direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hof Hogelande
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De eigenaar van het perceel Hogelandseweg 1A in Biggekerke is voornemens een voormalige intensieve varkenshouderij te saneren en hiervoor in de plaats 9 vrijstaande woonkavels te realiseren. De voormalige agrarische bedrijfswoning blijft behouden. De wens is om de woningen zowel permanent of als 2de woning te mogen gebruiken. De gemeente Veere staat positief tegenover de beoogde herontwikkeling en is bereid om planologische medewerking te verlenen. Als voorwaarde is meegegeven dat de bedrijfsgebouwen inclusief mestkelders van het voormalige varkensbedrijf uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn gesaneerd of zoveel eerder als mogelijk.

De betreffende gronden zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Veere (zie paragraaf 1.3). Realisatie van de beoogde ontwikkeling is op grond daarvan niet mogelijk. Om de realisatie van het project juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Veere op circa 1 km van de dorpskern van Biggekerke en omvat de kadastrale percelen gemeente Valkenisse, sectie G nummers 1469, 1633, 1890 en 1891. Het wordt in het westen begrensd door de Hogelandseweg, in het zuiden door de Noordweg/Meliskerksche Watergang en in het oosten en noorden door het agrarisch gebied.

De ligging van het plangebied is aangeduid in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: google maps)

1.3 Huidige planologische regeling plangebied

De gronden van het plangebied zijn planologisch-juridisch geregeld in de bestemmingsplannen Buitengebied Veere en Hoge Duvekotsweg 12. Een fragment van de verbeelding van het eerstgenoemde bestemmingsplan is weergegeven op figuur 1.2. Het tweede bestemmingsplan, weergegeven in figuur 1.3, heeft betrekking op het bouwvlak uit het bestemmingsplan Buitengebied en is daar in de plaats gekomen van dat plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0002.png"

Figuur 1.2. Fragment verbeelding bestemmingsplan Buitengebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0003.png"

Figuur 1.3. Fragment verbeelding bestemmingsplan Hoge Duvekotsweg 12 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan Buitengebied bestaat uit een basisplan (vastgesteld 30 mei 2013) en 5 partiële herzieningen daarvan. Daarnaast is een ontwerp van een 6de partiële herziening in voorbereiding.

Bestemmingsplan Buitengebied

In het basisplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden'. Voor een groot gedeelte van het plangebied zijn de aanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'bouwvlak' opgenomen. Volgens artikel 3 van het bestemmingsplan mag ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensief veehouderijbedrijf worden uitgeoefend. Binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. Dit deel van het bestemmingsplan is echter door de vaststelling van het bestemmingsplan Hoge Duvekotsweg 12 niet meer van kracht.

Het plangebied heeft in verband met de archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor het bouwen, alsmede voor het uitvoeren van een werk is in bepaalde gevallen een omgevingsvergunning vereist, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hiervoor zijn in artikel 27 van de regels (artikel 28 na 1e herziening) specifieke voorwaarden opgenomen.

Ter plaatse van het plangebied is ook de gebiedsaanduiding 'Open, nagenoeg onbebouwd gebied' opgenomen. Bij het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en) dient volgens artikel 35.11 van de regels (artikel 36.13 na 3e herziening) rekening te worden gehouden met het open, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied. Deze aanduiding houdt onder meer in dat niet zonder toetsing fruitteelt/een boomgaard binnen 50 meter afstand kan worden gerealiseerd. Op dit moment zijn de gronden niet in gebruik voor fruitteelt.

In een 8 meter brede zone langs de Hogelandseweg is tot slot ook de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Volgens artikel 35.15 van de regels (artikel 36.17 na 3e herziening) mogen woningen en andere, krachtens de Wet geluidhinder als geluidgevoelige objecten aan te merken gebouwen, waaronder begrepen gebouwen voor verblijfsrecreatie, recreatiewoningen en kampeermiddelen die toelaatbaar zijn ingevolge de regels van hoofdstuk II, worden gebouwd binnen de aangeduide geluidzones.

Partiële herzieningen bestemmingsplan Buitengebied

  • De 1ste herziening is een reparatieherziening die is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op het basisplan. In die uitspraak is onder andere geoordeeld dat een aantal van de bestaande kleinschalige kampeerterreinen niet voldoet aan de voorwaarde dat de aan het bouwvlak aansluitende gronden, die deel uitmaken van het agrarisch bedrijf, een oppervlakte (moeten) hebben van minimaal 4 hectare. In de herziening is vastgelegd dat bestaande kleinschalige kampeerterreinen niet aan deze voorwaarde hoeven te voldoen. Voor de nu beoogde omzetting van de agrarische bestemming in de bestemming Wonen is de herziening niet relevant. De huidige kleinschalige kampeerterreinen (minicampings) mogen worden voortgezet.
  • In de 2de herziening (vastgesteld 20 april 2017) is een regeling opgenomen (artikel 35 lid 35.2) waarmee voldoende parkeergelegenheid moet zijn gegarandeerd. Hoewel er op dit punt niets verandert, wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op het parkeren en geconcludeerd dat aan de parkeereis wordt voldaan.
  • De 3de herziening (vastgesteld 9 november 2017) heeft betrekking op onderdelen van de verbeelding en op een aantal onderdelen van de regels zoals die golden tot en met de 2e herziening. Een van de aanpassingen van de verbeelding is de wijziging van het agrarisch bouwvlak van het perceel Krommehoeke 1a-1b in de bestemming Wonen. Voor het perceel zijn ook enkele aanduidingen opgenomen waarmee een minicamping op het perceel mogelijk is. Voor wat de regels is van belang dat de regeling Nieuwe Economische Dragers (NED-regeling) is aangepast. In het basisplan was het geformuleerd als een afwijking van de bouwregels, in de 3de herziening als een afwijking van de gebruiksregels. In die herziening zijn de voorwaarden ook enigszins aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0004.png"

Figuur 1.4. Fragment verbeelding 3de herziening bestemmingsplan Buitengebied Veere (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

  • In de 4de herziening (vastgesteld 11 november 2020) zijn de regels en verbeelding op onderdelen aangepast. De NED-regeling is aangevuld met de eis dat de NED uitsluitend is toegestaan indien een (bedrijfs)woning op het betreffende bouwvlak aanwezig en in gebruik is en van waaruit de permanente bewoner van die woning de dagelijkse exploitatie van en toezicht op de NED uitoefent.
  • De 5de herziening heeft uitsluitend betrekking op onderdelen van de verbeelding van het plan met identificatie NL.IMRO.0717.0174BPBgbH5-VG01 (diverse locaties verspreid over het buitengebied van de gemeente Veere, niet zijnde het plangebied van voorliggend bestemmingsplan) en de in groen gemarkeerde onderdelen van de regels van het plan. In die partiële herziening is de planologische mogelijkheid voor het realiseren van recreatie-appartementen in het kader van de regeling voor Nieuwe Economische Dragers binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Veere geschrapt. Daarnaast zijn in die herziening enkele andere wenselijke aanpassingen in het bestemmingsplan Buitengebied Veere, zoals dat luidde na de 4e herziening, verwerkt. De aanpassing van de regels is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Bestemmingsplan Hoge Duvekotsweg 12

Anders dan de naam doet vermoeden, heeft dit bestemmingsplan (vastgesteld 2 juli 2015) ook betrekking op het perceel Hogelandseweg 1 te Biggekerke. Ten behoeve van de vestiging van een melkveehouderij aan de Hoge Duvekotsweg 12 in Aagtekerke zijn namelijk de emissierechten aangekocht van de voormalige intensieve veehouderij aan de Hogelandseweg 1. In dit bestemmingsplan is de aanduiding 'intensieve veehouderij' ingetrokken. De onderliggende bestemmingen en aanduidingen (waaronder 'bouwvlak') zijn gehandhaafd. Omdat het plan is opgesteld als een zelfstandig bestemmingsplan en niet als een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, zijn alle partiële herzieningen van dat bestemmingsplan niet van toepassing op het plangebied van het Bestemmingsplan Hoge Duvekotsweg 12.

1.4 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten vermeld die voorafgaand aan het maken van het inrichtingsplan zijn opgesteld. Vervolgens wordt het plan zelf beknopt toegelicht. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 6 is ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied en omgeving

Landschappelijke context

Biggekerke ligt op ongeveer 3 kilometer ten oosten van Zoutelande. Het gebied rond Biggekerke is typerend voor het Walcherse landschap. Dit landschap is sterk beïnvloed door de inundatie van Walcheren in de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden in 1944. Als gevolg van de inundatie had het Walcherse landschap veel schade opgelopen. Door de Noodwet Herverkaveling Walcheren werd het mogelijk om de oudere, kleine boerderijen en eigendommen door middel van ruilverkaveling en onteigeningen met het zicht op de toekomst samen te voegen tot grotere landbouwbedrijven. Deze schaalvergroting is nog altijd waarneembaar en resulteerde in een verzakelijkt landschap. De boerenerven liggen op gezette afstand van elkaar en vormen 'clusters' in het polderlandschap. Ook de vele toegangswegen zijn nog altijd voorzien van het profiel die is ontworpen bij de herindeling van Walcheren (voornamelijk met betrekking tot welke beplanting langs de wegen gepland zijn).

Op onderstaand kaartfragment uit 1949 is de verkaveling inclusief de toenmalige Hogelandseweg net na de inundatie zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0005.jpg"

Figuur 2.1. Ligging plangebied op kaartfragment 1949 (bron: watwaswaar.nl)

De akkers en weilanden in de omgeving van het plangebied verschillen sterk in vorm en grootte. Een ander opvallend kenmerk van het gebied is dat langs de landwegen de bebouwing zelden geschakeld is. De kavels zijn nagenoeg altijd gescheiden door een agrarisch landschap. Dit zorgt voor duidelijke bebouwingsclusters in het landschap met daarbij behorende inrichtingskenmerken op erfniveau.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele van die bebouwingsclusters. De dichtstbijzijnde bebouwingsclusters liggen ten noorden en ten zuiden van het plangebied. Ten zuiden van de locatie ligt een cluster dat toebehoort aan één agrarisch bedrijf. Dit bedrijf beschikt over een minicamping (De Hofwei). Het bebouwingscluster ten noorden van de locatie betreft Krommehoeke. Dit is een klein cluster van boerenerven.

 

Het wegenpatroon rondom de locatie doet vrij organisch aan. Dit is een gevolg van de keuzes die gemaakt zijn in het herindelingsplan voor Walcheren na 1944. Veelal heeft men getracht bestaande trajecten te handhaven en deze opnieuw te classificeren. Afhankelijk van deze classificatie werd er een profiel voor de weg gekozen (welke verharding, welke beplanting, hoe breed moet de weg worden). Dit is op en rond de locatie nog goed te zien aan de weg van Biggekerke die langs de locatie voert. Deze wordt begeleid door een rij bomen en struweel. Langs de zuidkant van de locatie ligt de Meliskerksche watergang die is aangesloten op een groter netwerk van watergangen in de driehoek Vlissingen, Middelburg en Westkapelle.

Plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van 3,34 hectare. Ter plaatse zijn een voormalige bedrijfswoning, een opslagschuur, 4 varkensschuren en een mestopslag aanwezig. De activiteiten van de varkenshouderij zijn in augustus 2013 beëindigd. Op dit moment wordt de locatie alleen nog gebruikt voor de stalling van paarden.

De bedrijfswoning, die staat aan de zuidwestzijde, is al jaren geleden verkocht en in gebruik als burgerwoning. Aan de voorzijde richting de Hogelandseweg bevindt zich een (kleine) siertuin. De opslagschuur is in gebruik als bijgebouw bij de woning.

De schuren staan haaks op de woning. Dit zorgt voor een clustering van de bouwvolumes op het erf. De randen van het erf zijn daarentegen leeg. De locatie is aan twee zijden voorzien van een windsingel maar is aan de wegzijde open. Aan de zuidwestzijde is het erf afgebakend door de Meliskerksche watergang. Het erf wordt ontsloten vanaf de Hogelandseweg. Vandaar lopen verschillende paden naar de gebouwen.

Op figuur 2.2 en 2.3 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0006.jpg"

Figuur 2.2. Huidige situatie (bron: buroSALT)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0007.jpg"

Figuur 2.3. Oprit ter plaatse van het perceel (bron: Google Streetview)

2.2 Stedenbouwkundige inrichting van het plangebied

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door buroSALT een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 1. Het beeldkwaliteitsplan probeert de landschappelijke en inrichtingskenmerken die bestaan uit duidelijke bebouwingsclusters in het landschap (vergelijk de cluster van boerenerven te Krommehoeke dat op korte afstand ligt van de planlocatie) met daarbij behorende inrichtingskenmerken op erfniveau, te integreren in de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Hiervoor zijn in het beeldkwaliteitsplan randvoorwaarden opgenomen die richting geven aan de verdere uitwerking van het plan.

In het beeldkwaliteitsplan is een stedenbouwkundige inrichtingsplan opgenomen en toegelicht en zijn richtlijnen voor de bebouwing en de openbare ruimte opgesteld.

De bouwinitiatieven in het plangebied worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan. Daarin zijn maten, oppervlaktes en volumes opgenomen. Dit is gedaan om de voorstellen ook een concrete begrenzing mee te geven.

Toelichting op het stedenbouwkundige inrichtingsplan

Het plan is de bestaande varkensstallen te slopen en de gehele locatie te transformeren in een bebouwingscluster met 9 vrijstaande woningen. De voormalige bedrijfswoning wordt in het bestemmingsplan omgezet in een burgerwoning. Het perceel waarop deze woning staat heeft een oppervlakte van circa 1 hectare en drukt daarmee een grote stempel op de inrichtingsmogelijkheden van het gebied.

Voor de stedenbouwkundige en landschappelijke indeling van de locatie wordt uitgegaan van een traditioneel boerenerf. Dat wil zeggen dat de vrije kavels zich rondom een centrale ontsluiting positioneren. De toegang tot de kavels vindt plaats vanaf deze ontsluitingsweg. Deze vorm van ontsluiting zorgt voor een 'levendig' binnengebied en sociale interactie tussen de bewoners. De ontsluitingsweg is een eigen weg en wordt beheerd door de VVE. De eigenweg zal voldoende breed zijn voor een vrachtwagen om de kliko's op te halen.

Dat zorgt ervoor dat de tuinen groot en open zijn waarmee een zachte overgang naar het landelijk gebied wordt bewerkstelligd.

De ontsluiting eindigt met een zogenoemde 'cul de sac', een keerlus waar het verkeer kan keren om weer vooruit het plangebied te verlaten naar de Hogelandseweg. Langs de noord- en zuidoostelijke buitenrand wordt uitgegaan van een 10 meter groengordel die in stand wordt gehouden voor een adequate landschappelijke inpassing. Hiervoor wordt zo veel als mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige beplanting.

De oppervlakte van de bouwpercelen varieert van 1.900 m2 tot 2.670 m2. Overeengekomen is dat het volume van de woningen, in afwijking van de gebruikelijke maximum maat van 750 m3, maximaal 1.250 m3 mag bedragen.

Op percelen waar een woning met een inhoud tot en met 750 m3 exclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen wordt gerealiseerd mag een zomerwoning als bijbehorend bijgebouw van maximaal 60 m2 worden opgericht.

Om particulier opdrachtgeverschap de maximale ruimte te geven, worden de kavels vrij uitgegeven. Kopers kopen aldus zelf hun grondkavel en kiezen een architect om zo met maximale invloed hun woning te realiseren.

De gebouwen zijn individueel te onderscheiden. Wel vormen ze door de uitstraling en het type bebouwing een geheel op het totale (voormalige) erf. De nieuwe woningen kunnen de uitstraling van agrarisch bebouwing krijgen, met de typische woning of schuur met zadeldak als hoofdvorm en/ of bijvoorbeeld een kapschuur of wagenschuur als hoofdvorm. Deze mogelijke traditionele agrarische hoofdvorm kan op een traditionele of eigentijdse wijze (onder architectuur) vormgegeven worden.

De wens van de ontwikkelaar is dat de (maximaal 3) te ontwikkelen kavels langs deze watergang een aanlegsteigertje kunnen krijgen.

In de noordoosthoek van het gebied liggen 2 hogedruk gastransportleidingen (zie paragraaf 4.11). Deze wordt in het bestemmingsplan planologisch beschermd.

Er is overigens contact gelegd met de Gasunie over de voorgenomen bestemmingsplanherziening. In een e-mail heeft de Gasunie aangegeven dat zij alles in het werk stelt om de veilige en ongestoorde ligging van de leidingen te waarborgen. Daarom verzoekt zij dringend bij de inrichting van de gronden hiermee rekening te houden.

Gasunie Transport Services heeft op dit moment geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen. Er gelden wel (graaf)voorwaarden.

Figuur 2.4 bevat de inrichtingsschets van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0008.png"

Figuur 2.4. Inrichtingsschets (tekening: B&RO Advies)

Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dat is opgenomen in bijlage 13.

Aan de noordoost- en de zuidwestzijde van het plangebied wordt een afschermende beplanting gerealiseerd, bestaande uit een houtsingel met een breedte van 10 meter. deze beplantingsstrook zal bestaan uit streekeigen soorten met boomvormers als populier, es, eik, beuk, en els en struken als zwarte els, zachte berk, meidoorn, wilde liguster, vogelkers, sleedoorn, hondsroos, wilde lijsterbes en gewone vlier. Zie figuur 2.5 voor een doorsnede van de houtsingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0009.png"

Figuur 2.4 doorsnede houtsingel

Randvoorwaarden aan bebouwing en inrichting van het plangebied

Ten aanzien van de verschijningsvorm van de gebouwen stelt het beeldkwaliteitsplan de volgende voorwaarden:. Hieronder worden enkele vermeld. Voor een volledig overzicht van alle randvoorwaarden wordt verwezen naar hoofdstukken 4 en 5 van bijlagen 1.

Verschijningsvorm

  • De hoofdmassa's hebben een eenvoudige en eenduidige vorm met zadeldak.
  • Op- en aanbouwen zijn ondergeschikt aan hoofdmassa of maken onderdeel uit van het ontwerp.
  • Er wordt een minimaal aantal dakkapellen gerealiseerd, waarbij deze sterk ondergeschikt zijn aan het dakvlak.
  • In principe geen platte aanbouwen. Als er platte aanbouwen worden gerealiseerd dienen deze ondergeschikt te worden vormgegeven.

Oriëntatie woningen

  • De zijgevel van de woning op het kavel langs de Hogelandseweg, is representatief vormgegeven als ware het een voorgevel.
  • Het zadeldak van de woning op het kavel langs de Hogelandseweg heeft bij voorkeur een langsrichting).
  • De voorgevels van de woningen op de kavels achter op het erf zijn georiënteerd op de centrale ontsluitingsweg.

Randvoorwaarden hoofdgebouw

  • Het bestemmingsplan geeft ruimte aan een hoofdgebouw met een maximale inhoud van 750 m3 (excl. Kelder en vergunningsvrije uitbreidingen).
  • Als het hoofdgebouw (exclusief aan-en uitbouwen) groter is dan 750 m3, dan is een zogenoemde “Domburgse zomerwoning” in een bijgebouw niet toegestaan.
  • Indien wordt gekozen om het hoofdgebouw groter uit te voeren dan 750 m3, dan mag de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 1.250 m3 bedragen.
  • Het hoofdgebouw moet worden gerealiseerd binnen het aangegeven bouwvlak.
  • Het hoofdgebouw wordt gebouwd op minimaal 3 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens.
  • Bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en minimaal 3 meter uit de grens van het bouwperceel.
  • Woningen moeten worden uitgevoerd met een hellend dak.
  • Bij het toepassen van een hellend dak, heeft het dakvlak een hellingshoek van minimaal 45 en maximaal 65 graden. Geringe afwijkingen hierin zijn mogelijk. De kap heeft de vorm van een zadeldak. Andere kapvormen als Mansarde, lessenaar of gebogen zijn niet toegestaan.
  • De goot van het hoofdgebouw bevindt zich op maximaal 6 meter boven het maaiveld.
  • De nok heeft een maximale hoogte van 10 meter boven maaiveld.

Bijgebouwen

Om uiteindelijk een homogeen en samenhangend beeld te krijgen is het noodzakelijk om ook voor de bijgebouwen een richtlijn op te nemen. Voor het bestemmingsplan relevante richtlijnen betreffen:

  • Bijgebouwen zijn altijd ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • Bijgebouwen dienen voorzien te zijn van een zadeldak met de maximale nokhoogte van 7 meter boven maaiveld.
  • Het zadeldak heeft een hellingshoek van minimaal 30 graden en maximaal 65 graden.
  • Een plat dak is mogelijk zolang deze ondergeschikt is aan de hoofdvorm.
  • De goothoogte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 3,3 meter.
  • Bijgebouwen staan minimaal 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.
  • Bijgebouwen staan minimaal 3 meter uit de grens van een bouwperceel.

Daarnaast zijn richtlijnen gegeven voor de materiaalgebruik, erfafscheidingen en de inrichting van de openbare ruimte. Ten aanzien van verlichting geldt dat deze moet voldoen aan de eisen als gesteld wordt aan de openbare verlichting van de gemeente Veere.

2.3 Toelichting op de juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het inrichtingsvoorstel en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan. Dit betekent concreet het volgende.

De bestaande bedrijfswoning en de 9 nieuwe woonpercelen zijn bestemd voor Wonen. De nieuwe ontsluitingsweg is bestemd tot Verkeer. De structurele groenvoorzieningen langs de randen van het plangebied zijn bestemd tot Groen.

