Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.2 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 Abiotische waarden     

waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;

1.4 Afhankelijke woonruimte     

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.5 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 Agrarisch technisch hulpbedrijf     

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.7 Archeologische waarden     

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 Bebouwingspercentage     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 Bedrijfsgebouw     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.14 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

1.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 Dagrecreatie     

een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 Extensief recreatief medegebruik     

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.24 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 Glastuinbouw     

een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;

1.26 Grondgebonden agrarisch bedrijf     

eenagrarische bdrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.27 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28 Horeca     

een bedrijfsvestiging, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.29 Intensieve veehouderij     

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.30 Kampeermiddel     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.31 Kamperen bij de boer     

het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein als ondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;

1.32 Kas     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel of boogkas hoger dan 1,50 meter;

1.33 Kwaliteitsverbetering van het landschap     

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;

1.34 Landschapselementen     

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;

1.35 Legale bebouwing     

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.36 Loonbedrijf     

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van machines en werktuigen;

1.37 Mantelzorg     

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.38 Nachtverblijf     

een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;

1.39 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;

1.40 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering     

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.41 Ondergeschikte horeca     

een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;

1.42 Overige teeltondersteunende voorzieningen     

teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke

1.43 Paardenhouderij     

allerlei vormen van bedrijvigheid , niet zijnde maneges, waar hoofdzakelijk met paarden wordt gewerkt zoals paardenfokkerijen, africhtingsstallen, handelsstallen en paardenpensions;

1.44 Permanente teeltondersteunende voorziening     

voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;

1.45 Plan     

Het wijzigingsplan Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rithsestraat 310 met identificatienummer NL.IMRO.0758.WP2021227017-ON01 van de gemeente Breda.

1.46 Recreatief medegebruik     

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.47 Ruimtelijke ontwikkeling     

bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;

1.48 Seksinrichting     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 Stacaravan     

een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;

1.50 Statische opslag     

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.51 Stikstofneutraal     

een uitbreiding van een bedrijfsgebouw zonder extra depositie van stikstof op een nabijgelegen Natura 2000-gebied;

1.52 Teeltondersteunende voorzieningen     

voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;

1.53 Veehouderij     

agrarisch bedrijf gericht op het fokken , mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.54 Verbeelding     

de verbeelding (plankaart) van het wijzigingsplan Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rithsestraat 310 zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.WP2021227017-ON01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.55 Verblijfsrecreatie     

vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;

1.56 Verbrede landbouw     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings en maisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;

1.57 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.58 Woonunit     

een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

1.59 Zorgvuldige veehouderij     

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 De (bouw)hoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 De hoogte van een windmolen:     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.7 Peil:     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat intensieve veehouderijen en overige veehouderijen niet zijn toegestaan en glastuinbouwbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  2. maximaal 1 bedrijfswoning per bestaand agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. huisverkoop streekeigen producten;
  4. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
  5. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  6. water;
  7. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels     

Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan, met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
  2. niet gebouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van glasopstanden;
  3. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, zijn toegestaan;
  5. ten behoeve het oprichten van de teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' binnen twee jaar na het realiseren van de permanente teeltondersteunende voorzieningen de als bijlage 1 bij de regels opgenomen vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap moet worden aangelegd en in stand moet worden gehouden;
  6. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn waarbij geldt dat ter plaatse van de figuur 'relatie' de als zodanig verbonden aanduidingen 'bouwvlak' aangemerkt worden als ware het één aanduiding 'bouwvlak';
  7. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
  8. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  9. de bebouwing als bedoeld in lid 3.1 onder e mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;
  10. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen en dat ter plaatse van de figuur 'relatie' de als zodanig verbonden aanduidingen 'bouwvlak' aangemerkt worden als ware het één aanduiding 'bouwvlak';
  11. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan en het bepaalde onder punt b van dit lid hierop niet van toepassing is;
  12. voor het wonen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig mogen zijn of gebouwd mogen worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
  13. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter, voor wat betreft windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;
  14. voor het bouwen van een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m2, voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. van het bepaalde in 3.1 onder a voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
    1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;
    2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;
    3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
    4. deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
    5. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
    6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
    7. aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.
  2. van het bepaalde in 3.1 onder a voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    2. maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
    3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
  3. van het bepaalde in 3.2 onder j voor het verbouwen en gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
    1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;
    2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
    4. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte geen belemmering mag opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;
    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
    6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  4. van het bepaalde in 3.2 onder g en h ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;
  5. van het bepaalde in 3.1 onder a voor de bouw en gebruiken van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
    1. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
    2. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;
    3. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
    4. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  6. van het bepaalde in 3.2 onder b voor het binnen het bestaande bouwvlak bouwen of verbouwen:
    1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
    2. voor de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:
      • aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd, gebruikt en aangelegd;
      • indien het permanent teeltondersteunende kassen betreft deze niet groter mogen zijn dan 5.000 m2;
      • de bouw of uitbreiding van kassen groter dan 5.000 m2 uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' en tot een netto glasoppervlak van maximaal 3 ha.
  7. van het bepaalde in 3.2. onder a voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 6 lid 6.3 van toepassing.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 6.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:
    1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;
    2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15;
    3. deze kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;
    4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
    6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
  2. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
    1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
    2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
    3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
    4. voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
    5. buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;
    6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;
    7. de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
  3. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m² met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en/of overtollige verharding wordt verwijderd;
  4. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda;
  5. voor het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde eern intensieve veehouderij, met dien verstande dat deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieuhinderlijke stoffen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6 lid 6.6.1 van toepassing.

