Plan: | Hoogspanningsstation Halsteren |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0748.BP0271-0201 |
Het regionale energienet in West-Brabant raakt vol. Het netwerk bereikt het maximum van de transportcapaciteit. Hierdoor kunnen geen nieuwe, duurzame initiatieven worden aangesloten op het netwerk. Op basis van productieprognoses blijkt dat in de regio West-Brabant onvoldoende aansluitmogelijkheden zijn om de doelstellingen van de Regionale Energie Strategie (RES) te kunnen halen. De RES West-Brabant voorziet in een extra behoefte aan duurzame opwekking van circa 320 MW in het gebied Bergen op Zoom/Halsteren. Voor veel zonneparken en wind op land is aansluiting nodig op het 150 kV-net van TenneT en op het middenspanningsniveau van Enexis. De nabijgelegen 150 kV-stations Bergen op Zoom, Dinteloord, Roosendaal en Woensdrecht kunnen deze nieuwe, duurzame ontwikkelingen niet of slechts in (zeer) beperkte mate aan. Daarnaast is het bestaande 150 kV-onderstation in Bergen op Zoom volledig bezet en kan dit station fysiek niet verder worden uitgebreid. De regionale netbeheerder Enexis heeft om die reden gevraagd naar extra netwerkcapaciteit.
Daarom wordt een nieuw 380/150/20 kV-station gebouwd in Halsteren. Dit station is onderdeel van het TenneT- project Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom. Onderdeel van dit project zijn de realisatie van een hoogspanningsstation in Halsteren en een hoogspanningsstation in Zierikzee, de aanleg van een ondergrondse hoogspanningskabel tussen Halsteren en Schouwen-Duiveland en een inlussing van hoogspanningsstation Halsteren op de bestaande 380 kV-lijn Rilland-Geertruidenberg. Hoogspanningsstations zijn knooppunten in de elektriciteitsvoorziening. Ze sluiten hoogspanningsverbindingen op elkaar aan en transformeren de spanning naar een ander niveau.
Het beoogde plan is in strijd met het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord 1e herziening'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor de realisatie van een 380/150/20 kV-hoogspanningsstation in Halsteren, inclusief landschappelijke inpassing, deel van de nieuwe kabelverbinding naar Schouwen-Duiveland en bovengrondse aansluiting (die inlussing genoemd wordt) op de bestaande 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Geertruidenberg en Rilland.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Halsteren, in de gemeente Bergen op Zoom, ten oosten van het Schelde-Rijnkanaal en heeft een oppervlakte van circa 13 hectare. Ten noorden van het plangebied ligt een bosstrook. De Noorder Kreekweg loopt door het plangebied. De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie agrarisch in gebruik. Op de volgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied
Figuur 1.2 Ligging plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord 1e herziening' vastgesteld op 28 mei 2020 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom. Een uitsnede van het bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.3. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Noord'
In het vigerend plan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Openheid/Agrarisch met waarden - Natuur en landschap', 'Natuur', 'Verkeer', 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie'. Daarnaast zijn de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - waardevolle verharde weg', 'natuurwaarden', 'vrijwaringszone - dijk' en 'vrijwaringszone - radar 15 - Herwijnen' opgenomen.
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, glastuinbouwbedrijf, schapen- en geitenhouderijen. De gronden zijn bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' voor behoud, herstel en versterking van natuurelementen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik, doeleinden van openbaar nut, erfbeplanting, ondergeschikte detailhandel in streekgebonden en/of agrarisch zelf geproduceerde producten, tuinen bij (burger)woningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, paden, water, groen en de daarbij behorende bouwwerken.
De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch bedrijf en agrarisch grondgebruik, de uitoefening van een grondgebonden agrarische bedrijf, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven, de realisatie van een landschappelijk inrichtingsplan, behoud en herstel van de landschappelijke openheid en doorzichten, water en waterhuishoudkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik, doeleinden van openbaar nut, erfbeplanting, ondergeschikte detailhandel in streekgebonden en/of agrarisch zelf geproduceerde producten en tuinen bij (burger)woningen.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels, behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen, het als zodanig in stand houden van de niet-beboste gedeelten, water en waterhuishoudkundige doeleinden voor het eigen perceel, extensief recreatief medegebruik, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, paden, water, groen en de daarbij behorende bouwwerken.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, waarbij het aantal rijstroken niet mag worden vermeerderd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - waardevolle verharde weg' en 'specifieke vorm van verkeer - waardevolle onverharde weg', bescherming en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het wegprofiel en laanbeplanting, water en waterhuishoudkundige doeleinden en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken, verkeer te water, beheer en onderhoud van de watergang, beeldende kunstwerken, vijvers en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterstaatkundige doeleinden, in het bijzonder de bescherming, het keren van water door dijken en kaden en het in stand houden en het onderhoud van die kaden en dijken, voorzieningen ten behoeve van de waterkering, dijksloten en kunstwerken en andere waterstaatswerken. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' strekt de bestemming mede tot instandhouding van het dijklichaam als landschappelijk element, alsmede als waterkering voor zover deze niet samenvalt met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', alsmede het behoud van landschappelijke waarden in de vorm van handhaving van de aanwezige vegetatie en houtopstanden.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarde.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar 15 Herwijnen' geldt teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen een bouwverbod voor bouwwerken met een hogere tiphoogte dan 90 meter boven NAP.
De ontwikkeling van een nieuw hoogspanningsstation en inlussing is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord 1e herziening' niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting hierop. In de toelichting worden achtereenvolgens behandeld: de beschrijving van het plan (hoofdstuk 2), het beleidskader waaraan het plan wordt getoetst (hoofdstuk 3), de sectorale aspecten (hoofdstuk 4), een juridische planbeschrijving (hoofdstuk 5) en ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
Het plangebied betreft een aantal agrarische percelen in het buitengebied van Halsteren, in de gemeente Bergen op Zoom, ten oosten van het Schelde-Rijnkanaal. De gronden in de directe omgeving hebben een agrarisch gebruik. De noordwestzijde wordt begrensd door een bos. Door het plangebied loopt de Noorder Kreekweg. In de omgeving van het plangebied ligt de bestaande bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Geertruidenberg en Rilland. In figuur 2.1 is een impressie van de huidige situatie weergegeven. In figuur 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Daarop is de bestaande 380 kV-hoogspanningsverbinding met een rode lijn aangeduid.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Noorder Kreekweg
Figuur 2.2 Luchtfoto situatie plangebied
Om te voorzien in extra capaciteit in het elektriciteitsnetwerk wordt een nieuw 380/150/20 kV-station gerealiseerd. Hiervoor is een uitgebreid voortraject doorlopen dat is beschreven in het 'Projectboek Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom'. Dit projectboek is als Bijlage 1 bijgevoegd. In deze paragraaf wordt een korte beschrijving van het voortraject gegeven.
De RES West-Brabant voorziet in een extra behoefte aan duurzame opwekking van circa 320 MW in het gebied Bergen op Zoom/Halsteren. Voor veel zonneparken en wind op land is aansluiting nodig op het 150 kV-net en op het middenspanningsniveau. De nabijgelegen 150 kV-stations kunnen deze nieuwe ontwikkelingen niet aan. Daarom diende Enexis in februari 2020 een aanvraag in voor extra netwerkcapaciteit in de omgeving van Bergen op Zoom. De aanvraag van Enexis voor netversterking in West-Brabant liep gelijktijdig met een haalbaarheidsstudie van Arcadis naar het versterken van het elektriciteitsnetwerk op Schouwen-Duiveland. De resultaten van de haalbaarheidsstudie en de aanvullende aanvraag van Enexis in 2020 leidden bij de initiatiefnemers tot de volgende oplossingsrichting: een 150/20 kV-station op Schouwen-Duiveland en een nieuw 380/150 kV-station bij Bergen op Zoom, aangevuld met een 20 kV-gedeelte van Enexis om te voorzien in de regionale netwerkcapaciteit. Er werd aansluiting gezocht bij de bestaande 380 kV-verbinding Rilland-Geertruidenberg, die door de Auvergnepolder loopt. Deze oplossingsrichting wordt door TenneT, Stedin en Enexis beschouwd als toekomstbestendig en robuust en maakt toekomstige groei van duurzame initiatieven in Zeeland en West-Brabant mogelijk (in vergelijking met de andere onderzochte alternatieven). De oplossingsrichting leidt daarnaast tot de laagste totale kosten voor de samenleving.
In 2020 hebben de initiatiefnemers afstemming gezocht met de betrokken gemeenten en aangegeven dat zij een omgevingsdialoog wilden opstarten. Het college van gemeente Bergen op Zoom heeft hiermee op 22 oktober 2022 ingestemd. De participatie van omwonenden heeft geleid tot een overzicht van mogelijke locaties voor de hoogspanningsstations op Schouwen-Duiveland en bij Bergen op Zoom. Op figuur 2.3 is de tijdlijn schematisch weergegeven.
Figuur 2.3 Schematische tijdlijn
Voor de locatie van de hoogspanningsstations en het kabeltracé tussen Bergen op Zoom en Schouwen-Duiveland waren verschillende mogelijkheden en alternatieven mogelijk. Aan de hand van de uitgevoerde haalbaarheidsstudie van Arcadis, het participatieproces en het traceringsprincipe van TenneT is de bandbreedte aan mogelijke alternatieven in kaart gebracht. In het Projectboek Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom is uitgebreid te lezen hoe gekomen is tot de locatiekeuze en het kabeltracé.
Uit de haalbaarheidsstudie van Arcadis in 2019/2020 zijn voor het hoogspanningsstation in de omgeving van Bergen op Zoom zes potentiële deelgebieden naar voren gekomen. Deze deelgebieden zijn weergeven in figuur 2.5. De locaties 2, 4 en 6 werden als meest gunstig aangemerkt. Deelgebied 1 (Ster van Lepelstraat) is vanwege onder andere de hoge bebouwingsdichtheid ongunstig: er dienen woningen/bedrijven gesloopt te worden, de inlussing is technisch zeer lastig te realiseren en de kabellengte naar Schouwen-Duiveland bedraagt meer dan 30 km en is daarmee te lang. In deelgebied 3 ligt een archeologisch monument en zijn cultuurhistorische waarden aanwezig. Deelgebied 5 werd kansarm geacht vanwege beperkte ruimte, inklemming tussen Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 gebied, een primaire waterkering, een inrichting waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen en windturbines binnen 250 meter.
Figuur 2.4: Deelgebieden
Participatie locatie hoogspanningsstation
Belanghebbenden zijn vanaf de start bij het afwegingsproces voor de locatie bij Halsteren betrokken. Begin april 2021 is begonnen met een participatieproces om kansrijke locaties voor het nieuwe hoogspanningsstation in de gemeente Bergen op Zoom te zoeken. Met de haalbaarheidsstudie van Arcadis uit 2019 als uitgangspunt zijn gesprekken aangegaan met bewoners en belanghebbenden uit de omgeving in zogenaamde werkateliers. Omwonenden, belangenorganisaties en grondeigenaren zijn uitgenodigd om in overleg te treden over de locatiealternatieven voor de stations en tussenliggende kabeltraces. Met de deelnemers is in werkateliers gewerkt aan het locatiekeuzeproces.
Het participatieproces heeft grotendeels plaatsgevonden in periodes waarin maatregelen golden om coronabesmettingen zo laag mogelijk te houden. Om toch zo veel mogelijk mensen te bereiken zijn verschillende middelen ingezet, zoals informatiebrieven, een digitale kaart, een reactieformulier, een online atlas, één-op-één-gesprekken, een inloopbijeenkomst en uitnodigingen voor online werkateliers. Er hebben drie online werkateliers met ieder 40 tot 50 deelnemers plaatsgevonden.
Het omgevingsproces tijdens de analyse van de locatiealternatieven heeft geleid tot inzicht in de zorgen en wensen van de omgeving en informatie over het gebied. Onder 'de omgeving' worden in dit geval met name (direct) omwonenden verstaan, maar ook andere stakeholders en gebruikers in het gebied. Te denken valt aan (lokale) overheden, waterschappen, Staatsbosbeheer en andere natuurbeheerders en lokale verenigingen.
Deelnemers aan het omgevingsproces hebben voornamelijk zorgen geuit, waarbij duidelijk sprake was van verdeeldheid. Deze verdeeldheid zit voornamelijk in de discussie of het hoogspanningsstation in de dunbevolkte polders ten noorden van de Eendrachtweg moet worden geplaatst, met een grotere afstand tot woonbebouwing maar met zorgen over aantasting van het polderlandschap óf moet het station vlakbij de industrie van de Theodorushaven worden geplaatst, met een kleinere afstand tot woonbebouwing, met zorgen over aantasting van de cultuurhistorische waarden, maar met behoud van het polderlandschap.
Naast deze verdeeldheid zijn algemene zorgen uitgesproken over geluid, elektromagnetische velden en het proces rondom de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation. Ook sprak de omgeving haar ongerustheid uit over een vermoeden dat de realisatie van een hoogspanningsstation de opmaat zou zijn naar meer ontwikkelingen, met verlies van het landschap als gevolg. Hierbij is enig wantrouwen richting de onafhankelijkheid van de initiatiefnemer en het bevoegd gezag in haar keuzeproces uitgesproken. Tijdens de werkateliers heeft TenneT aangegeven de locaties van de hoogspanningsstations en het kabeltracé te optimaliseren na een keuze voor een voorkeursalternatief door het bevoegd gezag.
Alle ontvangen input tijdens de werkateliers en bijeenkomsten, via de online projectatlas, het reactieformulier en per mail, brief of telefonisch, is verwerkt in een register. Het register is - met geanonimiseerde reacties - aangeleverd bij het bevoegd gezag, ter overweging in het besluitvormingsproces.
Vanuit de participatiegesprekken zijn drie nieuwe varianten (V1, aan de Glymesweg, V2 aan de Noorder Kreekweg en V3 aan de Zuider Kreekweg) door de omgeving aangedragen.
Aanvullende omgevignsdialoog met noordelijke buurtschappen
Op verzoek van de gemeenteraad is er – voor behandeling van de locatiekeuze in de gemeenteraad – nog een aanvullende omgevingsdialoog gevoerd met inwoners van de noordelijke buurtschappen (Kladde, Waterkant en Kijkuit). Tijdens de beeldvormende raadsvergadering op dinsdag 11 januari 2022 bleek dat verschillende inwoners van met name buurtschap Kladde zich niet gehoord voelden over de locatiealternatieven voor het nieuwe hoogspanningsstation. In twee aanvullende sessies hebben zij alsnog hun zorgen kunnen uiten en meningen over locatie-alternatieven kunnen geven.
Tijdens het participatieproces zijn de locatie-alternatieven uit de haalbaarheidsstudie van Arcadis en de ingebrachte locatie-alternatieven door ingenieursbureau Witteveen+Bos nader onderzocht. Er is onderzocht of een hoogspanningsstation op die locatie technisch haalbaar én vergunbaar is. In totaal zijn negen locaties onder de loep genomen. Deze zoeklocaties zijn weergegeven op figuur 2.5.