De bestemming Groen is doorgaans een bestemming die aan openbaar toegankelijke gronden wordt toegekend. In dit geval zullen de eigenaren van het kavel ook eigenaar zijn van de strook die is bedoeld voor de landschappelijke inpassing en de afscherming van de percelen van gewasbeschermingsmiddelen op naastgelegen agrarische gronden. Om te waarborgen dat de opgaande beplanting in stand wordt gehouden, is voor deze strook gekozen voor deze bestemming met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' en niet voor de bestemming Wonen of Tuin.

Voor de Meliskerksche watergang is de bestemming Water gehanteerd. Niet structurele waterpartijen, zoals bermsloten, zijn binnen de bestemmingen Groen en Verkeer zonder meer mogelijk.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In de 'Inleidende regels' worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Veere zijn gehanteerd.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Groen (Artikel 3)

Groenvoorzieningen zijn binnen vrijwel alle bestemmingen mogelijk. Echter voor de groenvoorzieningen langs de randen van het plangebied is het gewenst om deze ook als zodanig te bestemmen. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen andere (lees: ondergeschikte) functies zijn toegestaan, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen.

De aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Meer concreet: het is onder andere verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bomen of andere opgaande beplanting te verwijderen, te kappen of te rooien. Dat omgevingsvergunningstelsel was al opgenomen in de regels van het bestemmingsplan buitengebied, maar nu is het expliciet gekoppeld aan de te beschermen waarden.

Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3,5 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied ( Artikel 4 )

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water zijn toegestaan.

De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen.

Water (Artikel 5)

Deze bestemming spreekt voor zich. Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke bijbehorende voorzieningen zoals bruggen voor langzaam verkeer toegestaan.

Wonen (Artikel 6)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water- en nutsvoorzieningen toegestaan. In de woningen mogen beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan.

Voor de bestaande woning is de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' (vab) opgenomen.

Conform het beleid voor woningen in het buitengebied zijn zogenaamde 'Domburgse zomerwoningen' (een gebouw voor recreatief nachtverblijf) toegestaan, indien een woning uitsluitend permanent wordt bewoond. Op percelen waar een woning met een inhoud tot en met 750 m3 exclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen wordt gerealiseerd mag een zomerwoning als bijbehorend bijgebouw van maximaal 60 m2 worden opgericht. Op bouwkavels waar een woning met een inhoud van 751 tot en met 1.250 m3 exclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen wordt gerealiseerd mag geen zomerwoning als bijbehorend bijgebouw opgericht c.q. aanwezig zijn.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Aan- of uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Deze moeten wel op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd: daarvoor is geen erfbebouwing toegestaan. Uit het beeldkwaliteitsplan volgt verder dat bijgebouwen op een afstand van ten minste 3 meter uit de grens van een bouwperceel moeten staan en op een afstand van ten hoogste 25 meter van het hoofdgebouw.

Oppervlakte en inhoud van de bebouwing

In afwijking van de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Veere mag de inhoud van de woningen maximaal 1.250 m³ bedragen. Voor de maximale omvang van de aan- of uitbouwen en bijgebouwen is een staffel opgenomen die is gerelateerd aan de omvang van het bij de woning behorende perceel.

Hoogte bebouwing

De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding en in de regels vastgelegd op 6 meter respectievelijk 9 meter. De algemene regel in het bestemmingsplan Buitengebied Veere is dat een kap op aan-, uit- en bijgebouwen bij woningen verplicht is. Om particulier opdrachtgeverschap te stimuleren met bijzondere architectonische ontwerpen te komen, is de verplichting niet in voorliggende bestemmingsplan overgenomen.

Leiding - Gas (Artikel 7)

De aanwezige gasleiding in het plangebied is bestemd als Leiding - Gas. Bouwen op deze gronden is uitsluitend onder voorwaarden toegestaan. Een toets van het voornemen door de beheerder van de leiding behoort tot de voorwaarden.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling is er onder meer voor bedoeld om onterechte afwenteling van de parkeerbehoefte op de openbare ruimte door particulieren te voorkomen.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 10)

Dit artikel is gekoppeld aan de twee gebiedsaanduidingen die in het plangebied zijn opgenomen. Deze gebiedsaanduidingen zijn grotendeels gericht op de gebiedsindeling en te beschermen c.q in stand te houden gebiedskarakteristieken zoals deze in de gemeentelijke Landschapsvisie en het geldende bestemmingsplan Buitengebied Veere zijn aangegeven. Dit betreffen:

  • Open, nagenoeg onbebouwd gebied;
  • Kreekruggen, gebied met kenmerkend bebouwingspatroon;

Voor deze gebieden is een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overige regels (Artikel 12)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze beschreven en wordt getoetst aan dit beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de transformatie in een bebouwingscluster met woningen raakt geen rijksbelang. De NOVI verzet zich daar niet tegen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling op rijksniveau van het beleid dat geschetst is in de SVIR die met de vaststelling van het NOVI grotendeels is vervallen. Dit voormalige beleidsdocument bevatte regels die moesten doorwerken naar lagere overheden. Zoals hiervoor geschreven, geldt het Barro nog steeds totdat de Omgevingswet in werking in getreden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR (en inmiddels het NOVI) wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.

Toetsing en conclusie

Voor het projectgebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in geding zijn.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Samenvatting beleidskader

In het Bro is geregeld dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het overleg met officiële instanties;
  • de uitkomsten van het verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Op al deze punten wordt in voorliggende toelichting ingegaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Verder is het Bro vastgelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen de zogenoemde "Ladder voor duurzame verstedelijking" moet worden gehanteerd. Dit is een instructieregel en heeft tot doel zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Een voorgenomen stedelijke ontwikkeling moet aan deze regel worden getoetst.

  • Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven.
  • Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

De ladder heeft betrekking op alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen: woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat de indicatieve ondergrens voor een stedelijke ontwikkeling het toevoegen van meer dan 11 woningen of een functiewijziging of toename van 500 m2 bebouwing betreft. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Provinciale, regionale en of gemeentelijke (woon-)visies en (woningbouw-)programma's kunnen voor de onderbouwing van de behoefte aan woningen worden gebruikt.

Gezien het aantal woningen dat in het plangebied wordt gebouwd, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvan de behoefte moet worden beschreven.

Voor een inschatting van de kwalitatieve woningbehoefte kan gebruik worden gemaakt van het Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ, 10 januari 2020) dat in opdracht van de Provincie Zeeland is opgesteld. Daaruit blijkt onder andere het volgende:

  • huishoudensgroei is primair te verwachten in de 65- en 80-plushuishoudens. Op Walcheren zijn alleenstaanden en stellen boven de 65 jaar de grootste doelgroep die bovendien in absolute en relatieve aantallen sterk groeit.
  • De opgave voor nultredenwoningen is dan ook relatief groot.
  • Op Walcheren bestaat daarnaast ook nog behoefte aan reguliere grondgebonden (koop)woningen doordat het aantal gezinnen hier nog op peil blijft of blijft groeien. In 2040 zijn op Walcheren in 2040 circa 3.660 (+7%) meer huishoudens dan in 2019.
  • Op Walcheren ontstaat een overschot aan sociale huurappartementen door krimp van het aantal jonge huishoudens en de wens van een deel van deze groep jonge huishoudens om door te stromen. Deze doorstroomwens leidt tegelijkertijd tot een additionele behoefte aan grondgebonden koopwoningen.
  • Het programma dat gebouwd sluit aan op de vraag naar reguliere grondgebonden (koop)woningen.

Conclusie

Het rijksbeleid en de daarop gebaseerde wettelijke regelingen vormen geen belemmering voor dit project. De voorgenomen woningbouw voorziet zowel in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Provinciale Staten hebben op 21 september 2018 het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Dit plan bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:

  • 1. Duurzame en concurrerende economie;

Deze opgave is voor de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw niet relevant.

  • 2. Klimaatbestendige en -neutrale samenleving;

Voor deze opgave zijn de thema's water en klimaatadaptatie van belang. Aan het thema water wordt in paragraaf 4.5 aandacht besteed. Binnen het thema 'Klimaatadaptatie' is het onderwerp 'Hitte' of beter het voorkomen van hittestress een aandachtspunt. Bij de inrichting van het bebouwd gebied (meer vergroening en minder verharding) maar ook bij de bouw van onder andere woningen moet hiermee rekening worden gehouden.

  • 3. Waardevolle leefomgeving;

Ten aanzien van dit thema zijn de onderwerpen erfgoed en archeologie relevant. Deze onderwerpen worden in paragraaf 4.3 behandeld.

  • 4. Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving.

Als het gaat om deze opgave dan is vooral het thema 'Wonen' van belang. Op dit thema wordt hierna ingegaan.

Wonen

De provincie Zeeland stelt daarbij de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren, het woonbeleid is hierop afgestemd. Gestreefd wordt naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens.

De woningvoorraad van Zeeland is vergeleken met andere provincies ouder en van mindere kwaliteit. Door de sociaal-demografische ontwikkelingen neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaal-economische motor blijven van de provincie.

Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De keuzes moeten worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken voor Walcheren. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals verwoord in paragraaf 3.2.3. Op de regionale woningmarktafspraken wordt in paragraaf 3.3.3 ingegaan.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Omgevingsverordening Zeeland 2018 (zie hierna).

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Deze verordening is gelijktijdig met het 'Omgevingsplan Zeeland 2018' vastgesteld. Nadien zijn verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. Deze hebben vooral betrekking op het kustfundament, zonneparken, grootschalige bedrijventerreinen en de begrenzing van natuurgebieden. De Omgevingsverordening richt zich – net zo breed als het Omgevingsplan – op de fysieke leefomgeving in de Provincie Zeeland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. De regels zijn vooral van belang voor het opstellen van bestemmingsplannen. Hierna is getoetst aan de voor dit plangebied relevante artikelen.

Wonen (Artikel 2.7 van de verordening)

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C (van de verordening. red.) bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

In die bijlage zijn de volgende mogelijkheden opgenomen voor kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied:

  • 1. Het benutten van bestaande bebouwing; 'rood voor rood'.
  • 2. Ruimte voor ruimte.
  • 3. Nieuwe bebouwing; rood voor groen. Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

In dit geval is de Ruimte voor ruimte regeling (sub2) van toepassing:

In de regeling is de mogelijkheid opgenomen om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het buitengebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte, bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie.