Artikel 4 Natuur     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. een natuurvriendelijke waterberging.

4.2 Bouwregels     

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 6 lid 6.3 van toepassing.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling de als Landschappelijk inpassingsplan bij de regels opgenomen vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6 lid 6.6.1 van toepassing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

5.2 Bouwregels     

Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
  2. voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6 lid 6.6.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag het legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
  2. Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
    2. in afwijking van hetgeen onder 1. mag het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen tevens plaatsvinden onder de bebouwing die gelegen is buiten de aanduiding 'bouwvlak';
    3. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart- en headshops of een combinatie daarvan.
  2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels     

9.1 Vrijwaringszone - radar     

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone-radar', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 113 meter.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

a. Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

Overzicht van werken en werkzaamheden

Bodem

  1. Het verlagen, vergraven of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
  2. Het ophogen van de bodem.
  3. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,30 meter.
  4. Het aanleggen en/of verharden van bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak'.
  5. Het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunend voorzieningen.

Beplanting/grondgebruik

  1. Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
  2. Het beplanten van gronden met houtgewas (bos heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
  3. Het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van sierteelt of boomteelt.
  4. Het permanent omzetten van grasland in bouwland.

Water2

  1. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
  2. Het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
  3. Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan1

1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.

2 Deze werk zaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudk undige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.

Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden

Bestemming/aanduidingen a b c d e f g h i j k l
Natuur A A A A S A A S A A A A
Agrarisch met waarden-Landschapswaarden A A A A + A A A A A A A
Waarde-Archeologie A A A A + A A A A A A A

+: toegestaan

A: omgevingsvergunning vereist

S: strijdig gebruik

b. Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 6.6.1 onder a is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.

c. Toegestane werkzaamheden

Het bepaalde onder 6.6.1 onder a is niet van toepassing op:

  1. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud of beheer van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;
  2. werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;
  3. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die Wet een vergunning van de Minister bedoeld in genoemde wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die Wet;
  4. indien voor bedoelde werken en/of werkzaamheden een vergunning/ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 1997 -of latere gewijzigde regelgeving ter zake - noodzakelijk is;
  5. het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden binnen de aanduiding 'bouwvlak' tenzij hieraan een dubbelbestemming is toegekend en op basis hiervan een vergunning is vereist.

d. Gebruiksregels

Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.

11.2 Parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. Het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
  4. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen daarvan; of
    2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

11.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid en
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Planregels deel uitmakende van het wijzigingsplan Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rithsestraat 310 van de gemeente Breda.

Toelichting 1     

1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het plangebied ligt ten oosten van de Rithsestraat in het agrarisch buitengebied ten zuidwesten van Breda. Binnen het plangebied teelt het bedrijf aardbeien, zowel door middel van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tunnels als in kassen en deels ook nog in volle grond. Initiatiefnemer. is voornemens om in het plangebied permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren, bestaande uit stellingen die voorzien worden van foliekappen. Aanleiding hiervoor is onder andere dat in 2019 de pacht van 20 ha teeltgrond door de gemeente is beëindigd. Daardoor werd het noodzakelijk de eigen gronden intensiever te betelen om de omzet op peil te houden. Die intensievere teelt is alleen mogelijk d.m.v. stellingen. Het overschakelen naar deze teeltwijze is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf.

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013'. Om de permanente teeltondersteunende voorzieningen planologisch mogelijk te maken dienen de bestaande agrarische bouwvlakken binnen het plangebied te worden vergroot en de vorm ervan dient te worden veranderd. In het bestemmingsplan is in artikel 4.7 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak. Deze wijzigingsbevoegdheid vormt de basis om de plannen van initiatiefnemer. mogelijk te maken, naar aanleiding waarvan voorliggend wijzigingsplan is opgesteld. Het wijzigingsplan voorziet in een passende juridische en planologische regeling voor het uitbreiden van het agrarisch bedrijf.

1.2 Bestaande situatie     

De ligging en begrenzing van het plangebied zijn op de volgende figuur weergegeven. Hieronder

is een tabel opgenomen met daarin de kadastrale percelen binnen het plangebied.

Sectie Nummer Oppervlakte (in m2)
M 1942 500
M 1943 25.013
M 1759 870
M 1760 29.130
M 1799 66.958
M 180 2.310
M 185 19.940
M 1426 3.530
M 1423 392
M 2040 (deels) 2.000
M 2039 (deels) 47.765

verplicht

Luchtfoto plangebied + omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', dat door de gemeenteraad van Breda is vastgesteld op 12 juni 2019. De locatie is overwegend bestemd als 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Binnen het plangebied zijn twee bouwvlakken aanwezig:

  1. Ten eerste het bouwvlak behorende bij de bedrijfslocatie aan de Rithsestraat 310, dat gekoppeld is met een kleiner bouwvlak aan de overzijde van de Rithsestraat, achter huisnummer 303. De huidige oppervlaktes van deze bouwvlakken bedragen respectievelijk circa 9.800 m2 en 1.100 m2.
  2. Het tweede bouwvlak is gesitueerd aan de overzijde van de watergang IJzerloop, nabij de huisnummers Sprundelsebaan 145 en 145a. Dit bouwvlak heeft de functieaanduiding 'glastuinbouw'. De huidige oppervlakte van dit bouwvlak bedraagt circa 26.400 m2.

