|
het bestemmingsplan Princenhage, Tuinzigtlaan 12 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2019214008-VG01 van de gemeente Breda;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten;
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning;
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijk verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, waarbij de instandhouding in die verordening voor ten minste vijftien jaar na ingebruikname is verzekerd;
een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan tenminste een verblijfsruimte - met te openen delen – grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen;
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert;
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor tenminste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorend(e):
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte.
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
Balkons mogen buiten het bouwvlak en tot maximaal 2 meter buiten de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 als het voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit redelijkerwijs niet mogelijk is of reeds anderszins in een waterbergingsvoorziening is voorzien.
Voor het realiseren van woningen gelden de aanvulende regels:
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidgevoelig object wordt verleend als:
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voorzover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsplanbepalingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad' mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 46 meter +NAP (Normaal Amsterdams Peil).
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'nutsvoorziening' voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
Besluit hogere waarden
De ontwikkelcombinatie VaMaS Vastgoed B.V. (Aannemersbedrijf Van Agtmaal B.V., Maas-Jacobs Vastgoed B.V. en Somnium Real Estate B.V.) zijn voornemens om de Tuinzigtlaan 12, waar onderwijsinstelling De Rooi Pannen is gevestigd, te herontwikkelen met woningbouw. Het bestaande pand wordt gesloopt en maakt plaats voor een appartementencomplex. Het voorliggend plan heeft betrekking op de bouw van in totaal 236 appartementen.
Omdat het geldende bestemmingsplan ter plaatse niet voorziet in de beoogde ontwikkeling is een herziening hiervan noodzakelijk. Om de gewenste ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van dit project mogelijk.
Het plangebied bestaat uit het perceel Tuinzigtlaan 12. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in de wijk Tuinzigt en bevindt zich ten zuidwesten van het centrum van Breda. Het plangebied wordt omringd door de wijken Haagpoort, Tuinzigt, Princenhage, Heuvel en Boeimeer.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied binnen Breda (rode cirkel), bron: Google Earth
Figuur 1.2 toont de begrenzing van het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een appartementencomplex (Easy Street). In het oosten is een grasveld met een parkeerterrein gelegen. Direct ten zuiden van het plangebied ligt de VMBO-school Curio Prinsentuin van Cooth. In het westen, tegenover het plangebied is Zuylen uitvaartverzorging gevestigd. Deze functie wordt van het plangebied gescheiden door de Tuinzigtlaan.
Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (rode lijn)
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Princenhage-Haagpoort'. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 19 november 2014. Het plangebied heeft momenteel de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone – Straalpad'. Ook zijn kaders ten aanzien van de maatvoering voor bebouwing van toepassing.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Princenhage-Haagpoort', plangebied rood omkaderd
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan 'Princenhage, Tuinzigtlaan 12' bestaat uit twee delen: een verbeelding en de regels. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. In hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en tenslotte in hoofdstuk 7 de communicatie.
Het plangebied bevindt zich aan de Tuinzigtlaan in Breda. Voorheen was het plangebied in gebruik door De Rooi Pannen. Dit is een scholengemeenschap met VMBO- en MBO-opleidingen op het gebied van handel & ondernemen, horeca, toerisme & recreatie, vormgeving en marketing & evenementen. De onderstaande foto geeft een impressies van het plangebied gezien vanaf de Tuinzigtlaan.
Figuur 2.1: huidige situatie plangebied gezien vanaf Tuinzigtlaan (bron: Google Maps)
De Tuinzigtlaan is een weg met een anoniem karakter. De gebouwen staan op een zekere afstand van de straat. Er zijn weinig directe adressen het zijn vooral grote gebouwen met één of enkele functies. In de huidige situatie zijn de parkeerfaciliteiten tussen de gebouwen en de straat gesitueerd. De bebouwing ligt verder in een wisselende afstand tot de Tuinzigtlaan en de richting van de bebouwing is niet altijd gerelateerd aan de richting van de weg.
De Tuinzigtlaan heeft een breed straat profiel met aan weerszijden volwassen boomrijen welke een parkachtige uitstraling geven. De bebouwing aan de oostzijde, de zijde waar ook het plangebied is gesitueerd, kent hogere bebouwing met als uitschieter 'Easy Street' met 6 tot 13 bouwlagen. De westzijde heeft vooral lagere bebouwing van 1 à 2 bouwlagen.
De verdere omgeving van de Tuinzigtlaan bestaat verder uit de Ettensebaan in het noorden. Het kruispunt Ettensebaan-Tuinzigtlaan wordt gekenmerkt door gebouwen van grote schaal. Deze schaal verkleint richting het noorden waar de kantoorfunctie overgaat in meer woonfuncties. Aan de zuidzijde kruist de Tuinzigtlaan met de Haagweg en gaat de Tuinzigtlaan over in de Heuvelstraat. Ook hier is te zien dat de schaal van de bebouwing weer kleiner wordt en het straatprofiel ook. De parkachtige laan gaat over in een woonweg waarin het groen is verdwenen.
Figuur 2.2: stedelijke context
Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste ontwerpprincipes van het plan:
Tuinzigtlaan als weg met 'institutionele' gebouwen op afstand van de straat
In de huidige situatie heeft de Tuinzigtlaan een anoniem karakter door weinig directe adressering en parkeren tussen de gebouwen en de straat. Het ontbreekt aan menselijke maat. De ambitie is om te transformeren naar een gebied waar ook in gewoond wordt door:
Onderstaande figuur laat de oude (links) en nieuwe situatie zien.
Figuur 2.3: versterken contact tussen gebouw en omgeving
Aansluiten op groene parkruimte ten noorden van Ettensebaan
Figuur 2.4: versterken groen casco
De beoogde appartementen worden in een carrévorm gebouwd. In totaal worden 236 appartementen gerealiseerd. De sociale en middeldure huurwoningen worden gerealiseerd conform de verordening 'sociale woningbouw en midden huur gemeente Breda' inclusief de afmetingen die daarbij gelden voor met name middeldure huur van gemiddeld 70 m2 gbo. Vooralsnog wordt uitgegaan van het volgende programma:
Het beoogde gebouw heeft hoogte accenten en varieert van 4 tot 9 bouwlagen. Deze variërende hoogte wordt vanaf de vierde bouwlaag trapsgewijs opgebouwd, waarbij het hoogste punt van het appartementencomplex aan de noordoostzijde van het gebouw gesitueerd is. Met de bouwhoogte en rooilijnen wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de Tuinzigtlaan. Parkeren zal grotendeels opgelost worden met een half verdiepte parkeerplaats onder het complex. In het centrale gedeelte van het appartementencomplex ligt een binnenterrein. Verder worden groene daken in het ontwerp geïntegreerd. Op de onderstaande figuur is een impressie weergegeven van de ontwikkeling.
Figuur 2.5: impressie beoogde ontwikkeling
Klimaat adaptief en natuurinclusief bouwen
De daktuin van het binnenhof en de ruimte om het gebouw kan ingezet worden om te voldoen aan klimaatadaptieve doelstellingen en natuurinclusief bouwen. De delen van het landschap om het gebouw heen kunnen op enkele plekken wat ruiger blijven om biodiversiteit toe te voegen. De grote dakvlakken kunnen ruimte bieden aan natuurlijke begroeiing, nestkasten en insectenhotels. Dit draagt samen met de rest van het groen binnen het plan bij aan een hoge biodiversiteit binnen het stedelijke mileu.
De groene daken dragen daarnaast bij aan klimaatadatieve doelstellingen, door bijvoorbeeld de opslag en het vertraagd afvoeren van regenwater maar ook door gebruik te maken van zonnepanelen. Deze zonnepanelen kunnen naar verhouding van de energiebehoefte van het gebouw op deze hoger gelegen daken worden aangebracht tussen het groen.
Beeldkwaliteitsplan
Voor de beoogde planontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In het beeldkwaliteitsplan is de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing beschreven en zijn hiervoor toetsbare criteria opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is daarmee het verbindend element tussen het landschap, architectuur en stedenbouw. Het plan geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de vormgeving van bebouwing en de inrichting van de ruimte.
De voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop aansluit.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30
december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de structuurvisie
schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan
de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie
die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt
aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb
is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen
en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende
bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen.
Toetsing
De ontwikkeling is als relatief kleinschalig aan te merken; geen van de onderwerpen
uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van directe invloed op de ontwikkeling.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering
geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante
besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in
de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan.
Aan dit belang wordt in paragraaf 3.2.3 getoetst.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal
onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze
bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden
op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel
van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken
onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd
om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn
dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken
tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Toetsing
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan
die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is
dus in overeenstemming met het Barro.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met de Barro en Rarro.
Toetsingskader
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd
aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden.
De Ladder stelt voorwaarden aan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe
stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Met ingang van 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder in werking getreden.
De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke “treden” en het vervangen van het begrip “actuele regionale behoefte” door: behoefte. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
Voorliggend plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en derhalve moet de behoefte van het plan worden aangetoond.
Toetsing
Voor de toetsing aan de ladder is een aantal provinciale en gemeentelijke kaders relevant. Hierop wordt onderstaand ingegaan.
Voortgangsrapportage Brabantse agenda wonen 2019-2020 en De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant 2020
Vanaf begin 2017 werden voor het eerste sinds lange tijd gemiddeld genomen weer (beduidend) meer dan 2.500 woningen per kwartaal in aanbouw genomen in Brabant. In de eerste 6 maanden van 2018 was er een piek waarbij er 3.500 woningen per kwartaal in aanbouw werden genomen. Sindsdien zijn de aantallen in aanbouw genomen woningen echt er weer wat lager tussen de 2.500 en 2.750 per kwartaal. Dit is enige tijd later terug te zien in de groei van de woningvoorraad. In 2019 was er een groei van circa 11.800 woningen. Naast dat de toegenomen nieuwbouw een rol speelt in dit groeicijfer speelt in grotere steden ook het aantal 'toevoegingen anderszins' een rol, zoals het herbestemmen naar woonruimte van leegstaand kantoor-, winkel- en ander vastgoed. In 2020 werd een nagenoeg gelijke voorraadgroei verwacht van zo'n 11.500 woningen.