Een voorbeeld hiervan vormt de regeling voor sanering van vrijkomende bebouwing in het buitengebied, waarvoor in ruil een woonfunctie kan worden toegekend. Aan de uitvoer van deze regeling op gemeentelijk niveau worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • Er kunnen maximaal 3 compensatiewoningen worden gerealiseerd. Voor de realisatie van een woning/bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 500 m² schuur of 0,5 ha glas of andere bebouwing van een vergelijkbare grootte. Hiervan kan worden afgeweken indien:
    • 1. uit een financiële onderbouwing blijkt dat onvoldoende kostendragers kunnen worden gegenereerd voor de sloop van het betreffende object en
    • 2. dit aantoonbare meerwaarde oplevert voor het landschap.
  • Het dient te gaan om niet-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Onder cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt verstaan cultuurhistorische waardevolle boerderijen.
  • Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd.

Toetsing

Omdat drie compensatiewoningen onvoldoende zijn als kostendrager voor de sanering, is het elders realiseren van woningbouw geen reëel alternatief. In overleg met de provincie is afgestemd dat ter plaatse 9 woningen kunnen worden gerealiseerd. Dit is ruimtelijk mogelijk omdat een grote oppervlakte aan bebouwing wordt gesloopt (5.124 m2). Gelet hierop, alsmede het belang van de sanering van een intensieve veehouderij, is een dergelijk aantal woningen aanvaardbaar.

De landschappelijke meerwaarde is aangetoond in paragraaf 2.2 en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1).

Het gaat om niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

De transformatie wordt geborgd door middel van dit bestemmingsplan en een anterieure overeenkomst (zie hoofdstuk 6).

Bufferzones (artikel 2.17 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf bestaand stedelijk gebied gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Een kleinere afstand kan worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woon- of verblijfsrecreatieve functies en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen dan wel geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid zullen optreden in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.

Een kleinere afstand worden gehanteerd indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.

Toetsing

Agrarische gebouwen binnen een afstand van 100 meter

In de omgeving van de beoogde woningbouwlocatie is één agrarisch bedrijf aanwezig, namelijk Noordweg 3. De kleinste afstand van het plangebied tot het bouwvlak van het akkerbouwbedrijf aan de Noordweg 3 bedraagt 37 meter. De kleinste afstand tot de bouwvlakken waar de woningen kunnen worden gebouwd, bedraagt 77 meter. De activiteiten op het agrarische huiskavel is echter niet primair gericht op het plangebied. Op het perceel staat een loods die richting het plangebied gesloten is en die zorgt voor afscherming van eventuele milieuhinder. De ruimte tussen de loods en de Noordweg (gedeeltelijk gelegen binnen het bouwvlak) is ingericht als grasperk (tuin). Er is geen vergunning verleend voor het houden van vee. Dat is dan ook niet aanwezig op het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0010.png"

Figuur 3.1. Zicht op het agrarisch bedrijf Noordweg 3 ten zuidwesten van het plangebied (bron: Google Streetview)

Op basis van vorenstaande is aannemelijk dat de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en dat er geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij de nieuwe woningen. De kleinere afstand leidt evenmin tot schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid.

Ter ondersteuning van deze conclusie kan worden verwezen naar de milieubeoordeling die in paragraaf 4.7 is opgenomen. Daaruit blijkt dat voor het akkerbouwbedrijf een richtafstand geldt van 30 meter.

Kassen en fruitteelt binnen een afstand van 50 meter

Binnen een afstand van 50 meter zijn geen kassen aanwezig. De omliggende gronden binnen deze afstand zijn evenmin in gebruik voor fruitteelt (zie figuur 3.2 hierna en figuur 4.3 in paragraaf 4.7.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0011.png"

Figuur 3.2. Zicht vanaf de weg Krabbeneiland op het agrarisch perceel direct ten noorden van de locatie (bron: Google Streetview)

Landschap en erfgoed (Artikel 2.28 van de verordening)

In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de in bijlage G (van de regels ) en aangegeven in bijlage 12 (van de toelichting) op de verordening bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast.

Ook mogen de bestemming en de regeling niet leiden tot een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of elementen. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoen.

Toetsing

In de genoemde bijlage 12 is een kaart opgenomen waarop een gebied op korte afstand van het plangebied (ten minste 80 tot 100 meter) is aangeduid als open poelgebied. Kenmerkend voor dit gebied zijn de openheid, de structuur van verkaveling, de beplanting, (micro)reliëf en wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0012.png"

Figuur 3.3. Fragment kaart verordening met in groen het open poelgebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De genoemde kenmerken (of waarden) worden door de voorgenomen ontwikkeling niet beinvloed of aangetast. Op de locatie is namelijk al bebouwing aanwezig en rondom de locatie is beplanting aanwezig die grotendeels wordt gehandhaafd. (Micro)reliëf is in het plangebied niet van belang.

Voor zover die regels relevant zijn voor het voorliggend bestemmingsplan zijn deze opgenomen in de hoofdstuk 4 en is de beoogde ontwikkeling daaraan getoetst. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de regels van de verordening.

3.3.3 Regionale woningmarktafspraken Walcheren

Op 21 juli 2017 zijn vernieuwde woningbouwafspraken vastgesteld door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. Daarin is vermeld dat bij elke ruimtelijke planprocedure een verwijzing volstaat naar de regionale woningmarktafspraken om een solide onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking te krijgen.

De netto ladderruimte die ingevuld kan worden met nieuwe woningbouwplannen bedraagt voor geheel Walcheren 1.405 woningen (bron: dashboard ladderruimte april 2022). Dit betreft de harde plannen.

Uit deze nieuwe woningmarktafspraken blijkt dat de woningbouw in het voorliggend plangebied niet is opgenomen in het overzicht aan 'harde' plancapaciteit. Dat betekent dat moet worden bezien of er 'ladderruimte' is om de nieuwe/zachte woningbouwcapaciteit in dit plan om te zetten naar harde plancapaciteit.

Om die reden is een afwegingskader opgesteld voor nieuwe woningbouwontwikkelingen als onderdeel van de regionale woningmarktafspraken Walcheren 2016 -2025. Voor de behandeling van de woningbouwplannen op Walcheren is een tabel gemaakt. Afhankelijk van de planfase, locatie, omvang en woningtype is hierbij aangegeven onder welke voorwaarden de woningbouwplannen volgens Gedeputeerde Staten akkoord zijn. Een uitsnede van de tabel met de relevante regels is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1. Uitsnede afwegingskader voor nieuwe woningbouwontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0013.png"

In de Omgevingsverordening Zeeland 2018 wordt voor de definitie bestaand stedelijk gebied aangesloten bij het Besluit ruimtelijke ordening, namelijk: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Op grond hiervan ligt de woningbouwlocatie in het plangebied buiten het bestaand stedelijk gebied. De provincie heeft niettemin met de opgenomen plancapaciteit ingestemd vanwege het grote maatschappelijk belang om de (gebouwen van de) voormalige intensieve veehouderij te saneren.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woningbehoefte en woningbouwprogramma

Het woonklimaat in Veere, Wonen, werken en voorzieningen (2009)

In opdracht van de gemeente Veere en woningcorporatie Woonburg is onderzoek uitgevoerd naar het woonklimaat in de gemeente1. Voor elk van de 13 kernen in de gemeente is een ‘sociaal profiel’ opgesteld. Aan de hand hiervan is bekeken hoe met gemeentelijk beleid op het vlak van wonen, voorzieningen en de WMO de ontwikkelingen (in de kernen) in de gewenste richting kan worden gestuurd. Uit het onderzoek blijkt dat de woningmarkt redelijk in evenwicht is.

Het aantal inwoners zal door gezinsverdunning en vergrijzing af gaan nemen. Maar het aantal huishoudens blijft vooralsnog toenemen. En: anders dan de andere krimpregio’s is Veere populair, onder toeristen maar ook onder woningzoekenden van buiten de gemeente.

De grote aantrekkingskracht van de gemeente is de ligging aan de kust, de mooie stranden en het prachtige achterland. Deze aantrekkingskracht maakt dat anders dan in andere krimpgebieden leegstand minder snel zal optreden. Als er al geen inwoner uit de eigen gemeente is die de vrijgekomen woning wil bewonen, dan is er in de meeste gevallen wel iemand van buiten.

Toetsing

Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijkheden zijn voor beperkte groei (niet alleen jongeren, maar ook terugkeerders en mensen van buiten. De ontwikkeling geeft hier mede invulling aan.

Structuurvisie gemeente Veere 2025 (2012)

Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen. Uitgangspunten voor de Woonvisie zijn onder andere:

  • a. Een beperkte groei van de gemeente. Hierbij moet “groei” worden gezien als een stijging van het aantal huishoudens en daarmee het aantal woningen terwijl het aantal inwoners gelijk blijft of een geringe krimp vertoont.
  • b. Het woningaanbod moet beantwoorden aan de wensen en behoeften van de doelgroepen, en kan, afhankelijk van het dorpsprofiel, per woonkern verschillen. In het algemeen zal het woningaanbod minder dan tot nu toe worden beheerst door de klassieke doelgroep “gezinnen”. Extra aandacht krijgen de “nieuwe” specifieke doelgroepen jongeren, ouderen en nieuwkomers.

Wonen in de kernen is het uitgangspunt. Nieuwe woonlocaties zijn primair inbreidingslocaties: uitleglocaties aan de randen van de kernen zijn, op bestaande ontwikkelingen en mogelijk (kleinschalige) nichemarkten na, niet aan de orde. Woonopgaven in het buitengebied zijn niet aan de orde, uitzonderingen daarop zijn:

  • transformatie naar wonen door hergebruik van bestaande gebouwen waarvan het agrarisch gebruik beëindigd is;
  • versterking van de buurtschappen door beperkte toevoeging van woningen;
  • het mogelijk toevoegen van bijzondere kleinschalige woonvormen. Voor al deze mogelijkheden geldt het “ja, mits principe” en het kwaliteitsbeleid vanuit de Nationale Landschappen.

Toetsing

De ontwikkeling betreft een transformatie van een voormalige intensieve veehouderij. Er is sprake van een toevoeging van een kleinschalige en bijzondere woonvorm. De ontwikkeling draagt bij aan de verbetering van het landschap. Daarom is de ontwikkeling in overeenstemming met de structuurvisie.

3.4.2 Archeologiebeleid

De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.3.2 wordt hier op ingegaan en wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan dit beleid. Er heeft ook archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan zijn eveneens in die paragraaf vermeld.

3.4.3 Welstandsbeleid

Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016

De gemeenteraad heeft in mei 2016 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 vastgesteld. Deze nota heeft de Welstandsnota 2012 vervangen, die zich vooral richtte op het in stand houden van de bestaande gebouwde omgeving. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt meer ingezet op versterking van de ruimtelijke kwaliteit en aandacht besteed aan de omgang met nieuwe ontwikkelingen, het culturele erfgoed en de relatie van het gebouw met landschap en de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0014.png"

Figuur 3.4. Omslag Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016

De zorgplicht ligt niet meer uitsluitend bij de gemeente, maar is een gezamenlijke inspanning tussen initiatiefnemer, ontwerper, de gemeente en direct betrokkenen. Voor bouwplannen zijn vaste en gebiedsgerichte richtlijnen geformuleerd voor de situering van het hoofdgebouw, de gevels, het dak, de detaillering en het materiaal, kleurgebruik en textuur.

