direct naar inhoud van Regels
Plan: St. Vincentiusstraat 93 en 95, Neerkant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201909-C001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan St. Vincentiusstraat 93 en 95, Neerkant met identificatienummer NL.IMRO.0762.BP201909-C001 van de gemeente Deurne;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder;

1.6 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;

1.7 arbeidsmigranten:

personen die hun vaste woon- en verblijfplaats niet in Nederland hebben maar die tijdelijk, in Nederland verblijven, om hier betaalde werkzaamheden te verrichten.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaand:
  • 1. bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand vrijstaand of aangebouwd gebouw dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse;

1.26 dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

1.27 eigen bedrijf:

hoofdvestiging inclusief eventuele nevenvestigingen en kan dus verschillende locaties betreffen.

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden(definitie volgens artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)).

1.29 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geurgevoelig object:

object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

1.32 groenblauwe mantel:

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;

1.33 hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.34 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen).

1.35 huisvesting arbeidsmigranten:
  • a. structurele huisvesting: als er 6 maanden of langer per kalenderjaar sprake is van huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende minimaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
  • b. tijdelijke huisvesting: als er maximaal 6 maanden per kalenderjaar sprake is van huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering. Dit kan de huisvesting van wisselende arbeidsmigranten betreffen. Het gaat erom, dat de woonvoorzieningen gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
1.36 kamergewijze verhuur:

het opdelen van een woning in twee of meer onzelfstandige wooneenheden óf het opdelen van een woning in één zelfstandige en één of meer onzelfstandige wooneenheden.

1.37 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;

1.38 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of

een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder

geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of

een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.39 kwaliteitsverbetering van het landschap:

kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in het gemeentelijk beleidskader kwaliteitsverbetering landschap;

1.40 landschappelijke waarden:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.41 logies:

verblijf van personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.42 mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.43 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.44 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.45 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak;

1.46 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.47 overig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een (vollegronds)teeltbedrijf, glastuinbouwbedrijf of veehouderij;

1.48 overtollige bebouwing:

het aantal m2 bebouwing dat binnen het bestemmingsvlak aanwezig is of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat op grond van de regels van de (nieuwe) bestemming het toegestane aantal m2 overstijgt;

1.49 paardenhouderij:

een overig agrarisch bedrijf, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het fokken, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.50 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden voor mest of voer bij agrarische bedrijven;

1.51 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  • laag / tijdelijk:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
  • laag / permanent:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog / tijdelijk:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog / permanent:
    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1.50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  • overig:
    vraatnetten, boomteelthekken;
    boomteelthekken worden gereguleerd als ware het hoog/tijdelijke teeltondersteunde voorzieningen;
1.52 tijdelijke arbeidsmigrant

arbeidsmigrant die maximaal één jaar in Nederland verblijft;

1.53 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.54 (vollegronds)teeltbedrijf:

een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.55 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.56 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt:

  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
  • indien geen afstand tot de weg is voorgeschreven, de lijn welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.57 voorzijde bouwvlak:

de zijde van het agrarisch bouwvlak die naar de openbare weg gelegen is waarop het bouwperceel ontsloten wordt;

1.58 wonen:

huisvesting in een woning;

1.59 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.60 (woon)boerderijpand:

een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.61 woonunit:

een zelfstandig verplaatsbaar gebouw, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.7 toepassing van maten:

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een paardenhouderij;
  • b. niet-agrarische nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduiding zoals opgenomen in de tabel in 3.4.3
  • c. het behoud van de landschappelijke inpassing van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor de waarden zoals genoemd in 9.1 en 9.2;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • i. perceelsontsluitingen;
  • j. tuinen, erven en verhardingen;
3.1.1 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Toegestane diersoorten en dieraantallen en locatie huisvesting

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voorzover niet tevens gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf en mestopslag', mogen uitsluitend worden gehuisvest de volgende toegestane diersoorten en hierbij maximaal toegestane veebezetting:

  • 1. paarden in de leeftijdscategorie tot 3 jaar: 25 dieren, en;
  • 2. paarden in de leeftijdscategorie van 3 jaar en ouder: 12 dieren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.

