direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Crocuslaan e.o. te Vlissingen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ter plaatse van de Crocuslaan en omgeving (hierna: Crocuslaan e.o.) te Vlissingen heeft woningcorporatie l'escaut 143 grondgebonden woningen in eigendom. De meeste woningen zijn inmiddels al 100 jaar oud, hebben last van vochtproblematiek en verkeren technisch in een slechte staat. In het jaar 2021 is l'escaut derhalve het initiatief gestart om, in samenspraak met de bewoners van de wijk, de huurdersvereniging en de gemeente Vlissingen, tot een toekomstplan voor de Crocuslaan e.o. te komen.

Uiteindelijk is na een zorgvuldige afweging van diverse factoren de keuze gevallen om de 143 bestaande woningen te slopen en deze te vervangen door 137 nieuwe woningen. Het doel is om de wijk hiermee toekomstbestendig en duurzamer te maken. De uitgangspunten van de nieuwbouw zijn om het sfeervolle tuindorp karakter in de wijk te behouden en het groene karakter te versterken.

De beoogde nieuwe stedenbouwkundige opzet van de wijk en de nieuwe woningen overschrijden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Middengebied' van de gemeente Vlissingen, vastgesteld op 11 februari 2016. Om de beoogde herontwikkeling van de wijk mogelijk te maken wordt er derhalve middels een omgevingsvergunning buitenplans afgeweken van de beheersverordening, conform Artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3º van de Wabo.

In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt de ruimtelijke inpassing van het planvoornemen en de effecten op de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu beoordeeld.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het projectgebied is gelegen te midden van woonwijk de Bloemenbuurt in Vlissingen. De Crocuslaan e.o. zijn grofweg gelegen tussen de Anjelierenlaan aan de noordzijde, de Irislaan aan de oostzijde, de Paul Krugerstraat aan de zuidzijde en de Bloemenlaan aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing Crocuslaan e.o.

Het project bestaat uit 143 grondgebonden woningen die in eigendom zijn van l'escaut, specifiek gaat het om de volgende adressen:

  • Bloemenlaan 2 t/m 8, 16 t/m 26 en 32 t/m 46;
  • Magrietenlaan 12 t/m 16 en 15 t/m 29;
  • Irislaan 5 t/m 33;
  • Primulalaan 1 t/m 29 en 2 t/m 30;
  • Anjelierenlaan 88 t/m 108;
  • Begonialaan 1 t/m 11 en 2 t/m 12;
  • Hyacinthenlaan 6 t/m 32 en 21 t/m 45;
  • Crocuslaan 2 t/m 24 en 3 t/m 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Weergave eigendommen l'escaut aan de Crocuslaan e.o.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het projectgebied geldt de beheersverordening 'Middengebied' van de gemeente Vlissingen. Deze beheersverordening is op 11 februari 2016 vastgesteld. De woningen zijn allen gelegen binnen een besluitvlak aangeduid als 'Wonen' met een bouwvlak waaraan een maximale goot- en bouwhoogte is gekoppeld.

Ter bescherming en veiligstelling van de, mogelijk in de grond aanwezige, archeologische waarden is het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing over het gehele projectgebied. Met uitzondering van de woningen die zijn gebouwd na de Tweede Wereldoorlog, zijn de meeste woningen binnen het projectgebied tevens voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Deze aanduiding is bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze zijn beschreven in de toelichting bij de verordening.

De beheersverordening 'Paraplubeheersverordening parkeernormering' is op 11 december 2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Vlissingen. Met de paraplubeheersverordening worden de parkeernormeringen die zijn vastgelegd in de 'Beleidsnota parkeernormeringen Vlissingen' en diens rechtsopvolgers in de geldende beheersverordeningen, waaronder 'Middengebied', ingepast.

Toetsing beheersverordening

De beheersverordening is een planologische beheerregeling voor het bestaande gebruik voor een gebied, waarin geen concrete of slechts ondergeschikte ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien.

Het stedenbouwkundig plan van het projectgebied in de nieuwe situatie (zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1) gaat uit van de sloop van de bestaande 143 woningen en nieuwbouw van 137 woningen. De stedenbouwkundige opzet van het projectgebied en de nieuwe situering van de woningen wijken af van de bestaande mogelijkheden die in de beheersverordening zijn opgenomen. Om de beoogde herontwikkeling van de wijk mogelijk te maken wordt er derhalve middels een omgevingsvergunning afgeweken van de beheersverordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt een bijlage van de omgevingsvergunning.

Ten behoeve van het planvoornemen zijn ter plaatse van het projectgebied een archeologisch onderzoek en een onderzoek naar de cultuurhistorische waarden uitgevoerd. In paragraaf 4.7 zijn deze aspecten nader toegelicht.

In het stedenbouwkundige plan is ten behoeve van het aspect verkeer en parkeren rekening gehouden met de parkeernormeringen die zijn opgenomen in de beheersverordening 'Paraplubeheersverordening parkeernormeringen' van de gemeente Vlissingen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. En hoofdstuk 6 sluit af met een conclusie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De Crocuslaan e.o. is opgezet volgens het zogenaamde 'tuinstadmodel'. Dit model is rond 1900 bedacht door de Engelse stedenbouwkundige Ebenezer Howard. Het idee van de tuinstad was om de woonomstandigheden voor arbeiders te verbeteren. Kenmerken van deze stedenbouwkundige opzet zijn het dorpse karakter, veel groen, een eigen tuin en een ruime opzet.

In het projectgebied zijn nog veel kenmerken van de tuinstad terug te zien. De woningen verspringen en verdraaien ten opzichte van elkaar. Er zijn nog steeds grote tuinen, maar weinig openbaar groen. De straten hebben door kleine verschillen allemaal hun eigen karakter. Dat geldt ook voor de woningen. Ondanks subtiele verschillen vormen de woningen duidelijk één familie. Er is ook veel veranderd in de wijk. De opbouw na de oorlog en de grondige renovaties hebben ervoor gezorgd dat het ambachtelijke karakter van de wijk grotendeels is verdwenen.

De meeste woningen binnen het projectgebied zijn inmiddels al meer dan 100 jaar oud, hebben last van vocht- en tochtproblematiek en/of zoutdoorslag. De woningen voldoen daarnaast niet meer aan de huidige isolatienormen, wat zich vertaald in hogere energierekeningen. Ook voldoen de afmetingen van slaapkamers, badkamer en toilet niet meer aan de huidige woonstandaard. De woningen zijn in de bestaande situatie niet toekomst- en klimaatbestendig, waarmee een integrale aanpak van de problematiek noodzakelijk is om de woonkwaliteit te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto projectgebied

2.2 Nieuwe situatie

Om de bestaande problemen van de Crocuslaan e.o. op te lossen is l'escaut in 2021 het initiatief gestart om in samenspraak met de bewoners, de huurdersvereniging en de gemeente Vlissingen te komen tot een toekomstplan voor de wijk. Dit heeft geresulteerd in een buurtplan waarin gezamenlijk met alle betrokkenen een afweging is gemaakt tussen renovatie en sloop met vervangende nieuwbouw.

Uiteindelijk is na zorgvuldige afweging van diverse factoren de keuze gemaakt om de 143 woningen te slopen en deze te vervangen door 137 nieuwe woningen met groene speelstraten. Op lange termijn is nieuwbouw vanuit financieel oogpunt een betere keuze dan renovatie. De eenmalige investering is bij nieuwbouw hoger, maar hiermee worden wel in één keer de bestaande problematiek van de woningen opgelost en is een langere levensduur van de woningen gegarandeerd.

Het uitgangspunt van de beoogde ontwikkeling is om het karakter van de wijk te behouden en het openbare groen te versterken. Er worden daarnaast verschillende woningtypen toegevoegd aan de wijk, waaronder kleinere woningen en levensloopbestendige woningen. De huidige bewoners van de wijk krijgen voorrang bij het toewijzen van de nieuwe woningen om zo terug te keren in de wijk waarmee de sterke sociale cohesie in de wijk zoveel mogelijk blijft behouden.

Stedenbouwkundig plan

l'escaut heeft samen met de gemeente Vlissingen en Architectenbureau [delacourt][vanbeek] een stedenbouwkundig plan opgesteld voor het projectgebied aan de Crocuslaan e.o. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

In het stedenbouwkundig plan staan de nieuwe woningen in dezelfde stijl als de huidige woningen, maar dan in een eigentijdse vertaling. Alle bestaande woningen worden fasegewijs gesloopt. Hier komen 137 nieuwe woningen voor terug, in een mix van verschillende woningtypes, hetgeen de diversiteit in de wijk ten goede komt.

Om het groene karakter te versterken worden de Primulalaan en de Hyacintenlaan zogenaamde tuinstraten. Deze straten zijn autovrij, met een sterk collectief karakter. Een groene doorsteek verbindt de straten met elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Architectenbureau [delacourt][vanbeek])

Verkeer en parkeren

Rijrichting

De Primulalaan en een deel van de Hyacintenlaan worden autovrij. Daarnaast wordt een deel van de Magrietlaan afgesloten en wordt hiermee een woonhofje toegevoegd. Verder verandert de verkeersstructuur niet. De Crocuslaan en Irislaan blijven straten met tweerichtingsverkeer en de Anjerlierenlaan blijft eenrichtingsverkeer. Wel wordt hier het parkeren naar de overzijde verplaatst zodat er een overzichtelijkere en veiligere verkeerssituatie ontstaat. In de Crocuslaan worden twee wegversmallingen gemaakt. Deze hebben een snelheidsremmende werking en vormen tevens logische plaatsen voor het laden en lossen van bestelbusjes die in de tuinstraten moeten zijn.

Parkeren

Het parkeerplan is opgesteld op basis van recente parkeertellingen in de wijk (zie bijlage 2) en in overleg met de verkeerskundige van de gemeente Vlissingen. In de nieuwe situatie worden in totaal 210 nieuwe plaatsen gerealiseerd. Hiervan zijn 58 parkeerplaatsen op eigen terrein in de nieuwe parkeerhoven en 6 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de woningen aan de Bloemenlaan. De overige 146 parkeerplaatsen zijn openbaar in de straten. Hiervan zijn 7 parkeerplaatsen haaks op de rijrichting aan het Margrietenhof. Op de overige plaatsen betreft het langsparkeren.