Ter plaatse van het plangebied zijn in het bestemmingsplan daarnaast de aanduidingen 'Overige zone – beperking veehouderij' en 'Vrijwaringszone – radar' opgenomen.

In het bestemmingsplan is in artikel 4.7, sub a, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt de vorm en oppervlakte van bouwvlakken te wijzigen.

verplicht

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) met plangebied(rode omlijning).

2 Doelstellingen van het wijzigingsplan     

2.1 Huidige situatie     

Het plangebied ligt aan de Rithsestraat in het zuidoosten van de gemeente Breda. De gronden waaruit het plangebied bestaat, hebben een intensief agrarisch gebruik doordat deze gebruikt worden door een aardbeienkwekerij. De teelt van aardbeien vindt op diverse manieren plaats, namelijk in tijdelijke folietunnels, in kassen en in de volle grond.

Het perceel aan de Rithsestraat 310 en bijbehorende gronden zijn deels bebouwd met bedrijfsbebouwing en een agrarische bedrijfswoning. De bebouwing is georiënteerd op de Rithsestraat en wordt omgeven door erfverharding. Recent is in het oostelijk gedeelte van het plangebied een wateropslag aangelegd in de vorm van een foliebassin. Het grootste deel van de gronden wordt benut voor de teeltactiviteiten voornamelijk in tunnelkassen vervaardigd van folie.

Op het perceel nabij de Sprundelsebaan 145 en 145a is de bebouwing van een glastuinbouwbedrijf te vinden, bestaande uit kassen, een loods en technische voorzieningen.

Het perceel aan de overzijde van de Rithsestraat (achter huisnummer 303) is grotendeels onbebouwd.

verplicht

Aanzicht deel van het plangebied vanaf de Rithsestraat richting het zuidoosten

verplicht

Schematisch overzicht indeling / gebruik plangebied bestaande toestand

2.2 Toekomstige situatie     

Voorliggende ontwikkeling betreft in hoofdzaak het vergroten en veranderen van de vorm van de bestaande bouwvlakken. Deze ontwikkeling vindt plaats ten behoeve van de realisatie van permanente teeltondersteunende voorzieningen op de percelen behorend bij Rithsestraat 310. De vergroting van de bouwvlakken vindt plaats tussen de bedrijfsgebouwen op dat adres en het recent aangelegde waterbassin. Hierbij worden de bouwvlakken op de adressen Rithsestraat 310 en nabij Sprundelsebaan 145 en 145a vergroot. Bij de vergroting wordt de bestaande aanduiding 'glastuinbouw' niet gewijzigd of vergroot. Daardoor wordt het dus niet mogelijk op een grotere oppervlakte aan kassen te bouwen, ondanks de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak. Het gekoppelde bouwvlak aan de overzijde van de Rithsestraat wordt verkleind waardoor deze oppervlakte verplaatst en toegevoegd kan worden aan de oppervlakte van het bouwvlak van Rithsestraat 310.

De teeltondersteunende voorzieningen zullen worden opgericht tussen de bedrijfsgebouwen en het recent aangelegde waterbassin, waar de huidige tunnelkassen van folie verdwijnen. Deze worden dus ook niet meer gebruikt voor het telen van vollegrondsaardbeien.

De ligging van het waterbassin en de beplanting van de bomen op de locatie zorgt ervoor dat het bassin uit het zicht blijft vanaf de openbare weg. Daarmee wordt er zorg voor gedragen dat er een goede bedrijfsvoering kan blijven plaatsvinden, zonder dat dit in het kader van zichtlijnen hinder veroorzaakt voor de omgeving. Daarom wordt het waterbassin ook buiten het bouwvlak geplaatst, zodat deze beter aansluit bij de bestaande bedrijfsactiviteiten en de omgeving. Aangezien het bassin geen ondersteunende elementen zoals een pomp bevat, maar het water automatisch afvloeit naar de openbare ruimte wanneer de capaciteit is bereikt, kan worden gesteld dat ook geen sprake is van een bouwwerk.

De afzetpartner van initiatiefnemer accepteert geen vollegrondsaardbeien meer, waardoor gebruik maken van permantente teelondersteunende voorzieningen zoals stellingteelt noodzakelijk is om de continuïteit van de bedrijfsvoering te kunnen waarborgen. Voor de stellingteelt wordt gekozen voor de zogenoemde 'Mini-Air'. De Mini-Air is een constructie waar drie aardbeienstellingen naast elkaar zijn gesitueerd, waarvan het folie van de kappen kan worden verwijderd. De Mini-Air heeft geen wanden in de constructie, waardoor deze niet wordt aangemerkt als gebouw.

verplicht

Mini-Air constructie voor aardbeienteelt op stellingen met regenkappen (bron: Meteor Systems)

Doordat de aardbeienstellingen achter de (bedrijfs)bebouwing op het achtererf worden geplaatst, komen deze niet in het zicht te liggen bezien vanuit de omgeving. Daarnaast worden hierdoor deze bedrijfsactiviteiten geconcentreerd op en achter het huiskavel, waardoor verkeersbewegingen naar locaties elders worden voorkomen. Verder bevordert deze stellingteelt de mate van duurzaamheid van de teelt van aardbeien, omdat gerichter kan worden gewerkt met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen dan dat het geval is bij teelten in de volle grond of onder wandelkappen.

