direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raadhuis Nieuwe Pekela
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voormalige raadhuis aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 52 en 53 in Nieuwe Pekela is verkocht aan een marktpartij. De nieuwe eigenaar heeft het voornemen om het voormalige raadhuis te verbouwen ten behoeve van een woonfunctie. De lage, niet monumentale, aanbouw en de achter het pand gelegen voormalige brandweerkazerne worden gesloopt om plaats te maken voor woningbouw.

Het plan voorziet in de realisatie van 9 wooneenheden in het voormalige raadhuis voor de doelgroepen starters, medioren en senioren in de (sociale) huursector. De te slopen bebouwing maakt plaats voor 2 levensloopbestendige patiowoningen in de koopsector naast het monument. Achter het monumentale gebouw worden 6 beneden- en bovenwoningen in de koopsector gerealiseerd. De benedenwoningen zijn geschikt voor medioren en senioren; de bovenwoningen voor starters/ doorstromers.

Deze vervolgfunctie wordt passend geacht in de dorpskern. Ingespeeld wordt op de woonbehoefte aan (sociale) huurwoningen en koopwoningen voor starters, medioren en senioren binnen de woonkern van Nieuwe Pekela. De cultuurhistorische waarden van het rijksmonument worden gerespecteerd overeenkomstig het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De gevraagde bestemmingswijziging is in strijd met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela', waarin het pand is bestemd voor 'Maatschappelijke doeleinden' met de aanduiding 'monument'. Om dit plan mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke gedeelte van de dorpskern van Nieuwe Pekela aan het hoofdlint (de Ds. Sicco Tjadenstraat) langs het Pekelder Hoofddiep. In noordoostelijke richting is op nummer C49 een fysiotherapiepraktijk gevestigd met hiernaast op C47 een uitvaartcentrum. In zuidwestelijke richting van het plangebied staan woningen. In noordwestelijke richting wordt het plangebied begrensd door de Torenlaan met hierachter op nummer C51 de Hervormde Kerk van PKN Hervormde gemeente Nieuwe Pekela met aansluitend een begraafplaats. Aan de zuidoostzijde ligt de Ds. Sicco Tjadenstraat met aansluitend het Pekelder Hoofddiep. Het plangebied en omgeving is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0001.png"
Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rood gestippelde lijn aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende door de gemeenteraad van Pekela vastgestelde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
Bestemmingsplan "Nieuwe Pekela"   5 april 2009   n.v.t.  

Het plangebied is bestemd voor 'Maatschappelijke doeleinden'. Voorts heeft het voormalige raadhuis de bouwaanduiding 'Monument'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om woonbebouwing mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0002.png" Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Nieuwe Pekela'. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de Waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Historie
Omstreeks 1850 was het Pekelder Hoofddiep tot aan het Ommelanderwijk aan beide zijden bebouwd met voornamelijk woonhuizen en boerderijen, maar het lint bevatte ook herenhuizen, winkels en bedrijven, zoals smederijen en molens. De oostkant was rond deze tijd iets minder dicht bebouwd en bestond meer uit boerderijen: de zogenaamde stille landkant.
Later vond verdere uitbreiding plaats door vernieuwing van het hoofdlint. Rond 1925 werden het postkantoor, het gemeentehuis en de toren bij de Nederlands-Hervormde kerk (1704) afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gemeentehuis annex postkantoor. Bij de gereformeerde kerk werd in 1921 de Groen van Prinstererschool gebouwd. Aan de oostzijde van het diep, ten zuiden van de Onstwedderweg werd rond 1905 een nieuwe openbare lagere school gebouwd.

Bebouwingsstructuur
Nieuwe Pekela is net als Oude Pekela van oorsprong een veenkoloniaal lintdorp. Met name de situering van de oudere karakteristieke bebouwing langs het Pekelder Hoofddiep en langs een aantal uitvalswegen is kenmerkend voor de veenkoloniale historie van het gebied. De bebouwing ontwikkelde zich in eerste instantie langs de westzijde van het Pekelder Hoofddiep, omdat daar de hoofdweg liep.

De lintbebouwing bestaat uit woonhuizen, boerderijen, winkels en allerlei andere bedrijven. De woonpanden bestaan uit statige herenhuizen, voormalige boerderijen en karakteristieke arbeiderswoningen. Ook zijn hier en daar woningen vervangen en is het lint verder verdicht.
Over het algemeen is de bebouwing vrijstaand, maar zodanig verdicht dat het een aaneengesloten bebouwingswand in het straatbeeld oplevert. De oriëntatie van de bebouwing varieert: soms haaks op het diep en soms evenwijdig aan de oorspronkelijke wijken, die in het algemeen niet haaks op het diep uitkomen. In het laatste geval zijn de voorgevels schuin naar de weg toegekeerd, wat door de consequente herhaling een karakteristiek beeld oplevert. Beeldbepalend zijn verder de diverse kerkgebouwen.

Luchtfoto Pekelder Hoofddiep met lintbebouwing. Luchtfoto plangebied met omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0003.png" De Hervormde Kerk achter het plangebied. Naastgelegen fysiotherapiepraktijk (links) en rechts het Rouwcentrum Raadhof.

Specifiek
Het voormalige raadhuis is in gebruik geweest als gemeentehuis met ingebouwde conciërgewoning. In 1980 werd aan de linkerzijde een nieuw volume aangebouwd. Deze aanbouw komt wegens te weinig architectonische kwaliteit niet voor bescherming van rijkswege in aanmerking. Het gemeentehuis is prominent gelegen aan het lint langs het Pekelder Hoofddiep. De afgelopen jaren was in het voormalige raadhuis een kinderdagverblijf gehuisvest. Achter dit gebouw staat in het groen een oude brandweergarage. Beide objecten zijn momenteel niet meer in gebruik. De bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0004.png" Figuur 3: Bestaande situatie.

Voormalig raadhuis. Aanbouw naast voormalig raadhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0005.png" Noordzijde voormalig raadhuis (op achtergrond de Voormalige brandweerkazerne (archieffoto).
Hervormde Kerk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Het voormalige raadhuis heeft tevens de aanduiding 'monument', omdat het een rijksmonument betreft. Het voormalige raadhuis wordt verbouwd tot woondoeleinden met 9 eenheden. De naastgelegen aanbouw en oude brandweerkazerne achter de bebouwing worden gesloopt. In de plaats hiervan worden 2 grondgebonden woningen en 6 beneden- en bovenwoningen gerealiseerd in het plangebied, die bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid van Nieuwe Pekela. Een verkavelingstekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0006.png" Figuur 4: Verkavelingstekening (indicatief).