Parkeerhof

In het parkeerhof is parkeerruimte voor de bewoners van de aanliggende woningen. Dit binnenhof is afgesloten met een poort van circa 1,50 meter hoog, maar is zodanig ingericht dat het een open uitstraling heeft. De duidelijke zichtrelaties vanuit de openbare ruimte dragen bij aan de sociale veiligheid van dit binnengebied. De zuidzijde grenst aan de Crocuslaan en vormt de ontsluiting voor het parkeren. De noordzijde sluit aan op de groene verbinding tussen de Tuinstraten en maakt op deze manier deel uit van het netwerk van langzaamverkeer. Het hof wordt hier afgesloten met een sluispoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Impressie van het parkeerhof

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Bij het maken van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het projectgebied weergegeven.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  • 4. Toekomstig bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Bovenstaand rijksbeleid is niet direct van invloed op onderhavige ontwikkeling. Het initiatief draagt wel bij aan het toekomstbestendig maken van de wijk en voorziet in de woonbehoeftes van huidige en toekomstige generatie van inwoners. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien is in figuur 3.1 is het projectgebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP. In het vigerende bestemmingsplan 'Leisuregebied Binnentuin' is deze maximale bouwhoogte gewaarborgd middels de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.

In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'Ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord dan is de 'Ladder' niet (verder) van toepassing, dan wel kan niet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling en conclusie

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de sloop van 143 woningen en nieuwbouw van 137 woningen. Na de realisatie van de beoogde ontwikkeling is er daarmee sprake van een afname van 6 woningen binnen het projectgebied. Aangezien het projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied is er daarnaast ook geen sprake van een groter beslag op de ruimte. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van de bovenstaande beoordeling betreft de beoogde ontwikkeling van het projectgebied betreft geen stedelijke ontwikkeling. Een verdere verantwoording aan de Ladder is derhalve niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie 2021

In november 2021 is de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze vervangt het Omgevingsplan Zeeland uit 2018. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor de gehele provincie Zeeland en beschrijft de uitdagingen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

Ambities:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grotere wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatie economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie hiervoor onder 'NOVI'), zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland.

  • 1. Doe meer met minder grond;
  • 2. Werk samen en deel kosten en baten;
  • 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten;
  • 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De afwegingsfactoren verwijzen naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit. De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel van dat initiatief, maar met een brede blik.

Programma’s zijn de vertaling van doelen naar acties. Bij die vertaling én bij de uitvoering van de acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze. Die keuzes zijn bepalend voor het succes van het beleid. De gezamenlijke ambities zijn alleen te halen als iedereen de keuzes maakt die zoveel mogelijk bijdragen aan deze ambities.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig planvoornemen betreft de sloop van 143 woningen en nieuwbouw van 137 woningen. De vervanging van de woningen is noodzakelijk om de wijk toekomst- en klimaatbestendig te maken en te kunnen voorzien in de woonbehoeftes van zowel de huidige als toekomstige bewoners. Uitgangspunten van de beoogde nieuwe situatie zijn om het tuindorp karakter van de wijk te behouden en de groene uitstraling te versterken. Het plan sluit derhalve aan bij de ambities en afwegingsfactoren van de provincie Zeeland.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit projectgebied raken.

Ten aanzien van de functie wonen is in de omgevingsverordening het volgende opgenomen:

  • Artikel 2.7 Wonen: In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

In bijlage C zijn drie mogelijkheden opgenomen:

  • 1. Het benutten van bestaande bebouwing, rood voor rood;
  • 2. Ruimte voor Ruimte;
  • 3. Nieuwe bebouwing, rood voor groen.

Beoordeling en conclusie

Met betrekking tot wonen is de Omgevingsverordening Zeeland 2018 voornamelijk gericht op woningbouw in het landelijk gebied. De omgevingsverordening stelt geen voorwaarden aan woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Vlissingen stad aan zee - een zee aan ruimte'

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad van Vlissingen de structuurvisie 'Vlissingen stand aan zee - een zee aan ruimte' vastgesteld. De gemeente heeft de ambitie Vlissingen gereed te maken voor de toekomst. De gemeente wil in deze structuurvisie verschillende ontwikkelingen koppelen aan de ruimtelijke opgave, een visie tot 2020.

In Vlissingen is een groot deel van de woningen gebouwd in de periode 1945-1970. Hiervan moet worden bezien of en hoe ze in de toekomst bruikbaar blijven voor de Vlissingse bevolking. Een opvallend kenmerk van de Vlissingse woningmarkt is de fors lagere gemiddelde woningwaarde ten opzichte van Zeeland. Vooral de groep woningen met een WOZ waarde van € 100.000 - € 150.000 per woning is oververtegenwoordigd (38% Vlissingen t.o.v. 26% Zeeland). Herstructurering van met name deze categorie levert kansen op voor verbetering van de woonkwaliteit, de aantrekkelijkheid van de stad als geheel en een grotere diversiteit in het woningaanbod.

De basis voor het toekomstig beleid is het inspelen op ontwikkelingen door vergrijzing en krimp als kans te zien en zo meer kwaliteit aan de stad toe te voegen. Waar verouderde huizen staan, wordt gericht opgeknapt en selectief bijgebouwd, passend bij de bevolkingsopbouw en voorziene woningvraag vanuit de stad.

Beoordeling en conclusie

Op de structuurvisiekaart is het projectgebied niet aangewezen met een specifieke aanduiding. De woningen binnen het projectgebied zijn nog van vóór de periode 1945-1970. De woningen hebben te maken met vocht, tocht en zout, zijn slecht geïsoleerd en verkeren in slechte technische staat. Er is derhalve gekozen voor vervangende nieuwbouw, waarmee de woonkwaliteit en leefbaarheid aanzienlijk wordt verbeterd. Het planvoornemen past daarmee binnen het gemeentelijke beleid.

3.3.2 Toekomstvisie Vlissingen 2040

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen heeft in juli 2021 de Toekomstvisie Vlissingen 2040 vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. In september 2021 is de visie ook door de raad vastgesteld. Met de toekomstvisie wil de gemeente antwoord geven op vragen als: wat wil de gemeente in 2040 hebben bereikt? Met welke thema's moet de komende jaren aan de slag worden gegaan? Wat maakt de gemeente bijzonder? En wat vinden inwoners, ondernemers en verenigingen belangrijk? Met de beantwoording op deze vragen vormt de toekomstvisie de basis voor alle ontwikkelingen in de gemeente Vlissingen.

De gemeente Vlissingen heeft voor het jaar 2040 onder andere de ambitie om een duurzame gemeente te zijn waarin volop gebruik wordt gemaakt van de aanwezige deltabronnen als hernieuwbare energie. De aanwezige specialistische (delta)kennis zal daarbij de sleutel vormen tot innovatieve oplossingen. Door klimaatadaptief te bouwen zijn de woonwijken in 2040 gewapend tegen de gevolgen van klimaatveranderingen zoals de toenemende wateroverlast, hittestress en droogte. In 2040 zijn nieuwbouwprojecten en renovaties daarnaast ook circulair en natuurinclusief. Om dit te bereiken is het hergebruik van materialen een must en wordt er gebouwd aan natuur in de wijk. Een groene omgeving stimuleert beweging en sociaal contact waarmee er een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de mentale en fysieke gezondheid van bewoners en de sociale cohesie binnen een wijk.

Met het oog op duurzame mobiliteit, grondstoffen en energie, is het streven van de gemeente dat de auto in 2040 is teruggedrongen uit het straatbeeld door alternatieve duurzame manieren van vervoer aan te bieden. Voor bouwen is gasvrij de regel en streeft de gemeente om in 2040 bijna volledig gasvrij te zijn.

Beoordeling en conclusie

De bestaande woningen binnen de wijk verkeren in een slechte staat en zijn daardoor niet duurzaam in energieverbruik en bestand tegen de gevolgen van klimaatverandering. Een van de grote problematieken van de wijk is dat bij zware regen- en onweersbuien het hemelwater onvoldoende kan worden opgevangen en verwerkt, waardoor het water in de straten blijft staan en overloopt tot binnen de woningen.

Met de beoogde herontwikkeling van de wijk door sloop en nieuwbouw kan er een bijdrage worden geleverd aan de ambities van de gemeente Vlissingen met betrekking tot klimaatadaptie en duurzaamheid. De nieuwbouwwoningen zullen gasloos worden aangelegd en voldoen aan alle moderne eisen en normen van bouwkwaliteit. Met de nieuwe inrichting van de wijk wordt meer ruimte vrijgemaakt voor groen en natuur, dit kan bijdragen aan de gezondheid van de inwoners en kan daarnaast bij zware regenbuien worden gebruikt ten behoeven van de opvang en infiltratie van hemelwater.

Op basis van de bovenstaande beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde herontwikkeling van de Crocuslaan e.o. aansluit op de ambities van de gemeente die zijn opgenomen in de Toekomstvisie Vlissingen 2040.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het projectgebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

4.1.1 Vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van deze onderzoeken is het verkrijgen van een inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen ontwikkeling.

Door de omvang is het projectgebied bij de uitvoering van deze onderzoeken in twee deellocaties gesplitst. De volledige rapportage van het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van deellocatie 1 'Crocuslaan e.o.' is als bijlage 3 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van deellocatie 2 'Bloemenlaan e.o.' is te vinden in bijlage 4.

Deellocatie 1

Op de locatie gelegen aan de Crocuslaan e.o. te Vlissingen is in oktober tot december 2021 een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is aangelegd omstreeks 1921 en betreft de straten: Anjelierenlaan, Begonialaan, Bloemenlaan, Crocuslaan, Hyancinthenlaan, Irislaan, Margrietenlaan, Primulalaan te Vlissingen. De onderzoekslocatie heeft een totaal oppervlakte van circa 33.500 m2 (kadastraal bekend als; gemeente Vlissingen, sectie B, (ged.) percelen 2071, 2282, 2323, 2324, 2325, 2326, 2327, 2329, 2359, 2361 en 2365). De locatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal 43 boringen verricht waarvan vier boringen zijn afgewerkt met een peilbuis. De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Conclusies

Sterke verontreiniging met PAK in bovengrond

In de bovengrond ter plaatse van boringen P3, 10, 12, 13, 27, 28, 30, en 42 is een sterk verhoogd gehalte met PAK aangetoond.