De afnemer van de aardbeien vereist een duurzamere teelt van aardbeien, niet alleen vanwege de kwaliteit hiervan, maar ook vanwege de wijze waarop deze worden verbouwd. Maatschappelijk gezien vindt er een afname plaats van chemische gewasbestrijdingsmiddelen en wordt meer ingezet op biologische gewasbestrijdingsmiddelen. In de afgelopen jaren is al een toename te zien van het aantal wilde bijen in de omgeving, als gevolg van een verbeterde biodiversiteit.

In het kader van deze duurzaamheid wordt bovendien onder de stellingen gras gezaaid. Dit heeft als gevolg dat water beter wordt vastgehouden. Het bewateren van de stellingen vindt vervolgens plaats door middel van druppelslangen in plaats van sproeien, waardoor het water gerichter wordt gebruikt. Verdamping van water wordt daardoor tegengegaan en verspilling van water wordt ermee voorkomen.

De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan de landschappelijke identiteit van het gebied. De uitbreiding van het bouwvlak is acceptabel vanuit landschappelijk oogpunt. Daarnaast vinden maatregelen plaats in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap/landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke maatregelen vinden plaats in een zone tussen de stellingen en de IJzerloop. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is als bijlage opgenomen bij de toelichting.

Ten noorden van de uitbreiding wordt een open zone met bloemrijk grasland aangebracht. Dit sluit aan bij de kwaliteit van de reeds bestaande IJzerloop. Het maaiveld wordt hier verlaagd, aflopend naar de IJzerloop, waardoor extra waterberging wordt gecreëerd. Het bloemrijk grasland wordt gerealiseerd met verschillende inheemse grassen en kruiden. Aan de Rithsestraat wordt een bossingel aangeplant die aansluiting vindt bij een bestaande eikenstruweel.

verplichtSchematisch overzicht indeling / gebruik plangebied nieuwe toestand

2.3 Regelgeving     

2.3.1 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant     

Toetsingskader

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Dit is een eerste stap om te komen tot een definitieve Omgevingsverordening. In deze Interim omgevingsverordening worden bestaande regels uit een aantal verschillende verordeningen samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening staan zowel regels voor burgers en bedrijven –de rechtstreeks werkende regels voor activiteiten – als voor bestuursorganen van de overheid – de instructieregels. Op 1 oktober 2022 is een geconsolideerde geactualiseerde versie vastgesteld.

Beoordeling

Hierna wordt kort benoemd welke regels van toepassing zijn op het plangebied.

Voorliggend plangebied is op de kaart 'Rechtstreeks werkende regel: landbouw' voorzien van de zone 'Landelijk gebied' en de nadere aanduiding 'Verbod uitbreiding veehouderij'. De kaart Instructieregels gemeenten: basiskaart Landelijk gebied' geeft naast de zone 'Landelijk gebied' tevens de aanduiding 'Groenblauwe mantel'. Op de kaart 'Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen' enkel de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'.

Binnen de aanduiding 'Groenblauwe mantel' is glastuinbouw niet toegestaan. Binnen de Interim Omgevingsverordening wordt glastuinbouw omschreven als “agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt”. Aangezien voor de beoogde ontwikkeling geen kassen worden gebruikt, is de ontwikkeling toegestaan op basis van de kaders uit de Omgevingsverordening.

De Interim Omgevingsverordening bevat de mogelijkheid om agrarische bouwvlakken uit te breiden tot een oppervlakte van maximaal 3 hectare. Dit is zo vertaald in de wijzigingsbevoegdheid die in het vigerend bestemmingsplan is opgenomen. Doordat enkel gebruik wordt gemaakt van wijzigingsbepalingen die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan dat in overeenstemming is met de Interim omgevingsverordening, is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met deze verordening.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

2.3.2 Omgevingsvisie Breda 2040 (2021)     

De Omgevingsvisie Breda 2040 werd op 21 oktober 2021 vastgesteld. Hierin wordt beschreven voor welke uitdagingen Breda staat, wat daarbij de lokale en regionale belangen zijn, welke prioriteiten er gesteld worden bij de inrichting van Breda en dat daarbij nog keuzes te maken zijn in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven.

De Omgevingsvisie zet in op een groen, aantrekkelijk en vitaal buitengebied, waarin behoud en versterking van natuur gecombineerd worden met mogelijkheden voor agrariërs om hun bedrijf te kunnen exploiteren. Uitgesproken wordt dat behoud van de economische vitaliteit van de agrarische sector belangrijk is.

Het gebied De Rith waarin het plangebied gelegen is, wordt aangeduid als een (van oorsprong) kleinschalig cultuurlandschap. Er wordt gezocht naar overleg met de aanwezige agrariërs om zowel de agrarische als de landschappelijke structuur te versterken.

Deze ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een reeds aanwezig agrarisch bedrijf doordat twee bestaande agrarische bouwvlakken worden vergroot ten behoeve van de realisatie van permanente teeltondersteunende voorzieningen. Dit gebeurt in een gebied waar het verbeteren van de agrarische bedrijfsvoering van bestaande bedrijven binnen toegelaten mogelijkheden zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Doordat enkel gebruik wordt gemaakt van wijzigingsbepalingen die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Omgevingsvisie van Breda. Het zorgt ervoor dat de economische bedrijvigheid blijft behouden en de locatie zich kan moderniseren. Hierdoor blijft binnen bestaand landbouwgebied de mogelijkheid tot teelt bestaan. Daarnaast wordt de bestaande natuurstructuur uitgebreid.

