangen en doelen zoals verwoord in de Interimstructuurvisie zijn verder geconcretiseerd in de Paraplunota ruimtelijke ordening. Deze paraplunota heeft de status van beleidsregel als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:81 lid 1 Awb). Een beleidsregel heeft betrekking op de afweging van belangen, de vaststelling van feiten en/of de uitleg van wettelijke voorschriften bij de uitoefening van bevoegdheden die het bestuursorgaan heeft. Omdat Gedeputeerde Staten bij de toetsing van bestemmingsplannen deze beleidsregels in acht dienen te nemen, worden deze inzichtelijk gemaakt voor gemeenten en andere partijen.

3.3.1 Interimstructuurvisie Noord-Brabant - 'Brabant in ontwikkeling'

In de Interimstructuurvisie is één overkoepelend hoofdbelang genoemd en dat is thematisch uitgewerkt in deelbelangen en doelen. Het hoofdbelang is zorgvuldig ruimtegebruik. Om dit te bereiken wordt in het ruimtelijk beleid de nadruk gelegd op de volgende vijf aspecten:

  • 1. Lagenbenadering: het afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, in aansluiting op de kwaliteiten van de infrastructuur.
  • 2. Zuinig ruimtegebruik: afremmen van de groei en spreiding van het stedelijk ruimtebeslag
  • 3. Concentratie van verstedelijking: het leeuwendeel van de woningenbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's, om zo het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • 4. Zonering van het buitengebied: het buitengebied moet in hoofdzaak bestemd blijven voor landbouw, natuur en recreatie.
  • 5. Grensoverschrijdend denken en handelen: regionale, intergemeentelijke afstemming van ruimtelijke vraagstukken.

Een belangrijke insteek is om de gebruiksmogelijkheden van de bestaande infrastructuur te vergroten en ruimte te bieden voor de aanleg van nieuwe infrastructuur boven, onder of naast bestaande infrastructuur. Hiertoe is aan weerszijden van bestaande en nieuwe stroomwegen een zone geprojecteerd waar in overleg ruimte kan worden geboden voor infrastructuur. De A2 is aangewezen als bestaande stroomweg, waarbij voor het gedeelte tussen de Maas en Budel (d.w.z. het hele Brabantse grondgebied) nadrukkelijk is ingezet op een capaciteitsvergroting van deze rijksweg.
In het Streekplan en daarmee tevens in de Interimstructuurvisie is het plangebied grotendeels aangewezen als agrarisch gebied (letter D in ), waarbij de instandhouding en de versterking van de landbouw vooropstaat. In het oostelijke deel van het plangebied is een deel bestemd als stedelijk gebied (letter E).
In de uitwerkingsplannen van de stedelijke en landelijke regio's vindt verdere concretisering van deze principes plaats. Elders in het voorliggend bestemmingsplan staat de relevante uitwerking voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0017.png"

Figuur 3.3 Plankaart Streekplan Noord-Brabant 2002

In de Handleiding bestemmingsplan buitengebied is voor het eerst de Groene Hoofdstructuur (GHS) van Noord-Brabant vastgelegd. Dit betreft de provinciale uitwerking van de ecologische hoofdstructuur (EHS), van het rijk. De GHS is vervolgens verder uitgewerkt in het streekplan.
De GHS is tevens op de RLG-Atlas weergegeven. Hieruit volgt dat in de zuidwestelijke punt een deel van het plangebied is aangeduid als “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied” (ter plaatse van letter A in ). Dit is een bestaand bosgebied.
De zone langs de noordelijke grens van het plangebied (letter B), ter plaatse van de beek Ekkersrijt, is aangewezen als “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied”. Dit gebied wordt in het kader van de verbreding A2 aangelegd als ecologische verbindingszone.
Knooppunt Batadorp (letter C) is aangewezen als een combinatie van “GHS-natuur, overig bos- en natuurgebied” en “GHS-landbouw, leefgebied kwetsbare soorten”. Dit knooppunt is gelegen buiten de grenzen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0018.png"