Verticale afperking PAK

De verontreiniging ter plaatse van P3 is niet afgeperkt in verticale richting. De sterke verontreiniging met PAK is in de overige boringen niet aangetoond in de laag dieper dan 0,5 m -mv.

Sterke verontreiniging met zink in bovengrond

In de bovengrond ter plaatse van boringen 5, 27, 28 en 42 is een sterk verhoogd gehalte met zink is aangetoond.

Verticale afperking zink

De sterke verontreiniging met zink is in boring 5 niet verticaal afgebakend (tot 0,6 m -mv een sterke verontreiniging). In de overige boringen is geen sterke verontreiniging met zink aangetoond dieper dan 0,4 m -mv.

Ondergrond en grondwater

In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met PCB, minerale olie, zink, lood, PAK, cadmium, kwik, koper en molybdeen aangetoond. In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met barium aangetoond.

PFAS

Het PFAS gehalte in de bovengrond overschrijdt de toepassingsnorm voor bodemkwaliteitsklasse Wonen en Industrie. Het PFAS gehalte in de ondergrond voldoet aan de landelijke achtergrondwaarde.

Algemene conclusie

De hypothese "De onderzoekslocatie is onverdacht" dient op basis van onderzoeksresultaten verworpen te worden.

Aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten is de verwachting dat de sterke verontreinigingen met zink en PAK binnen het projectgebied heterogeen verspreidt aanwezig zijn. Hierdoor wordt verwacht dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De bron van de aangetroffen verontreinigingen is niet bekend. Vermoedelijk betreft het een historische verontreiniging (ontstaan voor 1987).

Om meer inzicht te verkrijgen in de mate en omvang van de verontreiniging wordt aanbevolen een nader bodemonderzoek uit te voeren.

Verspreidt binnen het projectgebied komen in de bovengrond gehalten aan PFOS voor, die hoger liggen dan de toepassingseisen van grond binnen de bodemkwaliteits- en/of functieklasse Wonen of Industrie. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond binnen deze delen van het projectgebied en in hetzelfde bodemtraject te hergebruiken.

Opgemerkt dient te worden dat aan de hand van de bevindingen van onderhavig onderzoek geen absolute uitspraken kunnen worden gedaan over de hergebruiksmogelijkheden van eventueel af te voeren grond. Om te bepalen of er sprake is van grond (bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde, wonen of industrie) ofwel een bouwstof gelden er andere beoordelingscriteria en onderzoeksstrategieën. Voldaan moet worden aan het Besluit bodemkwaliteit.

Deellocatie 2

Op de locatie gelegen aan de Bloemenlaan e.o. te Vlissingen is in oktober en november 2021 een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is aangelegd omstreeks 1921 en heeft een totaal oppervlakte van circa 800 m2 (kadastraal bekend als; gemeente Vlissingen, sectie B, (ged.) perceel 2092). De locatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal 6 boringen verricht waarvan één boring is afgewerkt met een peilbuis. De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Conclusies

Grond

De bovengrond ter plaatse van boring 48 is sterk verontreinigd met zink. De omvang van deze sterke zinkverontreiniging is niet geheel in kaart gebracht. Hiervoor is nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het vermoeden bestaat dat de sterke zinkverontreiniging bij boring 48 beperkt van omvang is. De bron van de aangetroffen zink verontreiniging is niet bekend.
Verder blijkt uit de analyseresultaten dat de (boven)grond plaatselijk licht verontreinigd is met PCB, koper, cadmium, kwik, lood en PAK. De ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.

PFAS

Het PFAS gehalte in de bovengrond voldoet aan de toepassingsnorm voor bodemkwaliteitsklasse Wonen en Industrie. Het PFAS gehalte in de ondergrond voldoet aan de landelijke achtergrondwaarde.

Grondwater

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetroffen. De hypothese "De onderzoekslocatie is onverdacht" dient op basis van onderzoeksresultaten verworpen te worden.

Aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten is de verwachting dat de omvang van de sterke verontreiniging met zink, ter plaatse van de bovengrond van boring 48 (traject 0,15 0,5 m mv) beperkt is. Om meer inzicht te verkrijgen in de mate en omvang van de verontreiniging wordt aanbevolen een beperkt nader bodemonderzoek uit te voeren.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is al wel duidelijk dat de (boven)grond niet vrij is van verontreinigingen. Bij toekomstige ontwikkelingen of grondverzet dient rekening te worden gehouden met de aangetoonde bodemkwaliteit.

Opgemerkt dient te worden dat aan de hand van de bevindingen van onderhavig onderzoek geen absolute uitspraken kunnen worden gedaan over de hergebruiksmogelijkheden van eventueel af te voeren grond. Om te bepalen of er sprake is van grond (bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde, wonen of industrie) ofwel een bouwstof gelden er andere beoordelingscriteria en onderzoeksstrategieën. Voldaan moet worden aan het Besluit bodemkwaliteit.

4.1.2 Nader bodemonderzoek

Door Gemeente Vlissingen is aan SMA Zeeland B.V. de opdracht verstrekt voor het uitvoeren van het nader bodemonderzoek aan de Crocuslaan e.o. te Vlissingen. De aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting van de wijk, waaronder wegreconstructies, rioleringswerk, herinrichting van het openbaar gebied en nieuwbouw. Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de te roeren bodemlagen en op te breken wegconstructies.

De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Hieronder volgt een samenvatting met de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.

Conclusies nader bodemonderzoek

Bodemopbouw

De bodemopbouw van de openbare wegen (rijbanen) is klinkers op puin op zand. Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 3 en bijlage 1 en 2 van het onderzoeksrapport (zie bijlage 5) voor meer gedetailleerde informatie.

De bodem van de woonpercelen bestaat hoofdzakelijk uit kleilagen, met in de bovengrond veelal met lichte stedelijke bijmengingen van baksteen en kolengruis.

In de brandgangen zijn ook veelal kleilagen aanwezig, hier met meer bijmenging.

Funderingskwaliteit

In de funderingen van de rijbanen is geen asbest aangetroffen. Ook zijn bij indicatief onderzoek naar chemische verontreinigingen in de rijbanen geen bijzonderheden gebleken.

Civieltechnische kwaliteit cunetzand

Het cunetzand voldoet in alle straten indicatief aan de eisen voor zand in aanvulling of ophoging. Het zand onder de kruising Irislaan-Boterbloemlaan-Paul Krugerstraat is grover en voldoet indicatief ook aan de eisen voor draineerzand.

Bodemkwaliteit rijbanen

De verschillende bodemlagen voldoen grotendeels aan de achtergrondwaarden. Alleen het zandpakket in de Primulalaan en de veenlagen worden indicatief beoordeeld als grond klasse Industrie.

Bodemkwaliteit brandgangen

De bodem in de brandgangen tussen de Bloemenlaan-Primulalaan, de Primulaan-Hyacinthenlaan en de Hyacinthenlaan-Irislaan is sterk verontreinigd met zink en/of PAK10. Vermoedelijk gaat het om een historische verontreiniging (<1987). Het betreft dan een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Bodemkwaliteit woonpercelen

In algemene zin zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten van met name zware metalen en PAK10 aanwezig. Dit is typerend voor oudere woonwijken. De gehalten voldoen grotendeels aan de Maximale Waarde voor de klasse Industrie.

Uitzonderingen hierop zijn de tuinen van Bloemenlaan 2 en Margrietenlaan 25. Hier wordt in de bovengrond de interventiewaarde voor zink overschreden. Dit betreffen saneringsplichtige verontreinigingen.

Daarnaast wordt in de bovengrond van de tuin van de Hyacinthenlaan 21 de interventiewaarde voor PCB7 overschreden. De ernst en omvang van deze verontreiniging is niet bekend. Er is geen reden om aan te nemen dat de verontreiniging doorloopt in de aangrenzende openbare weg, die en andere bodemopbouw heeft. Het zelfde geldt voor het zuidelijk deel van deze tuin, waar de kleiige bovengrond met bijmenging is vervangen door een zandfundering onder de tegels.

Grondwaterkwaliteit

De grondwaterkwaliteit ten behoeve van eventuele bemaling en lozing is vastgelegd in paragraaf 4.5 en Bijlage 4B van het onderzoeksrapport (zie bijlage 5). De milieuhygiënische grondwaterkwaliteit was reeds in 2021 vastgelegd door ABO Milieuconsult BV (zie paragraaf 4.1.1 en bijlagen 3 en 4).

Veiligheid bij werken in de bodem

Voor het gehele plangebied geldt dat op basis van CROW400 kan worden uitgegaan van werkzaamheden met basishygiënische maatregelen. Er is geen veiligheidsklasse van toepassing.

Aanbevelingen

Sanering Bloemenlaan 2, Margrietenlaan 25, Hyacinthenlaan 21 en brandgangen

Voor de Hyacinthenlaan 21 is het aan te raden om eerst middels nader bodemonderzoek de omvang van de PCB7-verontreiniging vast te leggen.

Geadviseerd wordt om dit bodemonderzoek voor te leggen aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming (RUD Zeeland) teneinde een beschikking "ernst en spoed" op de bovengenoemde terreindelen te verkrijgen. Daarnaast het advies om deze terreindelen gelijktijdig met de herinrichting van het plangebied te saneren. De meest voor de hand liggende saneringsvarianten zijn verwijdering (woonpercelen en brandgangen) en/of isolatie onder verharding (alleen brandgangen).

Afhankelijk van de voorgenomen saneringswijze en verwerkingstechnieken van vrijkomende verontreinigde grond, kan aanvullend saneringsonderzoek noodzakelijk zijn naar bijvoorbeeld de korrelverdeling of het chloridegehalte.

Partijkeuringen bij grondverzet

De bodemkwaliteit op de woonpercelen en de kwaliteit van de veenlagen voldoet in het algemeen niet aan de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart. In geval van het nuttig herbestemmen van deze uitkomende grond kan alsnog een onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit (partijkeuring op grond) nodig zijn. Dit is afhankelijk van onder andere -maar niet uitsluitend- de afzetlocatie, de partijomvang, de aangetroffen gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. De eventuele noodzaak tot verdere keuring en mogelijkheden hiervoor kunnen in overleg met het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit (veelal de ontvangende gemeente) en/of een milieuadviesbureau worden bepaald.

Hergebruik niet-vormgegeven bouwstoffen binnen plangebied

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen belemmeringen tegen het hergebruik van de funderingen van de rijbanen binnen het projectgebied.