Naast de flinke bouwopgave heeft de provincie ook te maken met een sterke bevolkingsgroei de laatste jaren. In 2019 nam de Brabantse bevolking toe met 18.600 inwoners, dat is op 2000 na het hoogste niveau in de eerste twee decennia van dit millennium. Dat is ook terug te zien in de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van 2020. Deze prognose stelt dat in 2050 het inwonertal van Noord-Brabant toeneemt tot bijna 2.842.000. Dit bekent dat er meer woningen nodig zijn. Tot 2035 is de prognose dat de woningvoorraad nog met bijna 160.000 woningen moet toenemen, waarvan 120.000 in de eerstkomende 10 jaar.
Zoals de tabel tabel 3.1 laat zien, ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 236 wooneenheden. Het woningbouwprogramma bestaat vooralsnog uit:
Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan het benodigde aantal woningen binnen Breda. Zowel op regionaal als op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen in daarbij behorend prijssegment. Door het toevoegen van appartementen wordt aangesloten bij de ambities uit het Gebiedsprofiel dat geldt voor Breda West.
Tabel 3.1 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant (bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant)
Perspectief Wonen Breda
Het Bestuursakkoord Lef en liefde geeft de ambities weer op het terrein van wonen. De ambities van het bestuursakkoord zijn:
De ambities vanuit het Bestuursakkoord laten zich vertalen naar concrete woondoelen. Deze doelen zijn onderdeel van reeds vastgesteld beleid vanuit strategische nota’s zoals Structuurvisie, (Aanvulling op) woonvisie en aanvullende visies zoals Duurzaamheidsvisie .
De beleidsdoelen voor wonen luiden:
Perspectief Wonen Breda geeft op hoofdlijnen de richting aan voor de verschillende gebieden in Breda. Voor Breda West is dit uitgewerkt in een Gebiedsprofiel. De informatie biedt een kompas voor de manier waarop Breda West een bijdrage kan leveren aan het bereiken van stedelijke woondoelen.
Gebiedsprofiel West
In Princenhage is een tekort aan geschikte woningen voor 75 plussers. In Princenhage woont een groot deel van de oudere huishoudens (55 plus) nu nog in eengezinswoningen. Hier is het wenselijk goede producten voor deze groep te realiseren:
Breda West heeft een goede mix in leefstijlen en van woningen. De buurten hebben een eigen identiteit. Princenhage heeft een hoog aandeel eengezins koopwoningen. Toevoegen van kleinere woningen en appartementen is een optie.
Conclusie
Het voorliggende bouwplan voorziet in de woningbehoefte binnen de gemeente in het algemeen en Princenhage in het bijzonder. Het plan wordt verder gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet hiermee aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met de Brabantse Omgevingsvisie sluit de provincie met de hoofdopgaven aan bij rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen. Het streven is dat de omgevingsvisie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Noord-Brabant samenbindt. Want één ding is zeker; samenwerking is meer dan ooit nodig om de Noord-Brabantse omgevingskwaliteit te bewaken en door te ontwikkelen. Waarbij ruimtelijke ordening dienend is aan maatschappelijke doelstellingen. Of het nu gaat om het verkleinen van sociale verschillen, het verbeteren van welvaart, of het gezonder, veiliger en duurzamer maken van onze leefomgeving.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant heeft de provincie vier hoofdopgaven benoemd: werken aan de Brabantse energietransitie, werken aan een klimaatproof Brabant, werken aan de slimme netwerkstad, werken aan een concurrerende, duurzame economie. Hieraan ten grondslag ligt één basisopgave; de provincie streeft naar een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.
De vier hoofdopgaven hebben een grote ruimtelijke impact. Noord-Brabant is te klein als alles naast elkaar plaatsvindt. Het wordt dus passen en meten, met opgaven naast, onder, boven en met elkaar. Meerwaardecreatie en meervoudig slim ruimtegebruik is noodzaak. De opgaven moeten we daarom altijd in onderlinge samOmgevenhang bezien. Diep, rond en breed bekijken, dus.
Als doel voor 2050 heeft de provincie het volgende gesteld: Noord-Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat de provincie op alle aspecten beter presteert dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Noord-Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Voor 2030 streeft de provincie naar het volgende: Noord-Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat de provincie voor alle aspecten voldoet aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in de toekomstige situatie in de bouw van woningen in de vorm van appartementen. Verder wordt het gebied rondom het appartementencomplex op een hoogwaardige manier ingericht. Hierbij is veel groen voorzien in de inrichting van de openbare ruimte. Deze aspecten dragen bij aan een gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit.
Conclusie
Het bestemmingsplan past in de kaders die gesteld worden door de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Toetsingskader
Vooruitlopend op de definitieve Omgevingsverordening Noord-Brabant heeft de provincie
de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Naar verwachting wordt
de definitieve omgevingsverordening rond november 2020 vastgesteld. De omgevingsverordening
bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden
als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening
integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte
Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komt de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 3 maart 2020) terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Toetsing
In de navolgende alinea's is voor het plangebied geanalyseerd met welke regels uit
de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant rekening gehouden moet worden. In de
onderstaande omschrijving wordt beschreven welke aanduidingen op het plangebied van
toepassing zijn. Hierbij is met name themakaart 3 relevant voor het plangebied.
Kaart 3: Instructieregels gemeenten: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Figuur 3.1: ligging plangebied (rode omkadering) binnen de themakaart Instructieregels gemeenten: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Concentratiegebied en stedelijkgebied
Het stedelijk gebied is krachtens artikel 3.6 van de Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant bedoeld voor het bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Stedelijke ontwikkelingen
moeten waar mogelijk plaats vinden in het bestaand stedelijk gebied (concentratiegebied).
In gebieden met deze aanduiding is er ruimte voor verdere verstedelijking en dus voor
nieuwe stedelijke functies, mits daar behoefte aan is. Gemeenten zijn, binnen de grenzen
van wet- en regelgeving, vrij om in deze zone te voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Met dit bestemmingsplan krijgen de gronden met deze aanduiding een woonbestemming teneinde woningbouw mogelijk te maken. Op de behoefte aan de voorgenomen woningbouw is in paragraaf 3.2.3 ingegaan.
In de verordening is het stedelijk gebied niet gedefinieerd. Wat een stedelijke functie is volgt uit (de toepassing van) het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke functie bestaat uit de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op het voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling gezien als een stedelijke voorziening. In de huidige situatie wordt dit deel van het bestaand stedelijk gebied dus ingezet voor stedelijke functies. In de toekomstige situatie blijft dat het geval. Deze aanduiding uit de verordening verzet zich derhalve niet tegen de ontwikkelingen die op gronden met deze aanduiding voorzien zijn. Verder zijn de volgende artikelen relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of
voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
De herontwikkeling waarbij een vrijkomend schoolgebouw wordt gesloopt, voorkomt leegstand en verloedering. Door de nieuwbouw is het mogelijk om de woningen energiezuinig te realiseren. Tevens biedt de nieuwbouw mogelijkheden voor duurzame opwekking van energie. De ontwikkeling bevindt zich binnen het Stedelijk gebied (concentratiegebied). Met de 'Monitor bevolking en wonen' stuurt de provincie de regionale afspraken om tijdig knelpunten op de woningmarkt te kunnen constateren.
Conclusie
Zoals in deze paragraaf omschreven is voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden
en regelgeving van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Toetsingskader
'Breda Sterk en Veerkrachtig' is de naam van de Omgevingsvisie voor Breda. Hierin legt de gemeente uit hoe Breda de komende 20 jaar moet veranderen. Hierin is beschreven waarop de gemeente zich richt en hoe bedreigingen en uitdagingen worden aangepakt. Het doel is de stad voor te bereiden op toekomst en te zorgen voor een goede kwaliteit van leven.
Beoordeling
De stad sterker maken doet de gemeente onder meer door meer dan 25.000 woningen te bouwen; in heel Nederland moeten er in 10 jaar één miljoen extra woningen worden gebouwd. Door meer dan 25.000 woningen te bouwen neemt Breda ook een deel van die taak op zich. Dit wordt gedaan door heel Breda, in alle wijken en dorpen. Maar een groot deel wordt gebouwd in de binnenstad en CrossMark, bijvoorbeeld op het oude CSM-terrein. Het bouwen in de binnenstad en rondom het station is goed voor Breda en sluit aan bij de eisen en wensen van de landelijke overheid.
Bij het bouwen van woningen dient rekening te worden gehouden met de wensen van de mensen die op zoek zijn naar een woning. Een voorbeeld is dat mensen de woning moeten kunnen betalen. Daarom moet de helft van de nieuwe woningen sociale en middeldure woningen zijn. En het gaat er ook over dat woningen passen bij de wens om zelfstandig te blijven wonen als oudere, bij de woonwens van jongeren of om te kunnen wonen met passende zorg. Maar los van de doelgroep moeten de woningen duurzaam en energiezuinig zijn. Daarom worden meer dan 25.000 woningen gebouwd, waarvan het grootste deel binnen de bebouwde kom. In het nieuwe centrum, in de wijken en in de dorpen. Zo wordt gezorgd voor de eigen en nieuwe inwoners.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de gemeentelijke Omgevingsvisie. De ontwikkeling draagt bij aan de ambitie om de komende jaren 25.000 woningen te realiseren. De woningen worden in de bebouwde kom gerealiseerd en worden energiezuinig. De behoefte is aangetoond door toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3).