Figuur 2.5: Zoeklocaties
TenneT hanteert traceringsuitgangspunten om te komen tot kansrijke locaties:
Deze traceringsuitgangspunten zijn vastgesteld op basis van geldende wet- en regelgeving (4, 5, 6), aanvullend beleid van TenneT (1, 2, 3) en project-specifieke (ontwerp)eisen (7, 8). Op basis van deze traceringsuitgangspunten zijn de volgende vijf zoeklocaties als haalbaar beoordeeld:
De overige locaties bleken niet kansrijk en/of vergunbaar. De onderbouwing daarvoor is terug te lezen in het Projectboek Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom. Eén van de locaties die afgevallen is, is zoeklocatie 5 (ook bekend als de SABIC locatie, zie bovenstaande figuur). Uit het onderzoek blijkt dat het geplande hoogspanningsstation niet passend is op deze locatie. SABIC is een BRZO-inrichting (Besluit risico's zware ongevallen) die valt onder het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Binnen de locatie ligt een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Vanuit wetgeving en vanuit het beleid van TenneT is de vestiging van een hoogspanningsstation dat onderdeel is van de cruciale verbinding hierdoor niet haalbaar. Ook andersom brengt de realisatie van een hoogspanningsstation op het terrein van SABIC, voor SABIC beperkingen met zich mee ten aanzien van huidige en/ of toekomstige activiteiten die daar volgens het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen TenneT en SABIC, waarvan de conclusie was dat SABIC ook andersom geen toestemming geeft voor realisatie van een hoogspanningsstation op zijn terrein. Dit besluit is daarnaast door SABIC ook per brief kenbaar gemaakt. Om het station aan te sluiten op bestaande 380 kV-lijn is daarnaast werken en ruimtebeslag in Natura 2000-gebied en NNN-gebied onvermijdelijk. Met name werken in Natura 2000-gebied is niet vergunbaar, zeker niet als er andere alternatieven voorhanden zijn.
Daarnaast zijn door de gemeenteraad tijdens het proces nog twee locaties aangedragen voor de haalbaarheidsstudie Locatie 4B en (opnieuw) de Ster van Lepelstraat (locatie BOZ-6). Alle zoeklocaties zijn weergegeven op figuur 2.6.
Locatie 4B is in de 'Haalbaarheidsstudie Locatie 4B' in opdracht van de raad onderzocht of deze locatie mogelijk te maken. Hiervoor is gekeken naar een afstandsmaat van 300 meter in plaats van 500 meter voor de afstand ten opzichte van geluidsgevoelige gebouwen. Ook met deze richtafstand vormt BOZ-4B geen kansrijke locatie vanwege de ligging in NNB gebied en de ligging binnen de 245 meter zone rondom Windpark Halsteren. De ligging in NNB-gebied maakt deze locatie zeer lastig vergunbaar, omdat er andere alternatieven voorhanden zijn. De naastgelegen windturbines kunnen de leveringszekerheid daarnaast in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de essentiële hoogspanningsinfrastructuur (deels) beschadigt.
Locatie BOZ-6 is als niet kansrijk bestempeld, omdat er meerdere geluidsgevoelige objecten binnen de VNG-richtafstand van 500 meter (voor geluid) liggen en binnen de 40 meter zone (elektromagnetische velden). Daarnaast is de afstand tussen deze locatie en het toekomstige hoogspanningsstation op Schouwen-Duiveland te groot en is er geen ruimte voor landschappelijke inpassing.
Figuur 2.6: Zoeklocaties, inclusief Ster van Lepelstraat en 4B
De overgebleven vijf kansrijke locatiealternatieven voor het hoogspanningsstation zijn in het Projectboek Netversterking Schouwen-Duiveland, Tholen en omgeving Bergen op Zoom en Haalbaarheidsstudie Locatie 4B gedegen en op hoofdlijnen uitgebreid geanalyseerd op de effecten van milieu, omgeving (wat vindt de omgeving van de locatie-alternatieven?), kosten, techniek en samenhang met de stationslocatie op Schouwen-Duiveland. De aspecten natuur, geluid, elektromagnetische velden, landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde, veiligheid, water, bodem, infrastructuur, ruimtegebruik zijn in het thema milieu aan bod gekomen. Ter ondersteuning van de besluitvorming heeft het bevoegd gezag een weging toegekend aan de verschillende beoordeelde aspecten, omdat zij bepaalde onderdelen belangrijker vinden bij het bepalen van de keuze voor de voorkeurslocatie. Hierbij is ook gekeken naar het aspect overstromingsrisico, waarbij duidelijk is geworden dat dit voor de haalbare locaties geen onderscheiden vermogen heeft. De afweging is terug te vinden in het raadsvoorstel voor de voorkeurslocatie, dat behandeld is in de raadsvergadering van donderdag 10 maart 2022.
BOZ-2 Gemaal de Pals
In het locatieonderzoek is er voor locatie BOZ-2 op vijf onderdelen een score en dus sprake van een effect. Het onderdeel landschap zorgt in de totale score voor deze locatie de grootste impact, dit wordt met name veroorzaakt door de plaatsing van de extra masten in de open Auvergnepolder. De overige onderdelen scoren minimaal. Dit is de reden dat locatie BOZ-2 uiteindelijk de beste score heeft van alle locaties. Wel is de verlegging van de Noorder Kreekweg als aandachtspunt gedefinieerd.
BOZ-1 Glymesweg
Locatie BOZ-1 heeft een effect op het open (landbouw)karakter van de zeekleipolder en op de recreatieve beleving van het gebied. De landschappelijke impact is groter dan bij andere locaties. Er zijn op deze locatie meer masten nodig dan bij BOZ-2. Daarom is niet gekozen voor deze locatie voor het voorgenomen hoogspanningsstation. Ook is er vanuit de omgeving en omwonenden minder draagvlak dan voor BOZ-2.
BOZ-3 Kijkuit
Bij locatie BOZ-3 liggen meerdere geluidsgevoelige objecten binnen de VNG-richtafstand van 500 meter. Daarnaast wordt door een hoogspanningsstation de beleving van de steilrand van de Brabantse Wal als landschappelijk, geomorfologisch en cultuurhistorisch element aangetast. De combinatie van deze factoren is de belangrijkste reden dat dat deze locatie niet als voorkeurslocatie is aangewezen.
BOZ-4 Auvergnepolder
Bij locatie BOZ-4 liggen meerdere geluidsgevoelige objecten binnen de VNG-richtafstand van 500 meter. Daarnaast wordt door een hoogspanningsstation de beleving van de open polder als landschappelijk element aangetast. Hierdoor worden de vrije zichtlijnen in de open polder aangetast, voornamelijk gezien vanuit omliggende woningen en het verkeer op de omliggende wegen. Tenslotte ligt de locatie relatief dichtbij Natura-2000 gebied Dit zijn de belangrijkste redenen dat dat deze locatie niet als voorkeurslocatie is aangewezen.
BOZ-5 Spinolaberg
Locatie BOZ-5 scoort op bijna alle onderdelen slecht. BOZ-5 ligt op circa 1 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het grenst aan de steilrand van de Brabantse Wal en ligt in de Spinolaberg, een gebied met cultuurhistorische waarden. De bouw van het hoogspanningsstation binnen deze BOZ-5 zal de aanwezige cultuurhistorische waarden van dit gebied aantasten. Daarnaast ligt de locatie binnen 800 meter van SABIC Innovative Plastics wat invloed kan hebben op de leveringszekerheid. Deze locatie is geen kansrijke locatie voor een hoogspanningsstation.
Overstromingsrisico
Het aspect overstromingsrisico was in het proces voor de locatiekeuze geen onderscheidende factor. Alle locaties liggen in een gebied met eenzelfde overstromingsrisico en zouden daarom verhoogd moeten worden aangelegd. Daarom kwam het overstromingsrisico niet aan de orde tijdens het voortraject.
Besluitvorming gemeente Bergen op Zoom
De gemeenteraad van Bergen op Zoom heeft in haar raadsvergadering van donderdag 10 maart 2022 ingestemd met het raadsvoorstel om locatie BOZ-2 aan te wijzen als voorkeurslocatie voor het te realiseren 380/150/20 kV hoogspanningsstation. Daarbij is wel een amendement aangenomen, waarin de gemeenteraad besloten heeft dat er een maximale inspanning wordt verricht om overlast in welke vorm dan ook (geluid, zicht, werkzaamheden, etc.) tot een minimum te beperken, welke meer is dan een wettelijke norm. Daarnaast wordt TenneT een inspanningsverplichting opgelegd om in het vervolgtraject zich maximaal in te spannen om:
Deze punten zijn meegenomen bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Hierbij is onderzocht wat maximaal mogelijk is binnen de andere randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Hierop wordt met name ingegaan bij de paragraaf over landschappelijk inpassing (paragraaf 2.3.2) en het aspect geluid (paragraaf 4.5). Hierover is de raad ook geïnformeerd met een brief die als Bijlage 3 is toegevoegd.
Landschappelijke inpassing
Nadat de definitieve locatie voor het hoogspanningsstation bekend was, is opnieuw gestart met een omgevingsdialoog. Met omwonenden van de voorgestelde locatie van het hoogspanningsstation aan de Noorder Kreekweg is nagedacht over de meest optimale inpassing van het station. In drie bijeenkomsten zijn ideeën, wensen en feedback opgehaald ten aanzien van de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation. De verslagen van de werksessies zijn bijgevoegd als Bijlage 4 en Bijlage 5.
Ten noordwesten van Halsteren wordt een hoogspanningsstation gerealiseerd. Vanuit hier wordt een ondergrondse 150 kV-verbinding naar het te realiseren 150/21/10 kV-hoogspanningsstation op Schouwen-Duiveland gerealiseerd.
Het hoogspanningsstation in Halsteren krijgt een oppervlakte van circa 13 hectare. Dit hoogspanningsstation wordt via een bovengrondse hoogspanningsverbinding aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, namelijk de bestaande 380 kV-verbinding (GTRLL380) tussen Geertruidenberg en Rilland die door het gebied loopt. Op figuur 2.7 en figuur 2.8 is de ligging van het toekomstige hoogspanningsstation weergegeven.
Figuur 2.7: Ligging hoogspanningsstation
Figuur 2.8: Ligging en aansluiting op bestaande 380 kV-hoogspanningsverbinding
Het hoogspanningsstation dat wordt gebouwd in het plangebied is een groot station dat bestaat uit drie delen: een 380 kV-, 150 kV- en 20 kV-gedeelte. Het station wordt in totaal circa 405 meter lang en circa 325 meter breed. Het 380 kV-gedeelte is circa 215 meter lang. Het 150 kV-gedeelte dat daarachter komt is circa 110 meter lang en tenslotte komt er een 20 kV-gedeelte van circa 80 meter lengte. Het hoogspanningsstation wordt in verband met waterveiligheid 2 meter boven het maaiveld gerealiseerd. Het station wordt via de zuid- en westzijde van het hoogspanningsstation ontsloten.
Bij het ontwerpen van het hoogspanningsstation is gekozen voor een open installatie. Hierbij wordt lucht gebruikt als isolatiemateriaal. Onderhoud aan open installaties is makkelijker uit te voeren. De transformatoren worden in een 4-zijdig gesloten bouwwerk gezet om ze geluidwerend uit te kunnen voeren. Op onderstaande afbeelding is een impressie van het ontwerp van het hoogspanningsstation weergegeven.
Figuur 2.9 Impressie van het hoogspanningsstation
380 kV-station
Het 380 kV-gedeelte van het station wordt gebouwd en beheerd door TenneT. Het voornemen is dat dit gedeelte uit drie hoofdrails en de volgende velden bestaat:
Op het 380 kV- gedeelte komt een centraal dienstengebouw te staan van circa vier meter hoogte. Daarnaast staat bij ieder veld een veldhuisje. De inkoppeling op de bestaande 380 kV-verbinding gebeurt met bovengrondse hoogspanningslijnen. De verbinding tussen Rilland en Geertruidenberg is een hoogspanningsverbinding die richting België (Zandvliet) loopt. Vanwege leveringszekerheid mogen dit soort 380 kV-verbindingen niet ondergronds worden gebracht.
150 kV-station
Het 150 kV-gedeelte van het station wordt gebouwd en beheerd door TenneT en bestaat uit twee hoofdrails, ieder bestaand uit twee secties. Daarnaast is het voornemen voor dit stationsgedeelte:
Daarnaast krijgt het stationsgedeelte een centraal dienstengebouw, mogelijk met twee sectiegebouwen. Dit worden lage gebouwen van maximaal vier meter hoog. In de toekomst wordt het station ook verbonden met de bestaande 150 kV-stations in Bergen op Zoom en Dinteloord.
20 kV-station
Het 20 kV gedeelte van het station wordt gebouwd en beheerd door Enexis. Het voornemen voor dit stationsgedeelte is:
Er is ruimte voor nog vijf transformatoren en vijf gebouwen in de toekomst. De transformatoren zetten de 150 kV-spanning om naar 20 kV en andersom. Daardoor kan spanning van het 150 kV-net verder op het lokale 20 kV- middenspanningsnet vervoerd worden.
Inlussing
De inlussing op de bestaande 380 kV-verbinding tussen Geertruidenberg en Rilland gebeurt met bovengrondse hoogspanningslijnen. 220 kV- en 380 kV-verbindingen worden vanwege de grote kans op storingen niet ondergronds aangelegd. De verbinding tussen Rilland en Geertruidenberg is een hoogspanningsverbinding die richting België (Zandvliet) loopt. Vanwege leveringszekerheid mogen dit soort 380 kV-verbindingen niet ondergronds worden gebracht.
De bestaande 380 kV-verbinding wordt onderbroken en verbonden aan het hoogspanningsstation. Om het hoogspanningsstation te realiseren is mogelijk een tijdelijke lijn noodzakelijk. Door een kleine optimalisatie worden 7 nieuwe masten geplaatst. Daarnaast wordt één bestaande mast aangepast en worden uiteindelijk twee bestaande masten verwijderd.
In verband met de leveringszekerheid, die continu moet zijn, wordt de nieuwe verbinding aangelegd terwijl de oude nog in gebruik is. Daarom is het niet mogelijk om de nieuwe masten op de oude plaats terug te laten komen. Eerst wordt de nieuwe verbinding gerealiseerd en pas daarna kunnen de daardoor overbodig geworden masten worden verwijderd. De nieuwe verbinding komt hierbij zo dicht mogelijk op de bestaande verbinding te liggen om hinder naar de omgeving zo veel mogelijk te beperken. Hier geldt echter wel een minimale veiligheidsafstand tussen de verschillende verbindingen, waar rekening mee is gehouden.
De 150 kV-verbinding heeft een lagere spanning en is geen onderdeel is van een bestaande cruciale verbinding. Deze verbindingen worden wel volledig ondergronds aangelegd.
Het hoogspanningsstation is noodzakelijk voor een betrouwbaar en toekomstbestendig elektriciteitsnet, maar heeft ook impact op het landschap en de woonomgeving. In samenspraak met de directe omgeving en professionele stakeholders (zoals overheden en natuurbeheerders) is het landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Tijdens werkateliers is input en feedback opgehaald van alle partijen. Dit landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 6. In het landschappelijk inpassingsplan zijn de belangrijke aandachtspunten die door de provincie in haar vooroverlegreactie zijn aangegeven uitgewerkt.
Het plan beschrijft maatregelen om het nieuwe hoogspanningsstation en de benodigde bovengrondse hoogspanningsverbinding zo goed mogelijk in het landschap in te passen. Daarbij is samen met de omgeving gelet op alle relevante milieuaspecten: landschap en cultuurhistorie, beleving, natuur, leefomgeving en water.
Landschap en cultuurhistorie
Ten westen van Halsteren was de ’s-Heer Boudewijnspolder gelegen. De polder verdween geheel toen in 1583 de dijken werden doorgestoken. Pas in 1692 werd opnieuw land ingedijkt. Deze polder werd De Auvergnepolder genoemd. De polder werd afgescheiden van het vasteland door de kreek 'Het Lange Water'.
In de periode van 1850 – heden is het gebied buiten de Auvergnepolder volop veranderd. De polder zelf is al die tijd in landbouwkundig gebruik geweest en de veranderingen in de polder zelf zijn daarmee beperkt. Tot op heden is het plangebied een strak ingedeelde zeekleipolder, waarop voornamelijk landbouw plaatsvindt.