2.3.3 Vigerend bestemmingsplan - wijzigingsbevoegdheid     

In artikel 4.7 onder lid a van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het vergoten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak mogelijk maakt onder onderstaande voorwaarden:

  1. de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha. Een uitzondering betreft onder andere een vergroting ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;
  2. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen;
  3. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;
  4. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
  5. deze mogelijkheid tot vergroting of vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' alleen mogelijk is voor zover het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' waar alleen de uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden veehouderijen is toegestaan;
  6. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen voor zover gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', alleen is toegestaan onder aanvullende voorwaarden;
  7. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

Daarnaast moet het wijzigingsplan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda voldoen zoals die als bijlage 2 aan de regels van het bestemmingsplan is toegevoegd.

2.3.4 Toetsing voorwaarden     

Wijzigingsplan

Het verzoek is getoetst aan de voorwaarden uit het geldende bestemmingsplan en hierbij is het

volgende geconcludeerd:

ad a.

Het voorliggend plan voorziet in het vergroten en veranderen van de vorm van twee bestaande agrarische bouwvlakken ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van stellingen. Er is geen sprake van permanente overkappingen. De stellingen kunnen worden voorzien van regenkappen. Deze regenkappen zijn enkel aanwezig in de periode dat de gewassen die extra bescherming nodig hebben. Buiten die periode worden deze verwijderd.

Beide bestaande agrarische bouwvlakken binnen het plangebied worden vergroot tot de maximale oppervlakte van 3 ha.

ad b.

De uitbreiding is noodzakelijk om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen. Stellingenteelt is noodzakelijk gezien de afzetpartijen dit verlangen; de veiling waarlangs het geteelde product wordt afgezet, accepteert niet langer vollegrondsaardbeien. Daarnaast zorgt dit voor een optimalisatie in bedrijfsvoering wat betreft duurzaamheid. De stellingen verbeteren namelijk de arbeidsomstandigheden van de medewerkers. Daarnaast zorgt dit voor een meer geconditioneerd teeltsysteem, door onder andere een beperking van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en de emissie hiervan richting de omgeving.

ad c.

Deze voorwaarde is in voorliggend plan niet van toepassing. Voor wat betreft het aspect stikstof wordt verwezen naar de paragraaf 4.5 'Natuur' en de uitgevoerde quickscan flora en fauna.

ad d.

Het voorliggend plan voorziet in de verantwoording vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt. Wat betreft landschap wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling van Breda. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en is een berekening gemaakt van kwaliteitsverbetering van het landschap. In het inpassingsplan is de keuze voor de locatie van de landschappelijke inpassing toegelicht. Uit de berekening blijkt dat met de gekozen omvang van de inpassing en de keuze van de maatregelen aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan. Zowel het inpassingsplan als de berekening zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De realisatie en instandhouding van deze landschappelijke inpassing zijn zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk geborgd.

ad e & f.

Deze voorwaarden zijn in voorliggend plan niet van toepassing.

ad g.

Met betrekking tot voorliggend plan is advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Dit advies is als bijlage bij dit deze toelichting gevoegd.

2.3.5 Conclusie     

Het plan voldoet aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' tot wijziging.

3 Juridische planbeschrijving     

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, toelichting en regels. De verbeelding volstaat met het aangeven van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' met een bestemmingsvlak en bouwvlak. Verder is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor heel het plangebied opgenomen. De gronden die aangewend worden voor de landschappelijke inpassing worden voorzien van de bestemming 'Natuur'. Daarnaast is de aanduiding 'Overige zone – beperking veehouderij' en 'Vrijwaringszone – radar' opgenomen.

De planregels betreffen de regels die behoren bij de in het plangebied opgenomen bestemmingen en de op alle bestemmingen betrekking hebbende artikelen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'.

4 Milieuaspecten     

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening te worden gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. Uitgangspunt in de beoordeling is de daadwerkelijke wijziging die na doorvoeren van dit plan mogelijk is. Dus in de huidige situatie agrarische grond die intensief wordt gebruikt ten behoeve van de teelt van aardbeien, periodiek voorzien van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. De wijziging betreft dat deze gronden nu in een bouwvlak komen te liggen, waardoor stellingen kunnen worden gerealiseerd die voorzien worden van foliekappen.

4.1 M.e.r.-beoordeling     

Toetsingskader

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat dat voor elke aanvraag waarbij een m.e.r.-beoordeling aan de orde is, een aanmeldnotitie moet worden opgesteld. Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit dient bekend te worden gemaakt en ligt tezamen met het ruimtelijke plan ter inzage.

Beoordeling

Dit wijzigingsplan maakt de uitbreiding van een tuinbouwbedrijf met permanente teeltondersteunende voorzieningen mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder de activiteit opgenomen onder categorie D9 van bijlage van het Besluit m.e.r. Verzocht is om na te gaan of een vormvrije m.e.r.-beoordeling vereist is.

Hiertoe heeft initiatiefnemer een aanmeldnotitie laten opstellen die ter besluitvorming is voorgelegd. Het college van burgemeester en wethouders Breda heeft op naar aanleiding hiervan besloten dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen. De aanmeldnotitie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Ten behoeve van het plan heeft een m.e.r-beoordeling plaatsgevonden. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de criteria uit bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

4.2 Bodem     

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden

onderzocht. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor

de betreffende functiewijziging.