Grond en funderingen niet vermengen

Bodemvreemde lagen of bijmengingen kunnen stoffen bevatten die, bij vermenging met grond, een bodemverontreiniging kunnen veroorzaken of reeds hebben veroorzaakt. Vermenging met (bijvoorbeeld onder-, boven-, en naastgelegen) grond dient daarom voorkomen te worden.

Conclusie bodem

Ten aanzien van het initiatief zullen de aanbevelingen uit het bodemonderzoek door de initiatiefnemer worden opgevolgd. Hiervan uitgaande zullen de verontreinigde gornden volledig worden gesaneerd en zal de bodemkwaliteit geschikt worden gemaakt voor de functie wonen.

4.2 Geluid verkeer

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

4.2.1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg is het uitvoeren van een onderzoek verkeerslawaai verplicht gesteld. Onderhavig voornemen voorziet in de bouw van woningen (geluidgevoelige objecten) binnen de geluidszone van de Paul Krugerstraat en Singel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen: Acacialaan, Anjelierenlaan, Beatrixlaan, Begonialaan, Bloemenlaan, Bosjeslaan, Boterbloemlaan, Crocuslaan, Geraniumlaan, Hyacintenlaan, Irislaan, Margrietenlaan, Meidoornlaan en Primulalaan in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Voor het projectgebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woningblokken. Voor elke zijde van een blok zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.41.

Ten gevolge van Paul Krugerstraat en de niet-gezoneerde wegen Bloemenlaan, Irislaan en Margrietenlaan treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Paul Krugerstraat is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Voor de overige wegen die leiden tot een overschrijding kunnen vanwege het geldende snelheidsregime van 30 km/uur formeel geen hogere waarden aangevraagd worden. Het akoestisch klimaat van de woningen (het zogenaamde binnenniveau) dient wel te worden gegarandeerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een afweging van geluidsreducerende maatregelen voor de Bloemenlaan, Irislaan en Margrietenlaan gewenst.

Conclusie

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Paul Krugerstraat dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

4.2.2 Nader onderzoek geluidwering gevels

PM

4.3 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

In het kader van de beoogde ontwikkeling binnen het projectgebied is een watertoets uitgevoerd. Hierin wordt beschreven op welke wijze in het projectgebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige rapportage van de watertoets is aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing toegevoegd als bijlage 6. Hieronder volgen de meest relevante aspecten en conclusies uit de watertoets.

Waterbeleid

Beleid Waterschap Scheldestromen

Het waterschap heeft met betrekking tot waterbeheer een serie richtlijnen opgesteld voor planontwikkelingen in bebouwd gebied. Met deze richtlijnen geeft het waterschap aan waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan.

Uitbreiding van verhard oppervlak heeft tot gevolg dat hemelwater sneller wordt afgevoerd en veelal minder geborgen/geïnfiltreerd kan worden in de ondergrond. Bij een ruimtelijk plan met een toename aan afstromend verhard oppervlak dient vooraf te worden bepaald waarheen en hoe het overtollige hemelwater wordt geborgen (afgevoerd). Dit geldt overigens ook voor 'inbreidingen' en voor afkoppelprojecten van (bestaand) bebouwd gebied.

Wanneer er een toename is van verhard oppervlak, mag het extra verharde oppervlak niet worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Hiervoor dient, indien het water niet hergebruikt wordt, compensatie plaats te vinden in de vorm van een infiltratie- of extra aan te leggen waterbergingsvoorziening. Waterberging kan aangelegd worden op eigen terrein of gezocht worden in het watersysteem van het waterschap.

Voor de inrichting van deze berging bestaat een groot aantal mogelijkheden. Berging kan aangelegd worden door middel van nieuw te graven open water, maar kan bijvoorbeeld ook worden gevonden in droge bergingen zoals wadi's, regenwaterbassins en doorlatende verhardingen met ondergrondse waterberging. Het te hergebruiken of te infiltreren water kan in mindering worden gebracht op de waterbergingseis.

Voor de berekening van de waterberging wordt uitgegaan van een neerslagsituatie met een herhalingstermijn van 1 x per 100 jaar (T=100). Een dergelijke bui moet in principe binnen het ruimtelijk projectgebied kunnen worden geborgen. Als richtlijn wordt gerekend met een waterbergingsbehoefte van 75 mm neerslag per m2 toename verhard oppervlak.

In nieuw bebouwd gebied moet worden tegengegaan dat 'schone' verhardingen op het vuilwaterriool worden aangesloten. In bestaand bebouwd gebied is dat beter bekend onder de term afkoppelen. Wanneer geen uitlogende materialen, zoals koper, zink en lood worden gebruikt, wordt het afstromende hemelwater beschouwd als schoon. Dit hemelwater dient bij voorkeur in de aangegeven voorkeursvolgorde te worden aangewend:

  • 1. hergebruik (bijv. voor toiletten, (auto)wassen, tuinsproeien);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. lozing op oppervlaktewater (en kansen voor het (extra) doorspoelen daarvan).

Het verlies aan waterberging door dempingen en door het instellen van een hoger oppervlaktewater-peil binnen een ruimtelijk projectgebied t.o.v. het oorspronkelijk waterpeil dient te worden gecompenseerd. Doorgaande verbindingen die voor het waterbeheer van het achterliggende gebied noodzakelijk zijn, kunnen pas worden gedempt of aangepast nadat zij afdoende zijn gecompenseerd of omgeleid.

Als de benodigde totale waterberging planologisch gelokaliseerd is in een latere fase, dan dient per fase van het ruimtelijk plan rekening te worden gehouden met voldoende compensatie per onderdeel, zodat de realisatie van de waterberging (eventueel elders) ook gelijke tred houdt met de uitbreiding van het verharde oppervlak. In de waterparagraaf dient ingegaan te worden op de fasering en onderbouwing van de waterbergingsaspecten. Het heeft de voorkeur om waterberging en waterpartijen in het laagste deel van het peilgebied te situeren. Bij een hogere ligging van de waterberging dient de effectiviteit van een waterberging te worden gewaarborgd; vaak is het dan nodig dat er een specifiek peilregulerend kunstwerk wordt geplaatst.

Gemeente Vlissingen

De gemeente Vlissingen heeft een Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2021 opgesteld. Hierin heeft de gemeente Vlissingen een afkoppelplan opgesteld. Het doel hiervan was om inzichtelijk te krijgen waar kansen liggen om verhard oppervlak van het gemengde riool af te koppelen. Afkoppelen betekent dat er minder afstromend verhard oppervlak op het gemengde riool is aangesloten waardoor er minder schoon regenwater door het gemengde riool afgevoerd hoeft te worden. Minder regenwater in het gemengde riool heeft een positief effect op het terugdringen van de vuilemissie en verkleint de kans op wateroverlast bij de meer hevige buien. Daarnaast kan afkoppelen toegepast worden om bijvoorbeeld het afgekoppelde schone water naar oppervlaktewateren af te voeren en de doorstroming te verbeteren.

Voor bestaande situaties wordt, waar mogelijk, bovengronds afkoppelen toegepast. Indien dit niet mogelijk blijkt wordt gekozen voor de aanleg van een apart hemelwaterriool. Het afkoppelen geschiedt zorgvuldig, met aandacht voor risico’s ten aanzien van de waterkwaliteit en aandacht voor beheer- en onderhoudsaspecten. Ook wordt gewaakt voor kapitaalvernietiging. Dit alles heeft tot doel om te komen tot meer robuuste en flexibele afvoersystemen die de klimatologische ontwikkelingen aankunnen.

Alle nieuw te realiseren bebouwing binnen de gemeente Vlissingen wordt aangesloten op de riolering of een alternatieve voorziening. Dit wordt afgedwongen door ongezuiverde lozing op oppervlaktewater en in de bodem niet toe te laten. Bij de bouwaanvraag wordt melding gemaakt van de verplichting aan te sluiten op de riolering. Bij nieuwbouw zal in principe al het hemelwater worden afgekoppeld. De afvoer van het hemelwater dient daarbij wel te voldoen aan de eisen van de watertoets.

Bij projectmatige nieuwbouw worden de voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater riolering en voor grondwater aangelegd bij het bouwrijp maken van de locatie. De aanleg- en investeringskosten hiervoor zijn opgenomen in de grondexploitatie(s). Wanneer dit zou worden bekostigd uit de rioolheffing wordt de rioolheffingsgrondslag daardoor substantieel verhoogd. Dit resulteert dan voor alle inwoners en gebruikers tot hogere heffingslasten.

Verhard oppervlak wordt in principe volledig afgekoppeld. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal met behulp van riolering worden ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Beoogde ontwikkeling

Verhard oppervlak

Voor de benadering van zowel het huidig als toekomstig verhard oppervlak is uitgegaan van de verhardingsberekening. In het kader van de watertoets wordt 75 % van het netto perceeloppervlak (perceeloppervlak - bebouwing) beschouwd als aanname voor het toekomstig verhard oppervlak van tuin/erfverharding.

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 3.370 m2. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 26.625 m2.

Waterbergingsopgave

Conform het beleid van het waterschap Scheldestromen mag bij een toename van het verhard oppervlak, het extra verharde oppervlak niet worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Hiervoor dient, indien het water niet hergebruikt wordt, compensatie plaats te vinden in de vorm van een infiltratie- of extra aan te leggen waterbergingsvoorziening. Waterberging kan aangelegd worden op eigen terrein of gezocht worden in het watersysteem van het waterschap. De gemeente Vlissingen hanteert geen specifiek beleid voor het realiseren van waterberging of een bergingseis bij nieuwbouw.

Ten aanzien van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak af en zal de wijk groener worden ingericht. Doordat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak is, volgens het beleid van het waterschap geen watercompensatie vereist.

Waterhuishouding

Randvoorwaarden en uitgangspunten

Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren);
  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren);
  • Niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd;
  • Huidig verhard oppervlak circa 29.995 m2;
  • Toekomstig verhard oppervlak circa 26.625 m2;
  • Afname verhard oppervlak 3.370 m2;
  • Geen compensatieplicht;
  • Calamiteit in beschouwing nemen (mag niet tot overlast leiden);

Hemelwater

Algemeen

Water wordt bij de verdere planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en op een duurzame wijze verwerkt. In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) ingezameld en binnen de planlocatie worden verwerkt.

