Plan: | Boudewijnskerke - Ontwikkeling woning perceel VKN00-E-1941 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0205OVBou1012Zou-OW01 |
Er is een initiatief om een vervangende woning te bouwen in het buitengebied, aan de weg Boudewijnskerke. De woning Boudewijnkskerke 12 (kadastraal perceel VKN00-E-1544) wordt gesloopt en op het naastgelegen perceel (kadastraal sectie VKN00-E-1941) wordt een nieuwe woning gebouwd. De nieuwe woning past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 lid 1 bepaald dat het niet is toegestaan een project zonder omgevingsvergunning uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Artikel 2.10 lid 2 van de Wabo bepaalt vervolgens dat wanneer een aanvraag omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, zoals in het onderhavige geval, deze aanvraag
moet worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c, ofwel als een verzoek om een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Volgens artikel 2.12 lid 1 sub a
onder 3 van de Wabo kan een dergelijke omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan vervolgens worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De gemeente Veere heeft aangegeven is in beginsel bereid te zijn planologische medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De initiatiefnemer is voornemens om binnenkort een vooroverleg bij de gemeente aan te vragen om vervolgens tot een zo effectief mogelijke aanvraag omgevingsvergunning te komen.
Voorliggend document is de ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met regels van het bestemmingsplan.
De ligging van het projectgebied is op figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging projectgebied (Bron: Google Maps, bewerking Rho Adviseurs)
De opbouw van de toelichting op deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt:
De initiatiefnemer heeft de kadastrale percelen VKN00-E-1541, VKN00-E-1544, VKN00-E-1870, VKN00-E-1871 en VKN00-E-1941 en de woningen Boudewijnskerke nummer 10 en 12 in eigendom. Het projectgebied heeft een oppervlakte van 3.700 m2.
Het projectgebied ligt aan de weg Boudewijnskerke. Aan dit deel van de weg Boudewijnskerke staan verschillende burgerwoningen, 9 in totaal. Ruim 35 meter achter de woning nummer 12 is de burgerwoning Boudewijnskerke nummer 16 aanwezig. Deze woning wordt ontsloten tussen het perceel waarop de woning nummer 12 staat en het kadastrale perceel VKN00-E-1941. Aan de oostzijde van perceel VKN00-E-1941 bevindt zich de burgerwoning Boudewijnskerke nummer 24. Aan de overzijde van de weg, op een afstand van ten minste 100 meter is een (zorg)boerderij aanwezig.
Figuur 2.1 Ligging percelen en woningen initiatiefnemer (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
Alle aanwezige woningen langs dit deel van de weg Boudewijnskerke zijn gebouwd in 1 bouwlaag met kap, waarvan de richting min of meer evenwijdig loopt aan de weg.
Het perceel VKN00-E-1941 is in gebruik als paardenweide. Er is geen stal of overdekte schuilmogelijkheid aanwezig. Het perceel ligt ingeklemd tussen verschillende woonpercelen en heeft door de opgaande beplanting op de naastgelegen percelen juist een besloten karakter (zie figuur 2.2). Langs de weg Boudewijnskerke is de voor Walcheren typische haagbeplanting aanwezig. Alleen ter hoogte van perceel VKN00-E-1941 ontbreekt deze. De paardenweide wordt ontsloten direct vanaf de weg, via een dam met duiker ongeveer in het midden van het perceel. Tussen de weg en het perceel loopt een secundaire watergang die in beheer is van het waterschap Scheldestromen. Tussen het perceel en dat van Boudewijnskerke ligt ook een afvoerende greppel. De voorzijde van het perceel ligt relatief hoog (+ 0,8 meter +NAP).
Figuur 2.2 Zicht op het kadastrale perceel VKN00-E-1941 vanaf de weg met rechts Boudewijnskerke nummer 12 en op de achtergrond Boudewijnskerke nummer 16 (Bron: Google Maps)
Figuur 2.3 omvat een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van de beoogde projectlocatie. Daaruit blijkt dat het projectgebied juridisch planologisch is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' (vastgesteld 30 mei 2013).
Figuur 2.3 Het geldende bestemmingsplan met in blauw het projectgebied aangeduid (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)
Voor het projectgebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' opgenomen. De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor kassen als neventak, intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak, aquacultuur in gebouwen, de teelt van wormen of slakken, toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden en de hierbij behorende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschaps en/of cultuurhistorische waarden en onder voorwaarden verschillende niet-agrarische neventakken.
Daarnaast heeft het projectgebied de gebiedsaanduiding 'open, nagenoeg onbebouwd gebied'. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'open, nagenoeg onbebouwd gebied' dient bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) rekening ten worden gehouden met het open, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.
Tot slot geldt voor de gehele locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Ter plaatse van deze gronden geldt dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 60 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, waarin wordt aangetoond dat er geen archeologische waarden zullen worden geschaad door de ontwikkeling.
Partiële herzieningen bestemmingsplan Buitengebied
Daarnaast worden nog enkele aanpassingen van de verbeelding verwerkt en worden enkele aanpassingen in de regels verwerkt, waar de regeling nu niet helemaal juist is. De 7de herziening is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Op de kadastrale percelen VKN00-E-1541 en VKN00-E-1544 staan de woningen Boudewijnskerke 10 en 12. De initiatiefnemer woont in de woning met huisnummer 12. De woningen zijn bouwkundig en wat betreft wooncomfort verouderd en de woningen zijn niet energiezuinig.
De initiatiefnemer is hierdoor voornemens om de woning met huisnummer 10 samen met de percelen 1870 en 1871 verkopen. Met de opbrengsten daarvan kan de woning met huisnummer 12 worden verbouwd of helemaal nieuw gebouwd. Een slaapkamer op de begane grond is zeer gewenst. Voor een levensloopbestendige woning is het perceel kadastrale perceel VKN00-E-1544, waarop de woning staat, veel te klein. De woning Boudewijnskerke met huisnummer 10 verbouwen of nieuw bouwen en Boudewijnskerke met huisnummer 12 met het kadastrale perceel VKN00-E-1870 en VKN00-E-1871 verkopen is niet haalbaar omdat dit niet voldoende opbrengt om dit te financieren en is ook heel onlogisch. (De woning Boudewijnskerke 10 ligt namelijk tussen nummer 12 en de genoemde percelen.) Daarom wenst de initiatiefnemer een nieuwe woning te bouwen op het kadastrale perceel VKN00-E-1941.
Zoals hiervoor geschreven, wenst de initiatiefnemer een nieuwe levensloopbestendige woning te bouwen op het kadastrale perceel VKN00-E-1941. Op grond van de provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid kan de bouw een nieuwe burgerwoning in het buitengebied echter alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden (zie hiervoor hoofdstuk 3). De initiatiefnemer is bereid om de woning met huisnummer 12, die erg klein is, in te leveren. Daarmee wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde 'rood voor rood'-regeling uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (zie paragraaf 3.2.2).