Figuur 3.4 a Groene Hoofdstructuur (GHS)

Inmiddels is de Verordening Ruimte Noord-Brabant, fase 1, op 1 juni 2010 in werking getreden. Bij deze Verordening is een geactualiseerde kaart van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Van de naam Groene Hoofdstructuur (GHS) wordt geen gebruik meer gemaakt. Deze gebieden zijn nu aangeduid als EHS. In paragraaf 3.3.4 staat meer informatie over de Verordening Ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80040-0303_0019.jpg"

Figuur 3.4 b Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In het ontwerp Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (PVVP) 'Verplaatsen in Brabant' geeft de Provincie haar visie op de mobiliteit voor de komende 15 jaar. De Provincie gaat hierbij uit van de zogeheten 'van deur tot deur'-benadering, waarbij de mobiliteitsbehoefte van burgers en bedrijven (de reizigers) het uitgangspunt is: reizigers vragen om acceptabele en betrouwbare reistijden van deur tot deur, tegen redelijke kosten met de keuze uit meerdere vervoerswijzen.
In het PVVP staat bereikbaarheid van stedelijke gebieden en bedrijventerreinen voorop, maar wel met aandacht voor sociale (beperken ongewenste neveneffecten van mobiliteit op leefkwaliteit) en ecologische randvoorwaarden (stiller, schoner, zuiniger verkeers- en vervoerssysteem).
De Provincie streeft ernaar de duurzame bereikbaarheid van deze gebieden te waarborgen door in te steken op mobiliteit op maat. Per gebied wordt een passende invulling gegeven aan de mobiliteit. Dit maatwerk wordt bereikt door een regionale aanpak en gebiedsgerichte oplossingen.

3.3.2 Paraplunota Ruimtelijke Ordening

In de Paraplunota Ruimtelijke Ordening is het beleid ten aanzien van bovengenoemde vijf aspecten opgenomen. Dit komt grotendeels overeen met hoofdstuk 3 van het streekplan 2002, herzien 2004. Daarnaast wordt verwezen naar de bestaande plannen, beleidsnota’s en -brieven die ook onder vigeur van de nieuwe Wro uitgangspunt van het provinciaal beleid en handelen blijven. Deze maken deel uit van de Paraplunota.
De belangrijkste beleidsregels die op onderhavig plangebied van toepassing zijn, zijn de volgende:

1. Beleidsbrief Bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel
De beleidsbrief is op 20 juli 2004 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant. Uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik is het beleid gericht op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen. Activiteiten die goed inpasbaar zijn in een woonmilieu of gemengd milieu dienen te worden geweerd op bedrijventerreinen. Het gaat daarbij om:
- bedrijven behorende tot de milieucategorie 1 en 2,
- bedrijfswoningen,
- zelfstandige kantooractiviteiten en
- voorzieningen (inclusief detailhandel) die niet zijn gerelateerd aan het bedrijventerrein.

Daarnaast dient in het kader van intensief ruimtegebruik in ruimtelijke plannen te worden voldaan aan de volgende uitgangspunten:
- hanteren van minimale kavelgrootte (>1000 m2),
- hanteren van minimale bouwhoogtes en
- hanteren van minimaal bebouwingspercentage van 50% per kavel.

Het laatste punt is bedoeld om extensieve invulling van een bedrijventerrein te voorkomen, in het kader van zuinig ruimtegebruik. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het in de praktijk om een soort bedrijvigheid dat naar de aard weinig bebouwing noodzakelijk maakt. Gedeputeerde Staten hebben in het kader van de goedkeuring van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC-Noord" goedkeuring onthouden aan het minimale bebouwingspercentage van 50 voor het terrein van Van Gansewinkel. In het onderhavige bestemmingsplan worden de volgende minimale bebouwingspercentages opgenomen:

  • 50 voor bedrijven in de sectoren industrie en handel
  • 40 voor bedrijven in de sectoren transport en distributie
  • 7 voor bedrijven gericht op containeropslag
  • 7 voor bedrijven in de sector inzameling en verwerking van afval.