Toetsingskader
De 'Woonvisie Breda', vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten
van de Structuurvisie Breda 2030. Deze visie geeft een beeld van wonen in Breda in
de toekomst. De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier
en wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Breda wil voor iedereen een
passend en duurzaam (t)huis bieden dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit doet
de gemeente door uitvoering te geven aan drie ambities:
In de Woonvisie wordt verder vastgesteld dat er sprake is van een toegenomen belangstelling voor het centrumstedelijk wonen. Ook de vraag naar landelijk / dorps wonen nabij de stad neemt toe. De uitwerking van die woningvraag in de Bredase dorpen en wijken wordt uitgewerkt in dorps- en wijkplannen. Bewoners en professionele partners in de dorpen en wijken geven aan welke thema's voor hen spelen. De gemeente geeft daarbij de geldende beleidskaders en uitgangspunten aan. De thema's worden omgezet in activiteiten waarbij het gemeentelijk beleid als kader dient. Door alle betrokken partijen wordt in het uitvoeringsprogramma gezamenlijk bepaald door wie, hoe en wanneer de activiteiten uitgevoerd worden.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in nieuw centrumstedelijk woonmilieu, waarbij een gedifferentieerd woningaanbod wordt gecreërd. Uitgegaan wordt van een programma met:
Zoals blijkt uit de toetsing aan het Perspectief Wonen (zie 3.4.4) sluit dit aan bij de behoefte binnen Princenhage. Er wordt daarmee gebouwd naar de behoeften en wensen.
Conclusie
Voorliggend plan sluit aan bij de ambities van de gemeente, zoals geformuleerd in
de Woonvisie Breda.
Toetsingskader
Op 17 november 2016 heeft de raad de ‘Aanvulling op de woonvisie 2013’, met als subtitel
“Voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten, in een prettige
woonomgeving" vastgesteld. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken
en ontwikkelingen op de sociale huurvoorraad en middeldure huur. Ten aanzien van de
fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:
Vanuit de beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt en worden per project programmatische eisen meegegeven. Iedere locatie vraagt om maatwerk. Bij de beoordeling van bouwinitiatieven maken burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging en hanteren hierbij de volgende toetsingscriteria.
Het bouwinitiatief:
Het besluit omtrent het percentage voor sociale woningbouw wordt per locatie geborgd in de planregels van het bestemmingsplan en de bijbehorende anterieure overeenkomst. Daarnaast wordt op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde doelgroepenverordening de instandhoudingstermijn voor behoud van de woningen in het sociale segment vastgesteld op 15 jaar.
Toetsing
De bouw van de beoogde ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van de openbare
ruimte en voldoet aan de woningbehoefte binnen de gemeente Breda. Verder wordt 15%
van de woningen in de sociale huursector en 20% in de middeldure huursector gerealiseerd
en is het plan financieel uitvoerbaar. Dit percentage is anterieur afgestemd met de
ontwikkelaar van de plannen. Dit aspect wordt behandeld in hoofdstuk 6 van deze toelichting.
Conclusie
Het plan sluit aan op de 'Aanvulling op de woonvisie 2013’.
Toetsingskader
Het Perspectief wonen heeft voor zeven beleidsdoelen conclusies geformuleerd. Zo wordt er aangegeven op welke manier de ambities van de gemeente Breda zijn uitgewerkt naar woondoelen. Vanuit dit perspectie kan na gegaan worden op welke manier de gebieden een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de gestelde ambities en doelen. Er wordt dus een algemeen beeld van de ontwikkelrichting van de gebieden gepresenteerd.
Het Bestuursakkoord Lef en liefde geeft de ambities weer op het terrein van wonen. De ambities van het bestuursakkoord zijn:
De ambities vanuit het Bestuursakkoord laten zich vertalen naar concrete woondoelen. Deze doelen zijn onderdeel van reeds vastgesteld beleid vanuit strategische nota’s zoals Structuurvisie, (Aanvulling op) woonvisie en aanvullende visies zoals Duurzaamheidsvisie .
De beleidsdoelen voor wonen luiden:
Perspectief Wonen Breda geeft op hoofdlijnen de richting aan voor de verschillende gebieden in Breda. Voor Breda West is dit uitgewerkt in een Gebiedsprofiel. De informatie biedt een kompas voor de manier waarop Breda West een bijdrage kan leveren aan het bereiken van stedelijke woondoelen.
Gebiedsprofiel West
In Princenhage is een tekort aan geschikte woningen voor 75 plussers. In Princenhage woont een groot deel van de oudere huishoudens (55 plus) nu nog in eengezinswoningen. Hier is het wenselijk goede producten voor deze groep te realiseren:
Breda West heeft een goede mix in leefstijlen en van woningen. De buurten hebben een eigen identiteit. Princenhage heeft een hoog aandeel eengezins koopwoningen. Toevoegen van kleinere woningen en appartementen is een optie.
Toetsing
De bouw van de beoogde ontwikkeling zorgt voor een impuls in de woningvoorraad en de openbare ruimte van het gebied. Er wordt een divers woning programma gerealiseerd dat aansluit op de beleidsdoelen en ambities uit het Gebiedsprofiel voor Breda West.
Conclusie
Het plan sluit aan op het 'Perspectief wonen en gebiedsprofielen wonen 2019'.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de gepleegde onderzoeken. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Achtereenvolgens worden behandeld:
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Toetsing
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
In augustus 2018 is een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd ter plaatse
van het plangebied, zie Bijlage 2. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit
ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit
een belemmering kan opleveren voor het beoogde gebruik.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De verkregen resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
PFAS-onderzoek
In het onderzoeksrapport in Bijlage 3 worden de resultaten van het PFAS-onderzoek beoordeeld met betrekking tot het tijdelijk handelingskader ten aanzien van hergebruik van PFAS-houdende grond.
Wet bodembescherming
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat zowel in de grond als in het grondwater
de rapportagegrenzen voor PFOS, PFOA en/of een enkele overige PFAS worden overschreden.
In het kader van de Wet bodembescherming is de Brabantse Nota bodembeheer PFAS van 28 oktober 2020 vastgesteld door het college en is leidend. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten kleiner zijn dan de betreffende maximale toepassingswaarden zoals gesteld in het geactualiseerde Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie van 29 november 2019. In Breda is de Brabantse Nota bodembeheer PFAS van 28 oktober 2020 vastgesteld door het college. Deze zijn nu leidend.
Besluit bodemkwaliteit
Voor PFAS geldt dat bij indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit dat zowel
de bovengrond als de ondergrond voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’.
Echter gelden er vanuit het Besluit bodemkwaliteit geen beperkingen om ter plaats
van het plangebied woningbouw te realiseren.
Conclusie
De verkregen resultaten uit het onderzoek vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en functiewijziging naar wonen.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend
is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is
de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve
dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en
gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen
passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te
noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van
mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Toetsing
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Daartoe is voor de bestemmingsplanwijziging voor het plangebied het proces van de watertoets doorlopen. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven per onderwerp. Hierna worden de adviezen uit de watertoets toegelicht.
Planbeschrijving
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit circa 11.900 m² verharding. In de toekomstige situatie neemt het aantal vierkante meters verharding af met circa 5.000 m². Door de afname in verharding is het niet nodig om compenserende maatregelen te nemen binnen het plangebied. De grens van 2.000 m² voor ver- of nieuwbouw die als eis wordt gehanteerd door het waterschap wordt niet overschreden. Dit betekent dat enkel het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda van toepassing is. De gemeente Breda hanteert echter een beleid waarbij de ontwikkelende partij op eigen terrein kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze moet verwerken. Als werknorm hanteert de gemeente 70 m3 per ha verhard oppervlak en 780 m3 per ha aan toename verhard oppervlak (of 600 m3 per ha bij een duurzame invulling). Dit staat gelijk aan het lokaal verwerken van 7 a 78 mm neerslag. Om de bergingscapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem.
Aangezien de bestaande verharding volledig afwatert op de riolering en er geen sprake is van een toename van de afwaterende verharding, bedraagt de benodigde compensatie 6.900 x 0,007 = 48,3 m³.
Keur
Bij de Keur hoort een kaart voor beschermde gebieden. In een beschermd gebied kunnen hogere eisen gelden om verdroging te voorkomen. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van dergelijke gebieden. De singels van Breda zijn beschermd vanuit de Keur, maar deze liggen op circa 700 meter afstand van de locatie.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding wordt beschouwd
als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht
PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd
en verwerkt te worden.
Vuilwaterafvoer
Het vuilwater afkomstig van de ontwikkeling wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd
en aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel in de Tuinzigtlaan.
In het plangebied worden 236 nieuwe woningen gerealiseerd. Uitgaande van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners (bron: Leidraad Riolering) en een gemiddelde vuilwaterproductie van 120 liter per persoon per dag, dient er vanuit het plangebied dagelijks 70,8 m³ vuilwater te worden afgevoerd naar het rioolstelsel. De verdere uitwerking hiervan wordt in samenspraak met de gemeente Breda uitgevoerd.
Hemelwaterafvoer
Regenwater zal geborgen en geinfiltreerd moeten worden op eigen terrein. Dit kan gerealiseerd
worden door het creëren van extra berging. Een dergelijke voorziening dient te voldoen
aan de volgende eisen:
Binnen het plangebied dient een bergingscapaciteit te zijn van minimaal 48,3 m3 om aan de berginseis van de gemeente Breda te voldoen. De nieuwbouw krijgt een centrale daktuin. Het hemelwater van het gebouw wordt primair gebufferd in de daktuin, zodat het water beschikbaar is voor het groen in de daktuin. Middels een overloop van de daktuin kan het water secundair worden afgevoerd en geborgen in de wadi’s.
Ontwatering planlocatie en verdiept bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Zo hanteert de gemeente Breda voor bijvoorbeeld woningen met een kruipruimte een minimaal benodigde ontwateringsdiepte van +0,70 m ten opzichte van de maatgevende hoogste grondwaterstand. Bij de realisatie van de kelder dient hier rekening mee te worden gehouden. Binnen het plangebied wordt de grondwaterstand sinds oktober 2019 gemonitord middels twee peilbuizen. De resultaten van deze monitoring zijn opgenomen in onderstaande figuren. Aan de hand van de resultaten van de grondwatermonitoring worden de constructieve voorwaarden voor de halfverdiepte kelder bepaald.
Conclusie
Met het doorlopen van de watertoets is het aspect water voldoende onderzocht. Om te borgen dat de waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden alvorens de locatie in gebruik wordt genomen voor wonen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.
Toetsingskader
In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, blauwe cirkel is locatie plangebied (bron https://erfgoed.breda.nl/)
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda heeft het plangebied een (middel)hoge archeologische verwachting (zie figuur 4.1). Bodemingrepen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld én een planoppervlakte behelzen van 100 m2 of meer dan is archeologisch onderzoek benodigd. Dit is geborgd in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' in het geldend bestemmingsplan.