Beoordeling en conclusie

De ontwikkeling verandert niets aan de functie waarvoor de gronden worden gebruikt; namelijk agrarisch gebruik ten behoeve van aardbeienteelt. Aangenomen wordt dat de huidige kwaliteit van de bodem voldoet.

Het concrete gebruik van de gronden wijzigt wel; waar er in de huidige situatie in de grond wordt geteeld, vindt er in de nieuwe situatie teelt plaats uit de grond, namelijk op stellingen die zich boven de grond bevinden. Doordat deze teeltwijze het mogelijk maakt veel beperkter en gerichter met bemestingen gewasbescherming om te gaan, heeft dit een positief effect op de toestand van de bodem ter plaatse. Er vindt namelijk minder emissie van dergelijke stoffen naar de bodem plaats.

Het aspect bodem brengt geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het plan met zich mee.

4.3 Water     

Toetsingskader

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het doorlopen van het watertoetsproces noodzakelijk. Hierdoor wordt inzicht verkregen in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en de invloed van het plan hierop.

Beoordeling en conclusie

Voorliggend plan resulteert in de realisatie van permanente stellingen, waarvan het folie van de kappen kan worden verwijderd, al zal het folie in de praktijk jaarrond worden gebruikt. Het hemelwater dat op het folie valt wordt door middel van goten en leidingen afgevoerd naar het ten oosten gelegen bestaande waterbassin. De bergingscapaciteit hiervan is meer dan voldoende. Vanuit het bassin wordt vervolgens de stellingenteelt weer bewaterd. Overtollig water uit de stellingenteelt wordt gebruikt voor de beregening van de vollegrondsteelt. Hiermee is sprake van een waterneutrale ontwikkeling.

De memo wateraspecten plan Rithestraat 310 Breda, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, geeft een onderbouwing van het bovenstaande.

Daarnaast bevat het waterbassin ook voldoende opvangcapaciteit om het water te bergen zoals gevraagd wordt door de Keur van het waterschap Brabantse Delta. Echter vindt het waterbassin ook aansluiting met de naastgelegen IJzer, waardoor door middel van bijvoorbeeld infiltratie het water vanuit het waterbassin naar de IJzer kan stromen.

Het telen op permanente stellingen heeft voor wat betreft de omgang met water binnen de agrarische bedrijfsvoering vele voordelen doordat een nagenoeg circulair functionerend watersysteem gerealiseerd kan worden. Verwezen wordt naar paragraaf 4.10 Duurzaamheid en gezondheid.

Het aspect water brengt geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het plan met zich mee.

4.4 Geluid     

Toetsingskader Wet geluidhinder

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en daarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.

Beoordeling en conclusie

Met de betreffende ontwikkeling wordt geen geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven.

Toetsingskader Activiteitenbesluit

De geluidsimmissies vanwege de bedrijfsmatige tuinbouwactiviteiten binnen het plangebied dienen te voldoen aan de geluidgrenswaarden die door het Activiteitenbesluit worden gesteld. Er worden waarden gegeven voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau. Daarnaast wordt verwezen naar paragraaf 4.6, Bedrijven en milieuzonering.

Beoordeling en conclusie

In de huidige situatie is agrarisch gebruik van de percelen, onder andere voor teeltactiviteiten ten behoeve van een tuinbouwbedrijf met behulp van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, al mogelijk. Dit wijzigingsplan leidt er niet toe dat de aard van het gebruik van de percelen verandert of dat activiteiten worden verricht waarbij het aannemelijk is dat grotere geluidsimmissies optreden. Ook in de nieuwe situatie dient te worden voldaan aan de geluidsgrenswaarden die door het Activiteitenbesluit worden gesteld.

Eindconclusie

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat er voor het milieuaspect geluid geen sprake is van belemmeringen voor de haalbaarheid.

4.5 Natuur     

Toetsingskader

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient te worden aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden voor ter plaatse aanwezige flora en fauna of dat er negatieve effecten optreden voor beschermde natuurgebieden (Natuurnetwerk Brabant of Natura 2000-gebieden) door bijvoorbeeld geluid, trilling of lichthinder.

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving.

Beoordeling

Maasarend heeft in december 2020 een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Van dit onderzoek is een rapportage opgemaakt die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven.

Soortgericht spoor

De tabel hieronder geeft een samenvattend overzicht of er aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor de eerder genoemde soortgroepen. Vanuit deze ecologische quickscan komt naar voren dat aanvullend onderzoek naar beschermde soorten flora en fauna niet noodzakelijk is. Het is niet nodig om compenserende en/of mitigerende maatregelen te treffen en een ontheffing op de Wet Natuurbescherming aan te vragen. De voorgenomen ontwikkeling kan onverminderd plaatsvinden, zonder kans op overtreding van bepalingen uit de Wet Natuurbescherming.

verplicht

Gebiedsgericht spoor

Het projectgebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) of een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het gebied Ulvenhoutse Bos, op een afstand van 6,5 kilometer. Verspreid rondom het projectgebied liggen kleine oppervlaktes aan gronden die tot het NNB behoren. Het dichtstbijzijnde gebied betreft de Bijloop, op circa 500 meter afstand, dat op de natuurbeheertypenkaart tot beheertype N03.01 Beek en Bron gerekend wordt. (Provincie Noord-Brabant, z.d.).