3.2 Nieuwe situatie

3.2.1 Planopzet

Voormalig raadhuis
Bouwhistorische opname
Aanleiding tot het opstellen van een bouwhistorische opname is de gewenste herbestemming van het voormalige raadhuis naar woondoeleinden met 9 appartementen. De afgelopen jaren is het gebouw in gebruik geweest als kinderdagverblijf. Sinds 2019 is er leegstand. Met deze rapportage wordt beoogd om de bestaande situatie zo volledig mogelijk, doch bondig te beschrijven en te tekenen om vervolgens op basis van de bevindingen en de beschrijving een zo objectief mogelijke waardering van het gebouw en haar verschillende onderdelen te formuleren.

Ten behoeve van de bouwhistorische opname is het gebouw opgemeten en onderzocht. Op basis van onderzoek is een waardestelling gemaakt van het raadhuis. Het gaat hierbij om de ruimtelijke structuur, de gevels, constructies en indeling. Deze inventarisatie is leidraad geweest voor restauratie van het raadhuis naar 9 wooneenheden, waarbij de hoofdstructuur van het gehele pand zo veel mogelijk gehandhaafd moet blijven. De bouwhistorische opname van Wennips Bouwhistorie in samenwerking met ARCX monumentenzorg en cultuurhistorie van februari 2021 is opgenomen in Bijlage 1.

De verbouwing voorziet in realisatie van 9 wooneenheden op de verschillende verdiepingen:

  • Begane grond: 4 appartementen, waarvan drie 2-kamers en één 3-kamers;
  • Eerste verdieping: 3 appartementen (bereikbaar via lift), welke allemaal worden voorzien van 3-kamers;
  • Tweede verdieping 2 appartementen, waarvan één 2-kamers en één 3-kamers.

In figuur 5 is een vogelvlucht tekening opgenomen van de nieuwe situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0007.png" Figuur 5: Vogelvluchttekening nieuwe situatie voormalig raadhuis (indicatief).

Beneden- en bovenwoningen en patiowoningen
Het planvoornemen bestaat uit het slopen van de in 1980 gerealiseerde aanbouw ten behoeve van het raadhuis en de voormalige brandweerkazerne. De nieuwbouw van 2 patiowoningen met een voor- en achtertuin is voorzien naast het voormalige raadhuis. De patiowoningen krijgen één bouwlaag met een maximum bouwhoogte 3,5 meter. Aan de achterzijde van het voormalige raadhuis worden 6 beneden- en bovenwoningen gerealiseerd. De woningen op de begane grond krijgen eveneens een voor- en achtertuin, zodat een duidelijke scheiding wordt aangebracht tussen het privé-domein en het openbaar gebied. De 6 eenheden krijgen elk een eigen berging van circa 5 m². Deze zijn geclusterd achter de meest zuidwestelijke wooneenheid. De bergingen zijn toegankelijk vanaf het openbaar gebied, met dien verstande dat de berging voor de meest zuidwestelijke woning ook toegankelijk is vanuit de achtertuin. Deze wooneenheden krijgen een maximale bouwhoogte van 7 m. Enkele aanzichttekeningen van de beneden-/ bovenwoningen en twee patiowoningen zijn opgenomen in figuur 6 en 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0008.png" Figuur 6: Aanzichttekening nieuwbouw twee patiowoningen (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0009.png" Figuur 7: Aanzichttekeningen nieuwbouw beneden-bovenwoningen (indicatief).

3.3 Woningbouwprogramma

Het plan voorziet in een gemêleerd woningbouwprogramma waardoor meerdere segmenten kunnen worden bediend. Het programma is als volgt:

Tabel 3.1: Woningbouwprogramma

Woningen   Financieringscategorie   Doelgroep   Aantal  
Voormalig raadhuis        
appartementen   sociale huur   medioren/ senioren   5  
appartementen   midden huur   medioren/ senioren   2  
appartementen   sociale huur   starters, éénpersoonshuishoudens   2  
nieuwbouw        
benedenwoningen   koop, goedkoop   medioren/ senioren   3  
bovenwoningen   koop, goedkoop   starters/ doorstromers   3  
patiowoningen   koop, midden   medioren/ senioren   2  
      17 wooneenheden  

De appartementen voor de doelgroepen medioren en senioren worden levensloopbestendig gerealiseerd.

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Verkeer

Het plangebied ligt aan de Ds. Sicco Tjadenstraat in Nieuwe Pekela. Deze erftoegangsweg is ingericht als een 30 km/uur gebied. In zuidelijke richting is Boven Pekela bereikbaar. De woonkern van Nieuw Pekela ligt in noordelijke richting. Via de Veendammerweg is de N367 richting Winschoten en N366 (Veendam - Vlagtwedde) aan te rijden. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de Torenlaan. Iets verderop ligt de Beukenlaan met eveneens een ontsluiting richting de Torenlaan waar ook parkeergelegenheid is voor de Hervormde Kerk. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om de nieuwbouw van 17 woningen op te vangen, temeer daar de kantoorfunctie vervalt.

De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op loopafstand (circa 100 m) van het plangebied aan de Beukenlaan. Hier halteert busdienst 24 (richting Winschoten en Assen via Stadskanaal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0010.png" Ds. Sicco Tjadenstraat ter hoogte van het plangebied.

3.4.2 Parkeren

Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente Pekela. De parkeerkencijfers zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 381 (december 2018). Nieuwbouwplannen worden hieraan getoetst. De parkeerplaatsen dienen in beginsel op eigen terrein gerealiseerd te worden. Voor het plangebied kan worden uitgegaan van matig stedelijk. Er zijn geen parkeerproblemen in het gebied. Uitgegaan kan worden van een lage parkeernorm in rest bebouwde kom. De gemeentelijke parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.2.

Tabel 3.2: Parkeerkencijfers woningen CROW-publicatie 381.

Categorie rest bebouwde kom   Matig stedelijk (laag)   Aandeel bezoekers  
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   1,0   waarvan 0,3 per woning  
koop, etage goedkoop   1,2   waarvan 0,3 per woning  
koop, tussen/hoek   1,5   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.3).