Gelet op het te bebebouwen oppervlakte is nader onderzoek benodigd voorafgaand aan de bodemingrepen. Antea Group heeft hiervoor een Programma van Eisen opgesteld. Dit onderzoek is geheel opgenomen in Bijlage 4. Hierin zijn de randvoorwaarden voor het uitvoeren van het inventariserende veldonderzoek door middel van proefsleuven op het buitenterrein opgenomen (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2: locaties proefsleuven
De bescherming van de archeologische (verwachtings)waarde is in dit plan geborgd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', overeenkomstig het geldend bestemmingsplan.
Figuur 4.3: Uitsnede cultuurhistorische beleidsadvieskaart, blauwe cirkel is locatie plangebied (bron https://erfgoed.breda.nl/)
De Tuinzigtlaan heeft op basis van de Cultuurhistorische inventarisatiekaart: infrastructuur' een bijzondere waarde van 'een akkerweg, kerkweg'. De ligging en invulling van deze weg wordt met de herontwikkeling niet aangetast.
Algemeen
De cultuurhistorische waarde van het huidige gebouw is hoog (blauw). Daarmee is behoud in principe het uitgangspunt. Vanwege de aard van het gebouw lijkt een transformatie tot een passende functie in het huidige plan op dit moment niet haalbaar. De ruimtelijke structuur van de typerende voorbouw met de twee vooruitspringende delen aan de Tuinzigtlaan is niet geschikt voor de huisvesting van een op de locatie levensvatbaar programma zoals wonen. Voor een functionele invulling met kantoren/ werkplekken, cultureel- en of maatschappelijke voorzieningen, geldt dat de mogelijkheden voor inpassing in de bestaande bouw weliswaar groter lijken. Echter, de economische haalbaarheid van een dergelijk programma lijkt dusdanig beperkt dat de kans op leegstand hier aanzienlijk en zelfs aannemelijk is.
Relatie met gemeentelijk woonbeleid
Uitgangspunt voor het plangebied is een herontwikkeling naar wonen. In verband met de bestuurlijke agenda (Lef & Liefde) is de ambitie om binnen Breda méér woningen te realiseren met daarbij een conformatie aan doelgroepenverordening.
In 2018 is onderzoek gedaan naar de transformatie van het bestaande volume tot woongebouw. Conclusie was dat hiermee het gewenste gebruiksoppervlak (GBO) niet efficiënt haalbaar was. Eén van de modellen had een GBO van circa 13.500 m2. In het huidige plan met 236 appartementen, waarin aansluiting is gezocht bij het gemeentelijk woningbouwbeleid wordt ongeveer 17.000 m2 GBO gerealiseerd. Dit is binnen de bestaande bebouwing niet te realiseren. De ruimtes en structuur van het bestaande gebouw lenen zich hier niet voor. Dit gaat onder meer om de tweelaagse aula en de “hotelkamer-structuur” welke zelfs deels op kolommen boven maaiveld staat. Indien deze volumes getransformeerd zouden worden leidt dit tot een meer dan significante afname van ontwikkelvolume en wordt niet voldaan aan de bestuurlijke afspraken.
Relatie met de geluidbelasting op het pand
De westgevel van het gebouw is geluidbelast. Hier zijn maatregelen nodig om de gewenste woonfunctie mogelijk te maken. Deze leiden tot een aantasting van de architectonische kwaliteit van het bestaande gebouw. In de nieuwbouw is dit in het ontwerp te verwerken.
Relatie met parkeren
In combinatie met het gewenste woonprogramma, is voldoende parkeergelegenheid niet te realiseren indien behoud van het gebouw als uitgangspunt wordt gehanteerd. Daarbij geldt dat de vastgestelde stedenbouwkundige uitgangspunten uitgaan van parkeren onder het gebouw.
Energie en duurzaamheid
Het bestaande gebouw is thermisch slecht en verouderd. Er zijn ingrijpende maatregelen nodig om woonfuncties te kunnen integreren, die de architectonische kenmerken aantasten.
Gezien voorgaande acht de gemeente sloop/nieuwbouw voorstelbaar.
Het buitenterrein van de locatie is onbepaald (grijs) op het gebied van cultuurhistorie.
Zoals te zien is in figuur 4.3 zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de voorliggende Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. De enkele bomen in het plangebied vallen namelijk niet onder de bescherming van houtopstanden in het kader van de Wnb. Een toetsing is daarom niet aan de orde.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Gebiedsbescherming
Natura-2000 gebieden
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Natuurnetwerk Brabant
Het Natuurnetwerk Brabant is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. Dit is onderdeel van de actieve soortbescherming uit de Wet natuurbescherming; bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit realiseren is in de Wnb art. 1.12, lid 2 vastgelegd dat de provincies zorgen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, voor de provincie Noord-Brabant is dit het Natuurnetwerk Brabant.
De natuurgebieden die behoren tot het NNB en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNB. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De Provincie Noord-Brabant hanteert een externe werking. Dit houdt in dat ook voor ontwikkelingen buiten NNB-gebied rekening gehouden dient te worden met mogelijke effecten op (aangrenzend) NNB-gebied. Ontwikkelingen die buiten NNB gebieden plaatsvinden, kunnen negatief effect hebben op waarden van dergelijke gebieden, bijvoorbeeld vanwege geluid, licht of betreding. Voor verspreiding van stoffen in de lucht (waaronder stikstofdepositie) wordt geen externe werking gehanteerd.
Groenblauwe mantel
De Provincie Noord-Brabant kent daarnaast de Groenblauwe mantel. Dit vormt het gebied tussen NNB-gebied (ook wel groenblauw kerngebied genoemd) en het omliggende agrarische en stedelijk gebied. De groenblauwe mantel heeft als doel om de natuurgebieden te versterken en verbinden.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group in december 2019 een natuurtoets opgesteld voor het plangebied (zie Bijlage 5). De resultaten hiervan worden onderstaand omschreven.
Soortbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied) van de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soortgroepen heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 4.1 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming
Naar aanleiding van de uitgevoerde natuurtoets is een nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). In het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis waargenomen. De ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis zijn enkel foeragerend waargenomen. Op twee plekken zijn in het gebouw paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis geconstateerd. De bebouwing betreft daarmee een verblijfslocatie voor vleermuizen en aantasting van de aanwezige verblijfplaatsen is in overtreding met de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Wet natuurbescherming). Om deze reden wordt een activiteitenplan opgesteld en een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. In dat kader zijn reeds mitigerende maatregelen genomen door het plaatsen van acht tijdelijke vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied (Ettensebaan 15). In de te realiseren nieuwbouw dient tevens rekening te worden gehouden met het realiseren van acht permanente inbouwkasten.
Gebiedsbescherming
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied, NNB-gebied of Groenblauwe mantel aanwezig. Van directe aantasting van beschermde gebieden is dan ook geen sprake. Van indirecte aantasting van NNB-gebied is ook geen sprake. Deze gebieden komen niet voor binnen de invloedssfeer van het plangebied, (significant) negatieve effecten zijn hierdoor uitgesloten.
Indirecte aantasting voor Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Ulvenhoutse Bos) is niet op voorhand uitgesloten als gevolg van een stikstofemissie veroorzaakt door het planvoornemen. Dit effect dient te worden getoetst middels een stikstofberekening (AERIUS). Indien negatieve effecten aan de orde zijn, dienen noodzakelijke vervolgstappen te worden genomen.
Tabel 4.2 Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming
Stikstofonderzoek
Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd om de impact van het plan op het Ulvenhoutse Bos te bepalen. Dit onderzoek is te vindein in (Bijlage 7). Het onderzoek heeft uitgewezen dat voor, zowel de aanleg- als gebruiksfase, er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten gevonden zijn op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling en het uitvoeren van de werkzaamheden.
Conclusie
Soortenbescherming
Op basis van de natuurtoets en het aanvullend onderzoek wordt momenteel ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming
Het uitgevoerde stikstofonderzoek heeft aangetoon dat er geen effecten zijn op het Natura-2000 gebied Ulvenhoutse Bos.
Vanuit het aspect ecologie zijn - met inachtneming van bovenstaande - geen belemmeringen,
die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
Toetsingskader
De parkeernormen van gemeente Breda gelden als uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Gemeente Breda heeft hiervoor de “Nota Parkeernormen Breda 2021”, vastgesteld op 10 juni 2021
Goed parkeer- en stallingsbeleid is van essentieel belang voor onder andere het functioneren van de binnenstad en de bereikbaarheid en leefbaarheid van woon- en werkgebieden. Parkeer-en stallingsbeleid kan leiden tot versterking van de stedelijke vitaliteit en zorgen voor een optimale benutting van de infrastructuur. Bereikbaarheid, economische ontwikkelingsmogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit spelen binnen dit krachtenveld een belangrijke rol.
Toetsing
De initiatiefnemer heeft in het kader van de ontwikkeling een onderzoek laten doen naar het aspect verkeer en parkeren. Het onderliggende onderzoek is opgenomen als Bijlage 8.
Parkeren
Benodigd
Op basis van de Nota Parkeernormen Breda 2021 en de aanwezigheidspercentages bedraagt de parkeerbehoefte op het drukste moment 202 parkeerplaatsen, waarvan 57 voor bezoekers en 145 voor bewoners.
Capaciteit
De parkeerbak biedt ruimte voor 180 parkeerplaatsen en langs de Tuinzigtlaan zijn 4 parkeerplaatsen aanwezig die mogen worden toebedeeld aan het plan. Reden is dat deze in de huidige situatie worden gebruikt door de zittende (onderwijs)functie. Immers: de parkeernorm voor deze onderwijsinstelling bedraagt 3,8 parkeerplaatsen voor 100 leerlingen. Volgens de norm betekent dit bij 1.300 leerlingen een parkeerbehoefte van 49,4 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein zijn 45 parkeerplaatsen aanwezig. Het restant van 4 parkeerplaatsen wordt opgevangen door de langsparkeervakken aan de Tuinzigtlaan. Deze 4 parkeervakken mogen worden toegerekend aan het plan, waarmee binnen het plan 184 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Dit zijn 18 parkeerplaatsen minder dan benodigd. Dit wordt als volgt opgevangen:
In de fietsparkeerkelder is ruimte om 6 extra autoparkeerplaatsen te realiseren (zie paragraaf 6.3 van Bijlage 8). Hiermee wordt dit tekort gedeeltelijk opgevangen. De capaciteit komt daarmee op 190 parkeerplaatsen.