3.2.2 Bebouwing binnen agrarisch bouwvlak

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat hierin een overdekte rijbak van maximaal 1000 m2 is toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning per bouwvlak, met dien verstande dat herbouw van de bedrijfswoning niet is toegestaan, tenzij:
    • 1. de nieuwe situering van de bedrijfswoning stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar is, waarbij dient te worden voldaan aan de Wet geluidhinder danwel hogere grenswaarde;
    • 2. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in Bijlage 3 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van derden, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 4. overtollige bebouwing, waaronder de voormalige bedrijfswoning, wordt gesloopt.
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het agrarisch bedrijf en de bedrijfswoning;
  • d. bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in 3.4.3;
  • e. kassen zijn niet toegestaan;
  • f. paardenbakken moeten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – dierenverblijf en mestopslag' zijn dierenverblijven en mestopslag uitgesloten.
3.2.3 Maatvoering bebouwing binnen agrarisch bouwvlak

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is als volgt:

bedrijfsgebouwen per bouwvlak    
goothoogte bedrijfsgebouwen   maximaal 6,5 m  
bouwhoogte bedrijfsgebouwen   maximaal 12 m  
dakhelling   maximaal 45 graden,
indien de bestaande dakhelling meer bedraagt, geldt de bestaande dakhelling als maximale dakhelling  
bedrijfswoning    
goothoogte   maximaal 6,5 m  
bouwhoogte   maximaal 10 m  
inhoud   maximaal 750 m3; indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m3, geldt de bestaande inhoud als maximale inhoud
indien de bedrijfswoning deel uitmaakt van een (woon)boerderijpand, geldt de inhoud van het totale (woon)boerderijpand als maximale inhoud; verbouwing en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten ten behoeve van de bedrijfswoning is toegestaan  
dakhelling   minimaal 12 graden
maximaal 70 graden
indien de bestaande dakhelling meer of minder bedraagt, geldt de bestaande dakhelling als minimale/maximale dakhelling
de dakhelling geldt niet voor aan- en uitbouwen en dakkapellen  
bijgebouwen t.b.v. woonfunctie bedrijfswoning    
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning   maximaal 15 m  
gezamenlijke oppervlakte   maximaal 150 m2  
goothoogte   maximaal 3 m  
bouwhoogte   maximaal 6 m  
bouwwerken geen gebouwen zijnde    
hoogte mestsilo   maximaal 8,5 m  
hoogte overige silo's   maximaal 12 m  
hoogte erfafscheidingen   maximaal 1 m vóór de voorgevelrooilijn
maximaal 2 m achter de voorgevelrooilijn  
hoogte antennes   maximaal 10 m  
hoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   maximaal 6 m  
3.2.4 Maatvoering buiten agrarisch bouwvlak

Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor geldt het volgende:

  • a. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat het oprichten van:
    • 1. perceelsafscheidingen niet is toegestaan, behoudens voor zover het betreft open afrasteringen;
    • 2. sleufsilo's niet is toegestaan;
    • 3. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het bouwwerken betreft) niet zijn toegestaan
  • b. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en voorzieningen van bewegwijzering maximaal 3 m hoog mogen zijn.
3.2.5 Landschappelijke inpassing

Het bebouwen van gronden voor een paardenhouderij is uitsluitend toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is uitgevoerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing opgenomen beplantings- en beheerplan.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, hoogte en uitvoering van teeltondersteunende voorzieningen, met het oog op de landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden van de gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat het opslaan van:
    • 1. mest uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voorzover het niet betreft gronden als bedoeld onder h. van dit artikellid;
    • 2. hooi en stro is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • c. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoning en logies als opgenomen in 3.4.3; onder woondoeleinden strijdig met de bestemming wordt ook het bieden van huisvesting aan arbeidsmigranten verstaan, zowel in de bedrijfswoning als daarbuiten, en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid;
  • d. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • e. het bewerken van mest;
  • f. het houden van dieren binnen gebouwen – al dan niet in hokken – anders dan op de begane grond bouwlaag, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • g. een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – dierenverblijf en mestopslag' is het gebruik van gronden en opstallen als dierenverblijven en/of mestopslag niet toegestaan.
3.4.2 Stikstofdepositie

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het zodanig gebruiken van gronden en bouwwerken, waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar). Er is sprake van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van het gebruik van gronden en bouwwerken ertoe leidt dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met de onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7. tweede lid van de Wet natuurbescherming en opgenomen in Bijlage 1 Vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming (d.d. 9 mei 2016; kenmerk Z/006036/27617).