De gemeente Vlissingen heeft aangegeven dat er wel een bergingsbehoefte binnen de wijk Bloemenbuurt bestaat. Met de herstructurering van de wijk wordt gestreefd naar een robuuste en klimaatbestendige inrichting met zowel binnen en buiten de planlocatie groene zones, welke als tijdelijke waterberging voor overtollig water kunnen fungeren. Bij de verdere planuitwerking dient dit meegenomen te worden.

Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater ten opzichte van de huidige situatie niet mag verslechteren. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit kan o.a. beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen of bepaalde bedrijfsprocessen. Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

Klimaatbestendige wijk

Er zijn verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden om het hemelwater op een robuuste manier te bergen. Om het hemelwater op een duurzame manier te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt geadviseerd om in de toekomstige (tuin)ontwerpen niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met halfverhardingen. Het toepassen van halfverhardingen zorgt ervoor dat het regenwater gemakkelijk in de bodem kan wegzakken. Op deze manier kan het grondwater worden aangevuld. Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van waterpasserende verharding of halfverharding (grind, schelpen, steenslag).

Daarnaast kan de wijk zodanig ontworpen worden dat het regenwater gemakkelijk naar het groen kan stromen door bijvoorbeeld groenstroken en/of plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door in het ontwerp daarnaast te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het regenwater dan geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen.

Ook het toepassen van een ondergrondse voorzieningen zoals infiltratiekratten, infiltratiegoten, Rainblox of grindkoffers behoort tot de mogelijkheden. Afhankelijk van het type voorziening en de belastbaarheid hebben ondergrondse systemen een bepaalde gronddekking nodig. De GHG en de benodigde gronddekking zijn bepalend of een ondergrondse bergingsvoorziening zonder verlies van berging kan worden aangelegd.

Keur

Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden.

Riolering

Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de beoogde ontwikkeling van het gebied.

4.4 Flora en fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Quickscan Wet natuurbescherming

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden die aanwezig kunnen zijn binnen het projectgebied en de mogelijke projecteffecten op beschermde soorten is een quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. De volledige rapportage van het onderzoek is als bijlage 8 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Toetsing gebiedsbescherming

Natura 2000

De werkzaamheden vinden plaats buiten de aangewezen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen werkzaamheden daarom niet leiden tot versnippering en oppervlakteverlies.

Nabij de voorgenomen werkzaamheden komen geen aangewezen habitatsoorten voor waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Westerschelde en Saeftinghe zijn aangewezen. Het projectgebied vormt geen essentieel leefgebied voor deze soorten omdat het grotendeels een intensief beheerde (deel van een) woonwijk betreft. Hierdoor kunnen effecten op voorhand worden uitgesloten.

Verstoringseffecten zijn op aangewezen vogels van Westerschelde & Saeftinghe, Veerse Meer en Oosterschelde is niet aan de orde. De wegberm waarin de werkzaamheden zijn voorzien vormt geen essentieel leefgebied voor aangewezen soorten. Effecten van de voorgenomen ingreep op aangewezen vogels kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

De werkzaamheden vinden enkel plaats buiten NNN gebied Binnendijken (nieuw) en niet plaats in gebieden die vallen onder het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en/of de bijbehorende afwegingszone van 100 meter. Effecten van de voorgenomen ingreep op gebieden die aangewezen zijn als NNN (Binnendijken en Venebabos en Rammekenshoek kunnen hierdoor op voorhand worden uitgesloten.

Toetsing soortbescherming

Planten

Wegens het ontbreken van beschermde planten kunnen effecten op planten op voorhand worden uitgesloten. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van strikt beschermde planten.

Ongewervelden

Het projectgebied heeft geen betekenis voor strikt beschermde ongewervelden. De intensief beheerde bermen en tuinen waarin de werkzaamheden zijn voorzien vormen geen geschikt leefgebied. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van strikt beschermde ongewervelden.

Vissen

Het projectgebied heeft geen betekenis voor strikt beschermde soorten vissen. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van strikt beschermde soorten vissen.

Amfibieën

Het projectgebied heeft voor zover bekend geen betekenis voor de strikt beschermde rugstreeppad. Geadviseerd wordt om aanwezigheid van deze soort op basis van het luisteren naar aan/afwezigheid van koorroep tijdens het nader vleermuisonderzoek deze soort aan te tonen danwel onderbouwd te kunnen uitsluiten.

Reptielen

Het projectgebied heeft geen betekenis voor strikt beschermde soorten reptielen. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van strikt beschermde soorten reptielen.

Grondgebonden zoogdieren

Het eventueel voorkomen van hermelijn en wezel (ter plaatse van het projectgebied) is onaannemelijk) aangezien het een bestaande woonwijk zonder rust en voldoende dekking betreft. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding op de beschermde kleine marterachtigen.

De ingreep kan wel leiden tot verstoring van verblijfplaatsen van algemeen voorkomende kleine grondgebonden zoogdieren van nationaal beschermde soorten, zoals veldmuis, bosmuis, egel etc.. Hiermee kunnen verbodsbepalingen worden overtreden voor deze soorten. Voor betreffende nationaal beschermde soorten geldt een provinciale vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen. Er is voor deze soorten dus geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig.

De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten, omdat de ingreep relatief beperkt is en het aantal dieren dat hiermee gemoeid is bijzonder klein is. De ingreep heeft daarom geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Aangezien er ten behoeve van deze werkzaamheden mogelijk renovatiewerk of sloop plaatsvindt op plaatsen waar mogelijke verblijfplaatsen aanwezig zijn is nader onderzoek naar vleermuizen nodig om eventuele effecten nader te beoordelen. Indien als gevolg van de werkzaamheden worden verblijfplaatsen aangetast of een vliegroute wordt onderbroken wordt is het noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen en een ontheffing Wet natuurbescherming soortbescherming aan te vragen. Hierbij is het van belang om vooraf gericht onderzoek te hebben verricht en aan te kunnen tonen dat de voorgenomen ingreep plaatsvindt vanwege een wettelijk belang.

De ingreep heeft mogelijk invloed op de gunstige staat van instandhouding van strikt beschermde soorten vleermuizen (met name eventuele verblijfplaatsen in de woningen (onder pannen, boeiboorden, spouwmuren etc.) hierdoor is nader onderzoek volgens het vleermuisprotocol 2017 noodzakelijk.

Een andere mogelijk effect wordt gevormd op drastische aanpassingen in het verlichtingsplan en groenstructuren waarbij de huidige verlichting wordt verwijderd en lantaarns en lichtpunten op andere locaties (en gericht op groenstructuren en naar boven) wordt gerealiseerd.

Vogels

Ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden kunnen beschermde functies van jaarrond beschermde soorten (nesten of schuilplaats) kunnen zijn. De ingreep heeft hierdoor mogelijk invloed op de gunstige staat van instandhouding van jaarrond beschermde vogels. Om dit te kunnen beoordelen (uitsluiten) is nader onderzoek (volgens de kennisdocumenten van Bij12) naar aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels noodzakelijk.

Ook kunnen vogels in algemene zin tot broeden komen in de aangrenzende beplanting/vegetatie. Door de werkzaamheden buiten het kwetsbare broedseizoen uit te voeren (dus niet tussen 15 maart en 15 augustus) kunnen effecten op algemene broedvogels worden voorkomen. Het nader onderzoek moet uitwijzen of de voorgenomen plannen (nadere uitwerking hiervan) effect heeft op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Vervolgens kan worden beoordeel of en hoe eventuele effecten zo beperkt mogelijk kunnen worden gehouden.

Nader onderzoek vleermuizen en overige jaarrond beschermde soorten

Uit de resultaten van de quickscan Wet natuurbescherming blijkt dat diverse beschermde soorten in het projectgebied en omgeving kunnen voorkomen. In dit kader is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid, gebruik en eventuele functies van vleermuizen, jaarrond beschermde huismus, gierzwaluw en eventuele overige fauna in het projectgebied in kaart te brengen. Daarnaast is gekeken naar aanwezigheid van essentiële vliegroutes en/of essentieel foerageergebied, deze worden niet verwacht maar dit is bij de veldonderzoeken wel meegenomen. Het volledige onderzoeksrapport is in bijlage 9 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing, hieronder volgen de belangrijkste conclusies.

Vleermuizen

In en nabij het projectgebied is de aanwezigheid van drie vleermuissoorten aangetroffen; gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, en een enkele opname van vermoedelijk rosse vleermuis.

De gewone dwergvleermuis is een vooral object/gebouw bewonende soort. Voor deze soort zijn in het projectgebied tijdens de veldbezoeken ook zomer- danwel paarverblijfplaatsen (totaal 9 stuks) aangetroffen. Een grootschalige zomer-/kraamverblijf binnen het projectgebied is niet aangetroffen, ook zijn er geen waarnemingen gedaan (sociale geluiden en/of grote aantallen foeragerende exemplaren) die op een dergelijk verblijf in of in de directe omgeving van het projectgebied kunnen duiden. Ook is de aanwezigheid van een (massa)winterverblijf niet aangetoond. Signalen en kenmerken van de bebouwing binnen het projectgebied als (massa)winterverblijfplaats zijn niet waargenomen. Mogelijk worden de wel aangetoond verblijfplaatsen wel (deels) in milde winters als verblijfplaats gebruikt. Ook buiten het projectgebied zijn enkele verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aangetoond.

De overige waargenomen vleermuissoorten zijn vooral langs- en overvliegend en zonder binding met het projectgebied waargenomen. Binnen het projectgebied zijn geen essentiele vliegroutes, of essentieel foerageergebied voor grotere aantallen vleermuizen aanwezig. Wel wordt er door (maximaal een/ enkele exemplaar per keer) diffuus door het projectgebied boven het groen van de tuinen gefoerageerd.

Jaarrond beschermde vogels

Binnen het projectgebied zijn beschermde functies voor huismus waargenomen. Zowel broedplaatsen (26 stuks) als essentieel groen (als kwetterplek /rustplaats). De huismus is ook met diverse nestlocaties buiten het projectgebied aanwezig: deze functies blijven tijdens en na het planvoornemen aanwezig.