2. Provinciaal Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant / Regionaal Structuurplan regio Eindhoven
Op bij de paraplunota behorende kaart ‘Zonering van het buitengebied’ is onderhavig plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het beleid ten aanzien van dit gebied is verder uitgewerkt in het Provinciaal Uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant en het Regionaal Structuurplan regio Eindhoven (dat overigens met de inwerkingtreding van de huidige Wro zijn status als structuurplan heeft verloren). Beide nagenoeg identieke plannen zijn in samenwerking tussen het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en de Provincie Noord-Brabant opgesteld en in één boekwerk samengevoegd. Hierin is onderhavig plangebied aangewezen als ‘Beheer en intensivering’. Het beleid is gericht op het beheer van bestaande kwaliteiten en intensivering van het ruimtegebruik waar dat vanwege ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord is.

Inmiddels is de Paraplunota met ingang van 1 juni 2010 ingetrokken. Dit vanwege de invoering van de Verordening Ruimte, fase 1. De provincie geeft aan dat dit niet betekent dat daarmee ook alle plannen en beleidsnota’s die via de Paraplunota gebundeld waren, vervallen zijn. Zij vormen echter niet langer het directe beoordelingskader voor gemeentelijke plannen.

3.3.3 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten hebben op 20 juli 2010 de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie vastgesteld. De Structuurvisie is de opvolger van de Interimstructuurvisie. Deze nieuwe structuurvisie bevat een overzicht van de ruimtelijke belangen, doelen en hoofdlijnen van het Brabantse ruimtelijk beleid. In de uitvoeringsagenda komt te staan welke juridische, financiële en/of communicatieve instrumenten de provincie Noord-Brabant inzet om haar beleid te realiseren.

In de Structuurvisie zijn 13 provinciale ruimtelijke belangen benoemd:
1 Regionale contrasten
2 Een multifunctioneel landelijk gebied
3 Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
4 Een betere waterveiligheid door preventie
5 Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
6 Ruimte voor duurzame energie
7 Concentratie van verstedelijking
8 Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad
9 Groene geledingszones tussen steden
10 Goed bereikbare recreatieve voorzieningen
11 Economische kennisclusters
12 (inter)nationale bereikbaarheid
13 Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur

De vijf grote steden (Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg en Breda) van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke concentraties voor wonen, werken en voorzieningen. De provincie wil grootschalige stedelijke ontwikkelingen met een bovenregionaal karakter concentreren in de vijf grote Brabantse steden. Daarom wordt de zoekruimte voor nieuwe grootschalige, bezoekersintensieve voorzieningen met een bovenregionaal en stedelijk karakter, beperkt tot de hoogstedelijke zones.

De provincie stimuleert de herontwikkeling van een aantal gebieden langs spoor- en snelwegen en kanaalzones in de hoogstedelijke zones. De inzet richt zich met name op het versnellen van de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

De ontwikkeling van stedelijke knooppunten draagt bij aan een hoogwaardig vestigingsklimaat in het stedelijk concentratiegebied. De provincie wil daarom dat nieuwe, bezoekersintensieve stedelijke voorzieningen, met een bovenlokaal verzorgingsgebied, op stedelijke knooppunten tot ontwikkeling komen. Stedelijke knooppunten zijn of worden goed ontsloten en ook per openbaar vervoer en fiets goed bereikbaar.

Goederenknooppunten zijn locaties die multimodaal en minstens bimodaal zijn (of kunnen worden) ontsloten, die geschikt zijn voor bedrijven die afhankelijk zijn van een multimodale ontsluiting en die gericht zijn op de overslag van goederen. Om een verschuiving van de vervoersmodaliteit weg naar een andere (spoor en/of water) te bevorderen (modal shift) wil de provincie de ruimte rond deze knooppunten vooral reserveren voor bedrijven die daarvan afhankelijk zijn. Zo ontstaat een betere transportefficiëntie, een betere benutting van de infrastructuur en kunnen goederenstromen beter gebundeld worden (logistieke clustering).