Tabel 3.3: Parkeerkencijfers nieuwe situatie

Functies   Typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal  
Huurwoningen   appartementen, midden/goedkoop   1,0   9   9  
Koopwoningen   etage goedkoop   1,2   6   7,2  
Koopwoningen   tussen/hoek   1,5   2   3  
Totaal       17   19,2  

In totaal zijn afgerond 20 parkeerplaatsen benodigd. Op eigen terrein is voldoende parkeerruimte beschikbaar. De parkeerbehoefte wordt opgelost door 9 parkeerplaatsen voor de beneden- en bovenwoningen aan te leggen, terwijl 11 parkeerplaatsen op het voorterrein langs de Ds. Sicco Tjadenstraat worden gerealiseerd. Het parkeerterrein voor de beneden- en bovenwoningen is bereikbaar via de Beukenlaan; de woningen op het voorterrein via de Ds. Sicco Tjadenstraat en Torenlaan. In figuur 3 is het parkeerplaatsenplan opgenomen.

Dit betekent dat met toepassing kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeereis. Bij uitwerking van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden. In de Overige regels in artikel 11.1 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De planontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van rijksmonument naar 9 appartementen en het toevoegen van van 8 woningen in bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.3.1 en 4.4.2. De invulling van het plangebied met 17 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers, medioren en senioren sluit goed aan op de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Nieuwe Pekela. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Groningen

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten van de provincie Groningen de Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De laatste actualisatie is vastgesteld op 2 februari 2022. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

  • Ruimte: ruimtelijke kwaliteit, aantrekkelijk vestigingsklimaat, ruimte voor duurzame energie, vitale landbouw
  • Natuur en landschap: beschermen landschap en cultureel erfgoed, vergroten biodiversiteit
  • Water: waterveiligheid, schoon en voldoende water
  • Mobiliteit: bereikbaarheid
  • Milieu: tegengaan milieuhinder, gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

De Omgevingsvisie schetst de kaders voor het omgevingsbeleid voor de komende jaren. Met de Omgevingsvisie creëert de provincie randvoorwaarden voor een sterke en leefbare provincie, waar ze de ruimte geeft aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil met deze visie versterken wat de provincie uniek maakt. De provincie zet zich in op dynamische sterke steden en inspirerende, vitale dorpen. Zij stimuleert dynamiek en geeft ruimte aan ontwikkelingen. De provincie differentieert naar gebieden voor wat betreft de ontwikkelruimte.

Groei en krimp
De provincie voert beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid wil zij zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. Zij ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers.

De opgave Groei en krimp richt zich op verschillende sporen. Het gaat om afgewogen keuzes op onder andere wonen en werken die moeten bijdragen aan de leefbaarheid. De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad.

Versterken van ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.

  • 1. Bij gebruikswaarde gaat het om een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies.
  • 2. Bij belevingswaarde gaat het om de sfeer en allure van het gebied, het behoud van gebouwd cultuurhistorisch erfgoed en de herkenbaarheid van de historisch gegroeide stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.
  • 3. Bij toekomstwaarde gaat het om de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en de belevingswaarde worden genomen.

Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang om de provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Dynamische steden, dorpen waar veel te beleven valt, een mooie woonomgeving en mooie natuur dragen allemaal bij aan de aantrekkingskracht van de provincie. De provincie richt het omgevingsbeleid zoveel mogelijk op het bieden van kansen die zich voordoen in lokale en regionale situaties. Zij wil daarbij ruimte geven aan maatwerk. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten.

Stedelijk gebied
Onder stedelijk gebied verstaat de provincie Groningen een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. Zij wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat ze het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert zij gemeenten.

Conclusie
De herontwikkeling van de maatschappelijke doeleinden naar Wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie, omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van het stedelijk gebied (figuur 8), waarbij cultuurhistorisch erfgoed blijft behouden. De woningbouw sluit aan op de behoeften van verschillende doelgroepen. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. Er is geen strijdigheid is met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0011.png" Figuur 8: Links uitsnede Stedelijk gebied - Kaart 1: Ruimte van Omgevingsvisie. Rechts uitsnede kaart 1: Buitengebied van Omgevingsverordening Groningen 2016. Plangebied met rode kruis aangeduid.

4.2.2 Omgevingsverordening Groningen

Provinciale Staten van Groningen hebben op 1 juni 2016 de Omgevingsverordening Groningen 2016 vastgesteld. De laatste actualisatie is vastgesteld op 2 februari 2022. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals in paragraaf 4.2.1 is beschreven. Hieronder wordt het relevant zijnde artikel weergegeven dat betrekking heeft op het plangebied.

Woningbouw
In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met de regionale planningslijsten voor woningbouw.

Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Dit betreft het gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied (figuur 8). De bouw van maximaal 17 woningen aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C52 en 53 past binnen de gemaakte regionale woningbouwafspraken. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionaal Woon- en leefbaarheidsbasisplan Oost-Groningen

Het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan Oost-Groningen (afgekort: RWLP) van 2011 is een samenwerking tussen de Oost-Groninger gemeenten (waaronder Pekela), de provincie Groningen, woningcorporaties en zorgpartijen. Met regionale afspraken over de woningmarkt en een uitvoeringsprogramma wordt gewerkt aan een mooie woon- en leefomgeving voor alle Oost-Groningers. Het RWLP kent een Regionaal Prestatiekader en een zogenaamde menukaart. In het Regionaal Prestatiekader worden gezamenlijk afspraken gemaakt over de woningmarkt in de regio.

Vier woonmilieus
In het RWLP worden vier woonmilieus onderscheiden:

  • 1. Stedelijke kernen: Veendam, Winschoten, Stadskanaal, alle voorzieningen en een subregionale functie
  • 2. Centrumdorpen: dorpen met supermarkt(en) en andere winkels en voorzieningen
  • 3. Basisdorpen: dorpen met (meestal) alleen een supermarkt
  • 4. Woondorpen en landelijk gebied: geen voorzieningen

Uit migratiecijfers blijkt dat naast de stedelijke kernen ook de woondorpen/ landelijk gebied nieuwe inwoners trekken en dat de middelgrote dorpen (niveaus 2 en 3) meer onder druk staan. De verklaring hiervoor kan zijn dat woonmilieus 1 en 4 een duidelijke identiteit hebben, waar mensen welbewust voor kiezen. De centrum- en basisdorpen vergrijzen meer dan gemiddeld.