Met de in 2023 nieuw gelanceerde rekentool van Aerius is te berekenen of een project zorgt voor stikstofdepositie (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2019). Indien de depositie van stikstof op een stikstofgevoelig habitattype binnen een nabijgelegen natuurgebied boven 0,00 mol/ha/jaar is dan is het project vergunningsplichtig.

Het gebruik van het projectgebied na de herontwikkeling (gebruiksfase) zal nagenoeg hetzelfde blijven als in de huidige situatie, namelijk intensieve agrarische bedrijfsvoering. Ook de bouwfase heeft een relatief beperkte omvang. Toch is een worst-case berekening stikstofdepositie uitgevoerd ten aanzien van de gebruiks- en bouwfase. De memo stikstofdepositie is als bijlage toegevoegd. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de bouw en het toekomstig gebruik niet leidt tot significante gevolgen ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt daarom geen belemmering.

Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmeringen oplevert voor de haalbaarheid.

4.6 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn onderstaande richtafstanden opgenomen.

Beoordeling en conclusie

De locatie ligt in de nabijheid van een summier aantal andere functies. Woonfuncties en planologisch bestemde bedrijfslocaties met bedrijfswoningen waaronder bedrijfshallen en stallen wisselen elkaar aan de Rithsestraat af. De milieugevoelige functies, zoals woningen, zijn echter op geruime afstand van de te realiseren stellingen gelegen. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de geldende richtafstanden van maximaal circa 30 meter. Ten aanzien van de planontwikkeling is geen sprake van belemmeringen voor de haalbaarheid vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.7 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

In het kader van luchtkwaliteit dient bij planologische procedures t.b.v. onder andere woningbouw te worden getoetst aan de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM).

Beoordeling en conclusie

In dit geval is de aard van de ontwikkeling zodanig dat deze nauwelijks leidt tot extra verkeersbewegingen. Daardoor draagt deze niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Beoordeling en conclusie

Voorliggend plan resulteert niet in het toevoegen van een nieuw risicovol object. Daarnaast zijn bestaande risicovolle objecten in de omgeving op geruime afstand gelegen. Gezien de aard van de planontwikkeling in relatie tot de afstand tot de risicovolle objecten, is geen sprake van belemmeringen voor de haalbaarheid van het plan.

4.9 Archeologie     

In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, omdat er een archeologische verwachting geldt.

Op grond van het bepaalde in artikel 21.2 van het vigerend bestemmingsplan, is het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde uitgezonderd van het verbod tot bouwen binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden. De teeltondersteunende voorzieningen die met dit plan beoogd worden, betreffen bouwwerken, geen gebouw zijnde. Voor de bouw hiervan, is het dus niet nodig om een archeologisch onderzoek uit te voeren. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' blijft in het wijzigingsplan gehandhaafd.

Indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,3 m-mv zal in het kader van de aanlegvergunning mogelijk wel archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

4.10 Duurzaamheid en gezondheid     

Door de realisatie van dit initiatief krijgt initiatiefnemer de mogelijkheid om haar agrarische producten onder meer gecontroleerde condities door middel van de teeltondersteunende voorzieningen te telen. Hierdoor hoeft minder corrigerend ingegrepen te worden met gewasbeschermingsmiddelen. De inzet van deze middelen is dus minder frequent en minder groot, waardoor ook minder van deze middelen in het milieu terechtkomen. Het initiatief heeft derhalve een positieve bijdrage aan de duurzaamheid van de omgeving. In hoofdstuk 2.2 is ook ingegaan op dit aspect, waarbij de maatschappelijke ontwikkeling is beschreven waarbij meer gebruik wordt gemaakt van biologische gewasbeschermingsmiddelen in plaats van chemische.

Een bijkomend positief effect op duurzaamheid van het gebruikmaken van de teeltondersteunende voorzieningen is dat er gerichter en efficiënter omgegaan kan worden met (regen)water. Regenwater dat valt op de kappen wordt opgevangen en verzameld en vormt de basis voor het gietwater voorzien van meststoffen voor de planten. Dit vermindert de behoefte aan en inzet van kostbaar grondwater. Ook kan, doordat geteeld wordt op teeltondersteunende voorzieningen, veel gerichter en nauwkeuriger gietwater gedoseerd worden aan de planten. Ook is het hierdoor mogelijk het gietwater dat de planten niet opnemen op te vangen en weer te hergebruiken. Op die manier ontstaat een gesloten waterkringloop. Dit voorkomt dat de meststoffen in het milieu terecht komen wat een positieve bijdrage heeft op de duurzaamheid van de omgeving. Dit aspect is eveneens in hoofdstuk 2.2 beschreven.

Vanwege de geringere inzet van gewasbeschermingsmiddelen dragen de uiteindelijk geteelde producten minder residuen daarvan, wat een positieve bijdrage levert aan het aspect gezondheid en voedselveiligheid.

Ook het feit dat de teeltondersteunende voorzieningen betere arbeidsomstandigheden bieden voor de mensen die plant- en plukwerkzaamheden uitvoeren doordat niet meer op en in de grond maar op een hoogte van ca. 1,40 meter gewerkt kan worden, levert een positieve bijdrage aan het aspect gezondheid.