3.4.3 Buitengebied gebonden en niet-agrarische nevenactiviteiten

De bedrijfsvloeroppervlakte van de niet-agarische nevenactiviteiten als bedoeld in 3.1 mag niet meer bedragen dan aangegeven in de volgende tabel:

Afkorting   Aanduiding   Adres   Toegestane activiteit   Max. bedrijfsvloer-
oppervlakte
 
(sr-1)   specifieke vorm van recreatie -1   Sint Vincentiusstraat 95   nevenactiviteit in de vorm van logies, waarbij maximaal 5 appartementen zijn toegestaan en per appartement maximaal 50 m2 vloeroppervlak is toegestaan   250 m2  
3.4.4 Afhankelijke woonruimte

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt voorts in ieder geval verstaan het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte.

3.4.5 Verhardingen

Verhardingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van perceelsontsluitingen, die ook zijn toegestaan tussen de voorzijde van het bouwvlak en de openbare weg waarop het bouwperceel wordt ontsloten.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.5.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

3.5.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • e. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling
  • f. die voortvloeien uit de aanleg en instandhouding van het landschapsplan als opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de onder 3.5.4 opgenomen toetsingscriteria.

3.5.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
- het verwijderen van perceelsrandbegroeiingen in de vorm van bomen en struiken;
- het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, in de vorm van insectengaas, afdekfolies. tunnels. wandelkappen, schaduwhallen, hagelschermen e.d.  
- de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;

- rekening moet worden gehouden met de landschappelijke waarden.  

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van een vrijstaande woning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', het behoud van de landschappelijke inpassing van de bebouwing;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, en met dien verstande dat:

  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor de waarden zoals genoemd in 9.1 en 9.2;
  • d. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat herbouw van de woning niet is toegestaan, tenzij:

  • a. de nieuwe situering van de woning stedenbouwkundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar is, waarbij dient te worden voldaan aan de Wet geluidhinder danwel hogere grenswaarde;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, (met voor het landschap kenmerkende soorten), op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in Bijlage 3 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van derden, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. overtollige bebouwing, waaronder de voormalige woning, wordt gesloopt.
4.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. Indien binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende maatvoeringseisen:

woning    
goothoogte   maximaal 4,5 m  
bouwhoogte   maximaal 9 m  
inhoud   maximaal 750 m3; indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m3, geldt de bestaande inhoud als maximale inhoud
indien de bedrijfswoning deel uitmaakt van een (woon)boerderijpand, geldt de inhoud van het totale (woon)boerderijpand als maximale inhoud; verbouwing en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten ten behoeve van de bedrijfswoning is toegestaan  
dakhelling   minimaal 12 graden
maximaal 70 graden
indien de bestaande dakhelling meer of minder bedraagt, geldt de bestaande dakhelling als minimale/maximale dakhelling
de dakhelling geldt niet voor aan- en uitbouwen en dakkapellen  
4.2.3 Bijgebouwen

Voor de bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
  • b. vrijstaande bijgebouwen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daarbuiten toegestaan;
  • c. voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende maatvoeringseisen:

Bijgebouwen    
goothoogte   maximaal 3 m  
bouwhoogte   maximaal 6 m  
gezamenlijke oppervlakte   200 m2  
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maatvoeringseisen:

Boouwwerken geen gebouwen zijnde    
bouwhoogte erfafscheidingen   maximaal 1 m vóór de voorgevellijn
maximaal 2 m achter de voorgevellijn  
bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   maximaal 3 m  
4.2.5 Landschappelijke inpassing

Het gebruik van de woning is uitsluitend toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is uitgevoerd en in stand wordt gehouden, overeenkomstig het in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing opgenomen beplantings- en beheerplan.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • c. detailhandel;
  • d. verblijfsrecreatie;
  • e. het plaatsen van kampeermiddelen,
  • f. aan-huis-verbonden bedrijven;
  • g. een geurgevoelig object ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geurgevoelig object';
  • h. het bieden van huisvesting aan arbeidsmigranten, zowel in de woning als daarbuiten, en het direct daarmee verbandhoudend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Op de in deze bestemming bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen zoals meet- en regelkasten en afsluiterputten.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemmingen toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken beheerder.

Voorts zijn de regels van de betreffende hoofdbestemming van toepassing.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

5.4.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen.
5.4.3 Verlening

De in 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het in 5.4.4 opgenomen criterium.

5.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
Voorzover het ondergrondse leidingen betreft:
a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden
c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
e. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
f. het vellen of rooien van houtgewas.  
door de genoemde werken en werkzaamheden mogen geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast; dienaangaande vraagt het bevoegd gezag en advies van de beheerder.
 