Het resterende tekort van 12 parkeerplaatsen wordt opgevangen door de inzet van deelauto's. Met de inzet van deelauto's kan maximaal 20% van de parkeerbehoefte van 202 parkeerplaatsen worden gereduceerd, dus een reductie van maximaal 40 privé auto's is daarin mogelijk. De ontwikkeling is geschikt voor de inzet van deelauto's. De inzet van 3 deelauto's betekent dat 12 parkeerplaatsen gereduceerd worden (reductie van 5 privéauto's per deelauto, maar komt 1 deelauto voor in de plaats). In onderstaande tabel is e.e.a. uiteen gezet.
Tabel 4.3: parkeerbehoefte bouwplan
Verkeer
Huidig
Binnen het plangebied is momenteel De Rooi Pannen gevestigd. De Rooi Pannen is een MBO-instelling. De verkeersgeneratie is berekend op basis van het aantal leerlingen. Uit een leerlingenoverzicht van 2018 blijkt dat De Rooi Pannen circa 1.300 leerlingen heeft.
Tabel 4.4: verkeersgeneratie De Rooi Pannen
Toekomst
Om de toekomstige verkeersgeneratie van de ontwikkeling te bepalen is uitgegaan van de verkeersgeneratie van de appartementen. Met behulp van CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” (2018) is het aantal motorvoertuigbewegingen per woning bepaald. Afhankelijk van de grootte van de woning is de verkeersgeneratie voor deze locatie 3,2 tot 6,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etm) per woning. Als gemiddelde is 5,5 mvt/etm gebruikt.
Tabel 4.5: toekomstige verkeersgeneratie woningbouwontwikkeling
Verschil
De ontwikkeling aan de Tuinzigtlaan leidt tot een verandering in de verkeersgeneratie. Het aantal motorvoertuigbeweging per etmaal neemt toe met 1.118 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Tabel 4.6: toename in verkeersgeneratie
Op de Tuinzigtlaan is de prognose dat in 2030 circa 9.000 mvt/etm gaan rijden inclusief het verkeer als gevolg van de ontwikkeling Tuinzigtlaan. De Tuinzigtlaan is een 50 km/h weg met een theoretische capaciteit van circa 12.000 mvt/etm. Daarmee blijft de toekomstige verkeersgeneratie ruim onder de maximale capaciteit van de Tuinzigtlaan en is de verwachting dat de doorstroming niet in het gedrang komt.
Voor een uitgebreide onderbouwing van het parkeervraagstuk en de verkeersgeneratie wordt verwezen naar Bijlage 8.
Conclusie
Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling. In de regels bij onderhavig plan is geborgd dat moet worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid (of een actualisatie daarvan).
Toetsingskader
Conform de Wet geluidhinder (verder Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van geluidgevoelige bebouwing die binnen de zone van een bron is gelegen of een nieuwe weg met bijbehorende zone wordt aangelegd. Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk worden gemaakt of de geluidsinvloed van de omliggende wegen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wgh. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie Bijlage 9. De nieuw te realiseren woningen liggen binnen de zone van de volgende wegen:
Tuinzigtlaan
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Tuinzigtlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt op de noord-, zuid- en westgevel. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en overschrijdt daarmee niet de maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB.
Ettensebaan
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Ettensebaan ten hoogste 49 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt aan de noordgevel overschreden. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt in het gehele plangebied niet overschreden.
Als gevolg van de overige wegen vindt geen overschrijding van de Wet geluidhinder plaats.
Maatregelen
In artikel 110a en volgende wordt aangegeven onder welke voorwaarden hogere grenswaarden kunnen worden verleend. Er kan uitsluitend een hogere grenswaarde worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg, onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Indien blijkt dat geluidbeperkende maatregelen onvoldoende soelaas bieden, kan het bevoegd gezag – onder voorwaarden – hogere waarden vaststellen voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen.
Om de geluidbelasting vanwege een weg te beperken, kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:
Bronmaatregelen
Mogelijke bronmaatregelen zijn:
Het gebouw is ten opzichte van de eerdere locatie enkele meters naar achteren verschoven. Hierdoor is de geluidbelasting gedaald van ten hoogste 57 dB naar 56 dB als gevolg van het wegverkeer op de Tuinzigtlaan.
De westelijke en deels de noordelijke en zuidelijke gevel ondervinden een geluidbelasting van het wegverkeer op de Tuinzigtlaan die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Dit gedeelte van de Tuinzigtlaan is voorzien van een normaal asfalt (DAB). Geluidarm asfalt slijt sneller bij wringend verkeer (optrekken en remmen), hierdoor zal het sneller vervangen moeten worden. Gezien het vele wringende verkeer als gevolge van de zijweggetjes naar de Tuinzigtlaan en aangezien het plangebied gelegen is vlakbij de kruising met de Ettensebaan is het toepassen van geluidarm asfalt niet rendabel. Het toepassen van geluidarm asfalt zal de geluidbelasting ook niet verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde.
De kosten voor het toepassen van stiller wegdek (dunne deklaag type B) zal de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Tuinzigtlaan afnemen. De geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de westzijde zal hiermee dalen naar ten hoogste 53 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde nog steeds met 5 dB overschreden. Het toepassen van deze maatregel vergt een investering van circa € 409.500,--. Hierbij is alleen uitgegaan van de kosten voor het vervangen van het wegdek (€ 60,75 per m2 ). Omdat de berekeningen zijn uitgevoerd voor een sectorhoek van 2 graden dient bij een bronmaatregelen de Tuinzigtlaan vanaf de Haagweg tot aan de Magnoliastraat, over een lengte van 630 meter te worden voorzien van een geluidreducerend wegdek. Voor de breedte is uitgegaan van 10 meter. Hierbij is geen rekening gehouden met onderhoud van de weg.
Bij het toepassen van stil asfalt zouden er geen aanvullende maatregelen meer benodigd zijn om te voldoen aan het geluidbeleid.
De meerkosten voor het creëren van de benodigde gevelgeluidwering vraagt in de situatie zonder het treffen van een bronmaatregel een investering van circa € 35.500. Dit betreft circa 9 % van de kosten die moeten worden gemaakt voor het treffen van de bronmaatregel.
Daarnaast betreft het hier een ontwikkellocatie binnen de bebouwde kom waarbij er geen (hoofd)infrastructuur wordt aangepast. Het plan wordt rechtstreeks ontsloten op de bestaande infrastructuur. Het toepassen van extra maatregelen aan het wegdek op deze weg kan daarom niet worden geïntegreerd in voorziene wegwerkzaamheden die nodig zijn voor de planlocatie. Dit maakt het toepassen van extra geluidreducerende verharding (wegwerkzaamheden en wegafsluiting exclusief voor de planlocatie) relatief duur en niet gewenst. Het vervangen van het wegdek door een stillere soort voor enkel dit project stuit daarom op bezwaren van in ieder geval financiële aard, gezien de schaal van het project.
Gezien de beperkte omvang van het plan en het feit dat er sprake is van één (voor de planlocatie relevante) hoofdweg binnen de bebouwde kom van Breda is het weren van (vracht)verkeer en/of het verlagen van de rijsnelheid geen gewenste geluidbeperkende maatregel.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen – eventueel in aanvulling op toepassing van geluidreducerende wegdekverhardingen – zijn mogelijk in de vorm van geluidschermen en/of –wallen.
Schermen
Onderzocht is wat het effect is van het plaatsen van een 2 meter hoog scherm ten opzichte van lokaal maaiveld en 3,3 meter hoog ten opzichte van de Tuinzigtlaan op de grens van het perceel. Uit de resultaten blijkt dat hiermee voor de woningen op de begane grond een geluidluwe gevel en buitenruimte gecreëerd kan worden. Hierbij is uitgegaan van een niet geheel gesloten scherm maar een scherm in zigzagpatroon om het open karakter van de voordeuren te behouden. In figuur 4.4 is hiervan een bovenaanzicht opgenomen.
Voor de hogere verdiepingen is het realiseren van een scherm niet wenselijk. Gezien de korte afstand tussen de weg en het gebouw moet het scherm ook een aanzienlijke hoogte hebben om voor alle verdiepingen effectief te zijn. Daarnaast is sprake van een binnenstedelijke omgeving, waardoor plaatsing van schermen ook op bezwaren van stedenbouwkundige aard stuiten.
Maatregelen aan de ontvanger
Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen die opgelegd zijn vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Hierbij dient de geluidisolatie ten minste 20 dB te bedragen.
Op de hoogst belastte positie moet de gevel een geluidisolatie hebben van ten minste 24 dB. Een dergelijke geluidwering is met relatief beperkte extra maatregelen te behalen. In figuur 4.4 zijn de locaties van de maatregelen opgenomen.
Geluidluwe gevel
In het geluidbeleid van de gemeente Breda is opgenomen dat alle woningen een geluidluwe gevel moeten hebben indien de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden. De geluidbelasting op de woningen op de hoger gelegen verdiepingen aan de westzijde ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van de Tuinzigtlaan die meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde ligt. Een groot deel van deze woningen heeft geen geluidluwe gevel. Hier zal door middel van een bouwkundige voorziening een geluidluwe gevel gecreëerd moeten worden. Dit kan door bijvoorbeeld het realiseren van een loggia, of het plaatsen van een gevelscherm.