De nieuwe woning wordt redelijk centraal op het perceel gebouwd (zie figuur 2.4). De positie is bepaald aan de hand van milieucontouren ten opzichte van nabijgelegen agarische percelen (zie voor meer informatie paragraaf 4.8).
Figuur 2.4 Positie beoogde woning (Bron: Rho adviseurs)
Het perceel wordt ontsloten direct vanaf Boudewijnskerke. Voor de hoogte wordt uitgegaan van 1 bouwlaag met kap, waarvan de richting ongeveer evenwijdig loopt aan de weg. Er wordt een houtskeletbouwwoning gebouwd met overstek en veranda.
Voor een goede stedenbouwkundige invulling in overeenstemming met de gemeentelijke Leidraad en Handreiking Landschappelijke inpassing is een inrichtingsplan gemaakt dat uitgaat van de ligging in het deelgebied 'Oudland', gebiedskenmerk 'besloten kreekrug'. Dat plan is als bijlage 1 bij deze toelichting is toegevoegd. In figuur 2.5 is een uitsnede daarvan weergegeven.
Aan de achterzijde van de woning, zal verharding worden aangelegd in de vorm van een pad met een terras en tuin. Rondom de woning zal de paardenwei zoveel mogelijk aanwezig blijven, met toevoeging van een aantal bomen en achter de woning een (schuil)stal met paddock/uitloop voor de paarden voor de winterperiode. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, aan de noordoostzijde van de woning. Er zal ook een carport worden aangelegd waarin de auto kan worden geparkeerd.
Bij het uitwerken van het ontwerp wordt het inrichtingsplan als uitgangspunt gehanteerd. Insteek is om de welstandscommissie in een vroeg stadium te betrekken bij het ontwerp van de woning.
Figuur 2.5 Kavelinrichting beoogde woning (Bron: Rho adviseurs)
Ter plaatse van het kadastrale perceel VKN00-E-1941 in het buitengebied van Boudewijnskerke/Zoutelande wenst de initiatiefnemer een nieuwe levensloopbestendige woning te bouwen.
Het bouwplan zal een hoogwaardige uitstraling hebben. De uitvoering van het bouwplan en het gebruik van de uitbreiding tasten geen landschappelijke waarden van de omliggende percelen aan. Conform de gemeentelijke Leidraad en Handreiking Landschappelijke inpassing is een inrichtingsplan gemaakt.
Daarnaast bestaan er vanuit sectoraal beleid en wetgeving op het gebied van milieu geen belemmeringen tegen het voornemen. Het plan is financieel uitvoerbaar.
Samenvatting
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing en conclusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het verplaatsen en herbouwen van een vrijstaande woning wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Samenvatting beleidskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 nieuwe woningen. De locatie ligt niet in het stedelijk gebied. Daarnaast wordt ook geen woning toegevoegd, er vindt namelijk sloop van een woning (of samenvoeging van huisnummer 10 en 12) plaats, waarbij een nieuwe woning op het naastgelegen perceel wordt gerealiseerd. Deze ontwikkeling is mogelijk door middel van de rood-voor-rood regeling. Zie paragraaf 3.2. Gelet op het voorgaande is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Aanvullend is van belang dat in het algemeen kan worden geconstateerd dat er ruime vraag is naar woningen zoals beoogd.
Samenvatting
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.
Wonen in het landelijk gebied
Op het Zeeuwse platteland wordt de komende jaren een toename verwacht van het aantal agrarische ondernemers dat gaat stoppen door onder andere een gebrek aan opvolging. Om de kosten van het slopen van vrijkomende agrarische bebouwing en van natuurontwikkeling te dekken is in het verleden gekozen om op beperkte schaal woningbouw toe te staan in het landelijk gebied als kostendrager. Het toevoegen van woningen in het buitengebied (of: buiten bestaand stedelijk gebied) is alleen mogelijk bij uitzondering. Een daarvan is met de rood-voor-rood regeling.
De rood-voor-rood regeling houdt in het verbeteren, uitbreiden of verplaatsen van bestaande bebouwing, zoals bestaande burger- of bedrijfswoningen.
Toetsing en conclusie
Het verzoek richt zich op de sloop van een woning (of samenvoeging van huisnummer 10 en 12) en de realisatie van een woning op het aangrenzende perceel en draagt in zoverre bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Deze ontwikkeling wordt gerealiseerd door gebruik te maken van de rood-voor-rood regeling. Hierbij vindt 'verplaatsing' plaats van de woning Boudewijnskerke nummer 12.
De Zeeuwse Omgevingsvisie staat deze ontwikkeling niet in de weg.
Samenvatting
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Deze verordening is gelijktijdig met het 'Omgevingsplan Zeeland 2018' vastgesteld. Nadien zijn verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. Deze hebben vooral betrekking op het kustfundament, zonneparken, grootschalige bedrijventerreinen en de begrenzing van natuurgebieden. De Omgevingsverordening richt zich – net zo breed als het Omgevingsplan – op de fysieke leefomgeving in de Provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Hierna is getoetst aan de voor dit plangebied relevante artikelen.
Wonen (Artikel 2.7 van de verordening)
In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C (van de verordening. red.) bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.
In die bijlage zijn de volgende mogelijkheden opgenomen voor kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied:
In dit geval is de rood voor rood regeling (sub1) van toepassing:
Onder deze categorie vallen de mogelijkheden voor verbetering, uitbreiding en verplaatsing van bestaande individuele burgerwoningen, het benutten van cultuurhistorisch waardevolle voormalige agrarische boerderijen in het landelijk gebied zoals aangegeven in bijlage 12 (van de verordening. red.) en bestaande buitenplaatsen en landgoederen.
Toetsing
De initiatiefnemer is bereid om de woning met huisnummer 12 in te leveren. Daarmee kan gebruik gemaakt worden van de zogenoemde 'rood voor rood'-regeling uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Onder deze categorie valt onder andere de verplaatsing van bestaande individuele burgerwoningen.
Hierbij verkoopt de initiatiefnemer de woningen Boudewijnskerke 10 en 12 en zal privaatrechtelijk en publiekrechtelijk geregeld worden dat in het vervolg ter plaatse nog maar 1 woning is toegestaan. De woning Boudewijnskerke 12 hoeft in dit geval niet te worden gesloopt, maar wordt onderdeel van de woning Boudewijnskerke 10.
De landschappelijke meerwaarde is aangetoond in het bijbehorende beeldkwaliteitsplan (bijlage 1). Het gaat om niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (zie ook paragraaf 3.3.2). De transformatie wordt geborgd door middel van deze ruimtelijke onderbouwing.