Ten noorden van het plangebied is het voormalig Fort Zeeland gelegen. Fort Zeeland (1620) was onderdeel van de Linie van de Eendracht en gebouwd ter vervanging van fort De Drie Sluijskens. Dit fort lag oorspronkelijk tussen de schorren van de Eendracht. Na de aanleg van de West-Brabantse waterlinie, kregen de fortificaties vooral de rol van een reservelinie. Met de aanleg van de Auvergnepolder (1692) en de Oud Glimespolder (1688) kwam er een vaste verbinding met het vasteland. Het fort is meerdere keren aangepast (onder meer in 1747 en 1785). Het fort raakte vervallen en de laatste resten van het fort verdwenen in 1953 tijdens de watersnoodramp.
Ten oosten van het plangebied ligt het provinciaal cultuurhistorisch waardevol gebied de Brabantse Wal. In dit gebied ligt de nadruk op het behoud en de accentuering van de variatie in landschapstypen, waaronder de polders, landgoederen, kreken en vestingwerken. Hierbinnen zijn de Spinolaberg en Bremberg aangeduid als apart cultuurhistorisch gebied. De Spinolaberg en Bremberg worden gekenmerkt door gesloten en kleinschalig verkavelde structuren en het contrast met het aangrenzende open landschap van Auvergnepolder. Daarnaast ligt het gehele plangebied in het zeekleigebied, aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle regio. Onderdeel daarvan is de cultuurhistorisch waardevolle kreek 't Lange Water. De realisatie van het hoogspanningsstation leidt niet tot aantasting van de regio. Dit komt omdat het plangebied zoveel mogelijk aansluit op bestaande dijken en niet overlapt met de historische kreken. Daarmee worden de dragende structuren niet aangetast. Binnen het plangebied liggen geen beschermde aardkundige waarden. Verder is het plangebied gelegen in een gebied met een lage trefkans op archeologische waarden.
De steilrand van de Brabantse Wal vormt een abrupte overgang van de hoger gelegen zandgronden met de lager gelegen zeekleipolders. De polders zijn van oorsprong grootschalig van karakter met uitlopende vergezichten. Het beeld op de hoger gelegen zandgronden is veel kleinschaliger en bestaat uit een verwevenheid van velden, akkers, houtwallen en bebouwing. De realisatie van het hoogspanningsstation heeft geen effect op de landschappelijke belevingswaarde. Dit omdat de belevingswaarde van en vanaf landschappelijke elementen niet wordt aangetast. Zo wordt de belevingswaarde vanaf de Brabantse Wal niet aangetast omdat het hoogspanningsstation op dusdanige afstand (circa 1 kilometer) ligt dat de landschappelijke waarde op objectniveau niet wordt aangetast. Ook is het hoogspanningsstation op deze locatie niet zichtbaar vanuit Tholen doordat het zicht wordt weggenomen door de dijken rondom het Schelde-Rijnkanaal. De hoogspanningsmasten zijn wel zichtbaar boven de dijk.
Wel is mogelijk sprake van een beperkt effect op landschappelijk objectniveau door aantasting van belevingswaarde vanaf de recreatieroute door de bosstrook langs het Lange Water. Deze effecten wprden echter beperkt door aanwezige beplanting.
Landschappelijke inpassing
In figuur 2.10 is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Figuur 2.10: Landschappelijke inpassing
Ophoging station
Het hoogspanningsstation wordt 2 meter hoger in het landschap aangebracht om de leveringszekerheid bij een mogelijke dijkdoorbraak van het Schelde-Rijnkanaal te waarborgen. Om de benodigde 2 meter ophoging van het station in het landschap goed in te passen wordt een flauw grondtalud toegepast. Hiervoor wordt een gemiddelde breedte van 20 meter aangehouden waarin ook deels kabel- en leidingstroken en landschappelijke afschermende beplanting wordt opgenomen. Hiervoor is rondom het hoogspanningsstation een oppervlakte van 6,39 ha benodigd. De zuidzijde van het hoogspanningsstation ligt het meest in het zicht. Daarom wordt aan de zuidzijde een grotere strook van 30 meter aangehouden om het zicht op het station vanuit de polder te camoufleren. De strook van 30 meter aan de zuidzijde dient daarnaast om zwaar verkeer onder een grote hellingshoek toegang tot het station te geven.
Door de positionering van het station in de noordzijde van de Auvergnepolder ontstaat aan de oostzijde een driehoekige restruimte. Door de ruimtereservering van kabel- en leidingstroken zijn (een deel van) deze percelen niet geschikt voor een agrarisch functie. Deze percelen (circa 6,67 ha.) worden ingezet voor waterretentie en natuurontwikkeling langs het Lange Water.
Verlegging Noorder Kreekweg
De huidige Noorder Kreekweg ligt midden op de voorgenomen hoogspanningsstationlocatie. De Noorder Kreekweg wordt daarom voor een gedeelte (562 m) verlegd. De toekomstige weg sluit net als in de huidige situatie aan de noordzijde op de Rubeerdijk, nabij gemaal de Pals. Aan de zuidzijde sluit de weg net als in de huidige situatie aan op de bestaande Noorder Kreekweg. De toekomstige Noorder Kreekweg wordt parallel aan de het Schelde-Rijnkanaal buiten het NNN-gebied gerealiseerd. TenneT heeft aan de zuidzijde van het hoogspanningsstation een aansluiting op de verlegde Noorder Kreekweg. De ontsluitingsweg van Enexis sluit aan op de nieuwe Noorder Kreekweg aan de noordzijde van het hoogspanningsstation.
Versterken van het polderlandschap
Het hoogspanningsstation krijgt een plek in de noordelijke punt van de grootschalige zeekleipolder (Auvergnepolder). Dit gebied wordt door enkele grote elementen doorsneden en gekaderd. De realisatie van het hoogspanningsstation vormt een aanleiding om deze elementen, te weten de dijk Schelde-Rijnkanaal, de kreek het Lange Water en bosstrook parallel aan de Groene dijk, te versterken. Het hoogspanningsstation wordt door gebruik te maken van deze elementen en deze te versterken, ingepast.
Het doel is het zichtbaar houden van een open zeekleipolder, het afschermen van de installaties en hekwerken met gebiedseigen struweelbeplanting met boomvormers en het versterken van het krekenlandschap met rietmoeras. Het hoogspanningsstation Halsteren is zoveel als mogelijk in de noordelijke punt van de Auvergnepolder gesitueerd om zoveel mogelijk agrarische grond te behouden.
Bosstrook Staatsbosbeheer
Het huidige populierenbos vormt een robuuste ruimtelijke afscherming van het toekomstige hoogspanningsstation. Staatsbosbeheer is echter voornemens de bosstrook langs het Lange Water om te vormen naar dynamisch moeras en rietmoeras, zodat het gebied past bij de brede rietmoerasstroken ten zuiden van de Tholenseweg. Hierdoor vervalt de ruimtelijke noordelijke en oostelijke afscherming van het hoogspanningsstation.
Afgesproken met Staatsbosbeheer is om het oostelijk deel van de bosstrook te handhaven en te vernieuwen en op termijn om te vormen naar meer duurzamere houtsoorten. Rietmoeras langs deze rand is door schaduwwerking moeilijker te ontwikkelen is. Voor behoud van de oostelijke bomenrand is met Staatsbosbeheer afgesproken om op een andere locatie langs het Lange Water het tekort aan dynamisch moeras (rietvegetatie) te compenseren. Deze compensatie vindt plaats in de noordelijke punt van de Auvergnepolder of in een gebied ten zuiden van de Tholenseweg.
Hoogspanningsstation
De noordzijde van het hoogspanningsstation wordt landschappelijk ingepast met een brede struweelzone op een talud met gebiedseigen boomsoorten. Voor de waterberging en afwatering van het hoogspanningsstation wordt een greppel tussen de noordelijke toegangsweg en het kabeltracé van TenneT toegepast. Ten noorden van deze greppel wordt rietmoeras tot aan het Lange Water aangelegd. In de watertoets (paragraaf 4.9) is berekend dat voor het voorgenomen hoogspanningsstation 1.190 m³ watercompensatie noodzakelijk is. Deze waterretentie wordt aan de noordzijde van het hoogspanningsstation gerealiseerd, gescheiden van de natuurontwikkeling van het Lange Water.
Aan de oostzijde van het hoogspanningsstation wordt de landschappelijke inpassing aangesloten op de uitstraling van de rietmoeraszones aan het Lange Water.
De zuidzijde van het hoogspanningsstation wordt door middel van een brede zone met struweelbeplanting en enkele boomvormers in het landschap ingepast. Deze boomvormers worden niet toegepast onder de inkomende bundels met 380 KV kabels, aangezien de ruimte onder deze hoogspanningskabels vrij van objecten dient te blijven. De Noorder Kreekweg wordt aan weerszijden voorzien van een bermsloot.
De westelijke rand van het hoogspanningsstation wordt landschappelijk ingepast met een bermsloot langs de Noorder Kreekweg en een brede zone van struweelbeplanting met boomvormers. De boomvormers staan buiten de beschermingszone van de primaire waterkering Schelde-Rijnkanaal.
In het plangebied wordt vleermuisvriendelijke ledverlichting toegepast.
Voorwaardelijke verplichting
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee wordt de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing geborgd. Doel is om binnen 3 jaar na in gebruikname van het station de landschappelijke inpassing te hebben gerealiseerd. De initiatiefnemers streven er naar om dit eerder te realiseren, maar zijn hierbij wel afhankelijk de het proces van de verwerving van de gronden.
Kader
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is per 11 september 2020 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is hiermee geheel vervallen, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kan men in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven aan nationale belangen. De opgaven die voortkomen uit deze nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toetsing en conclusie
Voor dit bestemmingsplan is vooral de eerste prioriteit van belang. In de NOVI wordt aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de leefomgeving bij de inpassing van energie-infrastructuur. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
Kader
Het Besluit algemene ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Toetsing en conclusie
Eén van de nationale belangen is de elektriciteisvoorziening. Onder Titel 2.8 Elektriciteitsvoorziening zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de landelijke elektriciteitsvoorziening. Daarin is bepaald dat een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking, grootschalige elektriciteitsopwekking toelaat, voorziet in de fysieke ruimte daartoe, en geen hoogtebeperkingen voor installaties voor grootschalige elektriciteitsopwekking bevat.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuw 380/150/20 kV-hoogspanningsstation, de inlussing en landschappelijke inpassing van het station. Met deze ontwikkelingen wordt de elektriciteitsvoorziening gewaarborgd.
Op grond van de Rarro ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Woensdrecht. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in de Rarro. Er komen geen andere nationale belangen in het geding.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte.
Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.
Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation, inlussing en landschappelijke inpassing. Volgend uit jurisprudentie wordt een nieuw hoogspanningsstation niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd (uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon)). Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De ontwikkeling is in lijn met het Rijksbeleid.
In het Klimaatakkoord stelt het kabinet een centraal doel: het terugdringen van de uitstoot van broeikassen in Nederland met 49% ten opzichte van 1990. Het kabinet pleit in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Daarbij is de doelstelling om in 2030 tot minimaal 35 TWh energie te komen uit zon en wind op land. In het Energieakkoord voor duurzame groei (SER 2013) is een doel gesteld van 16% hernieuwbare energie in 2023.
Het is evident dat deze opgave ruimte vergt en inzet van gemeenten vraagt. Daarom is in het Klimaatakkoord afgesproken dan gemeenten, georganiseerd in regio's, plannen ontwikkelen om deze 35 TWh te verdelen en te accommoderen.
Toetsing en conclusie
Voor veel zonneparken en wind op land is aansluiting nodig op het 150 kV-net van TenneT en op het middenspanningsniveau van Enexis. Door het te realiseren hoogspanningsstation kunnen nieuwe, duurzame ontwikkelingen worden aangesloten op het net. Voorgenomen hoogspanningsstation draagt bij aan de doelstelling van het Rijk.
Kader
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:
In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's en in de provinciale omgevingsverordening.
Toetsing en conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de energietransitie opgave waar Brabant voor staat. Deze opgave betreft één van de hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie. Hiermee past het onderhavige project binnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Kader
Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Op 15 april 2022 is de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant geactualiseerd. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Omgevingsverordening Noord-Brabant
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en wordt van kracht tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bij het opstellen van de omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:
Naast actualisaties zijn ook gebieden vervallen of samengevoegd.
Toetsing en conclusie
Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangemerkt als landelijk gebied. Het noordoostelijk deel van het plangebied grenst aan Natuur Netwerk Brabant en Groenblauwe mantel.
In het provinciaal beleid wordt onderscheid gemaakt in regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied buiten het NNB en binnen het NNB. De regels voor landschappelijke inpassing zijn van toepassing op elke ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied. De regels voor natuurcompensatie zien uitsluitend op ruimtelijke ontwikkelingen in het NNB. Hoewel het plangebied wel deels over NNB is gelegen, maakt dit geen nieuwe ontwikkeling mogelijk met een ruimtebeslag in het NNB. Compensatie is daarom niet nodig.
Voor voorgenomen ontwikkeling is artikel 3.4 lid 3 van de Interim Omgevingsverordening van belang:
Een bestemmingsplan kan nieuwvestiging mogelijk maken van bebouwing, onder overeenkomstige toepassing van de regels die voor het betreffende werkingsgebied zijn op genomen, als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuw 380/150/20 kV-hoogspanningsstation, de inlussing en landschappelijke inpassing van het station. Hoogspanningsstations zijn knooppunten in de elektriciteitsvoorziening en sluiten hoogspanningsverbindingen op elkaar aan en transformeren de spanning naar een ander niveau. Energie wordt getransporteerd via het hoogspanningsstation. De ontwikkeling is daarom in lijn met provinciaal beleid.
Kader
Op 26 september 2011 is de Structuurvisie Bergen op Zoom 2030 vastgesteld. In december 2020 is de structuurvisie geactualiseerd. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente tot 2030. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad voor het nemen van concrete ruimtelijke beslissingen. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente tot 2030. De basis van de structuurvisie is de Toekomstvisie 2025, waarin een nadruk werd gelegd op evenwicht tussen wonen, werken en recreëren. De gemeente wil graag het gebruik van duurzame energie bevorderen en gaat voor een klimaatneutrale gemeente in 2025. Met de nieuwe structuurvisie wil de gemeente invulling geven aan de wens om kansen te pakken.
Toetsing en conclusie
Op de navolgende uitsnede van de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid met een gele omlijning. Het plangebied is aangemerkt als kleigebied gericht op landbouw. Deze polders zijn van oorsprong grootschalig van karakter met wijd uitlopende vergezichten. Het beleid in dit gebied is primair gericht op het faciliteren van de landbouw. Voorgenomen ontwikkeling is niet voorzien in de structuurvisie. De realisatie van een hoogspanningsstation is echter van bovenregionaal belang.
In de structuurvisie wordt beschreven dat Bergen op Zoom gaat voor een klimaatneutrale gemeente in 2025. Voorgenomen ontwikkeling draagt hieraan bij, omdat nieuwe, duurzame initiatieven weer kunnen worden aangesloten op het regionale energienet in Noord-Brabant. Het grootschalige karakter met vergezichten blijft daarbij zoveel mogelijk behouden. De ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie.
Figuur 3.1: Uitsnede van de structuurvisiekaart
Kader
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
• Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
• Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.
Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Toetsing en conclusie
Het plan voorziet in de realisatie van een hoogspanningsstation, de inlussing van hoogspanningsstation Halsteren op de bestaande 380 kV-lijn Rilland-Geertruidenberg en de landschappelijke inpassing van het station. Het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een bovengrondse hoogspanningsleiding is opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Voor dit bestemmingsplan zijn de activiteiten 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding' (D 24.1) en 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding' (D 24.2) relevant. Deze activiteiten zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een leiding met een spanning vanaf 150 kV en een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied. Een hoogspanningsstation is op zichzelf niet m.e.r.-plichtig.
Met voorgenomen plan worden onder- en bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV en 380 kV mogelijk gemaakt. De lengte van de hoogspanningsverbinding is minder dan 5 kilometer. Het voornemen ligt daarom onder de drempelvoorwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden.
Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Er is daarom een aanmeldnotitie met vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze aanmeldnotitie is bijgevoegd als Bijlage 7. Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
In het kader van het bestemmingsplan moet worden bepaald of de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies. Uit het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. De Wet bodembescherming stelt regels voor bescherming van de bodem en sanering van verontreinigde bodem.
Toetsing
Milieuhygiënisch onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven.
Bodemkwaliteitskaart
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Bergen op Zoom blijkt dat voor het gehele onderzoeksgebied de kwaliteit van zowel de bovengrond en ondergrond gemiddeld voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur. Het gebied heeft op de bodemfunctieklassekaart de functie Landbouw/Natuur. Onverharde wegbermen zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Bodemonderzoeken
Uit de verzamelde informatie blijkt dat op het oostelijk gelegen deel van het onderzoeksgebied een voormalige stortplaats met huishoudelijk afval op land staat geregistreerd (stortplaats NB2250001, ‘’Kijkuit’’). In de deklaag zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater is een sterk verhoogde concentratie aan arseen aangetoond. Mogelijk is de daadwerkelijke contour van de stortplaats kleiner dan aangegeven op de Stortplaatsenkaart van de provincie Noord-Brabant. De geregistreerde oppervlakte van de stortplaats bedraagt 4,3 ha. Na uitvoering van het NAVOS-onderzoek in 2007 is de contour aangepast naar 1,34 ha. Op het zuidelijke terreindeel van de stortplaats, is tot op een diepte van anderhalve meter geen stortmateriaal aangetroffen. Verwacht wordt dat hier geen stortmateriaal aanwezig is. Om deze reden is de stortcontour (door de provincie Noord-Brabant) aangepast.
Er zijn geen matig/sterke verontreinigingen bekend op basis van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken.
(Historisch) verdachte activiteiten
De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (historisch) verdachte activiteiten, namelijk een stortplaats met huishoudelijk afval op land en een voormalige ondergrondse brandstoftank (gesaneerd in 1993). Gezien de afstand van de tank tot het onderzoeksgebied (circa 30 meter), behoeft deze verdachte locatie geen verdere aandacht.
Asbest
Uit de terreinverkenning blijkt dat binnen het onderzoeksgebied een geasfalteerde rijbaan aanwezig is. De leeftijd van de rijbaan is onbekend. Het is niet bekend of er een (puin)funderingslaag onder de verharding aanwezig is. Dergelijke locaties kunnen verdacht zijn op aanwezigheid van asbest. Verder zijn er, grenzend aan de rijbaan, diverse dammetjes/inritjes aanwezig in de richting van landbouwpercelen. Dergelijke dammetjes kunnen verdacht zijn op bodemvreemde (asbestverdachte) bijmengingen. Er zijn geen onverharde (puin)paden aanwezig.
PFAS
In de nabije omgeving van de onderzoekslocatie (<25m) is mogelijk sprake van een PFAS-bronlocatie, namelijk het Schelde-Rijnkanaal. Het Schelde-Rijnkanaal staat in open verbinding met de Westerschelde. Recent zijn in de Westerschelde verhoogde PFAS-waarden gemeten. Bekend is dat deze verhoogde gehalten voornamelijk afkomstig zijn van de haven van Antwerpen. Mogelijk kan door beregening van het gebied, maar ook door kwel/inzijging in van het grondwater de grond diffuus verontreinigd geraakt zijn met PFAS.
Tevens kan door atmosferische depositie de bovengrond verontreinigd zijn geraakt met PFAS. Derhalve dient te onderzoekslocatie als verdacht te worden aangemerkt op gebied van PFAS.
Watergangen
Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich watergangen, voornamelijk afwateringssloten. Hoofdzakelijk parallel langs de Noorder Kreekweg. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er in het verleden ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Dit ging vaak samen met het dempen van slootjes. Het is bekend dat dit plaatsvond met gebiedseigen grond bij ruilverkaveling.
Overig
Naast de hierboven genoemde zaken zijn er op het tracé geen andere verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen naar voren gekomen uit onderhavig vooronderzoek.
Nader onderzoek
Grondverzet binnen onverdachte locaties kan plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart. Echter vereist het onderzoeksprotocol van TenneT dat er voor onverdachte terreindelen waar grondroerende werkzaamheden plaatsvinden wel verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens de strategie voor een onverdachte, niet-lijnvormige locatie.
Bij grondroerende werkzaamheden binnen verdachte bodemlocaties dient verkennend bodemonderzoek conform de strategie voor een verdachte, heterogeen verontreinigde, niet-lijnvormige locatie te worden uitgevoerd. Specifiek gaat het om de onverharde wegberm langs de Noorder Kreekweg daar waar het station is gepositioneerd.
Indien bestaande watergangen worden gedempt, dan dient waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden. Specifiek gaat het om twee watergangen/sloten parallel aan de Noorder Kreekweg daar waar het station is gepositioneerd.
Bij het aantreffen van (bijmengingen met) puin in het opgeboorde materiaal dient een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Specifiek gaat het om een aantal (puin)dammetjes en een puinpad.
Indien >25 m³ aan asfalt wordt verwijderd, dan wordt geadviseerd om asfaltonderzoek uit te voeren. Specifiek gaat het om het te verwijderen gedeelte van de weg daar waar het toekomstig station is gepositioneerd.
Aanvullend onderzoek naar PFAS wordt aanbevolen op locaties waar afvoer van grond wordt verwacht.
Indien er werkzaamheden op of in de nabije omgeving van de stortplaats plaatsvinden, dan dient door eigenaar/ initiatiefnemer een hergebruiksplan opgesteld te worden en ingediend te worden bij de provincie ten behoeve van de ontheffingsaanvraag. Aanbevolen wordt om met de provincie Nood-Brabant in overleg te treden.
Binnen verdachte locaties dienen de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het werken in of met verontreinigde grond bepaald te worden op basis van de hierboven genoemde onderzoeken. Voor de onverdachte locaties kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart om de veiligheidsmaatregelen te bepalen.
Cultuurtechnisch onderzoek
Door Antea Group is ook een onderzoek naar landbouwkundige besmettingen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd.
Volgens de informatie van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) zijn in de directe omgeving van het onderzoeksgebied in Halsteren geen Chitwoodi-, en knolcyperus-besmettingen bekend.
Wel is een rhizomaniebesmetting bekend in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Het betreft het perceel met de kadastrale nummers HSR00 L 113, 120 en 121. Aardappelmoeheid, Wratziekte, Bruinrot, Ringrot, M. Chitwoodi, Knolcyperus en Stengelaaltjes komen volgens de NVWA niet voor in de omgeving van het onderzoeksgebied.
Het onderzoeksgebied ligt buiten een beregeningsverbodgebied.
Er zijn geen landbouwkundige besmettingen bekend binnen de percelen waarop werkzaamheden worden uitgevoerd, in de directe omgeving, maar buiten het onderzoeksgebied is zoals eerder aangegeven wel een rhizomanie besmetting bekend.
De aannemer dient minimaal de B-maatregel toe te passen: bij de aanvang van het project dienen machines (grondverzet, transport of anderszins) te zijn schoongespoten en vrij te zijn van grond. Tevens dienen machines die in aanraking zijn geweest met grond tijdens het project als deze van het ene perceel naar het ander perceel gaan minimaal bezemschoon te worden gemaakt. Daarnaast moet het verstuiven van grond en onkruidgroei worden voorkomen/beperkt. Wanneer werkzaamheden in een nieuw teeltseizoen worden uitgevoerd dient bij de NAK en de NVWA opnieuw te worden geïnformeerd over de aanwezigheid van besmettingen binnen het onderhavige tracé.
De aannemer dient voorafgaand aan de werkzaamheden de akkerbouwpercelen te bemonsteren op aardappelaaltjes, bieten aaltjes, witrot en vrijlevende aaltjes. Afhankelijk van de resultaten dient op de percelen waarop een besmetting aanwezig is de Q-maatregel te worden toegepast. Deze maatregel staat omschreven in de Cultuurtechnische Specificatie TenneT (CST).
Geohydrologisch onderzoek
Door Antea Group is een bureauonderzoek geohydrologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd.
Op basis van de inventarisatie worden de volgende aanbevelingen gedaan ten aanzien van het geohydrologisch onderzoek.
Op de stationslocatie of daar waar ondergrondse kabels worden aangelegd dient het bodemprofiel tot voldoende diepte inzichtelijk te worden gemaakt. Plaatselijk is mogelijk sprake van een opbarstrisico omdat een klei/veenlaag niet wordt doorgraven en de stijghoogte vrij hoog is. Hierdoor dient het bodemonderzoek voldoende diep te worden uitgevoerd, bij voorkeur tot minimaal 10 m -mv. In het meest oostelijke deel van het plangebied kan het onderzoek iets minder diep omdat hier uitsluitend zand (met een ondiepe dunne leemlaag) wordt verwacht, onderzoek tot 6 m -mv. is hier afdoende. Er wordt geadviseerd om minimaal 6 diepe onderzoekspunten op de stationslocatie uit te voeren.
Op de stationslocatie of daar waar ondergrondse kabels worden aangelegd is het advies een grondwateronderzoek zijnde grondwaterstanden/stijghoogten en grondwaterkwaliteit uit te voeren. Omdat er een kans is op brak grondwater en verschillen in freatische waterstanden en stijghoogten worden meerdere peilbuizen op verschillende dieptes geadviseerd. Het plaatsen van een viertal diepe peilbuizen en acht ondiepe peilbuizen op de locatie van het hoogspanningslocatie wordt afdoende geacht om dit inzichtelijk te krijgen. De wateranalyses dienen minimaal inzicht te geven in de parameters uit het Blbi-pakket (ijzer, onopgeloste bestanddelen) en op chloride + Elektrische geleiding (EC).
Om de diepte van het zoet-zout grensvlak in beeld te brengen, wordt geadviseerd circa vier geleidbaarheidssonderingen op de stationslocatie uit te voeren, in ieder geval op die delen waar tot (ver) onder de grondwaterstand gegraven gaat worden.
Daar waar het kabeltracé in open ontgraving wordt aangelegd wordt een geohydrologisch onderzoek conform het TenneT onderzoeksprotocol geadviseerd. Aanvullend hierop wordt op het tracédeel in Zeeland geadviseerd een geleidbaarheidssondering en diepe peilbuis te plaatsen, dit in verband met brak grondwater.
Daar waar dieper dan de grondwaterstand wordt gegraven, wordt het opstellen van een bemalingsadvies geadviseerd.
Conclusie
De vooronderzoeken geven aanleiding tot nader onderzoek. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken is in ieder geval duidelijk dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg zal staan.
Kader
Wanneer een ontwikkeling voorziet in geluidproducerende functies of werkzaamheden, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen.
In de Wet geluidhinder is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
• Woningen;
• Andere geluidsgevoelige gebouwen;
• Geluidsgevoelige terreinen.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
De verkeersgeneratie verandert niet door de beoogde ontwikkeling. Dat betekent dat het wegverkeerslawaai als gevolg van deze ontwikkeling niet toeneemt. Hierdoor is er geen aanleiding dit verder te onderzoeken.
Industrielawaai
In paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering wordt ingegaan op industrielawaai. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in het worst-case scenario ter plaatse van de dichtstbij gelegen woningen voldaan kan worden aan de criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als laagfrequent geluid en de maximale geluidniveaus. Daarnaast heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom bij het instemmen met het raadsvoorstel om locatie BOZ-2 aan te wijzen als voorkeurslocatie een amendement aangenomen, waarin de gemeenteraad toezegt dat er een maximale inspanning wordt verricht om geluidsoverlast tot een minimum te beperken, welke meer is dan een wettelijke norm.
Geluidgevoelige functie
In het plangebied worden geen geluidgevoelige voorzieningen gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect akoestiek staat de ontwikkeling niet in de weg.
Kader
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Door Antea Group is een memo archeologie gemaakt. De memo is als Bijlage 11 bijgevoegd. Hieronder volgen kort de resultaten.
Ongeveer in het midden van het plangebied tegen de dijk aan ligt een klein gebied met een dubbelbestemming Archeologie, waar mogelijk het fort Drie Sluijskens heeft gelegen (1,5 ha). Dit aardwerken fort bestond vermoedelijk uit een aarden schans en een gracht. Het werd gesticht tijdens de Tachtigjarige Oorlog als onderdeel van de ‘Linie van de Eendracht’. Deze verdedigingslinie werd in het einde van zestiende eeuw na de val van Steenbergen opgericht, ter verdediging van de Zeeuwse Eilanden en het bruggenhoofd Bergen op Zoom. Fort Drie Sluijskens was slechts kort in gebruik, van 1593 tot 1615. Het werd opgevolgd door het grotere Fort Zeeland als onderdeel van de West-Brabantse Waterlinie, dat werd gebouwd in 1620. Bij de aanleg van het hoogspanningsstation kunnen eventueel nog aanwezige sporen van het Fort Drie Sluijskens worden aangetast door verdrukking door het toegenomen gewicht op de ondergrond, of door het toepassen van heipalen. Om informatie over het mogelijke fort niet verloren te laten gaan, heeft de adviseur van het bevoegd gezag verzocht om op deze locatie een archeologisch inventariserend veldonderzoek uit te voeren.
Indien uit dit onderzoek blijkt dat fort Drie Sluijskens inderdaad op deze locatie ligt, beslist de adviseur van het bevoegd gezag op basis van de resultaten van het grondradaronderzoek of daarmee voldoende informatie is opgehaald of dat verder aanvullend onderzoek in de vorm van enkele proefsleuven noodzakelijk is. Voor het overige deel van het onderzoeksgebied is geen archeologisch onderzoek vereist.
Figuur 4.1: Archeologische dubbelbestemming (groen) ter plaats van vermoedelijke locatie fort Drie Sluijskens en cultuurhistorische dubbelbestemming (paars)
Conclusie
Uit het vooronderzoek blijkt dat het archeologie bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Door Antea Group is een onderzoek cultuurhistorie uitgevoerd. De memo is als Bijlage 12 bijgevoegd. Hieronder volgen kort de resultaten.
De bouw van een hoogspanningsstation heeft een uitgesproken negatief effect op historische waarden van het landschap. Dat heeft een hoogspanningsstation in de praktijk altijd. Het hoogspanningsstation is één van de ingrepen die de energietransitie faciliteert. Het levert daarmee een bijdrage aan het halen van het Klimaatakkoord. Met het zicht op de komende generaties een noodzakelijk ontwikkeling. Niet de vraag óf een dergelijk station nodig is, maar of deze locatie (met die wetenschap) zich goed leent voor een dergelijk station is daardoor belangrijk.
In beginsel is de locatie geschikt. Het gaat om een grootschalige zeekleipolder die geen wezenlijke cultuurhistorische waarde heeft. Een nadere blik op het landschap geeft echter nog andere aanknopingspunten: meest nadrukkelijk het militaire landschap van de Linie van de Eendracht en de waarde van de kreek ’t Lange Water.