Enkele in het oog springende vaste richtlijnen waaraan bouwplannen minimaal moeten voldoen, zijn:

  • Het bouwwerk past in of respecteert:
    • 1. de aanwezige karakteristiek van de bestaande omgeving (stedenbouwkundige context, zoals straatwand, open/gesloten bebouwing, hoeksituatie e.d.);
    • 2. de toekomstige omgeving (stedenbouwkundige visie, vastgesteld beeldkwaliteitplan, reeds goedgekeurde belendingen).
  • De specifieke terreinomstandigheden zijn waar mogelijk benut (denk aan: helling van het terrein, speciale locatie, ligging in het landschap
  • De bouwmassa's zijn harmonieus van vorm, afmetingen en verhoudingen en ze vertonen duidelijk samenhang en richting.
  • De dakvorm past bij het ontwerp en aansluiten bij de gekozen (richting van) de plattegrond(en).
  • De dakhelling en het dakvlak staan in goede verhouding tot de gevels.
  • Het bouwwerk is zo ontworpen dat textuur, materiaal- en kleurgebruik in harmonie zijn met het ontwerp en met de omgevingskarakteristiek.

Voor het buitengebied gelden de volgende richtlijnen:

  • Doelstelling is enerzijds behoud van de historische kenmerken en anderzijds het bieden van de mogelijkheid om te bouwen volgens de hedendaagse maatstaven. Bij de beoordeling van bouwplannen in het buitengebied worden de richtlijnen van de landschapsvisie betrokken.
  • Het bebouwingsbeeld wordt in stand gehouden of verbeterd.
  • Bij verbouw is de vormgeving, gevelindeling en -geleding, maatvoering, materiaalgebruik, detaillering en karakter van het hoofdgebouw uitgangspunt.
  • Aan-, uit- en bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing en sluiten qua architectuur aan op de bestaande bouwmassa.
  • Grote gevellengtes van gebouwen worden door materiaal- en kleurgebruik opgedeeld.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.

Toetsing en conclusie

Kenmerken

In hoofdstuk 2 is de beoogde ontwikkeling toegelicht. De hoofdactiviteit die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt is wonen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De beoogde ontwikkeling is daarom als zodanig niet MER-plichtig.

Kenmerken en effecten

De effecten van de ontwikkeling op ecologische waarden zijn onderzocht in paragraaf 4.10. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermende natuurgebieden.

Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

Cumulatieve effecten

Behalve voor de realisatie van de burgerwoning zijn er in de directe omgeving geen ontwikkelingen of plannen in de voorbereiding. Met het aspect cumulatie behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden.

4.2 Verkeer

4.2.1 Beleids-/toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er in de gebruiksfase de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het gemeentelijk beleid is gericht op het opvangen van de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Voor nieuwe ruimtelijke-functionele ontwikkelingen kunnen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte worden berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen). Hiervan kan worden afgeweken mits dit goed kan worden gemotiveerd. Als de kencijfers van het CROW worden gehanteerd. dan zijn de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van de locatie van belang. Het CROW onderscheidt volgens de systematiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vijfstedelijkheidsgraden aflopend van "zeer sterk stedelijk" tot “niet stedelijk". Binnen elke stedelijkheidsklasse wordt door het CROW onderscheid gemaakt in centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom. De gemeente Veere is gekarakteriseerd als niet-stedelijk. De ligging van de locatie is buitengebied.

4.2.2 Toetsing/onderzoek

Verkeersontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op/vanaf de Hogelandseweg. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en heeft een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg verzorgt de ontsluiting van het landelijk gebied rondom de kern Biggekerke naar de provinciale weg N288. Ten behoeve van het langzaam verkeer is parallel aan de weg een vrijliggend fietspad aanwezig. De Hogelandseweg sluit in westelijke richting aan op de N288. Deze provinciale weg verzorgt de verdere ontsluiting naar Zoutelande/Westkapelle in noordelijke richting en naar Vlissingen en de Rijksweg A58 in zuidelijke richting. De Hogelandseweg leidt vanaf het plangebied in oostelijke richting naar de Walcherseweg. Deze leidt vervolgens naar Middelburg.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In genoemde CROW-publicatie 381 is voor vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 mvt/weekdagetmaal opgenomen. De totale verkeersgeneratie voor negen vrijstaande woningen bedraagt zodoende 70 tot 80 mvt/weekdagetmaal. Omrekenen naar werkdaggegevens vindt plaats volgens een omrekenfactor van 1,1. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 80 tot 90 mvt/etmaal op een werkdag. Deze verkeersgeneratie is dermate beperkt dat dit geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling op het omliggend wegennet. Deze beschikt over voldoende capaciteit om de extra verkeerstoename op voldoende wijze te kunnen verwerken.

Op 20 december 2023 heeft overleg plaats gevonden tussen Waterschap Scheldestromen en B&RO Advies omtrent de oversteek van de Hogelandseweg ter hoogte van het plangebied. In verband met de verkeersveiligheid wordt de huidige 'schuine' oversteek aangepast in een oversteek haaks op de Hogelandseweg. In overleg met Waterschap Scheldestromen wordt in een later stadium bekeken wat de randvoorwaarden zijn voor het realiseren van een haakse oversteek. Verdere input voor het ontwerp en vaststelling van het bestemmingsplan is niet nodig. Voor de oversteek van de Hogelandseweg door fietsers en voetgangers zal te zijner tijd vergunning bij het waterschap worden aangevraagd.

Parkeren

In genoemde CROW-publicatie 381 is voor vrijstaande woningen een parkeerkencijfer van 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning aangegeven. Op basis van het maximale parkeerkencijfers en een vergelijking hiervan met gemeenten met eenzelfde stedelijkheidsgraad kan worden uitgegaan van 2,8 parkeerplaatsen per woning. In deze cijfers is rekening gehouden met 0,3 parkeerplaatsen per woning ten behoeve van bezoekers.

De centrale ontsluiting zal niet worden gebruikt om te parkeren. De totale parkeerbehoefte zal geheel op eigen terrein worden gerealiseerd. De percelen zijn daarvoor groot genoeg. Per saldo zijn dat dus 3 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein

4.2.3 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De ontwikkeling leidt tot een beperkte verkeerstoename, die niet van invloed zal zijn op de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgelost. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Landschap en bouwhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Toetsing/onderzoek

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Wat betreft landschap wordt opgemerkt dat in het kader van de beoogde ontwikkeling een analyse gemaakt is van het landschap en de typerende bouwhistorie in de omgeving van het plangebied. Voor een beschrijving van deze aspecten wordt verwezen naar paragraaf 2.1 en het beeldkwaliteitsplan. Op figuur 4.1 zijn de landschappelijke en bouwhistorische elementen in de omgeving van het plangebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0015.jpg"

Figuur 4.1. Analyse landschap rondom het plangebied (bron: buroSALT)

De stedenbouwkundige opzet van de ontwikkeling is dusdanig dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Er wordt een nieuw cluster van woningen gerealiseerd binnen de grenzen van het huidige erf. De verkaveling van het landschap wijzigt door de ontwikkeling dus niet: de typerende openheid blijft ook na realisatie van de ontwikkeling bestaan. Op kavelniveau is daarnaast rekening gehouden met de specifieke landschappelijke eigenschappen. Het gebied wordt hoogwaardig ingericht en is daarmee landschappelijk en cultuurhistorisch gezien een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

Het plangebied is cultuurhistorisch niet bijzonder waardevol. Er zijn geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3.2 Archeologie

Beleid/toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2016-2022' vastgesteld. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Veere (zie paragraaf 1.3) vertaald naar drie archeologische dubbelbestemmingen. Voor het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 opgenomen.

Toetsing

Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt een onderzoeksverplichting omdat de drempelwaarden (oppervlakten en diepten) worden overschreden. Door Aeres is een archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd (zie Bijlage 2).

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek kan worden gesteld dat grote delen van het terrein diepgaand zijn verstoord waardoor eventueel aanwezige resten verloren zijn gegaan. Uitzondering hierop is de omgeving van boring 1. Hier is sprake van een minder verstoorde zone. Het betreft een niet bebouwde of verharde zone (grasland) direct langs de Hogelandseweg. In de ondergrond ter plaatse van boringen 5, 11, 14, en 18 is er sprake van een niet geërodeerde veenlaag. Deze veenlaag kan mogelijk resten uit de periode ijzertijd – Romeinse tijd herbergen.

Echter beperkt de voorgenomen ontwikkeling zich tot 1 meter –mv. Hierdoor zal de ingreep geen invloed hebben op de intacte veenlaag, die pas voorkomt vanaf 1,55 meter –mv. Mocht de ontwikkeling echter dieper reiken dan 1 meter –mv wordt geadviseerd een buffer van ten minste 20 centimeter in acht te nemen, waardoor tot maximaal 1,35 meter –mv mag worden verstoord. Indien deze diepte wordt overschreden, wordt het uitvoeren van een vervolgonderzoek geadviseerd. Dit onderzoek vindt bij voorkeur plaats in de vorm van proefsleuven.

Ter plaatse van boring 1 is een fragment laat middeleeuws aardewerk aangetroffen. Dit geeft op basis van het opgestelde verwachtingsmodel aanleiding om bij verstoringen vanaf het maaiveld vervolgonderzoek te adviseren in de zone rondom boring 1. Gezien de aard van de aanleiding, een fragment aardewerk welk mogelijk van elders is aangevoerd, wordt geadviseerd rondom boring 1 een vervolgonderzoek uit te voeren middels een karterend booronderzoek. Er kan naast dit vervolgonderzoek altijd worden gedacht aan planinpassing, waarbij de zone rondom boring 1 niet wordt bebouwd.

Nader onderzoek Walcherse Archeologische Dienst

In nader overleg met de Walcherse Archeologische Dienst is het archeologisch onderzoek beoordeeld. Hierin is gebleken dat in boringen 5, 11, 14, 18 en eigenlijk ook 9 een redelijk dik pakket veenpakket is aangeboord. Bij een intacte top van dit veenpakket kan men hierin nog resten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd verwachten. Alleen de kans is klein dat de top van het veen nog intact is. Alleen in boring 18 lijkt dit waarschijnlijk. In deze laatste ligt de top op een diepte van 1,50 m onder huidig maaiveld. Het is niet waarschijnlijk dat hier voor het plan tot die diepte gaat worden gegraven. Bij de andere boringen ligt de top van het veen op een diepte rond de 2 / 2,5 meter.

Op basis van oude luchtfoto's, bijvoorbeeld uit 1970, dan valt boring 1 met de vondst van een aardewerkscherf samen met een oude dam over de sloot. De kans is daarom zeer groot dat de scherf en de andere puinrestjes in de boring 1 horen bij de voor de dam aangevoerde grond.