Bufferzones (artikel 2.17 van de verordening)
In artikel 2.17 van de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woonbestemmingen worden aangewezen, nieuwe woonfuncties niet worden toegelaten binnen een afstand van 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
Een kleinere afstand kan worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woonfuncties en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.
In artikel 2.17 is bovendien bepaald dat nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet zijn toegestaan binnen een afstand van 50 m tot onder andere buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten. Verder is bepaald dat nieuwe fruitteelt niet wordt toegestaan binnen een afstand van 50 meter tot gronden waarop woon- of verblijfsrecreatieve functies zijn toegestaan. Kleinere afstanden kunnen slechts worden gehanteerd als aannemelijk wordt gemaakt dat daardoor geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid zullen optreden.
Toetsing
Binnen 100 meter van de woningbouwlocatie komt geen agrarisch bedrijf voor. Wat betreft de afstand tot fruitteelt is van belang dat binnen 50 meter van de beoogde woningbouwlocatie geen fruitteelt voorkomt en het is gelet op de feitelijke situatie ook niet de aannemelijk dat binnen deze afstand alsnog fruitteelt zal plaatsvinden. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Samenvatting
De gemeenteraad heeft op 1 maart 2023 de Omgevingsvisie Veere 2047 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen.
Wonen in de kernen is het uitgangspunt
Wonen gebeurt in de kernen. De bestaande woningen wil de gemeente energiezuiniger en levensloopbestendiger krijgen, waarbij de eigenaar verantwoordelijk is en de gemeente informeert én faciliteert. Bij nieuwbouw heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding. Vitaal wonen in de kern is hierbij van belang.
Toetsing en conclusie
In de beoogde situatie vindt er geen toevoeging aan de woningvoorraad plaats. In combinatie met sloop van bestaande bebouwing (of samenvoeging van huisnummer 10 en 12) wordt een nieuwe woning aanvaardbaar geacht.
Samenvatting
Het cultureel erfgoed biedt in ieder geval mogelijkheden voor gemeente, bewoners en ondernemers. Om dat te bewerkstelligen heeft de gemeente Veere in juli 2015 de Structuurvisie Cultuurhistorie opgesteld met als rode draad Behoud door Ontwikkeling. In figuur 3.1 is een uitsnede van de kaart van de structuurvisie opgenomen. Daarnaast beschikt ook de provincie Zeeland over een uitgebreid bestand met gebouwde cultuurhistorische objecten.
Ruimtelijke projecten worden kwalitatief beter en aantrekkelijker wanneer de cultuurhistorische kenmerken en waarden worden gebruikt in de planvorming. Het gaat dan vaak om het versterken van de identiteit van een gebouw of gebied.
Het economisch belang hangt sterk samen met cultuurhistorie. Investeren in belevings- en gebruikswaarde van erfgoed verbetert de woon- en leefomgeving en is ook van grote waarde voor het toerisme. Bij concrete ontwikkelingen kan aandacht nodig zijn voor cultuurhistorie.
Figuur 3.1 Fragment Structuurvisie Cultuurhistorie Veere
Toetsing en conclusie
Uit figuur 3.1 blijkt dat het projectgebied ligt in een gebied met een hoge cultuurhistorische waarde, namelijk in een 'gekrompen dorp'. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor de historische betekenis en de nog aanwezige landschappelijke structuren. Hierbij wordt gevraagd om de gekrompen dorpen te markeren en herkenbaar te houden.
In het archeologisch onderzoek (zie bijlage 2) is ook melding gedaan van het buurtschap Boudewijnskerke. Boudewijnskerke is een zogeheten gekrompen dorp dat door historische ontwikkelingen is verworden tot een klein gehucht. Boudewijnskerke wordt voor het eerst vermeld in 1235, maar moet reeds hiervoor een zelfstandige parochie zijn geweest. Het meest in het oog springende en enige zichtbare overblijfsel van het voormalige middeleeuwse dorp is de goedbewaarde ‘vliedberg’ die 70 meter ten westen van het projectgebied is gesitueerd. Deze opgeworpen aarden heuvel betreft een zogeheten motteheuvel, vermoedelijk daterend uit de 12de eeuw. Mogelijk stond op deze heuvel een versterkte houten toren. In vele gevallen lag voor een dergelijke motteberg een voor- of neerhof, een dikwijls omgrachtterrein waarop boerderijen en bijgebouwen stonden en waar het dagelijkse agrarische leven zich afspeelde. Aanwijzingen voor een dergelijk voorhof zijn in Boudewijnskerke nog niet
waargenomen. In de 14de en 15de eeuw worden op het voorhof dikwijls versterkte stenen huizen of kastelen gebouwd. Informatie daarover is niet bekend m.b.t. Boudewijnskerke. Wel bekend is dat de abdij van Middelburg in Boudewijnskerke een uithof (Noordtiende) bezat van waaruit men de omringende landerijen.
Direct ten noordwesten van de motteberg bevond zich een kerk die was vernoemd naar de patroonheilige Sint Nicolaas. De parochie zou uiteindelijk bekend worden als ’s-Heer Boudewijnskerke naar zijn vermoedelijke stichter en ambachtsheer. De kerk werd tijdens het beleg van Middelburg in het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1572-1574) ernstig beschadigd. In 1575 werd van hogerhand besloten om de kerk niet te herstellen maar de ruïne verder af te breken. Het afbraakmateriaal werd aangewend voor herstellingswerken aan het beschadigde Fort Rammekens. Het grondgebied van de parochie werd na de Reformatie bij dat van de hervormde gemeente Zoutelande gevoegd. Dat de kerk niet volledig werd afgebroken mag blijken uit het feit dat het restant van de toren in de 17de eeuw (1622) werd vernieuwd om dienst te doen als baken voor de scheepvaart. Op een schets uit 1843 is behalve het onderste deel van de toren ook nog een deel van het schip te zien. De vermelding ‘zij heeft nog haar vrij kerkhof’ wijst er op dat er toen nog begraven werd. Kort voor 1870 werd een foto gemaakt van de tot ruïne verworden toren, die naar verluidt rond 1870 helemaal zou zijn gesloopt. Vandaag zijn geen zichtbare resten meer aanwezig van deze kerk.