Balkonschermen
Voor de woningen aan de noord- en zuidzijde van het gebouw die een geluidbelasting van meer dan 48 dB ondervinden is door middel van het plaatsen van een scherm langs de balkon een geluidluwe gevel en buitenruimte gecreëerd. De woningen aan de noord- en zuidzijde die uitzicht hebben op de Tuinzigtlaan kunnen door middel van een scherm langs de zijkant van het balkon en een klein deel van de lange zijde een geluidluwe gevel krijgen. Voor de woningen die oostelijker gelegen zijn hoeft alleen een scherm langs de zijkant van het balkon gerealiseerd te worden om een geluidluwe zijde te kunnen creëren. Voor deze balkonschermen is ervan uitgegaan dat deze over de hele hoogte van het gebouw worden gerealiseerd. In figuur 4.4 zijn de locaties van deze woningen blauw omlijnd.
Voor de woningen op de 5e en 6e verdieping die aan de Tuinzigtlaan zijn gelegen kan ook worden volstaan met een gesloten balustrade van respectievelijk 1,35 en 1,3 meter hoog. Hiermee wordt een geluidluwe gevel gecreëerd en een geluidluwe buitenruimte. Hierbij mogen de balkons niet direct boven elkaar gesitueerd worden. In figuur 4.4 zijn de locaties van deze woningen groen omlijnd.
Deze balkonschermen zijn in Geomilieu V2020.2 gemodelleerd als schermen. Hierbij is voor de 5e verdieping een scherm met een hoogte van 17,65 meter gehanteerd. Dit komt overeen met een balustrade van 1,35 meter op de 5e verdieping. Voor de 6e verdieping is een schermhoogte van 20,6 meter gehanteerd. Dit komt overeen met een balustrade van 1,3 meter op de 6e verdieping. Voor de woning op de zuidoosthoek van het gebouw, dat een geluidbelasting van 49 dB ervaart als gevolg van de Ettsensebaan kan een dergelijk balkonscherm ook worden toegepast. Hierbij is uitgegaan van een gesloten balustrade van tenminste 1 meter hoog. Dit is gemodelleerd als een scherm met een hoogte van 26,3 meter hoogte.
In tabel 4.7 zijn de rekenresultaten als gevolg van het toepassen van de balustrades weergegeven. In bijlage 4 van Bijlage 9 zijn de rekenresultaten opgenomen. Voor de woningen aan de westzijde is dit de geluidbelasting (met en zonder maatregel) als gevolg van de Tuinzigtlaan. Voor de woning aan de noordzijde is dit de geluidbelasting (met en zonder maatregel) als gevolg van de Ettensebaan.
Tabel 4.7: rekenresultaten toepassen gesloten balustrades
Loggia's
Voor de woningen die geen geluidwerende gevel hebben is de mogelijkheid onderzocht tot het toepassen van loggia’s. Hierbij is onderzocht hoe ervoor gezorgd kan worden dat er op de gevel achter de loggia wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en waarbij op de loggia zelf buitenluchtcondities heersen. Om te zorgen dat de woningen een geluidluwe zijde hebben, kan gebruik worden gemaakt van loggia’s. Dit kan worden toegepast bij de woningen op de 1e t/m de 7e verdieping. Voor de loggia’s is ervan uitgegaan dat deze worden gerealiseerd als inpandige loggia’s. Deze zullen dus niet buiten het gebouw uitsteken.
Conform de publicatie “Balkons en serre-achtige constructies in de Wet geluidhinder” d.d. 15 februari 2016 kunnen in (bijvoorbeeld) gesloten loggia’s buitenluchtcondities worden gecreëerd. Hiervoor geldt de volgende richtlijn: “De loggia is een sterk geventileerde ruimte die voorzien is van een niet afsluitbare ventilatieopening met een capaciteit van ten minste 3,0 dm3/s per m2 ”. De loggia moet een minimaal oppervlak hebben van 4 m2 . Om te kunnen voldoen met een ventilatierooster worden geselecteerd met een minimaal debiet van 12 dm3 /s. Hierbij moet een minimale geluidreductie behaald worden van 8 dB om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Door het toepassen van een akoestisch ventilatierooster of een akoestisch gelijkwaardige oplossing kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de woningen in de loggia.
In bijlage 6 van het akoestisch rapport (Bijlage 9) is de berekening voor het toepassen van de loggia gegeven. Hierbij is uitgegaan van een lengte van 2,7 meter en een hoogte van 2,2 meter. Uitgegaan wordt van een loggia met te openen delen waardoor de bewoners zelf kunnen kiezen of ze de ramen open zetten of dicht laten. In dichte situatie wordt hiermee voldaan aan de geluidluwe gevel.
Figuur 4.4: locatie maatregelen (blauw: balkonscherm / groen: gesloten balustrade / paars: schermen)
Cumulatie
Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen is gelegen, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Het bevoegd gezag dient een oordeel te vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelasting kan het advies uit het Reken- en meetvoorschrift als leidraad worden gehanteerd. Hierin is opgenomen dat voor een eerste indruk van de aanvaardbaarheid van de geluidsituatie, de gecumuleerde geluidbelasting kan worden vergeleken met de voor die bronsoort van toepassing zijnde normering. De grenswaarden conform de Wgh zijn op het gecumuleerde geluidniveau echter formeel niet van toepassing.
De voorkeursgrenswaarde wordt door het wegverkeer op de Tuinzigtlaan en de Ettensebaan overschreden. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarden door beide wegen vindt niet plaats op dezelfde woning, hiermee hoeft formeel de gecumuleerde geluidbelasting niet beschouwd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze wel in beeld gebracht. De gecumuleerde geluidbelasting voor de appartementen waarvoor een hogere waarde dient te worden aangevraagd bedraagt ten hoogste 63 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor nieuw te realiseren woningen geldt dat de maximaal toelaatbare hogere waarde 63 dB bedraagt. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt dus zonder aftrek ex artikel 110g Wgh niet meer dan de maximale grenswaarde.
Het nieuwe woongebouw vervangt het bestaande leegstaande gebouw van RooiPannen. Gezien de locatie, midden in de bebouwde kom op relatief korte afstand van een drukke weg (Ettensebaan >10.000 mvt/etmaal) en op korte afstand van de Tuinzigtlaan (>9.000 mvt/etmaal) is een dergelijke geluidbelasting niet onaanvaardbaar. Tevens is een groot deel van de woningen gelegen aan de door het gebouw gecreëerde binnentuin. De woningen die gelegen zijn aan de binnentuin hebben een geluidbelasting die lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Dit geldt tevens voor de woningen op de lager gelegen verdiepingen naar mate de afstand tot de Tuinzigtlaan groter wordt.
Hogere waarden
Beleid gemeente Breda
Op basis van het “Ontheffingenbeleid geluidhinder, wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai” van de gemeente Breda, is er sprake van een situatie waarin een hogere waarde kan worden vastgesteld, aangezien bronmaatregelen niet mogelijk en/of doelmatig zijn en de bestaande bebouwing wordt vervangen door volledige nieuwbouw op nagenoeg dezelfde locatie.
In het gemeentelijk geluidbeleid is de voorwaarde gesteld dat in het geval de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden, er bij het geluidgevoelige object minimaal één geluidluwe gevel aanwezig moet zijn (uitvoeringseis). De geluidbelasting op de westgevel overschrijdt de voorkeursgrenswaarde met ten hoogste 8 dB. Alle woningen die gesitueerd zijn aan de Tuinzigtlaan hebben een geluidbelasting ten gevolge van de Tuinzigtlaan van meer dan 53 dB (voorkeursgrenswaarde +5 dB). Hiervan beschikken de woningen die geen zicht hebben op de binnentuin niet over een geluidluwe gevel. Om aan het gemeentelijk geluidbeleid te kunnen voldoen, dient op deze woningen sprake te zijn van een geluidluwe gevel. Als maatregel dient tenminste één gevel van deze woningen als geluidluwe gevel te worden uitgevoerd en als zodanig te worden opgenomen in het bestemmingsplan. De geluidluwe gevel kan worden gecreëerd d.m.v. het plaatsen van een loggia, gevelschermen of een andere geluidafschermende constructie.
Uit het onderzoek is gebleken dat het toepassen van stil asfalt vanuit financieel aspect niet haalbaar is. Het toepassen van schermen is alleen haalbaar voor de begane grond. Hier kan door middel van schermen op de perceelgrens de geluidbelasting worden verlaagd tot de voorkeursgrenswaarde. Hiermee wordt voor de begane grond voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid.
Voor de woningen op de hogere verdiepingen moet door middel van een loggia een geluidluwe gevel en buitenruimte worden gecreëerd. Uit het onderzoek is gebleken dat door het toepassen van een akoestisch ventilatierooster hieraan voldaan kan worden.
Vast te stellen hogere waarden
Maatregelen om de geluidbelasting ter plaats van het plangebied terug te brengen zijn niet mogelijk en/of doelmatig. Het bevoegd gezag kan daarom onder de voorwaarde dat een geluidluwe gevel wordt gecreëerd hogere waarden vaststellen voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Gelet op de in deze paragraaf beschreven maatregelen is een dergelijke aanvraag gerechtvaardigd. In tabel 4.7 zijn het aantal aan te vragen hogere waarden weergegeven.
Tabel 4.7: aan te vragen hogere waarden
Geluidwering aan de gevel
Voor alle woningen waarvoor het bevoegd gezag een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. De wettelijke grondslag hiervoor is terug te vinden in het Bouwbesluit.
Conclusie
Het aspect geluid vomt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wanneer maatregelen worden getroffen zoals deze omschreven zijn in het akoestisch onderzoek. Dit wordt geborgd in de regels bij onderhavig plan.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:
Tabel 4.8 richtafstanden bedrijven en milieuzonering
Toetsing
Het plangebied is, gezien de aanwezige functiemenging, gelegen op een locatie met gebiedstype 'gemengd gebied'. Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.
Figuur 4.5: bouwplan geprojecteerd op de huidige verbeelding van het bestemmingsplan
Onderstaand wordt ingegaan op de impact van de omliggende functies rondom het plangebied.
Crematorium
Uit figuur 4.5 is af te leiden dat de bebouwing van het crematorium op ruim 50 meter
vanaf het appartementencomplex is gelegen. Hierbij wordt opgemerkt dat normaliter
de indicatieve hinderafstand vanaf de rand van de bestemming moet worden gemeten.