Wel is tijdens de veldbezoeken opgevallen dat het groen van de tuinen (m.n. aan de zuid- en oostzijde) van het projectgebied ook essentieel groen is voor nestplaatsen van net buiten het projectgebied. Met het verdwijnen van dit groen komen ook de broedplaatsen buiten het projectgebied onder druk te staan. Hiervoor is het noodzakelijk om in de fasering en mitigatie en compensatie aandacht voor te houden om te voorkomen dat ook broedplaatsen buiten het projectgebied als gevolg van de werkzaamheden binnen het projectgebied indirect verloren gaan.

Binnen het projectgebied zijn daarnaast drie gierzwaluwnestlocaties aanwezig. Buiten het projectgebied zijn in grotere maten vermoedelijke nestlocaties aanwezig.

Overige soorten

Binnen het projectgebied zijn ter plaatse van de woningen enkele spreeuwennestlocaties aanwezig. Ook zijn op diverse plaatsen kauwen actief (eveneens vermoedelijke nestlocaties). Daarnaast zijn binnen het projectgebied algemene broedvogels aanwezig (veel groen, relatief veel algemene broedvogels zoals, merel, turkse tortel, houtduif, roodborst etc. Verder zijn enkele egels in het projectgebied waargenomen.

Conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het noodzakelijk om een ontheffing soortbescherming Wet natuurbescherming aan te vragen, voor de soorten:

  • gewone dwergvleermuis;
  • huismus; en
  • gierzwaluw.

Voor zowel het mogen vernietigingen van (in ieder geval diverse) verblijf- en broedplaatsen, en (in het geval van de gewone dwergvleermuis) verstoren van exemplaren. En voor huismus eveneens (mogelijk) voor het verwijderen van essentieel groen.

Voor overige vleermuissoorten zijn in 2020/2021 geen beschermde functies binnen het projectgebied aangetoond. Wel zijn enkele van deze soorten (vermoedelijk) in de omgeving van het projectgebied aanwezig. Met het planvoornemen gaan echter geen beschermde functies verloren.

Om de weg te vallen verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en nestplaatsen van huismus en gierzwaluw, en essentieel groen voor huismus, als dit verdwijnt, te compenseren dienen alternatieve verblijf- nestplaatsen en alternatief groen te worden gerealiseerd. Ook zijn tijdelijke verblijfplaatsen/nestplaatsen noodzakelijk.

De compensatie wordt bij voorkeur binnen het projectgebied gerealiseerd. Tijdelijke compensatie kan deels binnen en deels buiten het projectgebied plaatsvinden (ook om het element verstoring tijdens bouw/renovatiewerkzaamheden) voldoende mee te nemen.

Verder dient tijdens de werkzaamheden gelet te worden op algemene (niet jaarrond beschermde) vogels. Hoewel een ontheffing Wet natuurbescherming soortbescherming niet aan de orde is, dient wel voorkomen te worden dat nesten en jongen beschadigd/vernietigd raken. Hiervoor dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, danwel onder ecologische begeleiding maatregelen te worden genomen om broeden van deze algemene broedvogels te voorkomen.

Let op; hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de combinatie met jaarrond beschermde vogels waardoor deze werkzaamheden (vermoedelijk) enkele kunnen worden uitgevoerd na het ontvangen van een ontheffing voor de bovengenoemde soorten. Een op detail uitgewerkt activiteitenplan (waarin de fasering/planning is opgenomen) kan hierin voorzien.

4.5 Stikstofdepositie

Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.

Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.

Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (Aerius Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.

Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.

Beoordeling

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd van zowel de aanlegfase als de toekomstige gebruiksfase. De volledige berekeningen en bijbehorende rapportage is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als bijlage 10. Hieronder volgt een korte samenvatting met de belangrijkste resultaten en conclusies.

Het projectgebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Op een afstand van 0,9 kilometer van het projectgebied is wel het Natura 2000-gebieden 'Westerschelde & Saeftinghe' aanwezig waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn. Op circa 10,9 kilometer afstand ligt tevens het Natura 2000-gebied 'Veerse Meer', op 11,5 kilometer afstand het Natura 2000-gebied 'Vlakte van de Raan', op circa 12,6 km afstand het Natura 2000-gebied 'Voordelta' en op circa 13 kilometer afstand het Natura 2000-gebied 'Manteling van Walcheren'.

Uit de uitgevoerde berekeningen kan geconcludeerd worden dat zowel gedurende de aanlegfase als de gebruiksfase van het plan de stikstofbijdrage 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Hierdoor kan het initiatief niet tot significante negatieve effecten leiden ter plaatse van de Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies kan de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij de ontwikkeling van milieugevoelige functies in de directe omgeving van bedrijfsfuncties en bij de vestiging of uitbreiding van (nieuwe) bedrijfsfuncties in de directe omgeving van gevoelige functies.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van verschillende typen bedrijfsfuncties en -activiteiten, waarbij deze zijn ingedeeld in verschillende milieucategorieën. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de minimale afstand die tussen de milieubelastende- en milieugevoelige functies moet worden aangehouden, als gevolg van hinder in de vorm van geur, stof, geluid en of gevaar.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Milieu categorie   Richtafstand tot 'rustige woonwijk'   Richtafstand tot 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   15000   1000  

Tabel 4.1 Richtafstanden VNG-publicatie

Beoordeling

Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de Bloemenbuurt van Vlissingen. Hoewel de wijk hoofdzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen zijn er wel enkele maatschappelijke voorzieningen binnen de wijk gevestigd die passen binnen een woonomgeving. De omgeving van het projectgebied kan derhalve worden aangeduid als een 'rustige woonwijk'. Binnen de wijk zijn verder geen milieubelastende functies aanwezig die kunnen leiden tot geur-, stof-, geluid- en/of gevaar hinder op de omliggende woningen. Ter plaats van het projectgebied wordt derhalve geen onevenredige hinder van omliggende functies verwacht en kan er worden aangenomen dat hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Onderhavig voornemen voorziet niet in de realisatie van nieuwe milieugevoelige functies, maar wel in een vervangingsopgave. Het voornemen omvat de sloop van de reeds bestaande 143 woningen, waarvoor in de plaats 137 nieuwe grondgebonden woningen zullen worden gebouwd. Het planvoornemen voorziet daarmee niet in een functieverandering van het projectgebied of het toevoegen van andere functies dan wonen. De realisatie van het voorgenomen plan zal dan ook niet leiden tot belemmeringen en/of milieuhinder op omliggende functies.

Conclusie

Ervan uitgaande dat ter plaatse reeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de realisatie van het projectgebied niet zal leiden tot belemmeringen en/of milieuhinder op omliggende functies, kan er worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.

4.7.1 Archeologie

Op basis van de beheersverordening "Middengebied" is het projectgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de op of in de grond aanwezige of te verwachte archeologische waarden. Op basis van de planregels behorende bij deze dubbelbestemming geldt een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 500 vierkante meter én dieper reiken dan 0,40 meter beneden maaiveld. Tevens is ook het ophogen van het terrein met meer de 0,40 meter verboden. Dergelijke werkzaamheden zijn wel vergunbaar mits een archeologisch onderzoeksrapport wordt voorgelegd waarin wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dat deze niet behoudenswaardig zijn of dat deze door de voorgenomen werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Omdat met de geplande herinrichting de vrijstellingsgrenzen worden overschreden dient in het kader van de benodigde omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport te worden voorgelegd.

Een archeologisch vooronderzoek bestaat in de Provincie Zeeland standaard uit een archeologisch bureauonderzoek aangevuld met een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. In 2003 is echter in het kader van een bestemmingsplanwijziging voor het 'Middengebied' een standaard archeologische inventarisatie uitgevoerd. Het huidige projectgebied maakte hiervan deel uit. Dit betekent dat voor het huidige projectgebied geen bureauonderzoek moet worden opgesteld en dat kan worden volstaan met het opstellen van een verwachtingsmodel voor het projectgebied, gebaseerd op het eerder uitgevoerde onderzoek, aangevuld met gebiedseigen informatie (bijv. bekende verstoringen van de bodem). Deze aanpak is afgestemd met de bevoegde overheid. Het opgestelde archeologische verwachtingsmodel wordt getoetst door het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen.

Inventariserend veldonderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is ter plaatse van het projectgebied een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 11 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek kan gesteld worden dat binnen het projectgebied de basis van de boorprofielen gevormd wordt door wadvlakteafzettingen van het Laagpakket van Wormer. Deze zijn aangetroffen op een diepte tussen 2,72 en 3,45 m -NAP (2,52 en 3,1 m –mv). Daarbovenop heeft zich Hollandveen ontwikkeld dat echter nergens intact is aangetroffen maar sterk is aangetast door erosie en/of moernering. De bovenzijde is vastgesteld tussen 1,79 en 3,14 m -NAP (1,45 en 2,9 m -mv).

Het veenlandschap is afgedekt door kleiige poelafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Deze zijn echter in het overgrote deel van het projectgebied vergraven bij het moerneringsactiviteiten waarbij het veen werd ontgonnen ten behoeve van zoutwinning/brandstof. In het centraal noordelijk deel van het projectgebied worden de poelafzettingen doorsneden door een kreek(bedding) met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Het Laagpakket van Walcheren is in het gehele projectgebied afgedekt met een antropogeen pakket. Dit pakket is deels opgebracht maar bestaat ook deels uit vergraven bodem.

In het geval het Laagpakket van Wierden, vanwege de grote diepteligging buiten beschouwing wordt gelaten, dan geldt binnen het projectgebied enkel voor het centraal noordelijke deel van het projectgebied nog een lage tot middelhoge verwachting op het voorkomen van vindplaatsen (uit de middeleeuwen). Hierbij dient opgemerkt dat vindplaatsen in de top van de kreekrug kunnen worden verwacht en het gebied door de aanwezige bebouwing, infrastructuur en kabels en leidingen reeds (deels) is verstoord.

Omdat nog niet bekend is waar, en tot welke diepte de bodem in de toekomst verstoord gaat worden is nog geen gedetailleerd advies gebaseerd op de specifieke planvorming te formuleren. Desondanks kan wel gesteld worden dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is bij eventuele renovatie van de woningen omdat daarbij de bodem niet of slechts minimaal zal worden geroerd. Mocht gekozen worden voor vervangende nieuwbouw (grotendeels binnen de contouren van de bestaande bebouwing) dan wordt ook geadviseerd, in het licht van de bestaande verstoringen, geen vervolgonderzoek uit te voeren.