De gaafheid van de Linie van de Eendracht wordt niet geschaad: dat heeft te maken met de zeer lage gaafheid van de Linie in de huidige situatie. Het meest nadrukkelijke effect treedt op doordat toekomstige invullingen die ertoe kunnen leiden dat de Linie van de Eendracht weer in oude glorie hersteld wordt (op locaties), in elk geval op deze locatie volstrekt onmogelijk gemaakt wordt. Bovendien wordt de samenhang van de linie verder geschaad door in het inundatiegebied te bouwen, waar vanuit historisch perspectief juist openheid gepast zou zijn. Immers diende er rondom de forten vrij zicht op de naderende vijand te bestaan. De vraag is hier ook hoe realistisch het is de eens bestaande gaafheid en ruimtelijke samenhang in de toekomst wél gaat bestaan. De ruimtelijke structuur van voornamelijk het Schelde-Rijnkanaal heeft de basisopzet van de linie al uitgewist en ook van de forten is nauwelijks iets zichtbaar.
De gaafheid van de kreek ’t Lange Water heeft ook vandaag de dag nog een hoge waarde. De gaafheid van de kreek heeft echter ook aan waarde ingeboet. Het kaartmateriaal ondersteunt dat de historische loop van de kreek nagenoeg gelijk is aan de huidige loop. Een getijdenkreek heeft echter vaak een brede, laaggelegen oeverzone. Dat is in de huidige situatie niet herkenbaar aanwezig onder invloed van schaalvergroting en ruilverkaveling van de Auvergnepolder.
Concluderend, het gebied maakt onderdeel uit van een militaire structuur waarvan de oorsprong in de 16e eeuw ligt. Verder zijn er nauwelijks wezenlijke fysieke cultuurhistorische restanten in het gebied aanwezig. Vanuit de gedachte een kwaliteitsverbetering van het landschap te realiseren, kan er gedacht worden aan het opwaarderen van de waarde van de Linie van de Eendracht en aan het versterken van de historische structuur van 't Lange Water. Die versterkingen kunnen een bijdrage leveren aan het compenseren van het effect op de historisch samenhangende structuur van de Linie van de Eendracht. Cultuurhistorie vormt daarom geen belemmering voor verdere besluitvorming.
Met het landschappelijk inpassingsplan wordt hier ook op ingespeeld door de laaggelegen overzone te versterken en te verbreden. Hiermee wordt dit element met de toevoeging van de nieuwe ontwikkeling verder versterkt.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals woningen):
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Toetsing
Een hoogspanningsstation is op grond van de VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. De milieucategorie is afhankelijk van het opgestelde vermogen van het hoogspanningsstation. Het voorgenomen 380/150/20 kV-station krijgt een totaal transformatorvermogen van meer dan 1.000 MVA. Daarmee gaat het om een hoogspanningsstation dat wordt aangemerkt als inrichting van milieucategorie 5.1. Hiervoor geldt een richtafstand tot geluidsgevoelige objecten van 500 meter.
De afstand tot de dichtstbijzijnde woning is groter dan 500 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie voor deze bedrijfsactiviteit.
Daar het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA zal bedragen dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. Door Peutz is een akoestisch is een onderzoek verricht naar de in de omgeving optredende geluidniveaus ten gevolge van het voorgenomen 380/150/20 kV hoogspanningsstation. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 15.
In principe wordt ervan uitgegaan dat alle transformatoren continu gedurende het gehele etmaal kunnen worden belast. Hierbij wordt opgemerkt dat weliswaar sprake is van continu bedrijf doch dat sprake kan zijn van een (sterk) wisselende belasting afhankelijk van de vraag en het aanbod. Normaliter zal de belasting bijvoorbeeld in de nachtperiode geringer zijn dan in de dag- en de avondperiode en daarmee zal ook sprake kunnen zijn van een enigszins lager geluidproductie van de transformatoren. In de nacht is immers sprake van een lagere vraag en ook het aanbod zal geringer zijn door bijvoorbeeld minder levering van zonne-energie. In het onderzoek wordt worst-case uitgegaan van maximale belasting gedurende het gehele etmaal.
Het hoogspanningsstation functioneert normaal gesproken onbemand. Ten behoeve van controle en onderhoud kunnen evenwel enkele voertuigen de inrichting bezoeken. Voor de goede orde wordt rekening gehouden met een beperkt aantal verkeersbewegingen met bedrijfsbussen (worst-case scenario).De resultaten van het onderzoek worden hieronder beschreven.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn berekend voor de toekomstige situatie. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen over het algemeen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 33 dB(A) in de nachtperiode. Eén en ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 43 dB(A). Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid.
Geconcludeerd wordt dat in alle gevallen voldaan wordt aan de richtwaarden volgens de VNG-richtlijn (te weten: 45 dB(A) voor de woningen buiten het bedrijventerrein en 50 dB(A) voor de woningen op het bedrijventerrein). Op grond hiervan kan worden opgemerkt dat reeds sprake is van een inpasbare situatie.
Daarnaast kan worden geconcludeerd dat in alle gevallen voldaan wordt aan de streefwaarden op grond van de gebiedstypering, te weten:
Op grond van bovenstaande worden de voor het hoogspanningsstation berekende geluidniveaus toelaatbaar geacht.
In alle gevallen wordt ook (ruimschoots) voldaan aan de standaardgeluidgrenswaarden van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode welke van toepassing zouden zijn indien het hoogspanningsstation niet vergunningplichtig zou zijn. Gesteld kan worden dat hiermee bij de voorziene opzet van het hoogspanningsstation de woonomgeving meer bescherming geniet dan in een 'standaardsituatie'.
Verder kan worden opgemerkt dat het hoogspanningsstation niet leidt tot een duidelijk waarneembare toename van de cumulatieve geluidbelastingen. Over het algemeen is sprake van een goede tot redelijke milieukwaliteit. Bij een tweetal woningen wordt de milieukwaliteit als matig aangemerkt. Dat is in de huidige situatie ook al het geval.
Bij bovenstaande beschouwing is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het eventuele tonale karakter van het geluid. Niet uit te sluiten is dat, gelet op de omgeving, het geluid niet als tonaal kan worden waargenomen. Dit geldt dan met name voor de woningen op kortere afstand van de provinciale wegen. Indien het geluid niet als tonaal wordt waargenomen gelden 5 dB lagere langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van goede ruimtelijke ordening. De voor het hoogspanningsstation berekende geluidniveaus worden toelaatbaar geacht.
Laagfrequent geluid
Hoogspanningsstations produceren laagfrequent geluid. Geluid met frequenties onder 20 Hz wordt infra-geluid genoemd; de waarneming is dan niet als geluid te herkennen maar meer als ‘druk op de oren’ of als trilling. In het kader van laagfrequent geluid zijn voor hoogspanningsstations derhalve alleen de geluidniveaus bij 100 Hz van belang. Deze frequentie vormt het overgangsgebied tussen laagfrequent geluid en 'normaal geluid'. Voor de beoordeling van laagfrequent geluid bestaat nog geen wettelijke grondslag. Er wordt aansluiting gezocht bij de richtlijn Vercammencurve. Uit jurisprudentie (zie onder andere uitspraak 201904583/1/R d.d. 13 mei 2020 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) volgt dat dit een geaccepteerde methode is om de hinder vanwege laagfrequent geluid te beoordelen.
In het kader van laagfrequent geluid zijn voor hoogspanningsstations alleen de geluidniveaus bij 100 Hz van belang. Hiervan uitgaande mag worden verwacht dat binnen de woningen buiten het bedrijventerrein bij 100 Hz de geluidniveaus niet meer dan circa 17 à 24 dB zullen bedragen. Bij de woningen op het bedrijventerrein worden waarden van niet meer dan 22 à 28 dB verwacht. Deze waarden zijn ruimschoots lager dan Vercammencurve. Op grond hiervan mag worden verwacht dat binnen alle woningen ten gevolge van het hoogspanningsstation niet of nauwelijks sprake zal zijn van hinder als gevolg van laagfrequent geluid.
Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) worden uitsluitend veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars. Berekend worden maximale geluidniveaus van ten hoogste 53 dB(A) tijdens het schakelen. Gesteld wordt dat met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen voldaan wordt aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.
Amendement geluidsreducerende maatregelen
Er wordt in het worst-case scenario ook zonder extra maatregelen voldaan aan de gehanteerde grenswaarden. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als laagfrequent geluid en de maximale geluidniveaus. De gemeenteraad van Bergen op Zoom heeft bij het instemmen met het raadsvoorstel om locatie BOZ-2 aan te wijzen als voorkeurslocatie een amendement aangenomen, waarin de gemeenteraad toezegt dat er een maximale inspanning wordt verricht om geluidsoverlast tot een minimum te beperken, welke meer is dan een wettelijke norm. Er is nagegaan welke maatregelen in principe getroffen zouden kunnen worden om de geluidniveaus in de omgeving te beperken. Daar de geluidniveaus in de omgeving voornamelijk worden bepaald door de transformatoren en spoelen van TenneT, moeten zullen de maatregelen hieraan getroffen worden. Hiervoor is een maatregelenonderzoek uitgevoerd waarin meerdere mogelijkheden zijn onderzocht en afgewogen. Op basis daarvan is besloten dat moet worden uitgegaan van toepassing van vierzijdige cellen waarvan de binnenzijde voorzien is van geluidabsorptie. Voor wat betreft de transformatoren zal dit kunnen worden gerealiseerd door het plaatsen van geluidschermen tussen reeds geprojecteerde scherfmuren waardoor een vierzijdige cel ontstaat. Voor wat betreft de spoelen zullen eveneens tussen de scherfmuren geluidschermen worden geplaatst. Deze maatregelen worden geborgd in het vastleggen van de bij die maatregelen horende maximale geluidszone.
Geluidzone
Daar het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA zal bedragen, dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. In het akoestisch onderzoek is een voorstel uitgewerkt waarbij geen rekening wordt gehouden met het karakter van het geluid. Voorgesteld is de geluidzone vast te leggen op basis van de 50 dB(A)-contour (etmaalwaarde) exclusief toeslag voor tonaal karakter. De geluidzone beperkt de mogelijkheden voor een toekomstige uitbreiding van het industrieterrein (het hoogspanningsstation) en geldt tevens als aandachtsgebied of beperking voor eventuele woningbouw. Het voorstel voor de geluidzone is weergegeven op figuur 4.2. Binnen de voorgestelde zone zijn geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het vaststellen van de voorgestelde geluidzone ontmoet op grond hiervan geen overwegende bezwaren van geluidtechnische aard.
Figuur 4.2: Voorstel zonegrens
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling door het opnemen van de 'geluidzone - industrie' op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Kader
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemminsplan is mogelijk als:
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en leidt ook niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierdoor is op het plan het besluit nibm van toepassing. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Kader
De externe veiligheidsregelgeving is gericht op het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
De wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), de Structuurvisie buisleidingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet.
Om voldoende ruimte aan te houden tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid rondom een risicobron kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit. Het groepsrisico (GR) bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit op het terrein van een inrichting of bij een transportmodaliteit.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 13 bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek worden hieronder beschreven.
Corridor Westerschelde-Rijn
Ten westen van het plangebied ligt op circa 50 meter een waterweg die onderdeel uit maakt van het Basisnet (corridor Westerschelde- Rijn). Daarbij is de waterweg (Schelde-Rijn verbinding) opgenomen als bevaarbaarheidsklasse 6 in de Handleiding Risicoanalyse Transport (de HART). Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de waterweg. De mogelijke bedreiging voor de bedrijfscontinuïteit is in kaart gebracht. De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmering voor de ontwikkeling. Over de waterweg worden verschillende gevaarlijke stoffen getransporteerd. Alleen stofcategorie GF3 zal invloed kunnen hebben op de bedrijfscontinuïteit. Deze stofcategorie bestaat uit brandbaar gas dat een maximale effectafstand van 90 meter heeft.
De locatie van het hoogspanningsstation ligt op minimaal 50 meter van de vaarweg. De schepen zullen niet langs de rand van de vaarweg varen. De gangbare vaarroute ligt op meer dan circa 100 meter van het plangebied. Het plangebied zal dus realistisch gezien op de uiterste rand van de maximale effectafstand liggen. De basisfaalfrequentie op een binnenvaartroute met bevaarbaarheidsklasse 6 is volgens het Rekenvoorschrift omgevingsveiligheid (RIVM, 2022) 4,14 · 10 -7. Gezien de ligging van het plangebied op de rand van de maximale effectafstand en de kleine kans op een incident zal de vaarroute geen significante bedreiging voor de bedrijfscontinuïteit vormen.
Het plangebied ligt wel binnen de 200 meter-zone van de waterweg, dus beperkte verantwoording conform art.7 van het Bevt is verplicht.
Risicovolle inrichting DSV Solutions Tholen
Ten westen van het plangebied ligt op circa 1,47 kilometer een risicovolle inrichting (DSV Solutions Tholen). Dit bedrijf is opgenomen als BRZO bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen die zijn opgenomen in publicatie gevaarlijke stoffen 15 (PGS 15). De signaleringskaart vermeldt dat voor de vergunning van dit bedrijf via Safeti 8.3 het plaatsgebonden risico, groepsrisico en invloedsgebied is berekend.
Het invloedsgebied van de risicovolle inrichting bedraagt 1,22 kilometer. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van de risicobron en vorm het geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Risicovolle inrichting SABIC
Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 4,5 kilometer een risicovolle inrichting (SABIC). Dit bedrijf betreft een BRZO inrichting. Het invloedsgebied van de inrichting bedraagt circa 8,7 kilometer. Dit betekent dat het plangebied binnen het invloedsgebied van de risicobron valt. Het toxisch scenario is maatgevend in dit invloedsgebied. Dit toxisch scenario is beschouwd in de verantwoording van het groepsrisico.
Hogedruk aardgastransportleiding (Z-525-02)
Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer een hogedruk aardgastransportleiding (Z-525-02). Het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding bedraagt circa 98 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze hogedruk aardgastransportleiding. De leiding vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Kader
In de voorbereiding van een ontwikkeling waarbij de grond- en waterbodem wordt geroerd, is het verplicht een onderzoek met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico’s betreffende ontplofbare oorlogsresten uit te voeren. Dit is vastgelegd in het Arbobesluit (artikelen 2.26 en 4.10 lid 1 t/m 4). In de periode van 2012 tot 2020 waren de eisen betreft het onderzoek en de opsporing van explosieven vastgelegd in het WSCS-OCE. Per 1 januari 2021 is het Certificatieschema Opsporen van Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO) van kracht gegaan. Dit certificatieschema vervangt het WSCS-OCE.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is door Antea Group een memo over ontplofbare oorlogsresten opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 14 bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder beschreven.
Gemeente Bergen op Zoom heeft voor onontplofte oorlogsresten een risicokaart opgesteld. Op deze kaart staan mogelijk aanwezige ‘verdachte’ OO-gebieden, waar mogelijk explosieven achtergebleven zijn uit de Tweede Wereldoorlog.
Op basis van de laatste versie van de CE-bodembelastingkaart van gemeente Bergen op Zoom, blijkt dat er zich alleen in de uiterste zuidoostelijke hoek van het onderzoeksgebied een OO-verdacht gebied bevindt.
Figuur 4.3: CE-bodembelastingkaart waarin het verdachte gebied met paars is aangegeven (naast 127)
Indien er grondroerende werkzaamheden uitgevoerd zullen gaan worden binnen het op OO-verdachte gebied, wordt geadviseerd om een Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (RA-OO) op te laten stellen. De risicoanalyse heeft tot doel om de risico’s van de in het onderzoeksgebied mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten in relatie tot het toekomstig gebruik vast te stellen en te beoordelen.