Er treden forse verschuivingen op in het type huishouden. In alle drie de subregio’s ziet de regio een forse toename van het aantal ouderenhuishoudens en een afname van alle andere huishoudens en dan met name de jonge gezinnen en stellen. Dit betekent dat de behoefte aan voor ouderen geschikte woningen fors toeneemt. Het gaat dan om toevoegen van flexibele huurwoningen (zelfstandige woningen waar ook ouderen comfortabel wonen), maar nog vaker om het aanpassen van bestaande woningen in huur en koop.
Opgaven
Er wordt al heel veel gedaan in Oost-Groningen op het vlak van krimp en leefbaarheid. Maar het kan nóg beter. Vooral door intensievere samenwerking en verbinding tussen gemeenten, maatschappelijke organisaties en bewoners. Deze verbinding leidt tot meer slagkracht en tot vernieuwing. Dit heeft geleid tot een clustering van meerdere opgaven, waaronder:

Wonen II (woningbouw en transformatie)
Subregionale opgaven: het transformeren van gemeentelijke woonplannen naar subregionale woonplannen. Hierin staan de woonvisie en het woningmarktbeleid per subregio uitgewerkt in prestatieafspraken over nieuwbouw, herstructurering of verbetering van de bestaande voorraad, verduurzaming, in zowel de huur- als koopsector. Dit instrumentarium kan vervolgens worden ingezet in het kader van de woningbouw en transformatieafspraken en in het woon- en basisdorpenbeleid.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling aan de Ds. Sicco Tjadenstraat C 52 en 53 levert een bijdrage aan de leefbaarheid en het in stand houden van het voorzieningenniveau in Nieuwe Pekela. De woningen voorzien in de vraag naar woningen voor de doelgroepen starters, medioren en senioren.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief Pekela - Veendam

De gemeente Pekela en Veendam hebben in 2016 een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief (ROP) opgesteld. In het ROP is de dragende ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeenten Pekela en Veendam als geheel en de daarin aanwezige kernen verbeeld en beschreven. Door het formuleren van kwalitatieve noties (zogenaamde regie aanwijzingen) over hoe met deze dragende ruimtelijke hoofdstructuur om te gaan, ligt er een onderlegger die zowel gebruikt kan worden bij het opstellen en actualiseren van verschillende beleidsinstrumenten, als het begeleiden van uiteenlopende ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor de kern Nieuwe Pekela is een aantal karakteristieke elementen opgenomen. Zo is het van belang om het onderscheid te koesteren tussen het suburbane karakter van de kern achter de Ds. Sicco Tjadenstraat - Albatrosstraat en het landelijke karakter van de Jan Oldenburgerstraat en het vervolg daarvan in zuidelijke richting. Bij ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de verschillende bebouwingspatronen en -dichtheden aan de weg- en landzijde.

Planspecifiek
Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief heeft een hoog abstractieniveau waarover geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Dit bestemmingsplan voorziet in een vervolgfunctie van het voormalige raadhuis naar woondoeleinden. Daarnaast wordt een zij-uitbouw en de voormalige brandweerkazerne gesloopt om plaats te maken voor nieuwe woningen. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ROP. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het in stand houden van het voorzieningenniveau in het dorp.

Conclusie
De planontwikkeling ligt in bestaand dorpsgebied. Een leegstaand monumentaal pand wordt verbouwd naar woondoeleinden. Daarnaast worden op het terrein een herontwikkeling voorgestaan met 8 woningen voor de doelgroepen starters, medioren en senioren. De planontwikkeling is in overeenstemming met het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief Pekela - Veendam.

4.4.2 Woonvisie gemeente Pekela

De gemeenteraad van Pekela heeft in zijn vergadering van 19 november 2019 de Woonvisie 2019-2023 vastgesteld. In deze woonvisie is het gemeentelijk woonbeleid voor de periode 2019-2023 verwoord. Relevant beleid uit dit document heeft betrekking op de woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) en de leefbaarheid van de kernen. Voor de gemeente Pekela geldt dat de vraag van kleinere huishoudens (met name ouderen) sterk zal toenemen. De gemeente zet daarom in op de bouw van kleinere, levensloopbestendige woningen. Echter, dit betekent niet dat er uitsluitend voor de vergrijzing wordt gebouwd.

Visie
Zorgen voor een prettig leef- en woonklimaat
Het uitgangspunt van beleid is dat de huidige en toekomstige inwoners prettig wonen in de gemeente. In het woonbeleid is daarom ook nadrukkelijk aandacht voor de leefbaarheid in de kernen opgenomen. Leefbaarheid gaat over de mate waarin een buurt, wijk of dorp aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen of te werken. Het is dan ook een containerbegrip dat vele omschrijvingen kent. Daarbij geldt dat leefbaarheid sterk subjectief is. Wat voor de één leefbaar is, is dat voor de ander totaal niet. De gemeente is in ieder geval van mening dat leefbaarheid betrekking heeft op een veilige, schone woonomgeving met een goed voorzieningenaanbod.

Samen inzetten op leefbare kernen
De gemeente constateert dat inwoners zich zorgen maken over de achteruitgang van de leefbaarheid, vooral daar waar leegstand en verkrotting optreden. Men vreest dat bij ingrepen zoals sloop het sociale weefsel wordt aangetast. De gemeente is zich bewust van het grote belang van leefbaarheid en het behoud van de sociale cohesie.

Woningbouw draagt bij aan de leefbaarheid
(Ver)nieuwbouw kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de leefbaarheid in buurten en dorpen. De gemeente zet mede in op de bouw van meer levensloopgeschikte woningen en het verversen van de woningvoorraad, omdat ook langs deze weg een belangrijke stimulans aan de leefbaarheid in de kernen wordt gegeven. Een levensloopbestendige woning is een woning die het mogelijk maakt om er zo lang mogelijk in te blijven wonen, ook als men in de toekomst minder goed te been is. Deze woningen hebben bij voorkeur de basisvoorzieningen (slaapkamer, badkamer, toilet) op de begane grond. Daarnaast is de woning drempelloos te bereiken.

