direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Bestemmingsplan omlegging N201
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP004omleggingN201-oh01

5.5 Flora en fauna

In het kader van de wet- en regelgeving voor natuur dient, voordat ergens ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, te worden onderzocht of er beschermde natuurwaarden voorkomen en welke procedures moeten worden doorlopen. In het kader van de MER heeft een dergelijke toetsing plaatsgevonden.

In het kader van het voorontwerp zijn de resultaten van de MER voor het onderdeel flora en fauna weergegeven. Op basis van deze informatie is inzicht gegeven in de ter plaatse aanwezige situatie. Omdat de vanuit het MER gehanteerde gegevens niet meer actueel waren, is besloten om de natuurtoets voor het bestemmingsplan te laten actualiseren door de Grontmij. Dit is gedaan door de relevante loketten te raadplegen en een veldbezoek te brengen aan het plangebied. Op basis hiervan is besloten om voor vleermuizen een veldinventarisatie te laten uitvoeren. Adviesbureau Mertens B.V. heeft in opdracht van het projectbureau N201 een onderzoek uitgevoerd voor het aanvragen van een ontheffing.

Zowel Grontmij als adviesbureau Mertens B.V. (Grontmij referentie 99089237 - LaFors/MB Adviesbureau Mertens B.V. kenmerk 20070705) hebben bestaande bronnen geraadpleegd (websites: Natuurloket en Waarneming.nl), gegevens via de provincie Utrecht opgevraagd en veldonderzoek verricht. De veldinventarisaties zijn uitgevoerd in de periode oktober 2007 tot en met december 2008. In de onderzoeken is beoordeeld voor welke soorten ontheffing vereist is. In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt tussen licht (tabel 1), matig (tabel 2) en zwaar (tabel 3) beschermde soorten. Een ontheffing is vereist voor matig en zwaar beschermde soorten omdat voor licht beschermde soorten een algemene vrijstelling geldt. Matig en zwaar beschermde soorten zijn aangetroffen/te verwachten onder de soortgroepen grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, vissen en amfibieën. Deze worden hieronder besproken (gebaseerd op beide onderzoeken).

Grondgebonden zoogdieren

Ter plaatse van de kruising is in het onderzoek van adviesbureau Mertens de zwaar beschermde waterspitsmuis vastgesteld. Deze soort leeft in de moerasruigte van de oevers van de Amstel. Ter plaatse van het leefgebied van de waterspitsmuis kruist de nieuwe N201 de Amstel. Op grond hiervan is het aannemelijk dat leefgebied verloren gaat in de aanlegfase. In de gebruiksfase worden de oevers echter doorgetrokken (de N201 kruist de Amstel door middel van een aquaduct) waardoor de nieuwe N201 geen barrière meer vormt en in meer of mindere mate ook weer leefgebied vormt. Aangezien echter leefgebied (tijdelijk) verloren gaat en er een verstorende werking van de plannen uitgaat, is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist.

Vleermuizen

Op basis van (eerdere) bureaustudies is bepaald dat een vleermuizeninventarisatie noodzakelijk is. Met name nabij Fort Academie Amstelhoek, waar de rotonde gerealiseerd moet worden. Daarom is naast het onderzoek van Mertens en het onderzoek van Grontmij een aparte vleermuizeninventarisatie uitgevoerd door een ecoloog van VanderHelm Milieubeheer B.V. (zie Van der Helm, rapport GRA80507, versie 2, december 2008). Ten behoeve van de vleermuisinventarisatie zijn vier inventarisatieronden verspreid over het seizoen uitgevoerd: van mei 2008 tot december 2008. Uit deze inventarisaties is naar voren gekomen dat er in de zomerperiode sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats voor gewone dwergvleermuizen. Het gaat hier om een populatie van 10-15 vleermuizen. Er is een vliegroute vastgesteld langs de te realiseren rotonde. Er zijn geen overwinterende vleermuizen waargenomen.

Om verstoring van de vleermuizen te voorkomen wordt de overgang van het talud van de rotonde naar de weg voorzien van een heg of hekwerk van ongeveer 1,30 meter hoog. Hierdoor worden de vleermuizen in voldoende mate gevrijwaard van lichtverstoring. Gedurende de vleermuizeninventarisatie is de lichtintensiteit in het gebied inzichtelijk gemaakt, zodat deze als uitgangspunt kan dienen in het projectplan. Dit projectplan, waarin de te treffen maatregelen zijn uitgewerkt, is opgesteld door Adviesbureau Mertens B.V. Wanneer deze maatregelen in acht worden genomen is er geen sprake van verstoring. Om deze reden is er geen ontheffing voor vleermuizen vereist.