Indien binnen het op OO-verdachte gebied geen grondroerende werkzaamheden gepland zijn, is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Grondroerende werkzaamheden buiten OO-verdachte gebieden kunnen regulier en zonder vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Wel wordt geadviseerd om tijdens grondroerende werkzaamheden buiten op OO verdachte gebieden, het protocol “Spontaan aantreffen OO” toe te passen.
Conclusie
Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Kader
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet vormt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning: de Watervergunning.
De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:
In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016- 2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:
Regionaal Water- en Bodemprogramma Noord-Brabant 2022-2027
Het Regionaal Water- en Bodemprogramma 2022 – 2027 (RWP) bevat de ambitie, opgaven, doelen en de aanpak, inclusief de zeven leidende principes bij het tot stand komen van een klimaatbestendig en verkeerkrachtig water- en bodemsysteem binnen de provincie Noord-Brabant. In het RWP zijn de volgende leidende principes opgenomen:
Visie klimaatadaptatie
De provincie Noord-Brabant heeft een aparte visie ten behoeve van klimaatadaptatie opgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
waar mogelijk gebundeld in.
Waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de beheergebied op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening: De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Waterbeheerprogramma Klimaatbestendig en veerkrachtig waterschap 2022-2027
Het waterschap streeft naar een samenhang tussen wateropgaven en andere opgaven in de samenleving en leefomgeving. Om dit te kunnen bereiken zijn er zes beleidskeuzes opgezet. Aan de hand de beleidskeuzes wordt de strategie voor waterveiligheid, gezond water, voldoende water, vaarwegen en waterketen uitgewerkt. De zes beleidskeuzes zijn;
Beleid versneld afvoeren hemelwater/ verhardingstoename
In de Keur van waterschap Brabantse Delta is een verbod op versnelde afvoer door verhard oppervlak opgenomen. Op grond van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. Algemene regel 15 licht toe dat vrijstelling wordt verleend van het verbod wanneer:
benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
Wanneer een bergingsvoorziening wordt gerealiseerd, moet deze voldoen aan de volgende eisen:
Gemeentelijk beleid
In gemeente Bergen op Zoom is de zorg van het stedelijk watersysteem opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan Bergen op Zoom (GRP) begroting 2022 en meerjarenraming 2023- 2025. Het GRP beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP vertaalt de gemeente de ambities van de rioleringszorg naar concrete doelen, een adequate strategie, de benodigde activiteiten en de benodigde middelen.
Andere relevante beleidsnota's in de gemeente zijn:
Toetsing
Antea Group heeft de watertoets uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 16. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven.
Huidige situatie
Het onderzoeksgebied ligt ten oosten van de Schelde-Rijnkanaal en ten westen van Halsteren in de Gemeente Bergen op Zoom, Provincie Noord-Brabant. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van 118,6 hectare. De maaiveldhoogte ter plaatse van het onderzoeksgebied betreft circa NAP +0,95 m. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert met ongeveer ± 0,1 meter.
Nabij het onderzoeksgebied zijn drie relevante peilbuizen aanwezig. Van de peilbuizen zijn in Menyanthes de grondwaterstatistieken (GxG) bepaald. Op basis van peilbuis B49B0560 ligt de GHG op ca. 0,8 m onder maaiveld en de GLG op ca. 1,5 m onder maaiveld.
In de omgeving van het onderzoeksgebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. De watergangen betreffen wateren van de categorie primair (A) en secundair (B). Onderstaande figuur geeft het watersysteem weer op basis van de legger van waterschap Brabantse Delta.
Door waterschap Brabantse Delta zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt binnen twee peilgebieden. In het noordelijke deel van het plangebied is het vaste peil op NAP -0,8 m (peilvak WH06). In het zuidelijke deel van het plangebied is het peil NAP -0,6 m (peilvak WH01).
Het KRW-waterlichaam Rietkreek-Lange Water ligt ten oosten van het onderzoeksgebied. Het KRW- waterlichaam Rietkreek-Lange Water heeft de status ‘Sterk veranderd’, dit betekent dat het waterlichaam door mensen is gegraven op een plaats waar voorheen geen water was. Het Rietkreek-Lange Water vormt een KRW-waterlichaam van type M14: ondiepe, matig grote, gebufferde plas.
Op onderstaande figuur is de legger van het waterschap weergegeven.
Figuur 4.4: Uitsnede legger oppervlaktelichamen
Het onderzoeksgebied ligt gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een primaire waterkering. Daarnaast ligt aan de westzijde een deel van het plangebied binnen een ‘attentie waterhuishoudinggebied’. Het doel van een attentiezone is om negatieve effecten te voorkomen op natte natuurparels.
Toekomstige situatie
Oppervlakteverdeling
Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging in relatie met de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is.
Het onderzoeksgebied beslaat in totaal circa 118,6 ha, waarvan slechts een beperkt deel van +/- 13 ha gebruikt gaat worden voor het hoogspanningsstation en het verleggen van de Noorder Kreekweg. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard, alleen de huidige weg heeft een verhard oppervlak van 3.400 m². Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 23.230 m². Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verharde oppervlak met circa 19.830 m² toe ten opzichte van de huidige situatie.
Wateropgave
Bij aanleg van extra verhard oppervlak dat groter is dan 500 m² geldt een berging eis van 0,06 m per m² toename verhard oppervlak. In totaal moet het voorgenomen watersysteem 1.190 m³ kunnen bergen om de toename van verharding te compenseren. In het geval van het nieuwe hoogspanningsstation wordt de voorkeur gegeven om de toename van verhard oppervlak binnen hetzelfde peilgebied (WH01) te compenseren in de vorm van alternatieve voorzieningen, zoals een wadi. Door de positionering van het station in de noordzijde van de Auvergnepolder ontstaat aan de oostzijde een driehoekige restruimte. Door de ruimtereservering van kabel- en leidingstroken zijn (een deel van) deze percelen niet geschikt voor een agrarisch functie. Om aan de waterberging te voldoen wordt de percelen ten noorden van het hoogspanningsstation ca. 2.400 m² (2.400 m² x 0,5 m = 1.190 m³) gereserveerd voor waterberging. Er is voldoende ruimte om de noodzakelijke waterberging te realiseren. Hiervoor is ruimte opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Daarnaast wordt de bestaande kreek aangevuld met een moerasachtige zone.
Watersysteem
Voor het toekomstige watersysteem geldt het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Dit geldt voor zowel het oppervlakte- als grondwatersysteem.
In de Auvergnepolder wordt door de situering van het hoogspanningsstation ca. 1500 m watergang (500 m A-watergang en 1.000 m B-watergang) gedempt. A-watergang betreft de watergang ten noorden van de Noorder Kreekweg. Vanuit het waterschap is de voorwaarde gesteld dat deze gedempte sloten moeten worden gecompenseerd. Voor het dempen van A-watergangen geldt een 1 op 1 compensatieregel.
Wanneer B-watergangen worden gedempt moet er vervangend oppervlaktewater worden gegraven. Dit hoeft niet 1:1 even groot te zijn, als de afwatering van het gebied maar voldoet. Het waterschap gaf aan dat voor het geval dat delen van het gebied een agrarische functie hebben, ook voor B-watergangen 1 op 1 compensatie nodig kan zijn.
In figuur 4.5 is een overzicht van het toekomstige watersysteem weergegeven. Langs de nieuwe Noorder Kreekweg wordt aan de oostzijde en noordzijde een nieuwe A-watergang gesitueerd die de verbinding vormt tussen de bestaande aansluitpunten. De watergang ten westen van de nieuwe Noorder Kreekweg / ten oosten dijk Schelde-Rijnkanaal blijft behouden. Aan de noord- en zuidzijde van het hoogspanningsstation en vormen nieuw te graven watergangen de scheiding tussen de landschappelijke inpassing van het station en de huidige landbouwpercelen.
Figuur 4.5: Bestaande en nieuw te graven waterlopen
Veiligheid en waterkeringen
Het hoogspanningsstation is gelegen in de noordelijkste punt van de Auvergnepolder, parallel aan de dijk aan de oostzijde Schelde-Rijnkanaaldijk. Het station is ten oosten van de beschermingszone van de dijk gesitueerd. Binnen de beschermingszone van de dijk mag niets gebouwd worden en dus ook geen hoogspanningsstation komen. Dit is een eis van het waterschap en mede geborgd in het bestemmingsplan. Het gaat om een zone van 25 meter van de dijk.
Het hoogspanningsstation wordt 2 meter hoger in het landschap aangebracht. Dit wordt gedaan om de leveringszekerheid bij een mogelijke dijkdoorbraak van het Schelde-Rijnkanaal moet zijn gewaarborgd.
Om de benodigde 2 meter ophoging van het station in het landschap goed in te passen wordt een flauw grondtalud rondom toegepast. Hiervoor wordt een gemiddelde breedte van 20.00 meter aangehouden waarin ook deels kabel- en leidingstroken en landschappelijke afschermende beplanting kan worden opgenomen. Rondom het hoogspanningsstation is hiervoor een oppervlakte van 6,39 ha benodigd. Aan de zuidzijde is een strook van een grotere strook van circa 30 meter aangehouden om het zicht op het station vanuit de polder robuuster te camoufleren. Dit is de kant van het station die het meeste in het zicht ligt. Daarnaast is dit ook nodig om zwaar verkeer.
In de legger zijn de ligging en afmetingen van de waterkering opgenomen zoals die volgens de normen zouden moeten zijn. Uit de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation is te zien dat de nieuwe watergang en deel van het talud binnen de beschermingszone van de waterkering liggen.
Vergunningsplicht
Voor het aanleggen, wijzigen of dempen van oppervlaktewaterlichamen geldt een vergunningsplicht. De activiteiten in de beschermingszone van de waterkering zijn vergunningplichtig bij het waterschap.
KRW-eisen (waterkwaliteit)
Door de KRW-status van het Lange Water (ten oosten van het hoogspanningsstation) is de voorkeur om hier het hemelwater niet direct af te voeren. Voor het Lange Water gelden specifieke waterkwaliteitseisen. Deze zijn in de factsheet opgenomen behorende bij de watertoets.
Overstromingsrisico
Het overstromingsrisico voor dit hoogspanningsstation en daarmee de gehele Auvergnepolder is los van de uitgevoerde watertoets onderzocht door Svasek. In het onderzoek zijn de gevolgen van de volgende mogelijke scenario's onderzocht:
Een dijkdoorbraak van de primaire waterkering is maatgevend gebleken. Met een normering van de overstromingskans via dijktraject 34-5 van 1:100 (ondergrens) en de getoonde overstromingsdiepte op de risicokaarten is de kans op overstroming aanmerkelijk groter dan het gewenste niveau van 1:10.000 jaar. Voor een dergelijk veiligheidsniveau moet daarom rekening worden gehouden met een gefaalde kering van het dijktraject.
De maximale waterstand ter plaatse van 380/150/20 kV station Halsteren met een kans van voorkomen van 1:10.000 jaar als gevolg van het falen van de primaire waterkering langs het Schelde-Rijnkanaal is NAP +2,64 m, met een onzekerheidsmarge van 0,25 m. Hierdoor is het noodzakelijk om aanvullende maatregelen te nemen het station tegen overstroming te beschermen. Hiervoor wordt het station met circa 2 meter opgehoogd.
Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat het aspect water de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Kader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuurnetwerk Noord-Brabant. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.
Toetsing
Ten behoeve van de realisatie van het hoogspanningsstation is door Antea Group in 2022 een natuurtoets Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 17 bij de toelichting. De resultaten van de natuurtoets zijn hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Op 3 kilometer van het plangebied bevindt zich het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zoommeer'. Dit gebied en andere Natura 2000-gebieden liggen buiten de invloedsfeer van het project wat betreft bijvoorbeeld geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de tussenliggende verstorende gebieden, wegen en watergangen (en daardoor de afscherming) worden geen directe effecten als geluid- en lichtverstoring op de Natura 2000-gebieden verwacht. Enkel wat betreft stikstofdepositie kunnen effecten niet op voorhand worden uitgesloten.
De enige manier om inzicht te krijgen in de aard en omvang van het effect van stikstofdepositie, is het uitvoeren van een stikstofberekening met behulp van AERIUS Calculator. Later in deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van stikstofdepositie.
Natuurnetwerk Brabant
Directe aantasting
Er vinden geen werkzaamheden plaats binnen aanliggende NNB-gebieden. De hoogspanningskabels worden over het gebied gespannen, waardoor er geen werkzaamheden binnen het NNB plaatsvinden. Er worden wel kabels boven het NNB aangebracht. Het hoogspanningsstation met bijbehoren wordt volledig gerealiseerd in de akkers binnen het plangebied en buiten het NNB. Hierdoor is er geen sprake van directe aantasting van het NNB. De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende NNB gebied en hoeven derhalve niet gecompenseerd of gemitigeerd te worden.
Indirecte aantasting
Uit het geluidsonderzoek is gebleken dat er tevens sprake is van een toename aan geluidsverstoring binnen het NNB als gevolg van de transformatoren binnen het station. Voor een toename van geluid binnen het NNB geldt dat er compensatie geldt wanneer het geluidsniveau stijgt boven de 42 dB(A) in open natuurtypen en 48 Db(A) in boslandschappen rabant, 2014). Er wordt enkel een geluidstoename tot 42-45 dB(A) verwacht in open natuurtypen. Dit ligt onder de drempelwaarden dat vastgesteld is door de Provincie Noord-Brabant, waardoor er geen compensatie vereist is ten gevolge van geluidsverstoring.
Er vindt mogelijk indirecte aantasting van lichtverstoring plaats op het NNB. Het hoogspanningsstation zal 24 uur per dag verlicht worden, welke mogelijk uitstraalt naar de directe omgeving. Hierdoor kunnen wezenlijke kenmerken van het NBB op nachtsoorten als vleermuizen in het geding komen. Er dient nader bepaald te worden wat de mogelijke verstorende effecten van het nieuwe station op het NNB zal hebben.
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel bestaat uit overwegend gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan kwaliteitsverbetering van deze functies. De provincie stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied.
Waar het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar samenvalt met de Groenblauwe mantel gelden aanvullende voorwaarden vanwege de waarden die aanwezig zijn. Belangrijke voorwaarde is dat in deze gebieden de stedelijke ontwikkeling plaats vindt in samenhang met de groene kwaliteiten in het gebied en de directe omgeving. Gemeenten geven in de toelichting op het plan aan hoe zij in deze gebieden nieuwe stedelijke en landschapsontwikkelingen gelijktijdig en in samenhang met elkaar willen ontwikkelen.
De landschappelijke en natuurlijke waarden van de groenblauwe mantel in de directe omgeving van het trafostation worden versterkt door middel van de aanleg van moeraszone. Hierdoor zullen er geen effecten op de wezenlijke kenmerken van het Groenblauwe mantel plaatsvinden, waardoor er geen vervolg maatregelen genomen hoeven te worden.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige beschermde soorten.
Vogels
Algemene broedvogels
Binnen het plangebied wordt gebroed door (algemene) broedvogels. Met name de oever- en bermvegetatie en akkers zijn geschikt voor waargenomen soorten als kieviten en graspiepers. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten zijn in Nederland beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in de algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn met betrekking tot algemene broedvogels geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.
Trekvogels
De kleine zwaan, brandgans en grauwe gans maken gebruik van de Natura 2000-gebieden Zoommeer (alleen grauwe gans), Markiezaat en/of Oosterschelde als slaapplaats. Deze soorten kunnen door het plangebied vliegen en in aanvaring komen met de hoogspanningslijnen van de aan te leggen lijninlussing. Om inzicht te krijgen in hoeveel van deze soorten in het plangebied voorkomen en of het effect van het planvoornemen negatief is of uit te sluiten valt, is een passende beoordeling gedaan door Bureau Waardenburg. In het kader van de passende beoordeling zijn de soorten die gebruik maken van de Natura 2000-gebieden beoordeeld. De beoordeling is als Bijlage 20 opgenomen.