Toetsing planinitiatief
De gemeente inventariseert of er nieuwe locaties zijn die (potentieel) ook geschikt zijn voor de realisering van levensloopgeschikte woningen, o.a. in Nieuwe Pekela. Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van 17 woningen in de (sociale) huursector en koopsector voor de doelgroepen starters, medioren en senioren. De woningen voor de doelgroepen medioren en senioren worden levensloopbestendig gebouwd.
Dit plan sluit aan bij de kwalitatieve en woningbehoefte van verschillende doelgroepen in de gemeente Pekela. Voorts voldoet het aan de aanvullende criteria uit het eigen gemeentelijk afwegingkader voor woningbouw dat is opgenomen in de woonvisie: het betreft voornamelijk sociale huurwoningen en koopwoningen in de goedkope sector die levensloopbestendig worden gebouwd voor de doelgroepen medioren en senioren. Voorts wordt hiermee een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Nieuwe Pekela, alsmede het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van de kern.

In de basis gaat de Woonvisie 2019-2023 uit van het Woningmarktonderzoek 2017 voor Oost-Groningen. Daarin is een prognose opgenomen van een krimp de bevolking van 6%. Uit nieuwe bevolkingsprogrognoses van de provincie Groningen blijkt dat de krimp van de bevolking minder snel gaat dan in 2017 werd verwacht, namelijk 1,6%. Daarnaast wordt een stijging van het aantal huishoudens verwacht tussen nu en 2030 van 3,5%. Gelet op de verwachte minder sterke krimp van de bevolking en de groei van het aantal huishoudens, voorziet het plan in een behoefte.  Verder past het plan binnen de dynamische opvatting die de gemeente Pekela hanteert voor de verversing van de woningvoorraad. Ten slotte voorziet het plan deels in de herbestemming van een leegstaand Rijksmonument en een ontwikkeling op een beeldbepalende locatie langs het Pekelder Hoofddiep, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de leefbaarheid van deze kern.


Conclusie
Het plan maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. De woningbouw sluit aan bij de kwalitatieve gedifferentieerde woningvraag uit de markt. Er worden voornamelijk goedkope huurwoningen en koopwoningen in de goedkope sector mogelijk gemaakt voor starters, medioren en senioren waaraan veel behoefte is.

4.4.3 Welstandsbeleid

Om te kunnen voldoen aan de eisen van de op 1 januari 2003 in werking getreden wijzigingen van de Woningwet op het gebied van het welstandstoezicht heeft de gemeente Pekela een welstandsnota opgesteld. Deze nota is verplicht indien de gemeente ook in de toekomst ten aanzien van bouwplannen een welstandsbeleid wil voeren. Op deze manier geeft het bestemmingsplan de stedenbouwkundige kaders, zoals de functie en omvang (massa) van de bebouwing en inrichtingsmaatregelen met betrekking tot het openbaar gebied, en gaat de welstandsnota in op de detaillering, materiaalkeuze en kleur van bebouwing. Hiermee is er aandacht voor alle aspecten die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit.

Het gemeentelijk grondgebied is ten behoeve van de welstandsnota opgedeeld in verschillende welstandsgebieden. Deze gebieden zijn in grote lijnen bepaald op basis van een ruimtelijke/architectonische en soms ook functionele samenhang. Voor Nieuwe Pekela is de indeling met name tot stand gekomen op basis van bouwperiodes (zoals bebouwingslint Pekelder Hoofddiep, centrumgebied, planmatige woonuitbreidingen) en functies (groen- en sportgebieden en bedrijventerreinen). Per welstandsgebied wordt het beleidsregime weergegeven en de welstandscriteria waaraan bouwplannen worden getoetst. Voor deze criteria wordt onderscheidt gemaakt tussen situering, hoofdvorm, aanzichten en opmaak. Voor het beleidsregime en de criteria wordt verwezen naar de welstandsnota.

Conclusie
Het bouwplan is voorgelegd aan de Welstandscommissie ten behoeve van vooroverleg. Het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

4.4.4 Gemeentelijk milieubeleid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit.

Conclusie
De nieuwbouwwoningen zullen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De woningen worden zonder gasaansluiting gerealiseerd. De nieuw te bouwen woningen worden voorzien van zonnepanelen op het dak. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht, warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater en opvang en recyclen van regenwater. Gezien de status hoeft het rijksmonument niet te voldoen aan BENG eisen. Initiatiefnemer zal het monument echter wel zo energie-duurzaam mogelijk verbouwen (en de gas aansluiting laten vervallen). Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaam bouwen.

4.5 Conclusie

Met het planinitiatief zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van het bestaande, te behouden voormalige raadhuis is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling die geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen. Voorts maakt de woningbouwontwikkeling onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals beschreven in de hiervoor genoemde paragrafen. Met herontwikkeling naar wonen wordt de bestaande gebiedskwaliteit opgewaardeerd met behoud van het rijksmonument.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk en Hunze en Aa's

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid Waterschap Hunze en Aa's

Het waterschap heeft de hoofdlijnen van het beleid en beheer vastgelegd in het Beheerprogramma 2016-2021. Daarmee laat zij ook zien hoe externe referentiekaders als Kaderrichtlijn Water, Deltaprogramma en de provinciale Omgevingsvisies doorwerken in haar beleid en beheer. In dit beheerprogramma is aangegeven met welke ambities het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water, en schoon en ecologisch gezond water in hoofdlijnen wil oppakken.

Het programma geeft ook inzicht in de stand van zaken en verdere aanpak van de opgaven en maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water en Waterbeheer 21e eeuw. Met de vaststelling van dit programma heeft het waterschap een plicht om de opgaven en daaraan verbonden maatregelen waar te maken. De gebiedsmaatregelen in dit programma zijn beleidsmatig van aard; de uitwerking daarvan vindt in de komende jaren plaats via afzonderlijke besluitvorming op basis van projectplannen, die met de omgeving worden afgestemd. Bij de uitwerking van maatregelen wordt ook uitgegaan van een provinciale toetsing op grond van de Wet natuurbescherming.

In het Beheerprogramma zijn de volgende beleidsdoelen opgenomen:

  • Veiligheid. Levensbedreigende situaties voor mensen mogen niet plaatsvinden; voor dieren proberen we die zoveel mogelijk te voorkomen.
  • Voldoende water. We zorgen voor voldoende water, nu en in de toekomst, zowel in droge als in natte perioden.
  • Schoon en ecologisch gezond water. We zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeemspecifieke dieren en planten voorkomen.
  • Water en Ruimtelijke Ordening. We zorgen voor een optimale afstemming tussen water en ruimtelijke ordening en borgen daarbij dat water een meesturende rol heeft in de ruimtelijke ordening.