Vanaf de 17de eeuw is de historie van het projectgebied goed te volgen op basis van de historische kaarten. De oudste beschikbare kaarten zijn niet schaalvast, maar geven wel een goed beeld van de omgeving met het kenmerkende bochtige stratenpatroon, de vliedberg met de ernaast gelegen kerkring, enkele boerderijen en hofstedes. De kaart van Hattinga is iets meer schaalvast en vertoont meer details. Projectie op deze kaart laat veronderstellen dat in het noordelijke deel van het projectgebied resten van de kerk kunnen worden verwacht. Op de kaarten uit 1830 wordt de toren nog weergegeven als klein vierkant met het nummer 249 bis en met donkerblauw ingekleurd. Dit betekent dat het een religieus gebouw was, wat wordt bevestigd in de oorspronkelijke aanwijzende tafels (OAT) waarbij 249 bis wordt beschreven als kapel. Dit is bij het digitaliseren abusievelijk overgenomen als “koepel”. Het kruisje op de originele kaart zou kunnen verwijzen dat ondanks het feit dat in de register is opgenomen dat het terrein in gebruik is als weiland, er toch nog graven zichtbaar waren. Een deel van de kerkring is mogelijk nog bewaard als perceelsgrens te zien als een kenmerkend rond perceel. Uit de OAT blijkt dat het noordelijke deel van het huidige onderzoeksgebied in gebruik is als weiland en eigendom is van baron H.J. van Doorn uit ‘s-Gravenhage. De zuidelijke helft, in gebruik als boomgaard, is eigendom van Christoffel van Sluis uit Zoutelande, die ook het huis en erf ten westen daarvan (tussen de vliedberg en het projectgebied) in bezit heeft. De eigenlijke vliedberg zelf is nog in handen van Armen van Boudewijnskerke.
Figuur 3.2 Projectie van het projectgebied op de gegeorefereerde originele Kadastrale kaart uit 1811-1832 (Bron: beeldbank cultureel erfgoed)
Op de kaart met vooroorlogse veldnamen wordt het noordelijke deel van het huidige onderzoeksgebied/perceel aangeduid als "t Kerk'of” wat impliceert dat hier inderdaad het kerkhof en waarschijnlijk dus centraal ook de kerk moet hebben gelegen. Bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een kabel werd in 1974 echter zwaar muurwerk aangetroffen op het naastgelegen perceel. Dit zou mogelijk kunnen toebehoord hebben aan een kerkgebouw wat zou betekenen dat de kerk ook mogelijk (gedeeltelijk) buiten het huidige onderzoeksgebied zou kunnen gesitueerd worden.
De jongere kaarten uit de 19de en 20ste eeuw geven verder geen nieuwe informatie met die uitzondering dat kan worden afgeleid dat het projectgebied in deze perioden niet meer bebouwd is.
Figuur 3.3 Foto van de kerkruïne van Boudewijnskerke van kort voor 1870, in dat jaar werden de laatste restanten van de kerk afgebroken (Bron: gemeente Veere)
Bij de bouw van de woning zal met respect en zorgvuldigheid naar de historische karakteristieken worden omgegaan. Het beoogde bouwplan is geheel opgezet met dat uitgangspunt. Zoals in de archeologie paragraaf 4.3.2 is aangegeven, blijkt dat de cultuurhistorische waarden zich in de grond bevinden. Deze cultuurhistorische waarden zullen niet worden verstoord omdat er gekozen is voor een lichte constructie, namelijke een houtskeletbouwwoning. De nieuwbouw voegt zich goed in de ruimtelijke-stedenbouwkundige structuur van het gebied en het ontwerp van de nieuwe woning zal worden afgestemd op de omgeving.
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Nota Ruimtelijk Kwaliteit 2016 vastgesteld. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2012. De welstandsnota 2012 richtte zich vooral op het in stand houden van de bestaande gebouwde omgeving. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt meer aandacht besteed aan de omgang met nieuwe ontwikkelingen, het culturele erfgoed en de relatie van het gebouw met landschap en de openbare ruimte. Verder is in de nota aangegeven dat voor een bouwplan van één enkele woning (of een in omvang vergelijkbaar bouwwerk) door de initiatiefnemer een locatieverkenning met beeldinventarisatie dient te worden opgesteld. Een locatieverkenning legt de basis voor een zorgvuldig ontwerp waarbij is nagedacht over de ruimtelijke kwaliteit van het bouwwerk op zichzelf alsmede de relatie met de omgeving (zie bijlage 1).
Er zijn algemene vaste richtlijnen en gebiedsgerichte richtlijnen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 opgenomen:
Vaste richtlijnen
Hieronder staan de algemene vaste richtlijnen die van toepassing zijn op een bouwplan. Deze hebben onder meer betrekking op de situering, hoofdvorm, gevel, dak, detaillering, materiaal, kleur en textuur.
Gebiedsrichtlijnen
Naast de algemene richtlijnen zijn er ook gebiedsrichtlijnen. Deze gelden echter voor bestaande gebouwen en zijn daarmee niet op onderhavig plan van toepassing.
Bij de beoordeling van het onderhavig bouwplan zijn de algemene vaste richtlijnen gebruikt en vastgelegd in een inrichtingsplan, die als bijlage 1 aan deze toelichting is toegevoegd. In het inrichtingsplan wordt de gewenste ruimtelijke kwaliteit van het projectgebied vastgelegd en worden op hoofdlijnen zowel de stedenbouwkundige als de architectonische aspecten van de ontwikkeling bepaald. Op deze wijze is een set ruimtelijke voorwaarden voor de herontwikkeling vastgelegd. Zo ontstaat een helder toetsingskader een helder ontwerpkader.
Toetsing en conclusie
Inzet is om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen en versterken. Door het slopen van niet waardevolle en verouderde gebouwen en het realiseren van een woning die qua situering en beeldkwaliteit zorgvuldig op de omgeving wordt afgestemd, ontstaat een ruimtelijke meerwaarde, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd. Vanwege een evenwichtige indeling van het perceel wordt de beoogde woning redelijk centraal op het perceel geprojecteerd.
Op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 wordt aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen moeten zorgen voor het handhaven en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De kleinschaligheid (1 woning) en de beoogde vormgeving (zie bijlage 1) van de ontwikkeling passen goed bij het karakter van de locatie. De ontwikkeling past binnen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de beoogde invulling voldoet aan de uitgangspunten, uitgaande van de huidige geldende bouwtechnische eisen, zoals vastgelegd in het inrichtingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Er moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.
Toetsing en conclusie
Kenmerken
In hoofdstuk 2 is de beoogde ontwikkeling toegelicht. De hoofdactiviteit die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt is wonen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De beoogde ontwikkeling is daarom als zodanig niet MER-plichtig.
Kenmerken en effecten
De effecten van de ontwikkeling op ecologische waarden zijn onderzocht in paragraaf 4.11. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermende natuurgebieden.
Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Cumulatieve effecten
Behalve voor de realisatie van de burgerwoning zijn er in de directe omgeving geen ontwikkelingen of plannen in de voorbereiding. Met het aspect cumulatie behoeft dan ook geen rekening te wordegehouden.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de ontwikkeling mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename in de gebruiksfase niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Toetsing
Ontsluiting
Het kadastrale perceel VKN00-E-1941 wordt aan de noordzijde ontsloten door Boudewijnskerke, die in zuidelijke richting aansluit op de provinciale weg N288 (Grindweg). Via de Grindweg kan in noordelijke richting Westkapelle worden bereikt en in zuidelijke richting Zoutelande. In oostelijke richting sluit Boudewijnskerke aan op de Baaiweg en in noordelijke richting op de Schoutsweg. Boudewijnskerke is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een 60km/uur-gebied. Fietsers en voetgangers delen de rijbaan met het autoverkeer.
Voor de weg Boudewijnskerke zijn geen verkeersintensiteiten beschikbaar. Daarom is gekeken naar de verkeerscapaciteit van deze weg. Die is afhankelijk van de wegbreedte. Ter hoogte van de projectlocatie heeft deze erftoegangsweg een breedte van 3,8 meter.
Figuur 4.1 Foto plattelandseweg Boudewijnskerke (Bron: Google)
Op basis van een studie naar de capaciteit van platelandswegen heeft een weg met deze breedte een capaciteit van circa 500 mvt per etmaal (jaaretmaalgemiddelde).
Tabel 4.1. Wegbreedtes plattelandswegen met bijbehorende maximale verkeersintensiteiten
Er is langs deze weg geen substantiele bermbeschadiging geconstateerd, waardoor wordt geconcludeerd dat de verkeersintensiteit op deze weg de capaciteit niet overschrijdt.
Parkeren
Voor de beoogde ontwikkeling wordt volledig op eigen terrein geparkeerd. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Aangezien er een woning gesloopt wordt (of huisnummer 10 en 12 samengevoegd worden) en een woning op het naastgelegen perceel voor teruggebouwd wordt, is er geen toenemende verkeersgeneratie. De doorstroming op wegvakken en de relevante kruispunten blijft ongewijzigd. De ruimtelijke ontwikkeling trekt geen extra verkeer aan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen niet toeneemt en dat er geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling zijn. Het parkeren geschiedt op eigen terrein. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing en conclusie
In de Zeeuwse Omgevingsvisie of in de Omgevingsverordening 2018 van de provincie Zeeland is het projectgebied en omgeving niet aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied en zijn in de omgeving ook geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangegeven. In paragraaf 3.3.2 is op dit aspect uitgebreid ingegaan. Hierbij is aangegeven dat het plan geen negatieve invloed op cultuurhistorische elementen in de omgeving heeft.
Toetsingskader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Kom Serooskerke' vertaald naar drie archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor betrokken bestemming geldende (bouw)regel - uitsluitend worden gebouwd indien het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is. Indien niet is voldaan aan voorgaande, zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien in het genoemde rapport de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door een omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' is voor het gehele projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 60 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm.
In 2023 is een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in bijlage 2. Het volgende is geconcludeerd.
Binnen het projectgebied is een behoudenswaardige vindplaats vastgesteld, namelijk de resten van de kerk en kerkhof van het middeleeuwse gehucht Boudewijnskerke met omringende bebouwing. Archeologische resten komen direct onder de huidige teelaarde voor. In het noordelijke deel is dat vanaf 0,35 m -mv (0,36 m +NAP), in het zuidelijke deel tussen 0,40 – 0,50 m -mv (0 en 0,10 m -NAP). Er wordt dan ook geadviseerd geen graafwerkzaamheden uit te voeren die dieper reiken dan 0,35 m -mv (0,36 m +NAP) in het noordelijke deel en 0,40 m -mv in het zuidelijke deel (0,00 m +NAP).
In lijn met de wetgeving wordt geadviseerd om zoveel als mogelijk te streven naar behoud in situ van de vindplaats. Dit betekent dat de vindplaats in de bodem wordt behouden en dat graafwerkzaamheden dieper dan de hierboven vermelde waarden zoveel als mogelijk worden vermeden. Dit kan door bij het opstellen van de bouwplannen rekening te houden met deze waarden en archeologie-vriendelijk te bouwen. Bij een archeologie-vriendelijk bouwproces wordt in eerste instantie de ontgravingsdiepte zoveel als mogelijk beperkt -dat kan bijvoorbeeld door het ophogen van het terrein- maar ook andere factoren spelen een rol. Zo moet bij het ophogen van het terrein ook rekening worden gehouden met mogelijke (ongelijkmatige) zetting, iets wat gezien de beperkte mate van ophoging hier wellicht geen rol zal spelen. Belangrijker is wellicht het palenplan. De impact van heipalen hangt samen met de dichtheid en het soort heipalen dat wordt gehanteerd. De impact van niet-grondverdringende palen op eventueel aanwezige vindplaatsen wordt dikwijls aanvaardbaar geacht, net als de impact van sommige grondverdringende palen (bijv. heipalen). In de Handreiking Archeologievriendelijk Bouwen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed uit 2016 wordt onder meer ingegaan op funderingspalen en potentiële oplossingen om (funderings-)plannen archeologievriendelijk(er) te maken. Hier wordt onder meer geadviseerd om het aantal palen te minimaliseren en zoveel mogelijk gebruik te maken van palen die de bodem zo weinig mogelijk verstoren (grondvervangende palen). In slappe klei- of veenbodems kunnen grondverdringende palen eventueel wel toegepast worden, dus mogelijk ook binnen het projectgebied. Er wordt geadviseerd om grondverdringende schroefpalen en groutinjectiepalen altijd te vermijden. Verder is het wenselijk de tussenafstand tussen palen zo groot mogelijk te houden (minimaal 4 meter). De tussenafstand is van groot belang om toekomstig onderzoek niet onmogelijk te maken. Tot slot wordt gesteld dat de oppervlakte van de verstoring van vindplaatsen door palen beter niet meer dan 2 % van de oppervlakte van de vindplaats kan bedragen om de schade aan de vindplaats te beperken.
Groenendijk daarentegen beargumenteert in zijn proefschrift dat sommige grondverdringende palen (geslagen heipalen of geschroefde (buis)palen in sommige bodemsoorten) beter zijn en zorgen voor minder informatieverlies bij archeologische vindplaatsen dan grondvervangende palen. Bijvoorbeeld omdat daarmee het archeologisch materiaal in de bodem behouden blijft . Hij geeft echter ook aan dat de verstoring bij grondverdringende palen groter is dan bij grondvervangende palen maar omdat de paaldiameter kleiner is bij grondverdringende palen is daarmee uiteindelijk ook het totale verstoringsoppervlak kleiner.
Kortom, er zijn meerdere aspecten die een rol spelen bij het beoordelen van de impact van een (hei)palenplan op archeologische vindplaatsen. Geadviseerd wordt om bij het opstellen van het palenplan overleg te voeren met de gemeentelijk archeoloog en in overleg met de constructeur te kiezen voor een aanvaardbaar en archeologievriendelijk plan.