Van de kleine zwaan is gedurende het veldwerk in winter 2022/2023 geen enkel exemplaar foeragerend in of nabij het plangebied gezien dan wel langs- of overvliegend. Er wordt
daarom geconcludeerd dat er nauwelijks kleine zwanen over het plangebied vliegen, en dat hooguit incidenteel aanvaringen (draadslachtoffers) met de geplande hoogspanningsverbinding zullen plaatsvinden. Voor de kleine zwaan zijn significant negatieve effecten vanwege het voornemen op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor het Markiezaat of Oosterschelde met zekerheid uitgesloten. Voor de brandgans en grauwe gans is geconcludeerd dat de incidentele sterfte (<1 slachtoffer per jaar) vanwege de toekomstige hoogspanningsverbinding bij Halsteren met zekerheid niet leidt tot significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de brandgans en grauwe gans in de drie Natura 2000-gebieden. Gezien deze conclusie, en grote aantallen getelde exemplaren ten opzichte van de instandhoudingsdoelstellingen, is een cumulatiestudie ook niet aan de orde.
Vleermuizen
Vleermuizen zijn beschermde diersoorten en staan vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Daarom zijn in de Wet natuurbescherming enkele verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van vleermuizen welke in principe niet overtreden mogen worden.
Voor vleermuizen zijn drie onderdelen van het leefgebied te onderscheiden die van groot belang zijn voor de functionaliteit van het leefgebied. Dit zijn verblijfplaatsen, essentiële foerageergebieden en essentiële vliegroutes.
Vliegroutes / foerageergebied
Een aantal soorten vleermuizen gebruikt steeds dezelfde lijnvormige elementen om zich te verplaatsen van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebieden. Wanneer een dergelijke route onderbroken wordt of helemaal verdwijnt, vervalt deze mogelijkheid. Wanneer geen alternatieve route aanwezig is en de route gebruikt wordt door veel vleermuizen kan dit een groot effect hebben op de vleermuispopulatie in een gebied. Tussen de bomen en omliggende watergang (Lange Water) naast het plangebied zijn luwten aanwezig. Deze luwten vormen ideale foerageergebieden voor vleermuizen. Ook zijn lijnvormige elementen aanwezig rondom het plangebied. Doordat er in de omgeving weinig alternatieven geschikte foerageergebieden en vliegroutes zijn, is er mogelijk sprake van een essentieel foerageergebied en/of essentiële vliegroutes. De bosschage en watergang worden door het voornemen niet aangetast.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de vliegroute en foerageergebied te allen tijde hun functie moeten kunnen vervullen. Wanneer aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan, zijn geen negatieve effecten op deze potentiële vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen te verwachten:
Indien niet aan deze randvoorwaarden kan worden voldaan, dient voorafgaande aan de werkzaamheden het gebruik van de watergang en het foerageergebied inzichtelijk te worden gemaakt door middel van een nader onderzoek.
Bunzing
Alle marterachtigen zijn beschermd in de provincie Noord-Brabant onder artikel 3.10, onderdeel A van de Wet natuurbescherming. Voor de genoemde soort is geschikt leefgebied aanwezig in het plangebied. Om het gebruik van het plangebied door de bunzing inzichtelijk te maken dient nader onderzoek naar deze soort te worden uitgevoerd.
Rugstreeppad
Het plangebied voldoet aan de biotoopeisen van de rugstreeppad. Er zijn (voortplantings)wateren aanwezig in het plangebied en mogelijkheden om te schuilen. Daarnaast is de rugstreeppad waargenomen binnen het plangebied. Hierdoor kunnen negatieve effecten op de rugstreeppad niet worden uitgesloten uit het plangebied.
De rugstreeppad heeft meerdere (zomer)verblijfplaatsen die hij gedurende de actieve periode met regelmaat bezoekt. Met name de opslagsilo’s en losse stenen in de bermen binnen het onderzoeksgebied kunnen dienen als verblijfplaats. Daarnaast kunnen de ondiepe sloten dienen als voortplantingswateren voor de rugstreeppad. Het verwijderen van de opslagsilo’s, rommelige hoekjes en sloten zal er voor zorgen dat het leefgebied van de rugstreeppad mogelijk verdwijnt. Daarom dient er voorafgaand aan de werkzaamheden naderonderzoek uitgevoerd te worden om meer inzicht te krijgen in het gebruik van het plangebied door de rugstreeppad.
Nader onderzoek
De natuurtoets geeft aanleiding om nader ecologisch onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van de bunzing en rugstreeppad in het plangebied te onderzoeken. Door Antea Group zijn deze onderzoeken uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 18 bijgevoegd. Hieronder worden de resultaten kort samengevat.
Vleermuizen
In de natuurtoets is geconstateerd dat er mogelijke effecten zijn op de naastgelegen watergang, welke mogelijk functioneert als essentiële vliegroute voor vleermuizen. De watergang gaat niet verloren, maar er vindt mogelijk wel verstoring plaats in de vorm van licht en geluid. Hierdoor kan de watergang zijn functie als essentieel onderdeel van het leefgebied van vleermuizen verliezen.
De watergang het Lange Water maakt onderdeel uit van een vliegroute van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Daarnaast wordt deze locatie ook als foerageergebied gebruikt door de bovengenoemde soorten. Aangezien het een relatief groot aantal individuen betreft en de grootste, meest beschutte lijnvormige element is dat Halsteren verbindt aan de Schelde-Rijnkanaal, wordt er geconcludeerd dat deze een essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen. De watergang blijft behouden ten behoeve van het voornemen.
Er is vooraf overlegd met de initiatiefnemer dat eventuele toename in licht en geluid moet worden voorkomen op naastgelegen watergang/NNN-gebied. In het definitieve ontwerp van het station worden maatregelen getroffen om toename in licht en geluid te voorkomen op naastgelegen watergang. Hierdoor worden er uiteindelijk geen effecten op essentiële onderdelen van het leefgebied van vleermuizen verwacht. Het aangrenzende foerageergebied en de vliegroute moeten ook ten tijde van de realisatiefase haar functies kunnen vervullen. Wanneer aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan, zijn geen negatieve effecten op dit (essentiële) foerageergebied en deze vliegroute voor vleermuizen te verwachten:
Er is geen ontheffing noodzakelijk indien aan bovengenoemde maatregelen wordt voldaan.
Rugstreeppad
Er is tijdens het onderzoek geen voortplantingsbiotoop binnen of nabij het plangebied vastgesteld. Vanwege de afwezigheid van geschikte verblijfplaatsen en voortplantingswateren binnen het plangebied kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van essentieel leefgebied van de rugstreeppad. Hierdoor treden er geen effecten op, bij essentiële onderdelen van het leefgebied van rugstreeppadden vanwege het planvoornemen. Het inpassingsplan van het station zal daarbij juist geschikter leefgebied binnen de akkers voor de soort creëren, door het creëren van een groter gebied met plas dras.
Er komen wel waarnemingen van rugstreeppadden in de directe omgeving van het planvoornemen voor uit NDFF. Dit zijn met name sub-adulte exemplaren. De rugstreeppad staat bekend om het afleggen van grote afstanden van soms wel 5 kilometer. Bij het realiseren van de hoogspanningsstations is het mogelijk dat het gebied tijdelijk (bv. bij voorbelasting met schrale grond) wordt omgevormd tot een ideaal leefgebied voor rugstreeppad. Daarom wordt geadviseerd als de activiteiten niet uitgesteld kunnen worden tot buiten de voortplantingsperiode of overwinteringsperiode, voorafgaand aan de activiteiten het projectgebied ontoegankelijk te maken voor rugstreeppadden. Er kan worden voorkomen dat rugstreeppadden de werklocatie gaan bevolken door het gebied waar de werkzaamheden plaats gaan vinden uit te rasteren. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken, moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen. Controleer dit regelmatig op kieren en op overhangende vegetatie. Let vooral ook op adequate voorzieningen bij toegangswegen voor bouwverkeer.
Er is geen ontheffing noodzakelijk indien aan bovengenoemde maatregelen wordt voldaan.
Bunzing
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van bunzingverblijfplaatsen binnen het plangebied. Dit was niet mogelijk in verband met geweigerde terreinbetreding. Hierdoor is gekozen voor het worst-case scenario en wordt er vanuit gegaan dat verblijfplaatsen aanwezig zijn en worden aangetast. Er dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. De verwachting is dat deze ontheffing op basis van het van toepassing zijnde provinciale beleid ook verleend zal worden. Hiervoor worden ook compenserende maatregelen meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan.
Effectbeoordeling stisktofdepositie
Door Antea Group is in 2023 een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 19 bijgevoegd. Hierna worden de resultaten kort samengevat.
Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator versie 2023 blijkt dat de emissies die samenhangen met het maatgevende jaar voor het nieuwe hoogspanning station nabij Halsteren en de inlussing ervan niet leiden tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden zijn daarmee op voorhand uitgesloten.
Hiermee is het aspect stikstofdepositie voor dit project geen belemmering voor verdere besluitvorming.
Conclusie
Uit de natuurtoets, het nader onderzoek en het stikstofdepositieonderzoek blijkt dat het aspect ecologie de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Kader
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Parkeren
In het plangebied zullen in de toekomstige situatie geen werkplekken worden gerealiseerd. Wel zullen er regelmatig inspecties plaatsvinden op het terrein. Tijdens deze inspecties wordt er door de inspecteurs geparkeerd op het eigen terrein. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De ontwikkeling leidt nauwelijks tot een toename van de verkeersgeneratie. Uitsluitend tijdens inspecties wordt er naar het hoogspanningsstation gereden. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in en in de omgeving van het plangebied zijn op basis van het voorgaande niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Kader
Rond hoogspanningsverbindingen ontstaan magneetvelden. Er is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan naar dit onderwerp. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor beleid en regelgeving op het gebied van magneetvelden. Op basis van het wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband limieten aanbevolen voor de sterkte van het magnetische veld. Deze houden in dat blootstelling aan meer dan 100 microtesla wordt afgeraden. Dit niveau wordt in Nederland nergens op voor het publiek toegankelijke plaatsen door bovengrondse hoogspanningsverbindingen overschreden.
Voor nieuwe situaties adviseert de rijksoverheid aan gemeenten, provincies en beheerders van hoogspanningsnetten om bij bovengrondse hoogspanningslijnen uit voorzorg zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen langdurig verblijven in een magnetische veldsterkte die jaargemiddeld hoger is dan 0,4 microtesla. Concreet is het advies om geen woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven te bouwen in de nabijheid van een bestaande hoogspanningslijn en om bij het inpassen van een nieuwe bovengrondse hoogspanningslijn zo veel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Dit advies is leidend.
Beleidsadvies inzake hoogspanningslijnen en het magneetveld (2005)
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magnetische velden van deze hoogspanningsverbindingen en het ontstaan van leukemie bij kinderen.
De nota 'Nuchter omgaan met risico's' gaat in op het voorzorgsbeginsel. Het voorzorgsbeginsel houdt in dat, wanneer een activiteit potentieel schadelijke effecten kan hebben, maatregelen ter voorkoming of beperking van die potentiële effecten niet achterwege mogen worden gelaten op de enkele grond, dat wetenschappelijk onzeker is of die effecten daadwerkelijk zullen optreden. De nota is nader ingevuld in de brief met betrekking tot hoogspanningsverbindingen van 3 oktober 2005. Deze brief bevat een beleidsadvies aan onder meer gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Het advies is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel. Het advies is van toepassing bij de vaststelling van structuurvisies en bestemmingsplannen en bij de vaststelling van tracés van bovengrondse hoogspanningsverbindingen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of wijziging van bestaande bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
Op basis van het beleidsadvies dat gebaseerd is op het voorzorgsbeginsel wordt geadviseerd om: 'zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)'.
Naar aanleiding van concrete vragen van gemeenten, provincies en netbeheerders en enkele rechterlijke uitspraken, heeft het Rijk bij brief van 4 november 2008, het advies van 3 oktober 2005 verduidelijkt. Enkele definities van begrippen als 'langdurig verblijf' en 'gevoelige bestemmingen' zijn nader verduidelijkt. Tot een 'langdurig verblijf' wordt gerekend een verblijf van minimaal 14-18 uur per dag gedurende minimaal een jaar. Tot de 'gevoelige bestemmingen' worden woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende erven en buitenspeelruimten gerekend. Daarnaast wordt dieper ingegaan op de betekenis van het voorzorgsbeginsel als basis voor het beleid. De brief is gebaseerd op een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008.
Naar aanleiding van een advies van de gezondheidsraad in 2018 heeft in 2019 een evaluatie van het voorzorgbeleid plaatsgevonden. Aansluitend is begonnen aan het opstellen van nieuw voorzorgbeleid. De minister heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd in een kamerbrief van 23 maart 2021 (kenmerk DGKE-WO/20272797).
Op 21 april 2023 heeft de minister van Klimaat en Energie in afstemming met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief gestuurd over het voorzorgsbeleid bij elektriciteitsvoorzieningen. De brief bevat het advies voor gemeenten en netbeheerders hoe om te gaan met de mogelijke gezondheidsrisico’s van magneetvelden van netcomponenten (bovengrondse hoogspanningslijnen, hoogspanningsstations, ondergrondse kabels en transformatorhuisjes). De minister stelt vast dat wonen in de buurt van netcomponenten verantwoord is, aangezien gezonheidsrisico's onzeker en laag zijn. Hierbij is het advies om alleen bij bovengrondse hoogspanningslijnen het bestaande voorzorgsbeleid voort te zetten. Voor overige netcomponenten is het advies om geen specifieke afstanden tot bestemmingen waarin mensen langdurig verblijven te berekenen. De minister is van mening dat het voldoende is om bij deze netcomponenten in nieuwe situaties proportionele bronmaatregelen te treffen. Bij hoogspanningsstations betekent dit dat bronnen zoals transformatoren zo ver mogelijk worden geplaatst van woningen of gebieden waar plannen zijn voor woningen.
Handreiking RIVM
Tegelijkertijd met het uitkomen van het beleidsadvies in 2005 is door het RIVM een handreiking ontwikkeld waarin de manier wordt vastgelegd om de zone waar het magnetisch veld gemiddeld over een jaar boven de 0,4 microtesla ligt – aangeduid als de specifieke magneetveldzone – zo eenduidig en transparant mogelijk te berekenen. Deze handreiking is inmiddels een aantal keren geactualiseerd.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op 10 juni 2013 het rapport 'Berekening magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen in elkaars nabijheid' gepubliceerd. Het RIVM adviseert om de handreiking voor het berekenen van de magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen te actualiseren. De actualisering ziet op het nauwkeuriger in beeld brengen van magneetvelden in situaties waar hoogspanningsverbindingen zich in elkaars nabijheid bevinden. De berekeningen met de geactualiseerde Handreiking leiden in de beschreven situaties in het algemeen tot bredere magneetveldzones dan wanneer de 'oude' Handreiking wordt gebruikt. De staatssecretaris van IenM heeft daarop het RIVM gevraagd de Handreiking te actualiseren. Dit is inmiddels gebeurd.
Met de inwerkingtreding van het nieuwe voorzorgbeleid is ook de nieuwe berekeningsmethode voor magneetvelden (Handreiking RIVM 5.0) in gebruik genomen.
Toetsing
Er zijn geen gevoelige bestemmingen aanwezig rondom het hoogspanningsstation. Door de voorgenomen ontwikkeling van het hoogspanningsstation komen geen gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 microteslacontour te liggen. Ditzelfde geldt voor de ondergrondse leidingen rondom het station.