Wateroverlast stedelijk gebied
Het waterbeheer in stedelijk gebied is een gezamenlijke taak van gemeenten en waterschap, omdat dit water deel uitmaakt van lokale en regionale watersystemen. Waterschap en gemeenten werken samen aan maatregelen om het stedelijk gebied bestendig te maken tegen toenemende neerslag als gevolg van klimaatverandering. De stedelijke wateropgave bestaat uit drie onderdelen:

  • wateroverlast vanuit oppervlaktewater
  • water op straat (riolering)
  • grondwateroverlast

Bij wateroverlast vanuit oppervlaktewater wordt bekeken of het stedelijke gebied voldoet aan de vastgestelde inundatienorm 1:100. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van het oppervlaktewater voor het bestaand stedelijk gebied, tenzij vóór aanleg een negatief wateradvies is afgegeven voor geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwe projecten moet de extra ruimte voor water (compensatie toename verhard oppervlak) direct worden meegenomen, op kosten van de veroorzaker/initiatiefnemer. Bij de uitvoering wordt wel gekeken naar de laagste maatschappelijke kosten en beheerbaarheid. Om die reden kan het voorkomen dat compenserende maatregelen ook buiten het stedelijk gebied worden genomen.

5.3 Waterhuishouding

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hunze en Aa's. Het waterschap beheert de waterkeringen en in het Groningse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Pekela. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen en/of overige watergangen. Delen van het plangebied liggen ook niet binnen de kern-/beschermingszone van een kering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Ruimtelijke ontwikkelingen/ waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 150 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

Per m² toename van verhard oppervlak dient dan een voorziening te worden aangebracht met een bergend vermogen van 80 liter per toename van het aantal m².

De berekening van toename van verharding en compensatie is in tabel 5.1 opgenomen, waarin een overzicht van de bestaande en nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat in de nieuwe situatie het verhard oppervlak met 15 m² afneemt als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Dit betekent dat er geen vervangend water dient te worden gegraven.

Tabel 5.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0012.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

In onderhavige situatie wordt het HWA aangesloten op he gemeenteriool, omdat er in de nabijheid geen open water is waarop kan worden aangesloten.


Wateradvies
Het voorontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft geen vooroverlegreactie gegeven.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van 17 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is, behoudens het voormalige raadhuis, niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De bestemmingswijziging naar ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.3 wordt hierop nader ingegaan.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van de in Bijlage 2 opgenomen Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling en bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 17 woningen aan de rand van de dorpskern. In zuidwestelijke richting staan woningen, terwijl aan de noordoostzijde een fysiotherapie en uitvaartcentrum aanwezig zijn. Achter het plangebied staat een kerk. De locatie kan daarom worden aangemerkt als een matig gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningbouw milieubelastende activiteiten aanwezig zijn.

Fysiopraktijk Ds. Sicco Tjadenstraat C49 en uitvaartcentrum op nummer C47
Een fysiopraktijk en uitvaartcentrum vallen beide onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Het voormalige raadhuis staat op ongeveer 10 m afstand van de fysiopraktijk. De bedrijfsvoering wordt dan ook niet belemmerd door de woningbouw. Gesteld kan worden dat er voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Andersom geredeneerd worden deze functies niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

Hervormde Kerk aan Ds. Sicco Tjadenstraat 51
Aan de Ds. Sicco Tjadenstraat 51 staat een kerk. Deze functie valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woningen en het kerkgebouw is meer dan 40 m, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn. Gesteld kan worden dat er voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Andersom geredeneerd wordt de kerk niet beperkt in haar gebruik.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor de bestaande milieubelastende activiteiten. Zij worden ten opzichte van de nieuwe planologische situatie niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Andersom geredeneerd kan er voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

6.1.3 Geluid
6.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.


Onderzoek/ beoordeling
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximum snelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai vanuit dien hoofde achterwege kan worden gelaten.

Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De Milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid. Hiertoe wordt de gewogen geluidsbelasting (Lden) omgerekend naar de bijbehorende milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De omrekening geschiedt op identieke wijze als omschreven in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van de Reken en Meetvoorschrift geluid (Rmg) 2012. Tabel 6.2 toont de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden.

Tabel 6.2: Classificering kwaliteit akoestische omgeving in Lden

Gecumuleerde Lden   Classificering milieukwaliteit  
<50   Goed  
50 - 55   Redelijk  
55 - 60   Matig  
60 - 65   Tamelijk slecht  
65 - 70   Slecht  
>70   Zeer slecht  

Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/u wegen, is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 16 februari 2021), referentie 07391-54201-02, Bijlage 3). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de noordzijde maximaal 50 dB bedraagt op de zuidgevel van het bestaande gebouw. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. De voorkeursgrenswaarde wordt alleen overschreden op de voorgevel van het raadhuis. De optredende geluidbelasting op de nieuwbouw is maximaal 47 dB. Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de zuidzijde lager is dan de voorkeursgrenswaarde.

Daarmee is de kwaliteit van de akoestische omgeving te classificeren als redelijk (voor 9 woningen), en goed (voor 8 woningen). Omdat ter plaatse een maximum snelheid geldt van 30 km/uur vallen deze wegen buiten het zoneringsregime ingevolge de Wet geluidhinder, zodat er geen hogere waarde dient te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Resumerend is er voor de 17 woningen sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

Conclusie
In het plangebied worden 17 woningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt niet binnen een onderzoekszone van een gezoneerde weg. Binnen 200 meter liggen alleen wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Derhalve is toetsing aan de Wet geluidhinder niet benodigd. Van een hogere waardenprocedure is derhalve geen sprake.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting ter plaatse. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting alleen voor het raadhuis met maximaal 2 dB (zonder aftrek ex artikel 110g Wgh) wordt overschreden. Uit de beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening blijkt dat de kwaliteit van de akoestische omgeving geclassificeerd kan worden als redelijk. Deze classificatie past binnen de bandbreedte van de Wet geluidhinder en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.3.2 Spoorweglawaai

Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek/ beoordeling
In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorwegen. Vanuit oogpunt van spoorweglawaai zijn er geen beperkingen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorwegweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Spoorweglawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.3.3 Industrielawaai

Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. Voor de woningbouw is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend asbest- en bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5707 en 5740 uitgevoerd door Geofoxx te Gouda (rapport van 3 mei 2022, projectnumer 20210048/AYSC, Bijlage 4). Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusie vooronderzoek
Vanwege het jarenlang (intensief) gebruik van de locatie is een diffuus, heterogene bodemverontreiniging niet uitgesloten. In het verleden is op of in de omgeving hoofdzakelijk licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. Gezien de aanwezigheid van de voormalige brandweergarage zijn verhoogde gehalten PFAS in de bodem rondom de ingestorte garage niet uit te sluiten.