Uit het voorgaande blijkt dat het bedrijventerrein GDC-Noord past binnen de uitgangspunten van de provinciale structuurvisie.

3.3.4 Verordening Ruimte Noord-Brabant

Behalve een nieuwe Structuurvisie wordt er ook een provinciale verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de (Interim)Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.

In de Startnotitie Verordening Ruimte staat dat de Brabantse verordening tot stand komt in twee fasen. Fase 1 gaat over de onderwerpen waarvoor het Rijk uitwerking van de provincie vraagt (onder andere de Ecologische Hoofdstructuur) of waarvan duidelijk is dat ze inhoudelijk niet ter disussie staan in de nieuwe structuurvisie. Daarna worden de overige in (fase 2 van) de verordening te regelen onderwerpen bepaald en uitgewerkt. Dit gebeurt tegelijkertijd met het traject nieuwe structuurvisie. Op 12 december 2008 hebben Provinciale Staten besloten tot vaststelling van de Startnotitie Verordening Ruimte. Deze startnotitie legt de basis voor het uitwerken van de in de Interimstructuurvisie 'Brabant in Balans' (juni 2008) opgenomen 'voornemens tot verordening'. Waarschijnlijk wordt de SER-ladder geborgd in de Verordening Ruimte.

Op 23 april 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte fase 1 vastgesteld. De Verordening Ruimte is op 1 juni 2010 in werking getreden. In paragraaf 3.3.1 is een kaart van de Verordening opgenomen waarop de EHS in het plangebied te zien is in vergelijking met de GHS.

3.3.5 Provinciaal Milieubeleidsplan

In het Provinciale Milieubeleidsplan wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de zorg voor een goed milieu een gezamenlijke zorg is van zowel de overheid als de doelgroepen. Daarnaast wordt gestreefd naar een betere integratie van milieuaspecten bij afwegingen en beslissingen op andere beleidsvelden. Het provinciale milieubeleid is gericht op het tot stand brengen van duurzame ontwikkeling.

3.3.6 Nota Hergebruik van stortplaatsen

Voormalige stortplaatsen werden in het verleden als een bedreiging voor ontwikkelingsprojecten beschouwd. Uit recente studies, zoals natural attenuation bij voormalige stortplaatsen, blijkt echter dat er in veel gevallen minder milieuhygiënische risico's zijn dan eerder werd verwacht. Het realiseren van nieuwe gebruiksfuncties op stortplaatsen is dan ook actueler geworden, mede vanwege de schaarste van beschikbare ruimte.

Om de ruimtedruk in de provincie op te vangen en om de herontwikkeling van stortplaatsen niet op te houden is er in afwachting van landelijke wetgeving provinciaal interim-beleid geboden. De provincie Noord-Brabant heeft alvast randvoorwaarden vanuit ruimtelijke ordening en milieu aangegeven waarbinnen herontwikkeling of hergebruik van stortplaatsen mogelijk is. Het interim-beleid van de provincie Noord-Brabant staat beschreven in de nota “Hergebruik van stortplaatsen”. In de nota staat onder andere aangegeven dat initiatiefnemers een hergebruikplan aan de provincie dienen voor te leggen ter beoordeling van de verspreidings- en blootstellingsrisico's. In het hergebruikplan moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:

  • Onderzoek
  • Risicobeoordeling
  • Maatregelen
  • Nazorg

3.3.7 Waterhuishoudingsplan 2003-2006

Het provinciale Waterhuishoudingsplan 2003-2006 vormt de basis voor de uitvoering van maatregelen door waterschappen, waterleidingbedrijven, gemeenten en de provincie zelf. Hoofddoel is het bereiken en in stand houden van watersystemen, die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu. Het takenpakket van de gemeente bestaat uit:

  • inzamelen en transport van afvalwater;
  • toezicht houden op afvalwaterlozingen;
  • terugdringen van het waterverbruik;
  • vasthouden van gebiedseigen water en verminderen van verdroging.