Voor de inlussing is door DNV nader onderzoek uitgevoerd. Dit Engelstalige onderzoek is als Bijlage 21 bijgevoegd. Een vertaling van de samenvatting is bijgevoegd als Bijlage 22. De conclusie wordt hieronder samengevat.
Het geplande 380 kV-station Halsteren wordt geïntegreerd in de 380 kV dubbelcircuit-bovenleiding tussen onderstations Geertruidenberg en Rilland. DNV heeft de specifieke magnetische veldzones berekend van het nieuwe substation waarin de bovenleiding GT-RLL380 wordt geïntegreerd. Voor de berekening van de specifieke magneetveldzones gelden de richtlijnen van het RIVM-document ‘Handreiking voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen’, versie 5.0 van 01 april 2023. De 0,4uT-contouren rond de lijn Geertruidenberg – Halsteren 380 kV en de lijn Halsteren – Rilland 380 kV zijn berekend.
Figuur 4.6: berekende magneetveldzone 380 kV
Uit bovenstaand figuur blijkt er dat er overlap is tussen de specifieke magneetveldzone en een kadastraal perceel met een woonbestemming (ter hoogte van mast 126N, aangeduid met het getal 3). Een gedetailleerdere kaart van deze situatie is hieronder gegeven. Hieruit blijkt dat deze specifieke magneetveldzone een overlap heeft met dit kadastrale perceel, maar niet met het bouwvak wat op dit perceel is gesitueerd. Aan de hand van het toegepaste RIVM document “Handreiking voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen”, versie 5.0, datum 1 april 2023, kan men concluderen dat hier geen sprake is van een gevoelige bestemming.
Figuur 4.7: ligging magneetveldzone t.o.v. verblijfsobject 3
Conclusie
Het aspect magneetvelden staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van dit bestemmingsplan toegelicht.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wro en Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw van de verbeelding en regels van een bestemmingsplan of inpassingsplan, zowel digitaal als analoog. Bestemmingsplannen n zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld.
Verhouding met geldende bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan herziet het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord en de 1e herziening van dat bestemmingsplan. De aanduiding voor de geluidszone en de dubbelbestemming voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding zijn over de enkelbestemmingen, zoals die opgenomen zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord heen gelegd. Die enkelbestemmingen blijven dan ook ongewijzigd en van toepassing. Dit is geregeld in artikel 17.1 Van toepassing verklaring.
Planregels, planverbeelding en plantoelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, planverbeelding en plantoelichting. De planregels en de planverbeelding vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De plantoelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar bevat de onderbouwing van de ontwikkeling en biedt hulp bij de uitleg van bestemmingen en regels. In de volgende paragraaf worden de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels nader toegelicht.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort toegelicht.
In dit artikel worden alle noodzakelijke begripsomschrijvingen weergegeven. De interpretatie van begrippen zijn vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
Dit artikel geeft aan op welke wijze bepaalde maten in dit bestemmingsplan moeten worden berekend.
Het begrip 'peil' is omschreven in artikel 1. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' wordt het perceel opgehoogd ten behoeve van de realisatie van het hoogspanningsstation. De goot- en bouwhoogte worden, conform het begrip 'peil' bepaald vanaf de ophoging.
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de planverbeelding aangegeven bestemmingen en dubbelbestemmingen.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming maakt de oprichting en het gebruik van een nieuw hoogspanningsstation mogelijk. Voorzieningen behorende bij het station, zoals netaansluitingen, kabels en leidingen en ondergeschikte voorzieningen, zoals bijvoorbeeld parkeervoorzieningen en ontsluitingen zijn ook toegestaan. Gebouwen mogen maximaal 10 m hoog zijn en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 20 m. Uitzondering zijn bouwwerken voor afspanportalen en bliksempieken, die mogen 30 m hoog worden en erfafscheidingen maximaal 3 m hoog.
Binnen 3 jaar na in gebruikname van het hoogspanningsstation, dient het landschappelijk inpassingsplan gerealiseerd te zijn en in stand gehouden te worden. Indien dit niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd, of later in stand gehouden wordt, dan is er alsnog sprake van strijdig gebruik.
Artikel 4 Groen - Landschappelijk
De gronden met deze bestemming dienen te worden ingezet voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap naar aanleiding van de realisatie van het hoogspanningsstation. Dit dient conform de in de Bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschappelijk inpassingsplan te worden uitgevoerd.
Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet passend. Er mogen enkel bouwwerken geen gebouwen worden opgericht. Daarnaast geldt een vergunningstelsel voor bepaalde werken/werkzaamheden. Deze werken/werkzaamheden mogen het landschappelijk inpassingsplan en de kenmerken van de Groenblauwe mantel niet schaden en indien het effect heeft op de waterhuishouding dient vooraf advies gevraagd te worden aan het waterschap. Werken en werkzaamheden die direct noodzakelijk zijn voor de aanleg van de landschappelijke inpassing zijn (o.a.) uitgezonderd van de vergunningplicht. Ook de aanleg van kabels en leidingen binnen de dubbelbestemmingen zoals bedoeld in artikel 7, 8 en 9 zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Binnen de op de planverbeelding aangeduide dubbelbestemmingen prevaleert de aanleg, het behoud en de bescherming van de aldaar aanwezige kabels en leidingen.
Binnen het plangebied is een weg aanwezig. Gronden binnen deze bestemming zijn dan ook aangewezen voor (primair) verkeersdoeleinden. Gebouwen mogen, met uitzondering van nutsvoorzieningen, niet worden gebouwd. Het wegprofiel van de bestaande weg aan de westzijde van het plangebied, gelegen naast de dijk wordt vanwege landschappelijk/cultuurhistorische waarde separaat beschermd. Dit wegprofiel mag niet zonder vergunning worden aangepast.
Binnen deze bestemming zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Gebouwen ter plaatse zijn niet toegestaan. De gronden met deze bestemming zijn gelegen in de Groenblauwe mantel. Ten behoeve van de bescherming van de ecologische en landschappelijke kenmerken van de groenblauwe mantel is een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor bepaalde werken/werkzaamheden.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning 1
Deze dubbelbestemming voorziet in de aanleg, het gebruik en de bescherming van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een maximale spanning van 150 kV. De breedte van de zone is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de kabelverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse verbindingen gevormd door de kabelsystemen (incl. onderlinge afstand t.b.v. warmteafgifte), plus een veiligheidsafstand van 5 meter, gemeten ten opzichte van de buitenste kabel. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen. Daarnaast is een beperkte marge opgenomen om iets meer flexibiliteit te hebben bij de aanleg van de kabelverbinding.
Binnen deze dubbelbestemming zijn kabels en leidingen toegestaan. Er geldt een bouwverbod voor het bouwen ten behoeve van onderliggende bestemmingen. Voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. Er is wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het bouwen voor onderliggende bestemmingen mogelijk maakt, mits de netbeheerder positief heeft geadviseerd.
Er mag een groot aantal werken en werkzaamheden niet uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning. Voor sommige situaties - waaronder werken en werkzaamheden die verband houden met de hoogspanningsverbinding -die binnen de bestemming passen- is geen vergunning nodig. De genoemde vergunning wordt enkel verleend indien belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding afgewogen tegen de belangen van de aanvrager van de vergunning. Het bevoegd gezag dient altijd advies te vragen aan de netbeheerder. Indien in het kader van een aanvraag wordt geconstateerd dat de belangen met betrekking tot de hoogspanningsverbinding in het geding zijn, zal in eerste instantie worden gekeken naar de mogelijkheden om de belangen veilig te stellen door aan een vergunning voorwaarden te koppelen. Indien dat niet mogelijk is en er ook geen andere mogelijkheden zijn om de belangen van de hoogspanningsverbinding te beschermen, kan de vergunning geweigerd worden.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning 2
Deze dubbelbestemming voorziet in de aanleg, gebruik en bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een maximale spanning van 380 kV. De breedte van de zone is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de hoogspanningsverbinding.
Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen is niet toegestaan, tenzij op bestaande funderingen. Voor de hoogspanningsleidingen zelf zijn masten toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 65 m. Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde die noodzakelijk zijn voor de hoogspanningslijnen mogen maximaal 4 m zijn. Er is wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het bouwen voor onderliggende bestemmingen mogelijk maakt, mits de netbeheerder positief heeft geadviseerd.
Er mag een groot aantal werken en werkzaamheden niet uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning. Voor sommige situaties - waaronder werken en werkzaamheden die verband houden met de hoogspanningsverbinding -die binnen de bestemming passen- is geen vergunning nodig. In het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding afgewogen tegen de belangen van de aanvrager van de vergunning. Het bevoegd gezag dient altijd advies te vragen aan de netbeheerder. Indien in het kader van een aanvraag wordt geconstateerd dat de belangen met betrekking tot de hoogspanningsverbinding in het geding zijn, zal in eerste instantie worden gekeken naar de mogelijkheden om de belangen veilig te stellen door aan een vergunning voorwaarden te koppelen. Indien dat niet mogelijk is en er ook geen andere mogelijkheden zijn om de belangen van de hoogspanningsverbinding te beschermen, kan de vergunning geweigerd worden.
Artikel 9 Leiding - Middenspanning
Deze dubbelbestemming voorziet in de aanleg, gebruik en bescherming van de ondergrondse middenspanningsverbinding. De breedte van de zone is ook hier vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de middenspanningsverbinding.
Binnen deze dubbelbestemming zijn kabels en leidingen toegestaan. Er geldt een bouwverbod voor het bouwen ten behoeve van onderliggende bestemmingen. Voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. Er is wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het bouwen voor onderliggende bestemmingen mogelijk maakt, mits de netbeheerder positief heeft geadviseerd.
Er mag een groot aantal werken en werkzaamheden niet uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning. Voor sommige situaties - waaronder werken en werkzaamheden die verband houden met de hoogspanningsverbinding -die binnen de bestemming passen- is geen vergunning nodig. De genoemde vergunning wordt enkel verleend indien belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding afgewogen tegen de belangen van de aanvrager van de vergunning. Het bevoegd gezag dient altijd advies te vragen aan de netbeheerder. Indien in het kader van een aanvraag wordt geconstateerd dat de belangen met betrekking tot de hoogspanningsverbinding in het geding zijn, zal in eerste instantie worden gekeken naar de mogelijkheden om de belangen veilig te stellen door aan een vergunning voorwaarden te koppelen. Indien dat niet mogelijk is en er ook geen andere mogelijkheden zijn om de belangen van de hoogspanningsverbinding te beschermen, kan de vergunning geweigerd worden.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het uitvoeren van de in dit artikel genoemde werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningsplicht. Die vergunning is slechts toelaatbaar als er geen onevenredige afbreuk van de archeologische belangen in het geding zijn. De stadsarcheoloog van bergen op Zoom wordt om advies bij een aanvraag omgevingsvergunning gevraagd. Er kan verlangd worden dat er wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd moet worden of dat de gelegenheid geboden moet worden tot het doen van oudheidkundige waarnemingen.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen met deze dubbelbestemming geldt dat de belangen van de waterkering niet mogen worden geschaad.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aanvullende bouwregel opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Dit betreft het feit dat maximale en minimale maten die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan al reeds legaal aanwezig waren, dat deze maten als maximaal, danwel minimaal toelaatbaar worden aangehouden. Daarnaast geschiedt herooprichting van gebouwen uitsluitend op dezelfde plek plaats.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Met deze geluidszone wordt de omgeving beschermd tegen lawaai van het hoogspanningsstation. Daarnaast is dit hoogspanningsstation volgens de Wet geluidhinder aangemerkt als een zoneringsplichtige inrichting. In de regels is bepaald dat het geluid op de buitenste grens van de zone niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen.
Ten behoeve van de bescherming van de dijk en van de aanwezige landschappelijke waarden zijn enkel bouwwerken geen gebouwen toegestaan van maximaal 2 m hoog. Daarnaast is er een vergunningplicht opgenomen voor diverse werken en werkzaamheden. Die vergunning wordt verleend indien de dijk en aanwezige waarden niet onevenredig geschaad worden.
14.3 vrijwaringszone - radar 9 Herwijnen
Ten behoeve van de vliegbasis te Woensdrecht is het radarverstoringsgebied opgenomen in dit bestemmingsplan. De maximale bouwhoogtes voor bouwwerken binnen deze zone is beperkt tot 90 m.
14.4 vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen
De huidige dubbelbestemming binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord 1e herziening ten behoeve van de bescherming van een gedeelte van de bestaande hoogspanningsverbinding komt te vervallen als de nieuwe verbinding is gerealiseerd (en in gebruik is genomen. Hiervoor geldt een termijn van 3 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder als de netwerkbeheerder aangeeft dat de bescherming van de de dubbelbestemming binnen het bestemmingsplan Buitengebied Noord 1e herziening niet meer noodzakelijk is.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens.
In de overige regels is de verhouding geregeld met de onderliggende gemeentelijke bestemmingsplannen waarin aanpassingen worden gedaan in verband met de aanpassing van de geluidzone voor industrielawaai en de dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanning 1, Leiding - Hoogspanning 2 en Leiding - Middenspanning. De enkelbestemmingen en aanduidingen die gelden voor de gronden die zijn gelegen in de tabel opgenomen bestemmingsplannen blijven van toepassing. Daarover wordt/worden de aanduiding voor de geluidzone en/of de dubbelbestemming voor de leidingen gelegd en gelden de bijbehorende opgenomen regels in dit bestemmingsplan ook voor die gronden.
Daarbij gaan deze aanduiding en dubbelbestemmingen ook voor op het overige in de andere bestemmingsplan opgenomen planregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De kosten van de aanleg en instandhouding van de voorgenomen ontwikkeling en het risico, komen voor rekening van initiatiefnemers TenneT en Enexis. De gemeente Bergen op Zoom sluit een overeenkomst met de initiatiefnemers af, waarin afspraken worden gemaakt over de te verhalen kosten. Het voornemen is financieel haalbaar en het plan is economisch uitvoerbaar.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse instanties. Vijf instanties hebben hierop gereageerd.
Rijkswaterstaat en Evides hebben aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. Hieronder volgt een samenvatting van de reacties van Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en Gasunie:
Provincie
Op 19 oktober 2022 heeft provincie Noord-Brabant een reactie gegeven. De reactie van de provincie is bijgevoegd als Bijlage 23. De provincie vindt het positief dat in de planvorming rekening wordt gehouden met de mogelijke impact van de klimaatverandering. In de reactie geeft de provincie aan dat de aandacht expliciet uitgaat naar het op dat moment nog uit te werken landschappelijk inpassingsplan. Belangrijke aandachtspunten voor de verdere uitwerking zijn in ieder geval:
Daarnaast gaf de provincie in de reactie aan dat beweringen in de Natuurtoets elkaar tegenspreken. Dit heeft geleid tot aanpassingen in de Natuurtoets en het ontwerpbestemmingsplan. Hierbij wordt tevens verwezen naar paragraaf 2.3.2 , waarin rekening is gehouden met de door de provincie aangegeven aandachtspunten voor de uitwerking van het landschappelijk inpassingsplan.
Waterschap Brabantse Delta
Op 29 september 2022 heeft het waterschap Brabantse Delta een reactie gegeven. De reactie van het waterschap is bijgevoegd als Bijlage 24. Op basis van het bestemmingsplan geeft het waterschap onder voorbehoud een positief wateradvies. Het voorbehoud heeft betrekking op de volgende punten:
Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen in de Watertoets en het ontwerpbestemmingsplan.
Gasunie
Gasunie heeft op 19 september 2022 een reactie gegeven, waarin wordt aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding van Gasunie valt. De leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.