direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Aa-stroom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0765.02BPAastroom2016-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Aa-stroom met identificatienummer NL.IMRO.0765.02BPAastroom2016-0401 van de gemeente Pekela.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 Aan huis verbonden bedrijf

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererf

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 Afhaalpunt

Een voor publiek toegankelijke ruimte uitsluitend bedoeld voor het bedrijfsmatig leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.9 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren.

1.10 Archeologisch deskundige

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.11 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming.

1.12 Archeologisch onderzoeksgebied

Eeen gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 Archeologisch waardevol gebied

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.16 Bestaand
  • a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan danwel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  • b. met betrekking tot gebruik: het gebruik als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan.
1.17 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.

1.20 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten.

1.21 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van administratieve dienstverlening met een publieksgericht karakter, inclusief medische dienstverlening, alsook schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven.

1.28 Erf

Al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een Beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.29 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.

1.31 Grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.

1.32 Groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en het gebruik als experience center (showroom en demonstratieruimte) voor de zakelijke markt, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden.

1.33 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.34 Internethandel

Verkoop via internet aan particulieren, zonder showroom en waarvan de bestelling en betaling voornamelijk via internet verloopt en bezorging per post, alsmede opslag zonder dat producten ter plaatse worden afgehaald, bekeken of betaald.

1.35 Kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen (al dan niet zelfstandig).

1.36 Peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.37 Risicovolle inrichting
  • a. een Bevi-inrichting;
  • b. een AMVB-inrichting waarvan krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen en waarbij die minimale afstand zich uitstrekt buiten de betreffende inrichting;
  • c. een inrichting waarin sprake is van opslag van ontplofbare stoffen als genoemd in onderdeel C, categorie 3, onder 3.6, a t/m i van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht;
1.38 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 Verblijfsrecreatie

Recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden.

1.40 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.41 Zonnepark

Een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m².

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

de tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) gemeten oppervlakte van een bouwwerk;

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. cultuurgrond;
  • c. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen en overkappingen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. tuinen en erven;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. wegen en paden;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen;
    • 2. waterbeheersing en waterhuishouding;
    • 3. de geleiding of beveiliging van het verkeer;
    • 4. ondergrondse transportleidingen.
  • b. Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale bouwhoogten:
    • 1. erf- of terreinafscheidingen langs openbaar toegankelijk gebied: 1 m;
    • 2. overige erf- of terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. overige bouwwerken: 6 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1, voor de bouw van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 per hobbyboer en een hoogte van niet meer dan 3 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  • b. het zodanig geplaatst hebben van verlichting(sarmaturen) dat de daarin aanwezige lampen van buitenaf zichtbaar zijn;
  • c. het uitstralen van licht uit armaturen boven 90 graad met de verticaal en/of het uitstralen van een armatuur lager dan de goothoogte van de stal boven de 80 graad met de verticaal;
  • d. het gebruik van gronden voor de aanleg van voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
  • g. mestvergisting.

met dien verstande dat het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het 'Programma Aanpak Stikstof' als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de 'Natuurbeschermingswet 1998' geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het 'Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof'.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bestaande nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. erf- en terreinafscheidingen;
  • f. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingenmag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 1 aan deze regels is gehecht, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', uitsluitend bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', uitsluitend bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.1 zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie 3.2', uitsluitend bedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 zijn toegestaan, alsmede de bedrijven van milieucategorie 4.1 voor zover deze in Bijlage 2 vermeld staan;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidruimte 53 dB(A)/m²', de geluidsruimte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 53 dB(A)/m² met in achtneming van de nota industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 3;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidruimte 56 dB(A)/m²', de geluidsruimte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 56 dB(A)/m² met in achtneming van de nota industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 3;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidruimte 61,5 dB(A)/m²', de geluidsruimte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 61,5 dB(A)/m² met in achtneming van de nota industriegeluid zoals opgenomen in Bijlage 3;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hennepvezelbedrijf', tevens voor het verwerken van hennepvezels en akkerbouwproducten, alsmede groothandel in plantaardige olieën voor de voedselproductie, vlas- en hennepvezels en isolatiematerialen;
  • c. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend voor zover deze rechtstreeks voortvloeit uit de activiteiten van het bedrijf;
  • d. internethandel;
  • e. (bedrijfs)woningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met een bedrijf aan huis, met inachtname van het bepaalde in lid 5.2.3;
  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. in- en uitritten;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een bouwperceel binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, mits wordt voldaan aan het bepaalde in lid 15.1.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter.
5.2.3 (Bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van (bedrijfs)woningen met bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande (bedrijfs)woningen zijn toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waar tevens maximaal het aangegeven aantal nieuwe (bedrijfs)woningen is toegestaan;
  • b. de goothoogte van de (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de inhoud van de (bedrijfs)woning met aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 600 m³;
  • e. de afstand van de (bedrijfs)woning tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • f. het erf mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd.
5.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 meter achter de gevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mogen niet meer bedragen dan 3 en 5,5 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 meter en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 meter op een afstand van 3 meter uit de perceelgrens;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 70 m² per bedrijfswoning;
  • d. het bijbehorend bouwwerk moet qua vorm en gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. lid 5.2.4 onder c, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een oppervlak van:
    • 1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m², maar niet groter is dan 750 m²;
    • 2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
    • 3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
    • 4. maximaal 110 m²; bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
    • 5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
    • 6. maximaal 130 m²; bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
    • 7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
    • 8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
  • b. lid 5.2.4 onder a, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • c. lid 5.2.4 onder b, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 meter en 6 meter, wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte op de perceelgrens mag niet meer bedragen dan 3 meter en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 meter uit de perceelgrens;
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. meer dan 10.000 m2 vuurwerkopslag;
  • d. inrichtingen ten aanzien waarvan op grond van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht is of beoordeeld dient te worden of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden;
  • e. grootschalige en perifere detailhandel;
  • f. wonen, behoudens in de (bedrijfs)woningen als bedoeld in lid 5.1 onder e;
  • g. recreatief nachtverblijf;
  • h. (permanente) buitenopslag van goederen, stoffen en materialen voor de voorgevellijn;
  • i. detailhandel, anders dan genoemd in lid 5.1 onder d;
  • j. afhaalpunt voor internetverkoop;
  • k. zelfstandige kantoren;
  • l. horeca.
5.4.2 Laden en lossen