4.11 Overige omgevingsaspecten     

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een dusdanig andere (agrarische) bedrijfsvoering dat er sprake is van grotere milieu-effecten voor wat betreft geur, stof en trillingen dan in de huidige planologische situatie het geval kan zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor de haalbaarheid van dit plan.

5 Procedure     

5.1 Participatie     

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. De “participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving” (in werking sinds 1 augustus 2019) is de basis waarmee de gemeente Breda deze participatie vorm geeft.

Eind december 2020 heeft initiatiefnemer per brief een aantal omwonenden binnen een straal van 500 meter rondom het bedrijf geïnformeerd over het planvoornemen. Men werd gevraagd om eventuele opmerkingen op het plan per mail of per brief kenbaar te maken. Er werden van twee omwonenden reacties ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft initiatiefnemer op 16 februari een bezoek gebracht aan deze omwonenden. Tijdens een 'keukentafel-gesprek' zijn de plannen mondeling besproken, zijn de ingediende reacties doorgenomen en hebben initiatiefnemer en de indieners van de reacties afspraken met elkaar gemaakt. Van de ontvangen reacties en hoe hiermee is omgegaan is een verslag gemaakt, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Dit verslag is medio maart 2021 per brief aan de indieners toegezonden.

Als onderdeel van de participatie is verder contact gezocht met een belangenorganisatie voor natuur en landschap. Na uitwisseling van informatieve stukken per mail aangaande het plan, heeft op 16 februari 2021 op het bedrijf van initiatiefnemer een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is uitvoerig ingegaan op het plan en op de effecten daarvan op en de bescherming van omliggende landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Van hetgeen aan de orde is geweest is en hoe met de naar voren gebrachte punten is omgegaan, is een verslag gemaakt, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Dit verslag is medio maart 2021 per e-mail aan de belangenorganisatie toegezonden.

Nadien heeft initiatiefnemer vanwege teelttechnische overwegingen de inrichting van de percelen nog op onderdelen aangepast. Deze nieuwe inrichting is slechts op geringe onderdelen afwijkend van hetgeen in een eerdere fase met omwonenden en met een belangenorganisatie is gedeeld. De uitgangspunten van de inrichting zijn ongewijzigd gebleven. Ook de met de belangenorganisatie in besproken opzet van de landschappelijke inpassing is niet gewijzigd, slechts op ondergeschikte punten zijn wijzigingen doorgevoerd. De aangepaste stukken zijn niet opnieuw met betrokkenen bij de participatie gedeeld.

5.2 Vooroverleg     

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is dit plan toegezonden aan verschillende overlegpartners, waaronder de Brandweer Midden- en West-Brabant, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Natuurplein en de Adviescommissie Agrarische bouwzaken (AAB).

Brandweer Midden- en West-Brabant

Vanuit de brandweer zijn geen bezwaren binnengekomen.

Provincie Noord-Brabant

Op basis van de reactie van de provincie is uitgegaan van de geactualiseerde versie van de Interim omgevingsverordening. Hierbij is ook aangegeven hoe het plan aansluit bij een toekomstbestendig duurzame invulling van het gebied.

Natuurplein / AAB

De opmerkingen vanuit het Natuurplein zijn middels de omgevingsdialoog beantwoord, deze is ook als bijlage toegevoegd. Het overleg heeft niet tot grote aanpassingen van het plan geleidt, maar naar aanleiding van het overleg is de AAB wel bij het plan betrokken geraakt. De AAB heeft middels een schrijven positief gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling, aangezien de verandering naar stellingteelt steeds meer plaatsvindt vanuit veranderde wensen van afnemers uit de markt. Een andere bedrijfsvoering is dus benodigd om de bedrijvigheid te blijven waarborgen. De adviesbrief van de AAB is als bijlage toegevoegd.

Mede op basis van de reacties van het Natuurplein en de provincie is de groeninvulling van het plangebied gewijzigd en sluit deze beter aan op de omgeving. Met de ontwikkeling zelf is voldoende zorg gedragen dat sprake kan blijven van een gezonde bedrijfsvoering, zonder dat de kleinschaligheid ervan wordt aangetast.

5.3 Zienswijzen     

Het onderhavig plan is een plan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de procedure is het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht van kracht. Een en ander betekent dat het ontwerpplan gedurende 6 weken ter inzage zal worden gelegd tijdens welke termijn door belanghebbenden zienswijzen tegen dit wijzigingsplan kunnen worden ingediend.

De eventueel ingediende zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. De zienswijzen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja in hoeverre het ontwerp van het wijzigingsplan aanpassing behoeft. Vervolgens kan het plan al dan niet gewijzigd worden vastgesteld door het college.

5.4 Beroep     

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.

Bijlagen bij regels 4     

1 Landschappelijk inpassingsplan

Landschappelijk inpassingsplan

2 Landschapsinvesteringsregeling Breda

Landschapsinvesteringsregeling Breda

3 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlagen bij toelichting 5     

1 Quickscan flora en fauna

Quickscan flora en fauna

2 M.e.r.-aanmeldnotitie

M.e.r.-aanmeldnotitie

3 Memo stikstof

Memo stikstof

4 Waterparagraaf

Waterparagraaf

5 Omgevingsdialoog

Omgevingsdialoog

6 Landschappelijk inpassingsplan

Landschappelijk inpassingsplan

7 Berekening kwaliteit landschap

Berekening kwaliteit landschap

8 Advies AAB

Advies AAB