Conclusie

De conclusie is dat er in het plangebied aan de Hogelandseweg te Biggekerke een geringe kans is op het aantreffen van waardevolle archeologie. Het advies van de Walcherse Archeologische Dienst is dan ook om de dubbelbestemming Waarde Archeologie ter hoogte van dit plangebied te laten vervallen. Dit advies is overgenomen.

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Beleids-/toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.4.2 Toetsing/onderzoek

Uitgevoerde onderzoeken

Op de locatie zijn in de periode 2015-2017 twee bodemonderzoeken uitgevoerd. De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd:

  • 1. Verkennend bodemonderzoek Hogelandseweg te Biggekerke, Aeres milieu, kenmerk: AM14266 d.d. 3 april 2015 (Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3).
  • 2. Aanvullend bodemonderzoek Hogelandseweg 1 te Biggekerke, Aeres milieu, kenmerk: AM17059 d.d. 20 april 2017 (Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4).

Tijdens de onderzoeken is geconstateerd dat er nog mest aanwezig is in het mestbassin en de kelders van de stallen. In de werkplaats bevond zich een bovengrondse dieseltank in een lekbak.

 

Zintuiglijke waarneming

Op de locatie is vooral onder de asfalt- en betonverharding een fundering aangetroffen van puin en baksteen. Deze fundering is over het algemeen circa 0,5 meter dik. Op het zuidoostelijk deel van de locatie, achter de voormalige stallen, is sprake van dikkere laag met puin, baksteen en stukken ijzer van minimaal 1,0 meter. Plaatselijk is deze laag bijna 2,0 meter dik. Vermoedelijk is hier sprake van de demping van een voormalige watergang en/of ophoging van het terrein. Op het overige onverharde deel van het terrein zijn maximaal lichte bijmengen met puin of baksteen waargenomen.

 

Grondanalyses

In het aanvullend onderzoek is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond in boring 101. Hier is alleen een laag geanalyseerd die geen bodem betreft. Deze laag bestaat overwegend uit puin en baksteen (>50%). Omdat de laag niet is te classificeren als bodem mag deze ook niet zo worden getoetst. Er is hier geen sprake van een sterke verontreiniging in de bodem. In de overige geanalyseerde grondmonsters zijn maximaal lichte verontreiniging met cadmium, kobalt, koper, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie aangetoond. Deze verontreiniging worden vooral aangetroffen in de bodem onder of rondom de verharde delen van het terrein.

Asbestanalyses

In de gegraven proefgaten voor het asbestonderzoek is in de uitgezeefde grove fractie (deeltjes groter dan 20 mm) in één proefgat een stukje asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de geanalyseerde monsters van de fijne fractie (<20 mm) is in drie mengmonsters een geringe hoeveelheid asbest aangetoond. De totale gehalten aan asbest liggen onder de norm voor het uitvoeren van een nader asbestonderzoek.

Grondwateranalyses

In het grondwater worden maximaal lichte verontreinigingen met barium, molybdeen, xylenen, naftaleen en vinylchloride aangetoond.

4.4.3 Conclusie

Vanuit milieukundig oogpunt is er in principe geen belemmering voor het gebruik als woonlocatie. In de bodem zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond die geen risico's vormen voor de volksgezondheid. Wel is er op de locatie veel puin aanwezig. Dit puin vormt vanuit civieltechnisch oogpunt een belemmering voor de herontwikkeling van de locatie. De puinlagen zijn niet geschikt om op te bouwen of voor het gebruik als tuin.

Bij herontwikkeling naar een woonlocatie moeten de verhardingen op de locatie tot minimaal 1,0 m –mv worden verwijderd en vervangen voor geschikte teelaarde.

Bij het formeel beëindigen van de bodembedreijgende bedrijfsactiviteiten moet de bodem nogmaals worden onderzocht in aanvulling op de al uitgevoerde onderzoeken. De bestemmingswijziging kan vooruitlopend op de aanlevering van dit onderzoek al wel plaatsvinden. Maar er kan pas worden gebouwd als het onderzoek is uitgevoerd en akkoord bevonden door de gemeente.

4.5 Watertoets

4.5.1 Beleids-/toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen en besluiten dient met de watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het Waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het vooroverleg.

4.5.2 Toetsing/onderzoek

Om na te gaan of het voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, zijn de beoogde ontwikkelingen getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in bijlage 5 is opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen noodzaak voor het realiseren van waterberging omdat de oppervlakte aan verharding per saldo afneemt.

4.5.3 Conclusie

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai;
  • wegverkeerslawaai;

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er binnen het plangebied geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Het initiatief is op zichzelf geen inrichting. Voor inrichtingen buiten het plangebied wordt voldaan aan de richtafstanden (zie paragraaf 4.7). Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.6.1 Beleid/toetsingskader

Wanneer akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verplicht?

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van stedelijke- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (stedelijk- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/uur geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/uur of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Hogelandseweg en de Noordweg/Krabbeneiland) gelden maximumsnelheden van 60 km/h. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

4.6.2 Onderzoek

De ontwikkeling ligt binnen de wettelijke geluidzone van zowel de Hogelandseweg, de Noordweg en het Krabbeneiland. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is voor deze wegen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012.

Vanwege de wegen is de geluidbelasting bepaald op maatgevende toetspunten. De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 6.

Uitgangspunten

De genoemde wegen hebben een geluidzone van 250 meter uitgaande van twee rijstroken en een buitenstedelijke ligging. De beoogde woningen op het perceel Hogelandseweg zullen beschikken over maximaal drie bouwlagen. Zodoende is een berekening uitgevoerd voor de waarneemhoogten 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. Tussen de ontwikkeling en de wegen is geen afschermende bebouwing aanwezig.

Intensiteiten

Voor het akoestisch onderzoek zijn de verkeersintensiteiten voor het jaar 2032 van belang. Deze intensiteiten zijn gebaseerd op een verkeerstelling uit 2021 (1.125 mvt/weekdagetmaal) van de Hogelandseweg en een autonome groei van 1% per jaar. De intensiteit Voor de Noordweg en het Krabbeneiland is een aanname gedaan van de helft van deze intensiteit (zonder verkeersgeneratie). De voertuig- en etmaalverdeling is gebaseerd op de telling.

De verkeersgeneratie van het plan bedraagt 82 mvt/ weekdagetmaal. De intensiteit in 2032 voor de Hogelandseweg is hiermee opgehoogd (worst-case). De verkeersintensiteiten zijn weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2. Verkeersintensiteiten (mvt/weekdag etmaal)

weg   Intensiteiten 2032 (+plan)  
Hogelandseweg   1.337(+82)  
Noordweg   630 (afgerond)  
Krabbeneiland   630 (afgerond)  

Maximumsnelheid en wegverharding

Op alle genoemde wegen geldt een snelheidslimiet van 60 km/uur. Als wegdekverharding is uitgegaan van dicht asfaltbeton (referentiewegdek).

Resultaten

De berekende geluidbelasting vanwege het Krabbeneiland en de Noordweg is lager dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. Met uitzondering van het gedeelte van het noordelijke bouwvlak dat grenst aan de Hogelandseweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden vanwege de Hogelandseweg. De geluidbelasting bedraagt hier 49 dB. Op grond van het ontwerp gaat het om één woning. Een mogelijke maatregel om deze geluidbelasting te reduceren, is het toepassen van een geluidreducerende deklaag. Vanwege de ene woning waar het hier om gaat is dit om financiële redenen niet gewenst. Het verder naar achteren plaatsen van het bouwvlak ten opzichte van de Hogelandseweg is om stedenbouwkundige redenen niet gewenst gebleken.

De minimumeis voor de karakteristieke geluidwering van nieuwe woningen is op grond van het Bouwbesluit 20dB.  Daarnaast is in het Bouwbesluit bepaald dat de karakteristieke geluidwering van de gevel niet kleiner mag zijn dan het verschil tussen de vastgestelde hogere waarde en 33dB in een verblijfsgebied en 35dB in een verblijfsruimte. De benodigde geluidwering wordt bij nieuwbouw vrij eenvoudig behaald, indien gebruik wordt gemaakt van een gebalanceerd ventilatiesysteem met mechanische toe- en afvoer van lucht en zonder geluidgevoelige ruimten onder het dak. De overschrijding bedraagt maar 0,9 dB. Daarvoor zou een hogere waarde kunnen worden aangevraagd. In overleg met de gemeente is er echter voor gekozen de zijgevel van de betreffende woning als zogenoemde 'dove gevel' uit te voeren. Het gaat daarbij om een gevel warbij in beginsel geen openingen aanwezig zijn, waardoor geluid de woning kan binnentreden, of waarbij gevelopeningen zijn voorzien van afschermende voorzieningen. Voor een dove gevel hoeft niet te worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Daarbij is van belang dat de overige gevels als geluidluwe gevels kunnen worden aangemerkt.

4.6.3 Conclusie

Alleen vanwege de Hogelandseweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden voor één woning. Om geen hogere waarde te hoeven aanvragen, wordt de gevel aan de zijde van de Hogelandseweg uitgevoerd als dove gevel. In de regels is daarvoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.7 Milieuhinder en bedrijven

4.7.1 Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Voor de toetsing aan het aspect milieuhinder dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25). Daarnaast geldt op basis van jurisprudentie dat te alle tijde sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen indien sprake is van een milieuhinderlijk en/of milieugevoelige functie.

Gebruik gewasbeschermingsmiddelen

In de akkerbouw worden bestrijdingsmiddelen toegepast. Door het bespuiten van een gewasperceel met een veldspuit kan afhankelijk van de weersomstandigheden drift daarvan optreden.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar risico op drift (onbedoelde verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen buiten het behandelde perceel via de lucht). Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een aandachtszone hanteert van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Deze afstand is gebaseerd op gewasbehandeling bij boomteelt en in boomgaarden.

Indien een kortere afstand wordt aangehouden tussen een gevoelige functie en gronden waar sprake kan zijn van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, dan dient een planologisch besluit volgens genoemde rechtspraak te voorzien in een deugdelijke motivering met een zogenaamd ‘locatiespecifiek onderzoek’.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgelegd dat in ieder geval een driftreductie moet worden bereikt van 75%, bepaald volgens Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken.

Er zijn aanvullende beperkingen gesteld aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op korte afstand van oppervlaktewater, in de vorm van een teeltvrije zone en/of aanvullende driftreducerende technieken.

Als voor diverse laagblijvende teelten (neerwaarts spuiten) een driftreductie wordt bereikt van 90% kan worden uitgegaan van een teeltvrije zone van 1 meter. Als wordt gekozen voor een standaard driftreductie van 75%, dan dient een teeltvrije zone van 1,50 meter te worden aangehouden.

Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Daarin is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in milieucategorieën ingedeeld. Bij elke milieucategorie hoort een richtafstand die geldt voor het omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

Er moet tussen beoogde milieugevoelige objecten en milieuhinderlijke (bedrijfs)activiteiten voldoende afstand worden aangehouden ten einde een goede kwaliteit van het woon/recreatie/werk - en leefklimaat te waarborgen en beperken van de omliggende bedrijfsvoering te voorkomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.7.2 Toetsing/onderzoek

Gebruik gewasbeschermingsmiddelen

De locatie grenst aan percelen met een agrarische bestemming. Het perceel aan de noordoostzijde is in gebruik als grasland (zie figuur 4.2). In deze situatie worden hier dus geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied mag hier ook teelt van gewassen plaatsvinden waarbij wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0016.png"

Figuur 4.2. Zicht op perceel aan de noordoostzijde plangebied vanaf de Hogelandseweg (bron: Google streetview, oktober 2021)

Aan de zuidoostzijde ligt een perceel voor akkerbouw. Langs de rand van dit perceel, binnen het plangebied, is een dichte beplantingsstrook met vooral hoog opgaande bomen aanwezig. Deze beplanting wordt in het plan gehandhaafd. Langs de bomenrij, op het akkerbouwperceel, wordt een strook van 10 meter niet of nauwelijks gebruikt voor het telen van gewassen. Wel wordt vanaf deze strook de aanwezige sloot (tertiaire watergang) onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0017.png"

Figuur 4.3. Zicht op perceel aan de zuidoostzijde plangebied vanaf de Noordweg (bron: Google streetview, oktober 2021)

Aan de noordwestzijde van het plangebied (aan de overkant van de Hogelandseweg) is eveneens landbouwgrond aanwezig. De afstand bedraagt ten minste circa 40 meter vanaf de kadastrale grens tot de landbouwgrond. Tussen dit perceel en de planlocatie liggen 2 bermsloten die beperkingen opleveren voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Noordoostelijk van het plangebied, op het adres Krommenhoeke 1a en 1b, is geen sprake meer van agrarische bedrijfsactiviteiten. Op het adres is nu een dierenartsenpraktijk gevestigd. Aan de zuidzijde van de bedrijfsgebouwen is een (bedrijfs)woning aanwezig. De oorspronkelijke woning is in 2017 gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

Direct ten zuiden van de woning ligt een paardenbak. De afstand daarvan tot het plangebied bedraagt overigens ten minste ruim 100 meter. Onder het kopje hierna (Milieuzonering) wordt op de paardenbak en de aanwezigheid van paarden op dit perceel ingegaan.

Locatiespecifieke beoordeling gewasbeschermingsmiddelen

Vanwege de ligging van de beoogde woningbouwlocatie in de nabijheid van agrarisch bestemde gronden is een beooordeling opgesteld naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid in relatie tot toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op de agrarische gronden. De volledige beoordeling is opgenomen in bijlage 7. Daarin staat dat gelet op de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied (zie paragraaf 1.3) kan worden uitgesloten dat de betrokken gronden in gebruik zullen worden genomen voor fruitteelt, boomteelt en sierteelt in de vorm van heesters, mede nu geen aanvragen bekend zijn met het oog op aanplant van houtgewassen op deze gronden. Evenmin zijn hoge teeltondersteunende voorzieningen zijn toegelaten. Dit betekent dat enkel rekening behoeft te worden gehouden met neerwaarts spuiten en dat het gerechtvaardigd is om een aandachtszone van 12,5 meter aan te houden. Ten opzichte van de agrarisch bestemde gronden ten noorden en ten oosten van de beoogde woonpercelen wordt niet voldaan aan deze afstand.

In het plan wordt echter op de erfgrens tussen de nieuwe woonpercelen en deze agrarische gronden voorzien in de realisatie en instandhouding van een 10 meter brede strook met dichte beplanting, die als zij volgroeid is een hoogte heeft van minimaal 5 meter. In de jurisprudentie is een windhaag erkend als driftreducerende techniek. Voor de instandhouding van de opgaande beplanting is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de nieuwe woningen is uitsluitend toegestaan indien aan deze voorwaarde is voldaan.

Op deze wijze zal op de betrokken woonpercelen worden voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij geen sprake zal zijn van een aantasting van de exploitatiemogelijkheden van omliggende agrarische gronden.

Milieuzonering

De omgeving kan worden gekenmerkt als rustig buitengebied. In paragraaf 3.3.2 is al vermeld dat in de omgeving van de beoogde woningbouwlocatie één agrarisch bedrijf aanwezig is, namelijk het akkerbouwbedrijf Noordweg 3 en dat de kleinste afstand van het plangebied tot het bouwvlak van dit bedrijf 37 meter bedraagt.

Voor dit akkerbouwbedrijf geldt op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Maatgevend milieuaspect is geluid. Voor de overige milieuaspecten gelden richtafstanden van 10 meter.

Bij het bedrijf is een minicamping aanwezig. Voor het kampeerterrein zou een richtafstand kunnen worden gehanteerd van 50 meter vanwege geluid, maar omdat het gaat om een minicamping en niet om een reguliere, grotere camping ligt een kleinere richtafstand meer in de rede. Ten aanzien van dit bedrijf wordt geconcludeerd dat aan de richtafstand wordt voldaan.

Voor het voormalig agrarisch bedrijf Krommehoeke 1a zou op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 100 meter kunnen gelden. Maatgevend milieuaspect is geur omdat op het bedrijf paarden worden gehouden. Omdat het gedeelte van het perceel dat is gericht op het plangebied vrij recent grotendeels is ingericht als tuin (gras met bomen) en niet of nauwelijks (meer) zal worden gebruikt voor het houden van paarden en de afstand tot het gedeelte waar dressuur plaatsvindt (de paardenbak) zich op een afstand bevindt van ten minste ruim 100 meter van plangebied, wordt aan de richtafstand voldaan.

Voor de milieuaspecten stof en geluid gelden richtafstanden van 30 meter. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan. Voor gevaar geldt geen richtafstand. Bij het voormalig bedrijf was tot en met 2016 een minicamping aanwezig. Daarmee hoeft dus geen rekening meer te worden gehouden.

Tabel 4.4. Uitsnede richtafstandentabel behorende bij VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0018.png"

4.7.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5. weergegeven.

Tabel 4.5. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  
fijnstof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
4.8.2 Toetsing/onderzoek

Wet milieubeheer

De ontwikkeling van 9 woningen valt binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate. Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Tabel 4.6. Hoogste bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0019.png"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat ter plaatse voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:

  • Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
  • In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
  • Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water2. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.9.2 Toetsing/onderzoek

In de directe omgeving zijn geen risico relevante inrichtingen aanwezig, er vindt ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water plaats. Langs het plangebied zijn wel 2 hogedruk aardgasleiding gelegen (zie figuur 4.5). Het zijn leidingen met een uitwendige diameter van 114 mm (4,49 inch) en een maximale werkdruk van 40 bar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0020.png"

Figuur 4.5. Fragment Risicokaart Zeeland met 2 aardgasleidingen (bron: Atlas voor de leefomgeving)

De ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van deze leidingen, en daarom is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Uit deze QRA (zie bijlage 8) blijkt dat geen van de leidingen een PR 10-6-contour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor

de realisatie van het plan.

Van een groepsrisico is sprake bij 10 of meer slachtoffers. In de huidige situatie verblijven

minder dan 10 mensen binnen het invloedsgebied van de leidingen. Er is daarom geen sprake van een groepsrisico. Ook na het realiseren van de nieuwbouw er geen sprake is van een groepsrisico.

4.9.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Ecologie

4.10.1 Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Ter voorbereiding van een ruimtelijk plan of besluit dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en van natuurgebieden de uitvoering van het plan of project niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat de vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met het plan of besluit mogelijk worden gemaakt.

Bij de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten beschermde natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

4.10.2 Toetsing/onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit weiland, waterpartijen, stallen en erfbeplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de stallen, de bouw van woningen en het (ver)graven van waterpartijen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. Zuid/zuidwestelijk van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (kleinste afstand circa 3,1 km). Ten noorden en ligt het Natura 2000-gebied Manteling van Walcheren (kleinste afstand circa 6,5 km). Op grotere afstand liggen de gebieden Veerse Meer (9,5 km en verder), Voordelta en Vlakte van Raan (ten minste 7 en 7,5 km). De Natura 2000-gebied in de omgeving zijn weergegeven in figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0021.png"

Figuur 4.6. Ligging planlocatie (paars omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (kaart: Provincie Zeeland)

Vanwege de afstand tot de Natura 2000-gebieden worden directe effecten van de bouw en het gebruik als bijvoorbeeld areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Op deze afstand zou wel vermesting/verzuring door stikstofdepositie op kunnen treden. In de bouw- en de gebruiksfase kan als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen ten behoeve van bouw, de verwarming van de woning en ten behoeve van het vervoer relevante stikstofdepositie ontstaan op voor stikstof gevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden.

De gemeente Veere hanteert een praktische werkwijze om omgevingsvergunningen te kunnen verlenen op basis van een stikstofkaart. Voor locaties buiten de kernen (inclusief het buitengebied dat kadastraal hoort bij) Domburg, Oostkapelle, Vrouwenpolder, Veere en geheel Neeltje Jans, hoeft in beginsel geen stikstofdepositieberekening te worden uitgevoerd, zolang het gaat om activiteiten die vergelijkbaar zijn qua aard en ligging met vergunde activiteiten zoals die op de stikstofkaart zijn aangegeven. In deze situaties wordt geconcludeerd dat volstaan kan worden met een kwalitatieve toetsing.

Als de stikstofkaart wordt geraadpleegd, dan blijken er in de omgeving geen vergelijkbare situaties te zijn. Vrijwel alle informatie heeft betrekking op de bouw van 1 woning, geen 9. Daarom is voor de gebruiksfase een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van het voorgeschreven programma AERIUS-calculator. De berekening is opgenomen in bijlage 11. Gerekend is met een verkeersgeneratie van 80 mvt/etmaal op een weekdag. Die verkeersgeneratie zorgt voor een toename van 80 mvt/etmaal op de Hogelandseweg. Aangenomen is dat het grootste deel (60 mvt/etm) wegrijdt in de richting van Biggekerke en een klein aandeel (20 mvt/etm) in de richting van Meliskerke en de rondweg van Serooskerke. Zoals gebruikelijk is gerekend tot daar waar wordt verwacht dat het verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld.

Uit die (verschil)berekening blijkt dat er geen resultaten zijn. Anders gezegd: er is geen toename berekend als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0022.png"

Figuur 4.7. Rekenresultaten stikstofdepositieberekening gebruiksfase

Ook voor de aanleg- en bouwfase is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage daarvan is eveneens opgenomen in bijlage 11. Het resultaat is nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van het NNZ zijn de gebieden Vliedberg/Krommehoeke en Groot Valkenisse en Klein Valkenisse. Het plangebied ligt op een afstand van respectievelijk ten minste 300 meter, 1,3 km en 1,9 km van deze gebieden. De bouw en het gebruik van de woningen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0023.png"

Figuur 4.8. Ligging plangebied (paarse cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (bron: Provincie Zeeland)

De Wnb en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Om die reden is in augustus 2022 een quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 9. Bijlage 10 bevat de beantwoording namens initiatiefnemer op de door de gemeente Veere opgestelde beoordeling van de quickscan.