Laden en lossen mag enkel op eigen terrein plaatsvinden.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking hogere milieucategorie en vergelijkbare bedrijven
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 sub a, b en c ten behoeve van:
    • 1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in één categorie hoger dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 sub a, b of c indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijkwaardig zijn;
    • 2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 sub a, b of c niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten worden genoemd;
  • b. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, waarbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in 5.1 onder a, sub 4 tot en met 6, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
  • c. De afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5.2 Afwijking geluidruimte

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 sub a onder 4, 5 en 6 teneinde een grotere geluidruimte op een bouwperceel toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
  • c. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidsruimte te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
    • 2. door het toestaan van een grotere geluidsruimte de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen niet wordt overschreden.
5.5.3 Afhaalpunt voor internetverkoop

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder j ten behoeve van een afhaalpunt voor internetverkoop, met dien verstande dat geen fysieke uitstalruimte, die toegankelijk is voor het publiek, is toegestaan.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Risicovolle inrichting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van het opnemen van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - risicovolle richting’, mits:

  • a. uit onderzoek is gebleken dat de PR 10-6-contour, dan wel de minimaal aan te houden afstand als bedoeld in artikel 1.37 onder b, de perceelsgrens van het betreffende bedrijf niet overschrijdt en het invloedsgebied niet buiten de perceelsgrens reikt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. vooraf advies van de veiligheidsregio wordt ingewonnen.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en/of bos;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. water;

met de daarbij behorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • 1. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding en beveiliging van het verkeer mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • 2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 meter.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en de (recreatie)vaart;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. kaden en oeverstroken;
  • d. kunstwerken;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, loopplanken, bruggen, sluizen, dammen en duikers;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. wegen en paden;
  • h. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens en/of kunstwerken in de zin van bruggen, sluizen en andere naar de aard hiermee gelijk te stellen bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het aanleggen van woonboten;
  • b. het verleggen van de waterloop;
  • c. het wijzigen van het profiel van de waterloop.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden van archeologisch belang zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
9.3.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 9.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werken niet onevenredig worden geschaad, of:
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

9.3.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • 1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • 2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen archeologische onderzoeksgebieden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

10.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 meter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 meter en dieper dan 1,5 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.
10.3.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 10.3.1wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werken niet onevenredig worden geschaad, of:
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

10.3.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

12.2 Bestaande afstanden en andere maten
12.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande legale bouwwerken, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.2.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande legale bouwwerken, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.2.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 12.2.1 en 12.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- en vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en afval; deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen, welke strekken tot realisering van de omschreven bestemmingen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van (bedrijfs)woningen;
  • c. het gebruik van de gronden en gebouwen voor reclamedoeleinden, anders dan voor een ter plaatse gevestigd bedrijf en uitsluitend binnen het bouwperceel;
  • d. het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemene afwijkingsbevoegdheden
14.1.1 Bevoegdheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 meter mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
    • 2. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 meter bedraagt.
14.1.2 Uitzonderingen

De in lid 14.1.1 onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:

  • a. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 meter);
  • b. de hoogte van antennes (ten hoogste 25 meter).
14.1.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 14.1.1 onder d en e toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht
  • b. De onder 14.1.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeernormen
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van aito's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel; Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen van de CROW-publicatie 317. Indien deze normen gedurende de planperiode worden gewijzigd, moet deze wijziging in acht worden genomen;
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouwen, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel;
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld onder a en b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden;
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Aa-stroom'.