Veldwaarnemingen
Tijdens de terreinverkenning is gebleken dat het terrein van het raadhuis in het verleden is opgehoogd. Uit de bodemopbouw blijkt dat er onder andere een laag straatzand (15 tot 30 cm in dikte) aanwezig is onder de tegels/ klinkers op het terrein. Bij het zintuiglijk onderzoek zijn daarnaast in de grond bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van kolengruis, metselpuin en baksteen. Aanwijzingen voor de ligging van de voormalige ondergrondse HBO tank zijn niet gevonden.

Resultaten grond en grondwater
In de mengmonsters van zowel de bovengrond als de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aangetoond aan zware metalen. In monsters B08 en MM03 zijn bovendien verhoogde waarden aan PAK vastgesteld. De aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK komen overeen met de verwachte bodemkwaliteit (wonen) op basis van de (historische) activiteiten op de locatie en de bodemkwaliteitskaart. Aan de achterzijde van het perceel, nabij de stalling, zijn enkele PFAS-componenten boven de detectielimiet vastgesteld. De gehalten voldoen aan de klasse ‘landbouw/ natuur’. In het grondwater is geen van de geanalyseerde parameters aangetoond in een concentratie boven de streefwaarde.

Resultaten asbest
Er zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen op of in de bodem. In de bodem zijn bijmengingen waargenomen. De precieze herkomst van deze bijmengingen met baksteen, kolengruis en metselpuin is onbekend. Er is niet uit te sluiten dat puinhoudende bijmengingen ook asbesthoudende materialen kunnen bevatten. Er is daarom een verkennend asbest in bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de (puin- of baksteenhoudende) grond niet asbesthoudend is.

Conclusie en aanbevelingen
Middels onderhavig onderzoek is, voor de reguliere parameters, PFAS en asbest de bodemkwaliteit op de locatie voldoende representatief vastgesteld. Hieruit vloeit voort dat er geen aanvullende veiligheidsmaatregelen dienen te worden getroffen voor de werkzaamheden op de locatie. Geadviseerd wordt om de resultaten uit onderhavig onderzoek mee te nemen in het bestek voor de bouwwerkzaamheden op de locatie.


Conclusie
Op basis van het verkennend asbest- en bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is geschikt voor het voorgenomen gebruik.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek luchtkwaliteit
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van het oprichten van 17 woningen.

In verband met deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de noordelijk gelegen Provincialeweg (N366). Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten onder de grenswaarden. De afstand tot deze weg bedraagt circa 1,2 km. Langs de overige wegen liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen zullen naar verwachting evenwel lager zijn dan de concentraties langs de N366, omdat hier minder verkeersbewegingen plaatsvinden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
Voor de gevraagde 17 woningen is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in dit Besluit. In de omgeving van het plangebied liggen geen gasleidingen. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkelingen.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gevestigd.


Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 9) zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0013.png" Figuur 9: Uitsnede Risicokaart (plangebied met zwarte lijn aangeduid).

Conclusie

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

6.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op de in 2018 vastgestelde 'Beleidskaart archeologie Pekela 2018' heeft het plangebied een lage verwachting (figuur 10). In de herziene Nota Archeologiebeleid (2016) is vastgelegd dat voor gebieden met een lage archeologische verwachting geen bureauonderzoek noodzakelijk is. In verband hiermee is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek achterwege gelaten.

Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0014.png" Figuur 10: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied zwart omlijnd).

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Het voormalige raadhuis heeft cultuurhistorische waarde. Het pand is aangemerkt als rijksmonument. Om de bestaande cultuurhistorische waarde van het gebouw te handhaven wordt de bouwaanduiding 'Monument' opgenomen voor het gebouw. Het ensemble van het cultuurhistorische waardevolle perceel blijft behouden, omdat er alleen een inpandige verbouwing plaatsvindt van het voormalige raadhuis. Er wordt advies gevraagd van de Erfgoedcommissie en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze Rijksdienst heeft op 22 december 2021 een positief advies uitgebracht. Het advies is opgenomen in Bijlage 5. Met inachtneming hiervan worden is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft cultuurhistorie.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Zuidlaardermeergebied' ligt circa 20 km ten oosten van het plangebied. Sprake is van herontwikkeling, die Natura2000-gebieden niet beïnvloeden. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmings- wijziging. In paragraaf 6.3.2 wordt dit aangetoond.
Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland van de provincie Groningen ligt circa 500 m ten westen van het plangebied (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0765.03Raadhuis2021-0301_0015.png" Figuur 11: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op 20 km westelijk gelegen Natura2000-gebied 'Zuidlaardermeergebied' en het circa 22 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Waddenzee' zijn stikstofrelevant.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.
In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van 17 woningen. De woningen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). In de gebruiksfase is er geen toename van N-emissie. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Regelink Ecologie & Landschap te Wageningen een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van 25 februari 2021 (hierzien 2 mei 2022), rapportnummer RA21010-07, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Natura 2000 gebieden
Natura 2000
De ingreep leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

NNN
De ingreep vindt niet plaats binnen het NNN. Hierdoor is het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur niet van toepassing. Nadere toetsing aan NNN is niet nodig.

Vogels
Vogels zijn beschermd volgens het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn. In het plangebied zijn de volgende vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd waargenomen of te verwachten: huismus en gierzwaluw. Voor de huismus en gierzwaluw is aanvullend onderzoek nodig conform de kennisdocumenten van BIJ12.

Huismus
Volgens het Kennisdocument Huismus is het noodzakelijk om in de periode 1 april–15 mei twee gerichte veldbezoeken of in de periode 10 maart – 20 juni vier gerichte veldbezoeken te brengen. Deze veldbezoeken moeten plaatsvinden onder goede weersomstandigheden, rond één tot twee uur na zonsopkomst en met een tussenperiode van minimaal tien dagen.

Gierzwaluw
Volgens het Kennisdocument Gierzwaluw is het noodzakelijk om in de periode 15 mei–15 juli drie gerichte veldbezoeken te brengen, waarvan minimaal één in de periode 20 juni–7 juli. Deze veldbezoeken moeten plaatsvinden onder goede weersomstandigheden, van twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang en met een tussenperiode van minimaal tien dagen.