Indien het niet mogelijk is om archeologie-vriendelijk te bouwen en de graafwerkzaamheden dieper reiken dan de geadviseerde vrijstellingsdiepte wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Conform de AMZ-cyclus is het uitvoeren van een Opgraving (protocol 4004) de meest geschikte onderzoeksmethode. Het is echter aan de bevoegde overheid om, op basis van de definitieve planvorming en voorgenomen bodemingrepen, te bepalen of vervolgonderzoek, en onder welke vorm, noodzakelijk is. Indien het slechts gaat om beperkte ingrepen kan eventueel gekozen worden voor een Opgraving – variant Archeologische Begeleiding (protocol 400) waarbij de civiele werkzaamheden onder toezicht van een archeoloog worden uitgevoerd.
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat binnen het perceel een waardevolle, goed bewaarde vindplaats aanwezig is. Er wordt dan ook geadviseerd in het nieuwe bestemmingsplan een vrijstellingsoppervlakte van 0 m2 en -diepte van 0,35 m -mv op te nemen.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Op 4 oktober 2022 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 3. Het volgende is geconcludeerd.
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem en het veldonderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, heterogeen, niet lijnvormig". Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK en minerale olie.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige, zwak zandige klei. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond bestaat plaatselijk uit veen en matig tot sterk siltig zeer fijn zand en is plaatselijk matig roesthoudend. De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk baksteenhoudend, zwalk tot sterk kalkhoudend en zwak leisteenhoudend. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig baksteenhoudend en zwak kalkhoudend. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en nikkel. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'heterogeen verdacht, niet lijnvormig' dient te worden beschouwd bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bouw van de woning op de onderzoekslocatie.
Algemeen
Als er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Toetsingskader
Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.
Toetsing en conclusies
Uit het aanmeldformulier blijkt het volgende:
Behoudens de aanwezige waterlopen langs Boudewijnskerke en langs de oostrand van het kadastrale perceel VKN00-E-1941 is in de huidige situatie geen oppervlaktewater aanwezig. De exacte oppervlakte van de beoogde woning is nog niet bekend aangezien er nog geen bouwplan vervaardigd is. Voor de positionering van de woning wordt uitgegaan van een bouwvlak met een oppervlakte van (12 m x 16 m=) 192 m2.
Daar staat tegenover dat ook bebouwing wordt gesloopt. Dat betekent dat er een toename aan verharding is in de orde van grootte van 135 m2. De benodigde waterberging is dan ruim 10 m3. Indien geen rekening wordt gehouden met de sloop van huisnummer 12, dan bedraagt de benodigde waterberging ruim 14 m3.
Deze waterberging wordt gerealiseerd door de waterloop langs de oostrand van het kadastrale perceel VKN00-E-1941 te verruimen. Deze waterloop heeft een lengte van circa 95 meter. Het waterschap gaat uit van een bergende schijf van 40 cm water.
Met een dergelijke schijf moet het bergingsvolume van de waterloop met ruim 25 m3 tot 36 m3 worden verruimd. Dit wordt bereikt door de genoemde waterloop langs de oostrand met circa 30 tot circa 40 cm te verbreden. Initiatiefnemer houdt rekening met 40 cm.
Voor het aanpassen van de waterloop is een watervergunning nodig. Deze wordt aangevraagd.
In de sloot langs de weg Boudewijnskerke is een duiker aanwezig. Over deze duiker is een toegang aanwezig tot het agrarisch perceel. Deze toegang wordt gebruikt als ontsluiting van het nieuwe woonperceel. Voor zover nodig wordt hier door initiatiefnemer eveneens een vergunning voor aangevraagd.
Voor het overige zijn er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding.
4.6 Ontplofbare oorlogsresten
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II) of anders gezegd ontplofbare oorlogsresten (OO).
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat er in de buurt van het projectgebied geen aandachtsgebieden zijn aangeduid. Het projectgebied is daarmee niet verdacht op het voorkomen van OO.
Van de gebieden die 'wit' zijn op de explosievenkaart is het uit historisch oogpunt niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Dat is hier dus het geval (zie figuur 4.2) Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Het is echter niet uit te sluiten dat er geen OO kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is echter wel van toepassing op deze gebieden. Dit betekent dat de werkzaamheden stil gelegd moeten worden en een melding van vondsten moet worden ingediend.
Figuur 4.2 Aandachtsgebied ontplofbare oorlogsresten, blauw omkaderd het projectgebied (Bron: Zeeuws Bodemvenster)
Het aspect geluid kan betrekking hebben op:
De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarnaast is geen sprake van een bedrijf in de omgeving dat een zodanige hoeveelheid geluid produceert dat dit een belemmering kan zijn. De aspecten industrielawaai en inrichtingslawaai zijn daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.
Toetsingskader wegverkeerslawaai
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Toetsing en conclusie
Op de weg Boudewijnskerke geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De weg heeft twee rijstroken. Dat betekent dat deze weg op grond van de Wgh is voorzien van een geluidzone. De zone heeft breedte van 250 meter aan weerszijden van de weg. Het gehele perceel waarop de vervangende woning wordt gebouwd, ligt daarmee in de geluidzone. De westelijke helft van het projectgebied en het vlak waarbinnen de woning wordt gebouwd, bevindt zich ook binnen de geluidszone van de Westkapelseweg/Grindweg (provinciale weg N288). Dat betekent dat naar de geluidbelasting van beide wegen onderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit een standaardberekening van de 48 dB-contouren (vrije veldsituatie) voor verschillende wegbreedtes en verkeersintensiteiten van plattelandswegen is gebleken dat de 48 dB-contour van de weg Boudewijnskerke ligt op een afstand van circa 9 meter.
Tabel 4.2. Wegbreedtes plattelandswegen met bijbehorende maximale verkeersintensiteiten en de ligging 48 dB-contouren (vrije veldsituatie)
De nieuwe woning wordt gebouwd op een afstand van ten minste 29 meter van de sloot (zie inzet in figuur 2.4 in paragraaf 2.3.2). Tot de as van de weg komt daar nog ongeveer 7 meter bij, waarmee de kleinste afstand van de woning tot de as van de weg komt op ruim 36 meter. Op basis van tabel 4.2. wordt geconcludeerd dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
Voor de provinciale weg N288 (Grindweg) is in 2019, voor een ontwikkeling aan de Grindweg 4, een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie www.ruimtelijkeplannen.nl; Identificatie NL.IMRO.0717.0150OVGrindWkp-VG01). Die locatie ligt aan de andere zijde van de Grindweg, vrijwel tegenover de projectlocatie aan de weg Boudewijnskerke. Uit dat onderzoek blijkt dat de 48 dB contour ligt op een afstand van 61 meter (bij 60 km/uur) tot 92 meter (bij 80 km/uur). Gezien de afstand van de projectlocatie tot de as van de provinciale weg (ten minste 235 meter) wordt zonder verder onderzoek geconcludeerd dat het aspect wegverkeerslawaai afkomstig van deze weg geen belemmering of aandachtspunt vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te alle tijde sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie.