Aanvullend kan gesteld worden dat slechts bij een grootschalige reconversie van de wijk, bijvoorbeeld volledige nieuwe inplanting van de infrastructuur en de woonblokken, overwogen kan worden om vervolgonderzoek uit te voeren. Gezien de schaalgrootte zou dit dan het overwegen waard zijn om volledig uit te kunnen sluiten (of bevestigen) dat de (geen) (onverstoorde) vindplaatsen aanwezig zijn. Conform de AMZ-cyclus (Archeologische Monumenten Zorg cyclus) zou een dergelijk vervolgonderzoek dienen te bestaan uit een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten van het inventariserend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat bij vervangende nieuwbouw de uitvoering van een vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Het aspect archeologie vormt derhalve ook geen verdere belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.2 Cultuurhistorie

Op basis van de beheersverordening 'Middengebied' is het merendeel van de woningen binnen het projectgebied tevens voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Deze aanduiding is bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze zijn beschreven in de toelichting bij de verordening. Hierin is het volgende aangegeven:

"Woningbouwcomplex Tuinstad (1919)

Woningbouwcomplex van de voormalige corporatie Gemeenschappelijk Belang. Ontwerp 1919 van architecten Dijkstra en Haamers uit Vlissingen. Een gedeelte van het complex (Geraniumlaan en Acacialaan) is wegens oorlogsschade afgebroken en vervangen door portiekwoningen. Het complex is stedenbouwkundig opgezet volgens het oorspronkelijk Engels tuinstad-idee. Dit komt tot uitdrukking in de speelse plaatsing van de bouwblokken, gebogen rooilijnen en ruime voor- en achtertuinen. Het complex woningen inclusief de voortuinen bepaald het kenmerkende beeld van een tuinstad-buurt. De woningen hebben een traditioneel/zakelijke architectuur. Oorspronkelijk met donkere bakstenen gevels, en daken van rode en grijs gesmoorde keramische dakpannen. Bij een renovatie zijn de daken en vensters vervangen door rode betonstenen pannen resp. kunststof ramen. Er zijn ca. 8 typen woningen met zadeldaken en mansardekappen. In de topgevels zijn de baksteen-ornamenten bewaard gebleven. De oorspronkelijke geprofileerde goten zijn eveneens vervangen. De beeldwaarde wordt vooral bepaald door de massa's dakvorm, stedenbouwkundige aanleg en groen karakter van de buurt."

Cultuurhistorisch onderzoek

Ten behoeve van de beoogde herontwikkeling van het projectgebied is een onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarde van de wijk Tuinstad, waar onderhavig projectgebied deel van uitmaakt, en naar de gevolgen op deze waarden van de beoogde herontwikkeling. Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage 12 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek.

Cultuurhistorische waarde

De belangrijkste cultuurhistorische waarde van de wijk Tuinstad is de ambitie van zowel de vereniging als de gemeente om door middel van dit type woningbouw een verbetering in sociale en leefomstandigheden te creëren voor arbeiders. Deze manier van denken sluit nauw aan bij ontwikkelingen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, betreffende sociale woningbouw.

Stedenbouwkundige waarde

De belangrijkste stedenbouwkundige waarden van de Tuinstad zijn de speelse plaatsing van bouwblokken, de variatie in formaat en richting van verschillende bouwblokken en de aanwezigheid van het vele groen. Ook het forse formaat van de achtertuin refereert naar het tuindorpideaal waarbij elke huishouding beschikking moest hebben over een eigen moestuin.

Architectuurhistorische waarde

De wijk Tuinstad heeft enige architectuurhistorische waarde. De bouwstijl van de wijk Tuinstad is vrij sober met weinig detaillering. De bouwstijl vertoont kenmerken van het traditionele bouwen, zonder daarin heel uitgesproken te zijn. Er kan dan ook niet echt van een ambachtelijke stijl gesproken worden. De eenlaagse bouwvolumes uit de eerste bouwfase sluiten aan bij het tuinstadconcept waarbij een 'dorpse' sfeer nagestreefd wordt. Kenmerkend en bijzonder aan deze wijk is de toepassing van betrekkelijk veel verschillende bouwvolumes die niet aansluiten op dezelfde rooilijn. De bouwvolumes uit de tweede bouwfase passen niet in het tuinstadconcept. Zo bestaan deze bouwvolumes uit twee bouwlagen, zonder variatie; daarnaast zijn de bouwvolumes op dezelfde rooilijn geplaatst.

Zeldzaamheid

Tuinstad Vlissingen kan in landelijke context niet als zeldzaam omschreven worden.

Gaafheid

Oorlogsschade en ingrijpende renovaties hebben de gaafheid van de wijk Tuinstad ernstig aangetast.

Ensemblewaarde

Binnen het oeuvre van de betreffende architecten neemt de wijk Tuinstad geen bijzondere plaats in. Ook in de samenhang met omliggende wijken is er geen sprake van grote ensemblewaarde.

Conclusie

Op basis van het cultuurhistorisch onderzoek is beoordeeld dat het projectgebied een beperkte cultuurhistorische waarde heeft. De voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied zal daarbij niet leiden tot een aantasting van cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied. In zowel de stedenbouwkundige opzet als architectuur van de voorgenomen herontwikkeling zal daarnaast worden gerefereerd aan het tuindorpconcept.

4.8 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De beoogde woonfunctie betreft een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor de inventarisatie van de risico's op kwetsbare objecten als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (locatie projectgebied is blauw omlijnd)

Beoordeling

Onderhavig initiatief omvat de sloop van 143 woningen waarvoor in de plaats 137 nieuwe woningen worden gebouwd. De ontwikkeling van het initiatief zal daarmee naar alle waarschijnlijkheid niet leiden tot een toename van het aantal personen binnen dit gebied. Als gevolg van de ontwikkeling van het projectgebied is de kans op een toename van het groepsrisico derhalve nihil. Een berekening van het groepsrisico kan daarmee in alle gevallen achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel alle risicobronnen in de omgeving van het projectgebied beoordeeld.

Risicovolle inrichtingen

Nabij het projectgebied (<200 meter) zijn geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig, een berekening van het groepsrisico is derhalve niet van toepassing.

Buisleidingen

Ten noordoosten van het projectgebied is een gasleiding van de Gasunie aanwezig. De afstand tot deze buisleiding is dusdanig groot (ruim 930 meter) dat het projectgebied niet binnen de invloedsfeer van deze leiding is gelegen.

Rijksweg A58

De rijksweg A58 (wegvaknummer: Ze4) is gelegen op circa 1,5 kilometer afstand van het projectgebied. Het projectgebied is daarmee niet gelegen binnen de 200 meter plaatsgebonden risicocontour van deze transportroute van gevaarlijke stoffen. Als gevolg van stofcategorie GF3 bedraagt het maximale invloedsgebied van de A58 355 meter. Het invloedsgebied is derhalve niet van toepassing op onderhavig projectgebied.

Westerschelde

Het projectgebied is niet gelegen binnen het plaatsgebonden risicocontour van de Westerschelde waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een berekening van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven. Het invloedsgebied van deze vaarroute is wel van toepassing op het projectgebied. In de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door De Norkske Veritas (DNV), is bepaald dat het invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter betreft. Het toxische invloedsgebied (scenario toxische wolk) is 2.333 meter. Het projectgebied is gelegen binnen beide invloedsgebieden. Volgens het Bevt moet in dat geval worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.2 Plaatsgebonden risicocontouren Westerschelde 2030 (locatie projectgebied aangeduid met blauwe stip)

Verantwoording groepsrisico

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid van personen bij rampen en zware ongevallen heeft betrekking op de mogelijkheid van personen zichzelf en anderen in veiligheid te brengen. De mate van zelfredzaamheid van een persoon hangt af van zijn eigen fysieke en psychische mogelijkheden en daarnaast van de omgeving. Een goede ontsluiting, beperking van hoogbouw, de ligging van kwetsbare objecten ten opzichte van de bron en aanvullende maatregelen aan gebouwen kan eraan bijdragen dat de effecten van de ramp beperkt blijven.

De voorgestane ontwikkeling voorziet niet specifiek in de realisatie van een functie voor verminderd zelfredzame personen. Er kunnen zowel zelfredzame personen als minder zelfredzame personen aanwezig zijn.

Vanuit de mogelijke ongevalscenario’s met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde, zijn de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en ook de vereisten die hier aan zouden kunnen worden gekoppeld, zeer beperkt. De grootste bedreiging wordt gevormd door een grote ontsnapping van brandbaar gas, gevolgd door een wolkbrand of een gaswolkexplosie. In beide gevallen zal het ongeval binnen relatief korte tijd na het initiële ongeval tot schadelijke effecten in het projectgebied kunnen leiden. Deze tijd is onvoldoende voor een snelle alarmering en duidelijke instructies voor de aanwezigen. De locatie wordt volledig gedekt door een Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (sirenepaal). De aanwezigen in het projectgebied kunnen dan ook tijdig worden gewaarschuwd bij een ongeval. Het is in dit kader noodzakelijk dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie in de woningen handmatig kunnen worden uitgeschakeld. Extra investeringen in vluchtwegen leveren geen bijdrage voor de beperking van het aantal slachtoffers ten gevolge van de eerste "klap". Wel zal het daarna ook nog noodzakelijk zijn om het gebied te ontruimen, gewonden op te vangen en secundaire branden te blussen.

De locatie is voorzien van een goede verkeersontsluiting. Hulpverleningsdiensten kunnen snel ter plaatse zijn om het potentiële schadegebied snel te ontruimen. Verder zijn er voldoende vluchtmogelijkheden om het gebied te verlaten. Dit komt de zelfredzaamheid en beheersbaarheid bij een calamiteit ten goede. Daarnaast zal l'escaut de infographic over, wat te doen bij een giftige wolk vanaf de Westerschelde, verstrekken onder de (nieuwe) bewoners van het gebied. Deze infographic is ook als Bijlage 15 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Gezien het bovenstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat er zich geen onaanvaardbare knelpunten voordoen ten aanzien van de aspecten 'zelfredzaamheid', 'ontvluchting' en 'bereikbaarheid'.