Overige vogels
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Steenmarter
Steenmarters zijn beschermd volgens het beschermingsregime Andere soorten. Binnen het plangebied hebben steenmarters mogelijk een vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van steenmarter in het plangebied uit te voeren.

Vleermuizen
Vleermuizen zijn beschermd volgens het Beschermingsregime Habitatrichtlijn. Binnen het plangebied hebben enkele gebouw bewonende vleermuissoorten mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2021 van het Netwerk Groene Bureaus. Het Vleermuisprotocol geeft invulling aan de onderzoeksverplichting voortkomend uit de Wet natuurbescherming. Aanvullend vleermuisonderzoek houdt in dat er drie bezoeken in de periode 15 mei t/m 15 juli en twee bezoeken in periode 15 augustus t/m 1 september aan het plangebied gebracht dienen te worden.

6.3.3 Aanvullend ecologisch onderzoek

In verband met de resultaten van het ecologisch onderzoek is een aanvullend onderzoek uitgevoerd door Regelink Ecologie & Landschap te Wageningen naar huismus, gierzwaluw en vleermuize (rapport van 29 oktober 2021, rapportnummer RA21121-01, Bijlage 7).De conclusies zijn overgenomen uit het rapport.

Algemeen

  • Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de richtlijnen uit de Kennisdocumenten Gierzwaluw en Huismus en het Vleermuisprotocol 2021, waardoor gesteld kan worden dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd.
  • Voor het uitvoeren van de werkzaamheden is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Resultaten

  • In het Raadhuis zijn 3 nesten van huismus aanwezig;
  • In het Raadhuis zijn 5 nesten van gierzwaluw aanwezig;
  • In de ombouw van de dakgoot van het Raadhuis zijn twee nesten van kauw aanwezig;
  • In de spouw van de aanbouw van het Raadhuis is een nest van koolmees aanwezig;
  • Het plangebied fungeert als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Het betreft een niet-essentieel foerageergebied;
  • In het plangebied is een vliegroute van gewone dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig;
  • In het plangebied is een zomer- en paarverblijfplaats aanwezig onder het boeiboord boven de ingang van de aanbouw.

Effecten

  • De ingreep heeft geen effect op nestlocaties van huismus en gierzwaluw;
  • Bij de ingreep gaan de nesten van kauw en het nest van koolmees verloren, er zijn voldoende alternatieven aanwezig.
  • De ingreep heeft geen effect op de vliegroute van gewone dwergvleermuis en laatvlieger;
  • Bij de ingreep gaat een zomer- en paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis verloren en kunnen mogelijk vleermuizen worden verwond en gedood;

Toetsing

  • Met het uitvoeren van de werkzaamheden worden lid 2 en 4 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden voor soort(en) noemen.

Vervolgstappen

  • Voor de start van het broedseizoen, in ieder geval voor maart, in 2022 moeten de nestlocaties van kauw en koolmees dicht gemaakt worden om broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden te voorkomen.
  • Voordat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, dient een mitigatieplan opgesteld te worden. In dit plan staat beschreven op welke manier de negatieve effecten op gewone dwergvleermuis worden verzacht dan wel worden voorkomen.
  • Er dient voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd voor gewone dwergvleermuis, het mitigatieplan dient als onderbouwing bij de ontheffingsaanvraag.
  • Indien er werkzaamheden aan de buitenzijde van het dak plaatsvinden waarbij de nestlocaties van huismus en gierzwaluw negatief beïnvloed worden is het noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor deze soorten aan te vragen.
  • Na het verkrijgen van de ontheffing moet vaak een ecologisch werkprotocol worden opgesteld.
  • De werkzaamheden zijn tevens een kans om natuur inclusief te werken. Hiermee kunnen vaak op relatief eenvoudige manier extra maatregelen genomen worden die bijdragen aan behoud en herstel biodiversiteit. Dit kan vaak goed in combinatie met de wettelijke maatregelen die nodig zijn voor de mitigatie.

Resumerend
De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is mogelijk inden de aanbevelingen uit het aanvullend ecologisch onderzoek worden overgenomen. In verband hiermede is ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag van de verbodsbepalingen als genoemd in artikel 3.5.2 en 3.5.4 Wnb vanwege de aanwezigheid van Gierzwaluw, Huismus en vleermuizen. Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen hebben op 11 maart 2022, dossiernr. K 34948, de gevraagde ontheffing verleend. Deze is opgenomen in Bijlage 8. Voor het overige zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen tegen deze planontwikkeling. Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

Natuur-inclusief bouwen
Geadviseerd wordt om voor de nieuwbouw binnen het plangebied gebruik te maken van natuur-inclusief bouwen. In de nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen door het inbouwen van nestkasten en vleermuiskasten.

Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande is het mogelijk de werkzaamheden conform de geldende wet- en regelgeving uit te voeren. Eventueel aanwezige verblijfplaatsen kunnen behouden blijven of gecompenseerd worden. Er is een ontheffing van de Wnb verleend. De Wet natuurbescherming vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het groene gebied waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Tuin
De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor de tuinen voor de voorgevels van de woningen langs de Berkenlaan. Door het hanteren van een afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ wordt een duidelijk en "groen" beeld gecreëerd. In de tuin zijn geen woningen of bijgebouwen toegestaan. Deze moeten worden gebouwd binnen de bestemming ‘Wonen’. Op deze manier ontstaat een duidelijke tweedeling: de woonbestemming waarbinnen de woning en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en de tuin waar slechts andere bouwwerken (zoals schuttingen, speeltoestellen en tuinmeubilair) mogen worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De straten binnen het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen en functies toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 6 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane goot- en bouwhoogte een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen is op de plankaart een bouwvlak ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. Voor het rijksmonument is de bouwaanduiding 'Monument' opgenomen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders. Voorts zijn bepalingen voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Overige regels
In deze bepaling zijn de parkeerregels opgenomen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

8.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.

8.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan elektronisch worden toegezonden aan diverse adviesinstanties.

8.3 Communicatie

Initiatiefnemer heeft op 14 juni 2021 overleg gehad met omwonenden, waarin de plannen zijn gepresenteerd. Er zijn geen opmerkingen gemaakt. De omwonenden kijken uit naar de plannen en zijn erg blij dat het oude raadhuis in zijn oude glorie wordt terug gebracht.

8.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken zal daartoe gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn wel/geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen binnengekomen.