Aanhouden afstanden vanwege gebruik gewasbeschermingsmiddelen aangrenzende percelen
In de agrarische sector worden gewasbeschermingsmiddelen toegepast.
Om het risico van gezondheidsschade te beperken, dient te worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar risico op drift (onbedoelde verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen buiten het behandelde perceel via de lucht) op het perceel waar de nieuwe woning is voorzien. Er zijn daarvoor op dit moment geen landelijke regelgeving of richtlijnen beschikbaar.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een afstand van 50 meter niet onredelijk wordt geacht. Het is toegestaan deze afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag. De Afdeling is van oordeel dat in gevallen, waarin een kortere afstand wordt aangehouden, niet zonder nader wetenschappelijk onderzoek over spuitzonering op verantwoorde wijze kan worden beoordeeld of deze afstand vanuit genoemd ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar kan worden geacht. Een dergelijk wetenschappelijk onderzoek heeft tot op heden de toets van de Afdeling niet kunnen doorstaan.
Dat betekent dat de nieuw te bouwen woning moet worden gebouwd op een afstand van 50 meter van agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen (kunnen) worden gebruikt. In figuur 4.3 zijn de relevante 50 meter contouren aangegeven en in het overblijvende gebied is de woning zo dicht mogelijk op de weg geprojecteerd. De 50 meter ten opzichte van het kadastraal perceel VKN00-E-1565 is gemeten vanaf 1,5 meter uit de sloot die naast de weg ligt. Dit heeft te maken met een verplichte teeltvrije zone op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Figuur 4.3 Positionering van de woning, rekening houdend met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op aangrenzende agrarische percelen.
Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en de bedrijfsvoering te kunnen maken, is voor dit plan gebruikgemaakt van de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de VNG-publicatie is tevens de mogelijkheid opgenomen te werken met een Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Bedrijven die genoemd zijn in deze staat kunnen in een functiemengingsgebied direct naast gevoelige functies aanwezig zijn, zonder dat er richtafstanden in acht genomen moeten worden.
Toetsing en conclusie
Geur en geluid
In de omgeving van het perceel zijn verschillende bedrijven en woningen aanwezig. Op circa 100 meter is een intensieve veehouderij (Boudewijnskerke 5) gevestigd. Ten noorden van het projectgebied is een zorgboederij gevestigd (Boudewijnskerke 5) en ten oosten van het projectgebied is een minicamping gevestigd (Boudewijnskerke 42).
Geur
Uit een inventarisatie op basis van het geldend bestemmingsplan blijkt dat aan de overzijde van het projectgebied, op 100 meter, een intensief veehouderijbedrijf gevestigd is. Gezien de voorgrond- en achtergrondbelasting ter plaatse van het projectgebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat m.b.t. het aspect geur.
Geluid
Ten opzichte van de noordelijk gelegen zorgboerderij en de oostelijk gelegen minicamping wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De afstand tot de minicamping aan de oostzijde bedraagt circa 400 meter. De afstand van de beoogde woning tot de zorgboerderij blijft dezelfde als de huidige woning op nummer 12, namelijk circa 90 meter. Dit aangezien de beoogde woning op dezelfde rooilijn wordt gerealiseerd.
Ten opzichte van het veehouderijbedrijf gelegen aan de Boudewijnskerke 5 wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Daarnaast wordt de beoogde woning op dezelfde afstand gerealiseerd.
Spuitzones
Aangrenzend aan het projectgebied, zijn de gronden aan de zuidzijde bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Om een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden die gebruikt worden ten behoeve van te wonen te kunnen borgen, moet rekening gehouden worden met de driftblootstelling als gevolg van mogelijke bespuiting van gewassen op de agrarische gronden. Op naastgelegen percelen worden periodiek gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij herhaling overwogen dat het in het algemeen niet onredelijk is om als vuistregel te hanteren dat een afstand van 50 meter wordt aangehouden tussen gevoelige functies en agrarisch bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Vermindering van de afstand van 50 meter kan aanvaardbaar zijn vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval en na afweging van alle betrokken partijen.
De afstand van de beoogde woning tot aan de gronden waar periodiek gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt bedraagt minimaal 50 meter. Hierdoor zorgt de toevoeging van een woning niet voor een extra beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven. Het woon- en leefmilieu op het projectgebied is dan ook gewaarborgd.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.
Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3. weergegeven.
Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. Aangezien de huidige woning wordt gesloopt (of huisnummer 10 en 12 worden samengevoegd) en er een woning voor terug wordt gebouwd blijft de verkeersgeneratie gelijk en draagt daarom 'niet in berekende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de Walcherseweg (zie figuur 4.4) en bevindt zich op circa 8 kilometer afstand. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wm (zie tabel 4.4).
Tabel 4.4 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2020 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m³ | 13,3 µg/m³ | 10,7 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 14,8 µg/m³ | 12,9 µg/m³ |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 7,3 µg/m³ | 5,8 µg/m³ |
Figuur 4.4 Luchtkwaliteit, met blauw omkaderd het projectgebied (Bron: CIML-monitoringstool)
Toetsingskader
Voor risicovolle functies en/of activiteiten gelden veiligheidsnormen. Indien in de nabijheid van het projectgebied sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen moet beoordeeld worden of dit van invloed is op het planvoornemen. Ook bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid (waaronder Bevi-inrichtingen) kunnen van invloed zijn op het planvoornemen.
De veiligheid van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten dient altijd gewaarborgd te worden. Daarbij moet voldaan worden aan de veiligheidsnormen indien sprake is van risicovolle functies/activiteiten.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit informatie van de Atlas Leefomgeving blijkt dat in het projectgebied of de directe omgeving hiervan geen overige risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het projectgebied liggen. Er zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het projectgebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het projectgebied ligt op meer dan 9 kilometer van de route gevaarlijke stoffen over de N57.