Broedvogels

In de directe nabijheid van het tracé zijn vijf territoria/nesten van Rode lijst vogelsoorten aangetroffen (graspieper (1), grutto (3) en steenuil (1). Deze soorten staan onder druk en nemen in aantal en/of verspreiding af. De steenuil is daarnaast een vogel die jaarrond gebruik maakt van een nestplaats en deze nestplaats wordt daarom ook jaarrond wettelijk beschermd onder de Flora- en faunawet. Met de aanleg en het gebruik van de nieuwe N201 zal er op deze soorten een verstorende werking uitgaan. Het wegtracé tast in geen van de gevallen de nestplaats aan. Aangezien er op de nestplaats van de steenuil een verstorende werking uitgaat, is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Het betreft hier namelijk een vaste rust- en verblijfplaats. De overige soorten (graspieper en grutto) hebben geen vaste rust- en verblijfplaats. Voor deze broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten starten of moet worden voorkomen dat vogels tot nestelen komen. Zij zullen naar verwachting iets verder van het wegtracé tot broeden komen. Voor de steenuil wordt wel aanbevolen om vervangende nestlocaties te realiseren bij boeren langs de Tienboerenweg.

Vissen

Hierbij is de beschermde soort de kleine modderkruiper gevonden die in hoge dichtheid voorkomt in de parallelsloot van de Tienboerenweg. In de zijsloten komt de kleine modderkruiper in lage dichtheid voor. De aanleg van de N201 heeft geen invloed op de kleine modderkruiper die in hoge dichtheid in de parallelsloot langs de Tienboerenweg voorkomt. Er is echter wel invloed op de kleine modderkruiper die in de zijsloten voorkomt. Hier doorsnijdt de N201 het leefgebied van de kleine modderkruiper. Om deze reden is in het ontwerp parallel aan de N201 aan weerzijden een watergang gepland, die de zijsloten met elkaar verbindt. Op twee locaties wordt een duiker onder de N201 aangelegd. Het betreft object 6320, ter plaatse van km 1450 en object 6350, ter plaatse van km 2520. Deze duikers verbinden de parallelsloten waardoor het doorsneden leefgebied weer met elkaar wordt verbonden. Hierdoor zal de aanwezigheid van de kleine modderkruiper geen consequenties hebben voor het ruimtebeslag. Aanvullend op de eerdere onderzoeken van Grontmij en Mertens heeft bureau Mertens in april 2008 onderzoek gedaan naar de geplande kruising van de N201 en de Amstel in het kader van het verkrijgen van een ontheffing (referentienr. 2008/22112). Ten zuidoosten van de Amstel werden enkele kleine modderkruipers waargenomen. De kleine modderkruiper komt voor in tabel 2 van de Flora- en faunawet en is niet bedreigd volgens de Rode Lijst. Met de realisatie van de plannen is er een kleine kans op het aantasten van (leefgebied van) deze soort. Een ontheffing van de Flora en faunawet voor de aanleg van het aquaduct is derhalve vereist. Deze aanvraag is in gang gezet.

Amfibieën

In het voorontwerp-bestemmingsplan werd nog gesteld dat op basis van de geraadpleegde gegevens aangenomen werd dat in het plangebied mogelijk rugstreeppadden konden worden aangetroffen. Daarom is in het latere veldbezoek van Grontmij expliciet onderzoek gedaan naar geschikte habitats. Hieruit is naar voren gekomen dat in de polder geen geschikte habitat zijn aangetroffen.

Tijdens de veldinventarisaties is de rugstreeppad wel in het fort aangetroffen. Deze soort geeft de voorkeur aan zanderige plaatsen waar hij zich kan ingraven voor de winterslaap, of kan voortplanten zo gauw er poeltjes ontstaan. De rugstreeppad staat echter bekend als een pioniersoort die afstanden van enkele kilometers aflegt op zoek naar geschikt habitat. Momenteel bevindt deze soort zich nog niet in het plangebied, maar mochten er tijdens de werkzaamheden zand(hopen) ontstaan dan kan geschikt habitat ontstaan en kan deze soort zich in het plangebied vestigen. Aangeraden wordt de werkzaamheden in de periode november - februari uit te voeren, om te voorkomen dat de rugstreeppad zich in het plangebied vestigt voor zijn winterslaap of voor de voortplanting. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt aangeraden het zand in te zaaien met gras of een zaadmengsel wat zorgt voor een snelle, dichte begroeiing. Dit zal ervoor zorgen dat de rugstreeppad zich niet zal ingraven. Inzaaien voorkomt tevens dat de rugstreeppad zich kan voortplanten op de aanwezige zand(hopen). Het aanvragen van een ontheffing is dan niet noodzakelijk.