Beheersbaarheid en resteffect

Ongevallen met ammoniak en brandbare stoffen kunnen tot grote slachtofferaantallen leiden. De mogelijkheden van de hulpverleningsdiensten om deze ongevallen te bestrijden zijn beperkt. Bij ongevallen met toxische stoffen is het van belang, dat de alarmering snel verloopt en dat er snel voor wordt gekozen om de aanwezige personen te waarschuwen met het advies: ramen en deuren en ventilatieopeningen sluiten. Daarbij is het tevens van belang dat de brandweer snel ter plaatse van het ongeval is om een inschatting te maken van de situatie.

Het vrijkomen van een brandbaar gas dat vertraagd ontstoken wordt, heeft warmtestraling en eventueel drukeffecten tot gevolg. Door de vertraagde ontsteking kan de wolk zich verspreiden wat indien de wolk zich richting Vlissingen verspreidt, kan leiden tot een grote toename van het aantal slachtoffers. De mogelijkheden voor de hulpverleningsdiensten zijn beperkt. Detectie en alarmering heeft hierbij minder effect dan bij ammoniak aangezien het advies dat gegeven moet worden niet op voorhand duidelijk is, omdat het (vrijwel) niet te voorspellen is of een wolkbrand of wolkexplosie op zal treden. Personen die zich inpandig bevinden, worden in grote mate beschermd tegen warmtestraling. Bij het optreden van drukeffecten kan bij inpandig verblijf echter ook tot extra gewonden of zelfs doden leiden (als gebouwen instorten, of door brokstukken, gesprongen ramen). Met de huidige middelen is het voor de hulpverleningsdiensten niet mogelijk om de effecten van een wolkbrand of wolkexplosie te voorkomen.

Conclusie

De mogelijkheden van de hulpverlening om de gevolgen te beperken die worden veroorzaakt door een ongeval op de Westerschelde zijn zeer beperkt. Met name bij de ongevallen met brandbare gassen kunnen honderden slachtoffers vallen. De ontwikkelingstijd hiervan is zo snel dat er onvoldoende tijd is om met repressief optreden de gevolgen te beperken.

Tevens zijn ongevallen met ammoniak van belang. Afhankelijk van de weersomstandigheden kan het noodzakelijk zijn om grote delen van Vlissingen te alarmeren en te instrueren om ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Dit vereist een zeer snel handelen van de hulpverleningsdiensten. Vereiste daarbij is uiteraard dat de hulpverleningsdiensten zelf ook snel gealarmeerd zijn.

De hulpdiensten zijn in Zeeland op het overgrote deel van de rampen voorbereid. Echter bij een bepaald soort rampen zal de hulpverleningscapaciteit niet toereikend zijn. Het schadebeeld, dat bij deze rampen op kan treden vergt meer van de hulpverleningsdiensten dan waar zij toe uitgerust zijn. De onderhavige ontwikkeling is echter dermate gering, dat dit bij een dergelijke calamiteit niet of nauwelijks bijdraagt aan een toename van het aantal gewonden. Dit neemt niet weg dat hulpverleningsdiensten bij een worst case scenario onvoldoende in staat zijn te voldoen aan de hulpvraag.

Afweging

Het belang dat gemoeid is met de beoogde ontwikkeling op de onderhavige locatie, moet afgewogen worden tegen de toename van het groepsrisico. Indien zich een calamiteit voordoet, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, kunnen de gevolgen groot zijn. Echter, gezien de relatief grote mate van zelfredzaamheid van de aanwezige personen en de beheersbaarheid (zoals hiervoor beschreven), in combinatie met de zeer geringe wijziging van het groepsrisico en de zeer kleine kans op een calamiteit, wordt dit niet gezien als een belemmering voor de realisering van het project.

Advies Veiligheidsregio Zeeland

In het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling en ten aanzien van de bovenstaande beoordeling van de externe veiligheidsaspecten heeft de Veiligheidsregio Zeeland een advies uitgebracht. Het volledige advies van de Veiligheidsregio is als Bijlage 13 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

De veiligheidsregio stemt in met de bovenstaande beoordeling. Ten behoeve van de risico communicatie adviseren zij om de infographic (zie Bijlage 15) met daarin het handelingsperspectief bij ongevallen met gevaarlijke stoffen te verstrekken aan de toekomstige bewoners. Daarnaast wordt ook geadviseerd om bij het realiseren van de herinrichting van het gebied rekening te houden met de positie en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen, zoals is vastgelegd in het 'Advies bluswater en bereikbaarheid' (zie Bijlage 14).

Conclusie

Ter plaatse van het projectgebied gelden geen belemmeringen met betrekking tot externe veiligheid. Als gevolg van de ligging binnen het invloedsgebied van de Westerschelde is het groepsrisico verantwoord. Bij de herinrichting van het gebied zal toepassing worden gegeven aan de adviezen van de Veiligheidsregio Zeeland. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Ontplofbare oorlogsresten

Conform de Arbowetgeving dient voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden het terrein onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens werkzaamheden in de bodem ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen die een gevaar voor de werknemers en de openbare orde en veiligheid kunnen vormen.

Beoordeling

De gemeente Vlissingen heeft in 2022 onderzoek laten uitvoeren naar de verwachtingswaarden van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog ter plaatse van de Bloemenbuurt. Uit het onderzoek is een rapport opgesteld waarin voor alle betrokkenen duidelijk wordt uitgelegd of er bij de werkzaamheden in het onderzoeksgebied met betrekking tot eventueel achtergebleven ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog beheersmaatregelen nodig zijn. Het onderzoeksrapport is als bijlage 16 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat binnen de Bloemenbuurt verdachte gebieden liggen voor blindgangers van geallieerde vliegtuigbommen (kaliber van 250 - 1.000 lb.). De ondergrens van het verdachte gebied is vastgesteld op 11,3 meter onder maaiveld. In het hele verdachte gebied geldt een onverdachte bovenlaag van 0,5 meter en plaatselijk van 1 meter.

Om te voorkomen dat eventuele blindgangers met forse kracht worden getoucheerd, wordt bij grondroerende werkzaamheden binnen verdacht gebied, waarbij gebruik wordt gemaakt van graafmachines, het vooraf opsporen en eventueel verwijderen van vliegtuigbommen geadviseerd.

De kaart in onderstaand figuur toont de ligging en afbakening van de verwachtingsgebieden van afwerpmunitie uit de Tweede Wereldoorlog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.3 Verwachtingsgebieden voor afwerpmunitie (projectgebied is blauw omlijnd)

Op basis van bovenstaande kaart is te zien dat specifiek ter plaatse van onderhavig projectgebied geen verwachtingsgebieden voor afwerpmunitie uit de Tweede Wereldoorlog zijn opgenomen. In onverdacht gebied (of in een onverdachte bovenlaag) kan worden volstaan met het hanteren van het 'Protocol onverwachts aantreffen ontplofbare oorlogsresten'. Werknemers dienen hierover vooraf te worden geïnformeerd.

Conclusie

Ter plaatse van het projectgebied gelden geen verwachtingsgebieden voor ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen verdere belemmering voor de beoogde herontwikkeling van het projectgebied.

4.10 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.

Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Niet in betekenende mate (NIBM)

Onderhavig planvoornemen omvat de sloop van de 143 woningen en vervangende nieuwbouw van 137 grondgebonden woningen. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn nabij het projectgebied (rekenpunten langs de A4 op circa 470 meter ten oosten van het projectgebied). De toetsresultaten ter plaatse van de rekenpunten, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0010.jpg"

Tabel 4.2 Concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het projectgebied (bron: cimlk.nl)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het projectgebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.

Aan de hand van de Schone lucht Kaarten van het RIVM is de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het projectgebied in kaart gebracht. Ter plaatse van het projectgebied worden de grenswaarden voor roet, fijnstof en stikstofdioxide niet overschreden. Er derhalve worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.OMMI05-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.4 Uitsneden Schone Lucht Kaarten RIVM (bron: Atlas Leefomgeving)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft. Het betreft de volgende drie stappen:

  • 1. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Hiermee wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
    • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
    • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 ‘plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
    • c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er moet beoordeeld worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
    • d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met de ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, is de sloop van 143 woningen en vervangende nieuwbouw van 137 grondgebonden woningen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel ruimschoots onder de drempelwaarden:

  • Oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of
  • Bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld. De m.e.r.-aanmeldnotitie is als bijlage 17 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing en gaat in op de volgende aspecten:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op basis van de aanmeldnotitie kan het bevoegd gezag nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Het besluit m.e.r.-beoordeling is een separate procedure en dient genomen te worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Beoordeling en conclusie 

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Participatie

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling heeft l'escaut als initiatiefnemer ervoor gekozen om de bewoners vanaf het begin mee te nemen in het proces. Een open planproces waarbij intensief is samengewerkt met zowel de bewoners, de huurdersbelangenvereniging, de gemeente Vlissingen en l'escaut. Dit heeft geresulteerd in een buurtplan waarin gezamenlijk met alle betrokkenen een afweging is gemaakt tussen renovatie en nieuwbouw en uiteindelijk een gedragen keuze is gemaakt voor nieuwbouw met een voorkeursmodel met groene speelstraten. Voor een volledige beschrijving van het participatieproces wordt verwezen naar bijlage 18.

5.2.2 Ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit heeft van 16 november 2023 gedurende een termijn van zes weken (tot en met 27 december 2023) ter inzage gelegen in het stadhuis van Vlissingen (Paul Krugerlaan 1) en digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl onder plannummer NL.IMRO.0718.OMMI05-ON01.

Met de terinzagelegging is eenieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze over de ontwerpbesluiten schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken aan het college van B&W van de gemeente Vlissingen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijze op het ontwerpbesluit ingediend.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Ter plaatse van de Crocuslaan en omgeving (hierna: Crocuslaan e.o.) te Vlissingen heeft woningcorporatie l'escaut 143 grondgebonden woningen in eigendom. De meeste woningen zijn inmiddels al 100 jaar oud, hebben onder andere last van vochtproblematiek en verkeren technisch in een slechte staat. l'escaut is derhalve voornemens om de 143 te slopen en hiervoor in de plaats 137 nieuwe grondgebonden woningen te bouwen.

De nieuwe stedenbouwkundige opzet van de wijk en de nieuwe woningen overschrijden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Middengebied' van de gemeente Vlissingen. Om de beoogde herontwikkeling van de wijk mogelijk te maken wordt er derhalve middels een omgevingsvergunning buitenplans afgeweken van de beheersverordening, conform Artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3º van de Wabo.

Uit voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het initiatief planologisch aanvaardbaar is en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.