Artikel 6 Waarde - Attentiegebied natuur netwerk brabant

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Attentiegebied natuur netwerk brabant aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de nabijgelegen natte natuurparel.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Verbod / omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 6.2.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

6.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 6.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  • d. die plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. die voortvloeien uit de aanleg en instandhouding van het landschapsplan als opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing.
6.2.3 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te verlenen, vraagt het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde watergezag om advies.

6.2.4 Schema activiteiten en criteria

De in 6.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de in het volgende schema opgenomen criteria:

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds aanwezige drainage;
c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk  
indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie in NNB niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden aangetast.  

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of doen gebruiken van delen van het hoofdgebouw van een woning, de aanbouw dan wel het vrijstaande bijgebouw bij dat hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van (bedrijf)woningen voor bed&breakfast voorzieningen;
  • c. de huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan in recreatieve verblijfsvoorzieningen.
8.2 Dubbelbestemming - enkelvoudige bestemmingen

Voor zover gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks- en bouwregels, binnenplanse omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en wijzigingsbepalingen van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de bepalingen van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.

8.3 Dubbelbestemming en aanduidingen onderling

Voor zover de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden: in de

8.4 Parkeren
8.4.1 Bouwregels
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein.
  • b. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de beleidsregels Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013 bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. 
8.4.2 Gebruiksregels

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het (veranderen van het) gebruik van gronden of bouwwerken, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede voor het laden en lossen van goederen niet voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein, een en ander volgens de beleidsregels Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013 zoals opgenomen in Bijlage 4 bij de planregels.

8.4.3 Binnenplanse afwijkbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.4.1 en 8.4.2 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en mits wordt voldaan aan de in de beleidsregels Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013 opgenomen voorwaarden voor afwijking, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Wetgevingzone - omgevingsvergunning laanbeplanting
9.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning laanbeplanting' is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de aanwezige laanbeplanting als landschapswaarde.

9.1.2 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 9.1.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

9.1.3 Uitzondering

Het onder 9.1.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • 1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en het bestemmingsvlak Wonen;
  • 2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • 3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • 4. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van bosbouw / bosbeheer dan wel voor zover het leidingen betreft, het normale onderhoud en beheer van leidingen;
9.1.4 Schema activiteiten en criteria

De onder 9.1.2 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het onderstaande criteria

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
- het vellen of rooien van houtgewas
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
- het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen  
Er mag geen aantasting plaatsvinden van de aangeduide landschapselementen  
9.2 Wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel
9.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' is de bestemming mede gericht op het behoud en herstel van de watersystemen en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

9.2.2 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 9.2.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

9.2.3 Uitzondering

Het onder 9.2.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en het bestemmingsvlak Wonen;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van bosbouw / bosbeheer dan wel voor zover het leidingen betreft, het normale onderhoud en beheer van leidingen;
  • e. die voortvloeien uit de aanleg en instandhouding van het landschapsplan als opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing.
9.2.4 Schema activiteiten en criteria

De onder 9.2.2 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het onderstaande criteria:

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
- afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem
- vellen of rooien van houtgewas
- het dempen van poelen, sloten en greppels;
- het graven van poelen, sloten en greppels;
- de aanleg van drainage  
de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de watersystemen en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken tot gevolg hebben;  

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Omgevingsvergunning algemene afwijking maatvoering en situering

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken en voorzover het niet betreft het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning, afwijken van de in het plan opgenomen maatvoering- en situeringseisen ten aanzien van bebouwing, met dien verstande dat maximaal 10% van de in de regels vastgelegde maatvoerings- en situeringseisen mag worden afgeweken, mits het landelijk karakter van het gebied, alsmede binnen de bestemming opgenomen waarden niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Wijziging ten behoeve vergroting inhoudsmaat woning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat de inhoudsmaat van een (bedrijfs)woning kan worden vergroot, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de inhoud bedraagt niet meer dan 1.000 m3;
  • b. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering:
    • 2. Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten);
      • de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
      • hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals weergegeven in Bijlage 3 'Beleidskader kwaliteitsverbetering landschap', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel het kader dat volgend op voornoemd kader wordt vastgesteld, waarbij voornoemd kader is komen te vervallen.
    • 3. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    • 4. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 5. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 6. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
  • e. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van in de in de directe omgeving voorkomende waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan St. Vincentiusstraat 93 en 95, Neerkant.