Echter, de enige hinderafstand die tot het plangebied reikt, is het aspect geur (50
m) en is gebaseerd op de schoorsteen behorende bij de verbrandingsoven. Nu de verbrandingsoven
alleen kan worden gerealiseerd in een gebouw (dus binnen een bouwvlak) is de hindercontour
gerekend vanaf de dichtstbij gelegen bouwvlak. De overige indicatieve hinderafstanden
van een crematorium bedragen maximaal 10 m (categorie 2). De aanwezigheid van het
crematorium legt geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling.
Princentuin Ten zuiden van het plangebied is het Princentuin college gelegen. De zone langs de beoogde ontwikkeling wordt gebruikt als een fietsenstalling. Deze zone fungeert niet als een schoolplein. Deze functie heeft een indicatieve hindercontour van 10 m. Het bouwvlak van de nieuwbouw wordt geprojecteerd op meer dan 10 m van de zuidelijke perceelgrens. Daarmee wordt voldaan aan de indicatieve hinderafstand en wordt de onderwijsinstelling niet onevenredig in haar (toekomstige) bedrijfsvoering gehinderd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
Het wettelijke kader voor het aspect externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden
ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking
op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de
kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten
verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als grenswaarde fungeert)
mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten
geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers
valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke
ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven
in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de
fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders
bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving
komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen, ook wel het invloedsgebied
genoemd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In de relevante wetgeving is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording
van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging
met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door
het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende
situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen
opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van enkele transportroutes voor
gevaarlijke stoffen. Op ongeveer 190 m van het plangebied bevindt zich de Ettensebaan,
op ruim een kilometer van het plangebied bevindt zich Basisnetroute Breda-Rotterdam
en op ongeveer 2 km bevindt zich de basisnetroute A16.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Ettensebaan
De Ettensebaan bevindt zich op circa 190 m van het plangebied. De weg wordt gebruikt
voor de bevoorrading van één LPG tankstation. Dit tankstation heeft een doorzet van
500 m3, wat conform de handleiding risicoanalyse transport neerkomt, op circa 35 bevoorradingen
per jaar. Dit betekent dat het plangebied maximaal 70 x per jaar gepasseerd zal worden
door een LPG tankwagen.
In de handleiding risicoanalyse transport zijn vuistregels opgenomen om vast te stellen, wanneer er sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde van 10% van de oriëntatiewaarde (tabel 4.9). Bij 70 transportbewegingen, ligt deze grens op 30 m van de weg op 300 personen per hectare, of 200 personen per hectare op 10 m van de weg. Lettend op de omgevingskenmerken (veel groen, een begraafplaats en weinig hoogbouw) zullen op basis van de kengetallen, zoals opgenomen in de handreiking verantwoording groepsrisico, deze dichtheden niet gehaald worden en kan er gelet op artikel 8 van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Tabel 4.9 Drempelwaarden overschrijding van 10% van het groepsrisico Bron: Handleiding risicoanalyse transport (HART) 2017
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 en spoorlijn Breda-Rotterdam
De A16 en spoorlijn Breda-Rotterdam bevinden zich op meer dan een kilometer afstand
van het plangebied. Het plangebied bevindt zich daarmee uitsluitend in het toxisch
invloedsgebied van deze risicobronnen. Het plaatsgebonden risico van deze risicobronnen
reikt niet tot het plangebied. Omdat het plangebied op meer dan 200 m van de risicobronnen
is gelegen, hoeft het groepsrisico gelet op artikel 8 van het Bevt niet verantwoord
te worden.
Verantwoording groepsrisico
Voor het onderhavig besluit moet het groepsrisico van de Ettensebaan worden verantwoord. Voor deze risicobron is alleen het BLEVE scenario relevant. Volledigheidshalve wordt in deze verantwoording ook het toxisch scenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 en de spoorlijn Breda-Rotterdam meegenomen.
BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion)
Er zijn twee soorten BLEVES die op kunnen treden. Een koude BLEVE en een warme BLEVE.
Een koude BLEVE wordt veroorzaakt door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een
botsing. Hierdoor scheurt de ketel open. LPG komt vrij en ontsteekt direct. Een warme
BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de ketel doet oplopen.
Vanuit de regelgeving geldt in Nederland dat voor vervoer van gevaarlijke stoffen
over de weg niet enkel rekening gehouden wordt met een instantaan effect, dus een
koude BLEVE. De effecten van een koude BLEVE reiken tot circa 200 m van de risicobron.
Bij een BLEVE geldt dat er een vuurbal en een drukgolf ontstaat, met hittestraling,
overdruk, scherfwerking en secundaire branden tot gevolg.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een 'koude' BLEVE scenario
Omdat het incident geen vooraankondiging kent, is het incident niet te bestrijden.
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen
binnen de 80 meter slachtoffer worden. Buiten deze 80 meter zone is de overlevingskans
afhankelijk van de afstand tot de risicobron, de hoogte van de druk op het gebouw,
de oriëntatie van het gebouw en de gebruikte bouwmaterialen.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen lek raakt en toxische stoffen
ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die
over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal
letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij het toxische scenario's zit
er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen.
Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel.
De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk
van de weersgesteldheid op dat moment.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen
in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er
enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen.
Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel.
Snel reageren, naar binnen vluchten, ramen en deuren sluiten en het afschakelen van
mechanische ventilatie is bij dit scenario dus van belang.
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stof, hoeveelheid vrijgekomen stof en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Vooroverlegreactie Brandweer
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de brandweer. De brandweer heeft per mail d.d. 21 mei 2021 aangegeven dat het plangebied voldoet aan de standaardcriteria van het standaardadvies (zie Bijlage 15). Met betrekking tot de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater dient nog aandacht te worden besteed bij de nadere bouwtechnische uitwerking en bij de keuzes waar objecten geplaatst gaan worden. Dit heeft aandacht bij de verdere uitwerking, maar is niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan. Vanuit het standaardadvies is voor onderhavig bestemmingsplan wel relevant dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn voor voertuigen van hulpdiensten. Bijvoorbeeld door te voorzien in ontsluitingswegen die voldoende breed zijn en rekening houden met geldende draaicirkels. Het plangebied ligt direct aan de Tuinzigtlaan en is daarmee binnen twee minuten bereikbaar vanaf een gebiedsontsluitingsweg zoals in het standaardadvies is vermeld.
Conclusie
Het plaatsgebonden risico legt geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling.
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Ettensebaan is een beperkte verantwoording
van het groepsrisico van toepassing. In deze paragraaf zijn elementen ter verantwoording
van het groepsrisico aangedragen. De ontwikkeling van het plangebied wordt met inachtneming
van hetgeen in deze paragraaf is beschreven verantwoord geacht.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of dioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
Toetsing
Het uitgangspunt voor onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 236 wooneenheden. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Figuur 4.6: NSL-monitoring nabij plangebied
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Onderstaand zijn de voornaamste uitgangspunten op het gebied van duurzaamheid opgenomen, die in de planvorming worden toegepast. Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling worden voldaan. Verder worden conform nieuwe wetgeving de woningen gasloos gebouwd.
In het plan worden zonnepanelen toegepast voor de opwekking van duurzame energie. Daarnaast wordt in de verdere planuitwerking bekeken in hoeverre groene daken gerealiseerd worden en op welke wijze groen geintergreerd wordt in het ontwerp van het binnenterrein. Tenslotte is de materialisatie van de woningen duurzaam, vanwege de toepassing van bijvoorbeeld kunststof kozijnen.
Toetsingskader
De beoordelingsmethodiek van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is vastgelegd in de Nederlandse norm NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. De norm NEN 8100 verwijst voor de statistische windgegevens naar de NPR 6097 Toepassing van de statistiek van de uurgemiddelde windsnelheden voor Nederland.
Toetsing
Er is een onderzoek naar windhinder uitgevoerd (Bijlage 10). Met behulp van door het KNMI ontwikkelde software, behorende bij de NPR 6097, is de windstatistiek op de planlocatie op een hoogte van 60 m bepaald. Een tabel met de frequentie van voorkomen van de windsnelheid per windrichting (in stappen van 30°) is weergegeven in figuur 4.7. De bijbehorende windroos is getoond in figuur 4.8. Hieruit valt af te lezen dat op de locatie van het plan zuidwestenwind de dominante windrichting is. Bij deze windrichting treden het vaakst hoge windsnelheden op. De zuidwesten wind is hiermee voor een groot deel bepalend voor het windklimaat.
Figuur 4.7: statistiek op de locatie volgens de NPR6097
Figuur 4.8: windroos op de locatie volgens de NPR6097
Aangezien de zuidwestelijke wind het meest voorkomt, is met name de bebouwingssituatie ten zuidwesten van het plan van belang. Ten zuidwesten van het plan bevindt zich een vrij uitgebreide begraafplaats, zonder noemenswaardige bebouwing (maximaal één bouwlaag). De maximale hoogte van het plan is circa 29 meter en deze steekt dus significant uit boven de omgeving en “vangt” wind af. Volgens de regels van het beslismodel uit de NEN8100 moet het gebouw dan ook als onbeschut worden gezien. Wel kan opgemerkt worden dat het gebouw windtechnisch gezien een relatief goede opbouw heeft. De bebouwing aan de westzijde is wat lager (7 bouwlagen) dan die aan de noordoostzijde (9 bouwlagen). Hierdoor wordt de overheersende, zuidwestenwind wat omhoog geleid en schermt het lagere bouwdeel het hogere bouwdeel af. Wel is de bebouwing ook aan de westzijde nog altijd significant hoger dan de omringende bebouwing.
Ten noorden van het plan is een bestaand bouwblok aanwezig, dat aan de zijde van het bouwplan eveneens 7 bouwlagen telt. Dit bok schermt aan de ene kant de wind vanuit noordelijke richtingen af. Aan de andere kant zal de westen wind tussen de twee bouwblokken door trekken, waardoor in de tussen straat het windklimaat wat ongunstiger is. Door de oriëntatie en afstand tot de overige omringende bebouwing is er verder geen overmatige hinder bij deze gebouwen ten gevolge van het bouwplan te verwachten.