Provinciaal beleid

Het plangebied doorkruist een gebied welke in het kader van de PEHS ontwikkeld moet worden tot ecologische verbindingszone. Het realiseren van de weg zorgt voor een barrière binnen deze ecologische verbindingzone en doordat er oppervlakte verdwijnt voor het realiseren ecologische zone, is de mogelijk te behalen kwaliteit minder. Er zijn plannen om ontsnipperende maatregelen te treffen in de zin van het aanbrengen van een faunapassage, waarmee de gevolgen van de ingreep van de wegaanleg voor de fauna worden geminimaliseerd. De minimale omvang van een faunapassage en de precieze locatie worden in overleg met de provincie Utrecht vastgesteld. De provincie Utrecht moet akkoord gaan met de aan te leggen faunapassage, voordat de mogelijke kwaliteiten van de te realiseren ecologische verbindingszone aangetast mogen worden. In de regels zijn deze faunapassages planologisch mogelijk gemaakt en zijn maten opgenomen voor de faunapassage.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de geplande rotonde met fietspad in de te realiseren ecologische verbindingszone en grenst het direct langs het bestaande PEHS-gebied. Hiervoor zullen, volgens de huidige planning, bomen en struiken verwijderd moeten worden. Het vernietigen van de bestaande natuur binnen de te realiseren verbindingszone, kan ervoor zorgen dat de te behalen kwaliteit van de te realiseren ecologische verbinding afneemt. Het kappen van deze bomen heeft mogelijk ook een negatief effect op de natuurwaarden in het gerealiseerde PEHS-gebied. Het verwijderen van bomen/struiken wordt dan ook afgeraden. Aangezien het gaat om een te realiseren ecologische verbindingszone en een negatief effect op een bestaande PEHS- gebied, moet hierover toestemming verkregen worden bij de provincie. Deze ingrepen zijn door Adviesbureau Mertens nader worden uitgewerkt in het projectplan en zijn gebruikt als basis voor de ingediende ontheffing.

Conclusie

De realisatie van de nieuwe N201 heeft voor de volgende (beschermde) soorten consequenties:

  • Waterspitsmuis: hiervoor zal een ontheffing van de Flora- en faunawet voor artikel 75c moeten worden verkregen.
  • Steenuil: hiervoor zal een ontheffing van de Flora- en faunawet voor artikel 75c moeten worden verkregen. Aanbevolen wordt om vervangende nestlocaties te realiseren bij boeren langs de Tienboerenweg.
  • Kleine modderkruiper: ten zuidoosten van de Amstel zijn enkele kleine modderkruipers waargenomen. De kleine modderkruiper is licht beschermd via de Flora- en faunawet. Met de realisatie van de plannen is er een kleine kans op het aantasten van (leefgebied van) deze soort. Een ontheffing van de Flora en faunawet voor de aanleg van het aquaduct is derhalve vereist. Deze aanvraag is reeds in gang gezet.
  • Rugstreeppad: het is niet noodzakelijk voor de rugstreeppad een ontheffing aan te vragen, mits voorkomen kan worden dat deze zich in het plangebied (zie bovenstaande maatregelen). Als de rugstreeppad zich in het plangebied vestigt is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk.
  • Vleermuizen: voor de populatie van gewone dwergvleermuizen zullen er aanvullende maatregelen worden getroffen waaronder de heg die in de overgang van het talud van de rotonde naar de weg wordt geplaatst. De te treffen maatregelen worden opgenomen in het projectplan. Wanneer deze maatregelen in acht worden genomen is er geen sprake van verstoring. Een ontheffing aanvragen voor vleermuizen is om deze reden niet nodig.

Zoals eerder gezegd is door bureau Mertens een projectplan opgesteld. Hier zijn onder andere de te treffen maatregelen voor de vleermuizen beschreven, maar ook alle andere maatregelen die nodig zijn om verstoring van de flora en fauna zo veel mogelijk tegen te gaan. De aanvraag van de verschillende ontheffingen heeft plaatsgevonden op basis van dit projectplan.

Ondertussen zijn de ontheffingen ingediend bij de behandelende instantie. Deze instantie, de Dienst Regelingen, heeft ondertussen aangegeven dat de ingediende ontheffing volledig zijn en dat ze in behandeling zijn genomen

In het kader van de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) wordt aangeraden de onderstaande aanvullende maatregelen te nemen:

  • De werkzaamheden dienen vanaf één zijde van het plangebied plaats te vinden. Op deze wijze kunnen mobiele faunasoorten gemakkelijker vluchten naar omringend gebied. Bij voorkeur wordt gewerkt richting locaties waar het 'groen' blijft.
  • Werkzaamheden in en langs de kades niet uitvoeren gedurende de voortplantingsperiode van amfibieën en vissen (april – juli).
  • Voordat eventuele werkzaamheden in de oevers plaatsvinden, aanwezige dieren verjagen door er een schepnet doorheen te halen.
  • Soorten als de zwanenbloem, als mogelijk, verplaatsen als deze door werkzaamheden verwijderd zouden gaan worden.
  • Wanneer er bomen verwijderd gaan worden nabij het fort, die kunnen dienen als nestplaats voor uilen of spechten dient een inventarisatie plaats te vinden of deze ook daadwerkelijk in gebruik zijn als broedlocatie. Wanneer broedlocaties vernietigd worden is een ontheffing noodzakelijk.

Naast de consequenties die hierboven beschreven staan grenst het plangebied aan een PEHS-gebied en doorkruist zowel noord als zuid een te realiseren ecologische verbindingszone. Momenteel wordt nagedacht over mitigerende maatregelen om versnippering en het te behalen kwaliteit aan natuurwaarden te minimaliseren. Goedkeuring voor de te treffen maatregelen vanuit de provincie is noodzakelijk.