Conform het Basisnet Weg blijkt dat ter hoogte van het traject N287 (Serooskerke) - Middelburg geen veiligheidsafstand en geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Gezien de grote afstand en de geringe vervoersaantallen is de risicobron niet van belang voor de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Vervoer gevaarlijke stoffen over water
De locatie bevindt zich op circa 1.500 meter van de Westerschelde waarover gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) h wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het projectgebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 1.200 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5 Ligging van de planlocatie (blauw omkaderd) ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Zeeland)
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. De berekening naar de aanlegfase en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 5 en 6. Uit de berekening voor de aanlegfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden. Omdat de bestaande woning op nummer 12 wordt gesloopt (of huisnummer 10 en 12 worden samengevoegd) en de beoogde woning op het naastgelegen perceel wordt gebouwd, blijft de verkeersgeneratie gelijk. Er is geen sprake van verkeerstoename. Het berekenen van de gebruiksfase is hierdoor niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Zeeland
Het projectgebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van het NNZ liggen op ongeveer 40 en 120 meter. Dit zijn de gebieden 'vliedberg Joossesweg' en 'Joossesweg'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van de gebieden. De bouw en het gebruik van de woning hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.6 Ligging projectgebied (blauw omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. De voorgenomen ontwikkeling is naar verwachting in strijd met het onderdeel soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming. Het volgende is geconcludeerd.
Quickscan ecologie
Vogels
De grote bonte specht werd in vlucht waargenomen boven het woonerfperceel ten oosten van het projectgebied. Er werden geen huismussen waargenomen. Het is uitgesloten dat zich verblijfplaatsen van de huismus (jaarrond beschermd) en de grote bonte specht (niet jaarrond beschermd) op het perceel aanwezig zijn.
Roofvogels en uilen als buizerd, sperwer, boomvalk, steenuil en ransuil kunnen een vaste verblijfplaats (nest) hebben in hoge of holle bomen. Op het perceel zijn geen bomen aanwezig die aan dergelijke nesten plaats kunnen bieden. Dit is mogelijk wel het geval bij de buren. Hiernaar moet nader onderzoek worden verricht, tenzij de werkzaamheden beginnen vóór het broedseizoen (i.c. roofvogels vóór 1 februari). In dat geval zullen de werkzaamheden de vogels niet tijdens het broedseizoen verstoren.
Er is volop struweel aanwezig rondom het perceel in het projectgebied waardoor er mogelijk broedvogels gedurende het broedseizoen (begin maart t/m eind juli) worden verstoord. Het is raadzaam om ruim voor het broedseizoen of na het broedseizoen met de werkzaamheden te beginnen om verstoring tijdens het broedseizoen te voorkomen.
Zoogdieren
Het is waarschijnlijk dat grondgebonden zoogdieren (veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, huispitsmuis e.a.) een schuilplaats hebben in of rondom het perceel. Deze soorten en hun leefgebied zijn niet beschermd. Voor de wettelijk beschermde soorten als haas en konijn lijkt het graslandperceel geschikt. Er werden geen hazen daadwerkelijk waargenomen en er werden ook geen legers in het gras waargenomen. De aanwezigheid van haas en konijn en hun verblijfsplaatsen worden daarom uitgesloten.
Voor kleine marterachtigen zoals bunzing, wezel en hermelijn lijkt het projectgebied geschikt. Vooral de stroken groen en ruigte op en rond het terrein en in de wijdere omgeving zijn uitstekende verbindingsroutes en jachtgebied. Het perceel in het projectgebied fungeert mogelijk als jachtgebied voor kleine marters. De aanwezigheid van schuilplaatsen en andere verblijven in het projectgebied wordt vooralsnog uitgesloten. Daarom moet nader onderzoek worden verricht naar het vóórkomen van de bunzing, wezel en hermelijn. Dit moet worden uitgevoerd in de actieve periode vanaf maart t/m augustus (afhankelijk van de weersomstandigheden).
Het graslandperceel en de aanwezige beplanting rondom zijn geschikt als jachtterrein voor vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Hierin zal geen verandering komen. Mogelijk vinden deze vleermuissoorten een nieuwe verblijfplaats in de te bouwen woning. Er zullen geen negatieve effecten voor vleermuizen optreden en er is geen nader onderzoek naar deze dieren noodzakelijk.
Amfibieën
De rugstreeppad worden niet verwacht. Het is mogelijk dat algemeen voorkomende amfibieën in de buurt aanwezig zijn zoals de gewone pad, bruine kikker, groene kikker en/of kleine watersalamander. Er is geen voortplantingswater in het projectgebied, dus de kans op hun aanwezigheid in het projectgebied is klein. Wanneer het erf wordt ingericht met streekeigen beplanting en een veedrinkput, kunnen deze algemene soorten amfibieën zich wel voortplanten.
Planten
Het is uitgesloten dat zich beschermde planten op het projectgebied bevinden. Tot voor kort werd het perceel intensief begraasd door paarden.
Het volgende kan geconcludeerd worden:
Nader onderzoek
Naar aanleiding van de uitkomsten van de quickscan ecologie is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van kleine marterachtigen. Dit onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 2023. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Er werden geen waarnemingen gedaan van kleine marterachtigen (bunzing, wezel en hermelijn). Verblijfplaatsen van deze dieren op het perceel kunnen op basis van dit onderzoek worden uitgesloten. Het perceel maakt geen deel uit van hun jachtbiotoop of zij hebben een andere looproute. Er werden slechts enkele waarnemingen van de bosmuizen, huiskatten en een egel gedaan.
Verblijfplaatsen en het essentieel leefgebied van kleine marterachtigen zijn jaarrond beschermd. Het is echter niet noodzakelijk om een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen bij de provincie Zeeland voor het vernietigen van het essentieel leefgebied. Het is niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen om te voorkomen dat er kleine marterachtigen zullen worden gedood en om vervangende verblijfplaatsen aan te bieden.
Advies
Wanneer het erf voor een deel op streekeigen manier wordt ingericht met grasland, hoogstam fruitbomen, knotwilgen etc. en de aanleg van takken- en maaiselhopen kan het terrein geschikter worden voor o.a. kleine marterachtigen. Voor informatie hierover kan contact worden opgenomen met Stichting Landschapsbeheer Zeeland (SLZ).
Conclusie
De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Planologische relevantie
Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings) plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Grondroeringsregeling
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij de percelen hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Bijna Energieneutraal Gebouwen (BENG). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Toetsing en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woning wordt bijna energieneutraal en wordt zonder gasaansluiting gebouwd. Ook zullen een warmtepomp en zonnepanelen aangebracht worden. Daarnaast zal de woning bestaan uit houtskeletbouw. Een houtskeletbouwwoning heeft de volgende voordelen:
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Die is in financieel staat om de kosten van voorbereiding en van ontwikkeling te dragen.
De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Er is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), zodat sprake is van verplicht kostenverhaal.
Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal voor de onderzoeks en onderbouwingkosten is vastgelegd. De overige kosten worden via de reguliere legesverordening op de opdrachtgever verhaald en zijn dus anderszins verzekerd.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het ruimtelijk plan maatschappelijk draagvlak heeft. Conform de wettelijke eisen zal het ontwerp van de omgevingsvergunning met de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing voor een ieder ter inzage worden gelegd.