Door omstroming van het plan zullen met name bij de noordwesthoek lokaal hogere windsnelheden te verwachten zijn. Op dit punt is het te verwachten windklimaat mogelijk matig voor doorlopen, en daarmee slecht voor slenteren. Wat gunstig is, is dat er door de huidige plannen van de terreininrichting geen voetgangers dicht bij deze hoek van het gebouw komen, en dat er groen van voldoende omvang bij de hoek van het gebouw is gepland (zie figuur 4.9).
Figuur 4.9: terreininrichting ter plaatse van de meest kritische noordwesthoek
Doordat de gesloten bebouwing aan de westzijde het tweede hoogbouwdeel afschermt, is het windklimaat in het binnenterrein, in de oostelijke doorgang, en ten noorden en ten oosten van het plan op veel plaatsen goed voor slenteren. In het gebied zijn er dan ook voldoende plekken die als verblijfsgebied ingericht kunnen worden.
Conclusie
Er wordt geen overmatige windhinder verwacht ter plaatse van de omringende bebouwing ten gevolge van het plan. Er zijn geen beperkingen voor onderhavig bestemmingsplan vanuit dit aspect.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Toetsing
Er liggen geen relevante kabels en leidingen in en nabij het plangebied. In het vigerende bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen. Deze aanduiding legt beperkingen op de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten opzichte van het NAP (Normaal Amsterdams Peil). De bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 46 meter +NAP. Het maaiveld van het plangebied ligt op circa 3 meter +NAP. De bouwhoogte van de beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de 46 meter +NAP. Ook worden in dit bestemmingsplan geen gebouwen en andere bouwwerken mogelijk gemaakt die hoger zijn dan 46 meter +NAP. Op basis hiervan is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' niet opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.
Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een medling te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.
Beoordeling
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:
Met het bestemmingsplan 'Princenhage Tuinzigtlaan 12' worden maximaal 236 woningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn beoordeeld in het kader van onderhavig bestemmingsplan (Bijlage 11). Geen van de aspecten hebben significant negatieve milieugevolgen tot gevolg, waarmee geen formele m.e.r. procedure doorlopen hoeft te worden.
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan 'Princenhage, Tuinzigtlaan 12', die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure
Op de kaart Niet gesprongen explosieven (NGE) van de gemeente Breda staan de locaties met verhoogde kans op aanwezigheid van NGE uit de Tweede Wereldoorlog, bijvoorbeeld vliegtuigbommen of munitie. Als er werkzaamheden in de grond worden uitgevoerd op een verdachte locatie, dient nader onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek moet uitgevoerd worden door een bedrijf dat gespecialiseerd is in het opsporen van explosieven. Als explosieven daadwerkelijk aangetroffen worden dan moeten deze door de explosievenopruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD) geruimd worden.
Beoordeling
Het plangebied bevindt zich op de Kaart Niet Gesprongen Explosieven binnen de bebouwde kom. Voor dergelijke gebieden is geen NGE-onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect NGE staat de planontwikkeling niet in de weg.
Gezien de hoogte van de nieuwbouw en de nabijgelegen gebouwen is een bezonningsstudie uitgevoerd met als doel de veranderende bezonningssituatie ter plaatse van het appartementencomplex inzichtelijk te maken. Concreet gaat het om de impact op de gebouwen Easy Street en Haag 5 (Bijlage 12 en Bijlage 13). Onderstaand zijn de resultaten en conclusies van de studie opgenomen.
Er is in Nederland geen vastgestelde wet- en regelgeving voor bezonning. Om met name bij hoogbouw toch een goede kwaliteit van de leefomgeving te borgen, is in de Hoogbouwvisie Breda een norm voor bezonning opgenomen. Over het algemeen wordt in Nederland de TNO- norm als maatstaf gehanteerd. Zo ook wordt deze norm in Breda als maatstaf gehanteerd. De TNO norm is bedoeld om te toetsen of er voldoende daglicht valt ter plaatse van de ramen en gaat uit van ten minste twee mogelijke bezonningsuren. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs aansluitend te zijn en geldt per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). Dit wordt gemeten in het midden van de vensterbank binnenkant raam. Deze norm wordt toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht.
Voor het Easy Street-gebouw is een bezonningsstudie (Bijlage 12) uitgevoerd waarbij het effect van een mogelijk verminderde zoninval op twee gevels is onderzocht. Het betreft de zuidelijke gevel en de oostelijke gevel. In de bezonningsstudie is de nieuwe situatie vergeleken ten opzichte de huidige situatie van de bestaande bebouwing van het schoolgebouw. NB: in het vigerende bestemmingsplan is de juridische mogelijkheid om een gebouw van 10 meter hoog op 15 meter afstand van het Easy Street gebouw te bouwen waardoor de huidige schaduwval juridisch gezien hoger zou mogen zijn.
Uit de resultaten van de bezonningsstudie blijkt dat voor beide gevels slechts in
zeer beperkte mate sprake is van extra schaduwval ten opzichte van de huidige situatie
van de bestaande bebouwing van het schoolgebouw. In geen van de gevallen wordt de
TNO norm overschreden. Waar er sprake is van schaduwval, dan is dit voornamelijk in
de wintermaanden en gedurende een beperkt gedeelte van de ochtend. Daarbij wordt opgemerkt
dat de winterperiode niet maatgevend is bij bezonning, maar het voor- en najaar (21
maart en 21 september). In alle overige perioden en tijdstippen vindt geen extra schaduwval
plaats ten opzichte van de huidige situatie.
Voor het appartementencomplex Haag5 ten zuidoosten van het plangebied is eveneens een bezonningsstudie uitgevoerd (Bijlage 13). Hieruit blijkt dat op de maatgevende datums (21 maart en 23 september) pas vanaf 18:00 uur enige schaduwwerking optreedt voor de onderste twee bouwlagen van het Haag5-complex. Later op de avond hebben ook de hogere bouwlagen schaduwwerking. In de maanden daartussen (april t/m augustus) vindt – als gevolg van de hogere stand van de zon – pas later op de avond enige schaduwwerking plaats. Zo is dat in april en mei pas na 19:00 uur en in juni pas na 20:00 uur. Ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij ook in de avonduren reeds schaduwwerking optreedt, is de toename van schaduwwerking beperkt. Ook voor dit gebouw wordt ruimschoots aan de TNO-norm voldaan.
Er is geen sprake van een onevenredige afname van het aantal bezonningsuren c.q. de woonkwaliteit van de omgeving.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien vanmaten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De hoofdbestemming in dit plan is de enkelbestemming Wonen. Deze bestemming bevat de regels voor de bouw van de appartementen. De regels zijn opgesteld op basis van de basisregels van de gemeente Breda. Tevens zijn binnen deze bestemming groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming wonen worden uitsluitend gestapelde woningen mogelijk gemaakt en zijn de percentages sociale huur en middeldure huur vastgelegd conform de doelgroepen verordening.
In de specifieke gebruiksregels is het strijdig gebruik opgenomen voor dit plan. Onder strijdig gebruik is in ieder geval opgenomen dat kamerverhuur niet is toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen.
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 6.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 6.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Er is een anterieure overeenkomst tussen gemeente Breda en initiatiefnemer gesloten. Een exploitatieplan is niet nodig. Voor de planontwikkeling en -uitvoering heeft de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Voor de gemeente is het plan derhalve financieel haalbaar.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook de informele afstemming met de omgeving en het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.2). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.3).
De initiatiefnemers van het plan hebben in 2019 en 2020 gesprekken gevoerd met de gemeente, de omgeving, de direct omwonenden en een aantal nabijgelegen organisaties over de ontwikkeling. Mede op basis van die gesprekken zijn de plannen meerdere malen aangepast. De ingezette participatieactiviteiten hebben ertoe geleid dat:
Dit is vastgelegd in een verslag van de omgevingsdialoog welke bij het plan is gevoegd (Bijlage 14).
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
Van de provincie, de brandweer en het waterschap is een reactie ontvangen. De provincie heeft op 17 mei 2021 aangegeven zich in hun reactie te beperken tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. De provincie heeft aangegeven geen aanleiding te hebben tot het maken van opmerkingen.
De brandweer heeft per mail d.d. 21 mei 2021 aangegeven dat het plangebied voldoet aan de standaardcriteria van het standaardadvies (zie Bijlage 15). Met betrekking tot de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater dient nog aandacht te worden besteed bij de nadere bouwtechnische uitwerking en bij de keuzes waar objecten geplaatst gaan worden. Dit heeft aandacht bij de verdere uitwerking, maar is niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan. Vanuit het standaardadvies is voor onderhavig bestemmingsplan wel relevant dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn voor voertuigen van hulpdiensten. Bijvoorbeeld door te voorzien in ontsluitingswegen die voldoende breed zijn en rekening houden met geldende draaicirkels. Het plangebied ligt direct aan de Tuinzigtlaan en is daarmee binnen twee minuten bereikbaar vanaf een gebiedsontsluitingsweg zoals in het standaardadvies is vermeld.
Het waterschap heeft bij brief d.d. 22 juni 2021 een positief wateradvies afgegeven. Een aandachtspunt vormde het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak. In paragraaf 4.3 is het toetsingskader voor water beschreven. In de paragraaf waarin de Keur van het waterschap beschreven is, is in de opsomming uitgegaan van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m2. Deze 2.000 m2 is per 1 april 2021 gewijzigd in 500 m2. Dit is aangepast in de toelichting. Vervolgens is bij de toetsing aangegeven dat het verhard oppervlak afneemt. Op verzoek van het waterschap is dit gewijzigd in 'afwaterend verhard oppervlak'. Omdat het hemelwater via de riolering afgevoerd wordt, zijn de regels voor het afvoeren van hemelwater van het waterschap echter niet van toepassing.
Tenslotte vraagt het waterschap aandacht voor klimaatadaptief bouwen en inrichten. Dit wordt meegenomen bij de verdere planuitwerking.
Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Beeldkwaliteitsplan
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
PFAS-onderzoek
Archeologisch PVE
Natuurtoets
Nader onderzoek ecologie
Stikstofonderzoek
Mobiliteitsonderzoek
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Onderzoek windhinder
Vormvrije m.e.r. notitie
Bezonning Easystreet
Bezonning Haag5
Participatieverslag
Standaardadvies 2021