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een bezoek ter plaatse, foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Nadelige effecten op beschermde flora en fauna kunnen daarom worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het rapport zijn in relatie tot de voorgenomen nieuwbouw ook aanbevelingen gedaan met als doel de ecologische structuren in de omgeving te versterken.

Wat niet in het rapport staat, maar toch van belang is, is het volgende. Als de gebouwen zijn gesloopt en verharding is weggehaald, kunnen ter plaatse (pionier)soorten zich vestigen. Dit kan onder andere worden voorkomen door paddenschermen, regelmatig kort maaien, open water (poelen) op het terrein en steile taluds in zandhopen te voorkomen.

4.10.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Planologisch relevante leidingen

4.11.1 Beleid / toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings) plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

4.11.2 Toetsing/onderzoek

In de in paragraaf 4.9 is al gemeld dat in het plangebied 2 hogedruk aardgasgasleidingen liggen. Dit zijn de leidingen met kenmerk Z-567-11 en Z-567-20. Deze leidingen worden in dit bestemmingsplan planologisch beschermd. De gebouwen in het projectgebied liggen buiten de belemmeringenstrook. Voor het overige zijn in het plangebied en in de de directe omgeving ervan geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel leggen de aanwezige aardgasleidingen beperkingen op aan het gebruik van gronden. In het (voorliggend) bestemmingsplan dienen de leidingen planologisch-juridisch te worden beschermd.

4.12 Duurzaamheid

4.12.1 Beleids-/toetsingskader

In het klimaatverdrag van Parijs (2015) hebben 195 landen ervoor getekend om de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. De Europese Unie heeft namens alle lidstaten harde toezeggingen gedaan om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met ten minste 40 procent te verminderen ten opzichte van 1990. De Nederlandse Rijksoverheid legt de lat echter hoger dan deze toezegging en acht maatregelen noodzakelijk die voorbereiden op een extra reductie van 9 procent. In het verlengde hiervan is in het regeerakkoord van het Kabinet Rutte III onder andere vastgelegd dat de aansluitplicht van woningen en andere gebouwen op gas per 1 juli 2018 vervallen en vervangen door een warmterecht, waarmee eindgebruikers aanspraak kunnen maken op een aansluiting op een (verzwaard) elektriciteitsnet of een warmtenet.

Als gevolg daarvan zijn ook de energieprestatie-eisen voor nieuwbouw aangescherpt.

Het kabinet maakt ook afspraken met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders om de gebouwde omgeving te verduurzamen.

De gemeente Veere hecht veel waarde aan het aspect duurzaamheid bij nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft in het 'Omgevingsprogramma Duurzaam Veere 2022-2025' het gemeentelijke Duurzaamheidsplan de ambitie uitgesproken dat de gemeente energieneutraal is in 2050. Thema's uit dit plan die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling zijn:

  • Leefomgeving - het behouden en verbeteren van de leefomgeving.
  • Energietransitie - 49% CO2 reductie in 2030 en 95% CO2 reductie in 2050 ten opzichte van 1990 en een aardgasloze gemeente Veere in 2050.
  • Klimaatadaptatie - de gemeente Veere klimaatbestendig en waterrobuust in 2050.
  • Circulaire economie - de gemeente Veere circulair in 2050.
  • Duurzame mobiliteit - duurzaam en toekomstbestendig vervoer draagt bij aan CO2 reductie.
4.12.2 Toetsing/onderzoek

Op het niveau van het bestemmingsplan is vooral de duurzame combinatie tussen water en ruimtelijke ontwikkeling van belang. In dit plan is dit niet nodig omdat de oppervlakte aan verharding per saldo afneemt en daarmee is er geen noodzaak voor het realiseren van waterberging. Hemelwater wordt wel afgekoppeld en afgevoerd op de watergangen.

Mede met het oog op klimaatadaptatie zullen de watergangen moeten bereikbaar blijven voor onderhoud van het Waterschap. Hiervoor moet een strook van minimaal 5 meter aan de kant van de watergang voor worden vrijgehouden.

De overige thema's spelen vooral op het niveau van bouwplannen een rol. De nieuwe woningen zullen voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen zal ook een energie-prestatieberekening plaatsvinden. Bij de voorbereidingen voor het maken van woningontwerpen zal de gemeente via communicatie het milieubewustzijn en duurzaamheid bij de toekomstige inwoners bevorderen. Ook van belang is dat de gemeente Veere een energieloket heeft waar onze inwoners gebruik kunnen maken voor gratis en onafhankelijk advies (www.duurzaambouwloket.nl/veere). Ook heeft de gemeente een flyer voor nieuwbouw (op te vragen via duurzaamveere@veere.nl).

Realisatie van laadpalen en duurzame warmtevoorziening dient individueel gerealiseerd te worden.

4.12.3 Conclusie

Op verschillende niveaus van de planontwikkeling wordt ingezet op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

4.13 Niet-gesprongen conventionele explosieven

Toetsingskader

In het verleden hebben oorlogshandelingen plaatsgevonden binnen de gemeente Veere. Ten gevolge daarvan is er mogelijk sprake van conventionele explosieven (CE) die nog in de grond aanwezig kunnen zijn. Er worden dan ook nog regelmatig explosieven gevonden tijdens werkzaamheden in- of aan de bodem. Bij de planvorming van projecten waarbij er sprake is van grondroering is het dan ook noodzakelijk rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van conventionele explosieven. Door de gemeente Veere is een Munitiekaart opgesteld waarop aangegeven staat waar onderzoek noodzakelijk is, en waar het toepassen van het protocol toevalstreffer afdoende is.

Onderzoek

Op basis van de munitiekaart blijkt dat er ter plaatse van het plangebied niets bekend is over eventuele oorlogshandelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0195BPHogwegBig-OW01_0024.jpg"

Figuur 4.9. Munitiekaart omgeving Hogelandseweg, de blauwe cirkel betreft het plangebied (bron: gemeente Veere)

Gezien het feit dat er niets bekend is over eventuele oorlogshandelingen is het niet noodzakelijk om vooraf onderzoek te verrichten naar nog niet gesprongen explosieven. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Echter is hier niet uit te sluiten dat er geen conventionele explosieven kunnen liggen. Hierdoor is het noodzakelijk om te werken conform het protocol 'Toevalstreffer CE uit de WO II). Dit houd in dat bij de eventuele vondst van een explosief direct het werk stil gelegd dient te worden, de aanwezigen op afstand gehouden moeten worden, en de politie en de gemeente op de hoogte dienen te worden gebracht. In Bijlage 12 is het protocol in geval van een toevalstreffer opgenomen.

Conclusie

Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Financiële uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het bouwplan betreft een particuliere ontwikkeling. De uitvoering van het bouwplan komt niet ten laste van de publieke middelen. De grond met opstallen is in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is in staat om alle voorbereidingskosten uit eigen middelen te financieren. De uitvoeringskosten zullen uit de opbrengst van de kavel gefinancierd worden. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond.

5.2 Grondexploitatie

In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. Het bouwplan wordt als dergelijk bouwplan aangemerkt.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt tussen initiatiefnemer en de gemeente een privaatrechtelijke (zgn. anterieure) overeenkomst gesloten waarin de afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief het kostenverhaal. Dat betekent dat geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. De verrekening van de gemeentelijke kosten voor de planologische procedure vindt plaats via de heffing van exploitatiebijdrage.

Hoofdstuk 6 Resultaten overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Resultaten overleg

In het kader van het bestuurlijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties (de wettelijke vooroverlegpartners):

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • Gasunie Transport Services B.V.

Hierna zijn de overlegreacties samengevat en voorzien van gemeentelijke antwoorden.

Overlegreactie Provincie Zeeland (brief van 7 april 2023 en 27 juni 2023)

Overlegreactie 7 april 2023: Wonen

In de plantoelichting is vermeld dat de 9 vrijstaande woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt permanent of als tweede woning mogen worden gebruikt. Verzocht wordt de ontwikkeling te spiegelen aan het woonbeleid, zoals verwoord in de vastgestelde Omgevingsvisie Veere 2047. De gemeente zet zich volgens dat document in voor het tegengaan van ongewenst tweede woningbezit.

De gemeente heeft in het programma Wonen 2022-2027 'Betaalbaar en duurzaam wonen in vitale kernen' aan dat zij zich inzet op betaalbare koop- en huurwoningen en dat zij bij nieuwbouw inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding

Gemeentelijke reactie 5 juni 2023

In 2013 hebben wij met de provincie de uitgangspunten voor het realiseren van woningen ter vervanging van de sanering van de agrarische gebouwen bepaald. Op basis van het bestemmingsplan is toen aangegeven dat bij een permanent bewoonde woning 1 bijgebouw voor recreatief nachtverblijf mag worden gerealiseerd.

Overigens is in het bestemmingsplan geregeld dat als het hoofdgebouw (exclusief aan-en uitbouwen en bijgebouwen) groter is dan 750 m3, een dergelijk recreatief nachtverblijf (zogenaamde "Domburgse zomerwoning") niet is toegestaan.

Aanvullende overlegreactie provincie datum 27 juni 2023

De overlegreactie op het voorontwerpbestemmingsplan is gebaseerd op de regels van de Omgevingsverordening. Daarbij is abusievelijk geen rekening gehouden met de toezegging in 2013. Deze toezegging gaat in dit geval voor. Bevestigd wordt dat het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf mogelijk is bij een permanent bewoonde woning in het plangebied van de Hogelandsweg 1A in het buitengebied van Biggekerke. De uitzondering in geval hoofdgebouwen groter zijn dan 750 m3 wordt gewaardeerd.

Overlegreactie7 april 2023: 7 april 2023: Landschap en natuur

De provincie geeft aan dat bij het bestemmingsplan een onderbouwd landschapsplan ontbreekt waarin ook beheer en onderhoud zijn meegenomen. Daarnaast geeft de provincie aan dat vanuit landschap er bij vervanging sprake moet zijn van een combinatie van een Zeeuwse haag en boomvormers (houtsingel). Zodoende wordt dan zowel voldaan aan de vermindering driftblootstelling als aan een adequate landschappelijke inpassing. Een Zeeuwse haag is/wordt (zonder boomvormers) meestal 4 meter hoog. Om misverstanden te voorkomen is het beter om analoog aan de handreiking landschappelijke inpassing van de gemeente Veere uit te gaan van een minimale hoogte voor haag/struweel en een minimale hoogte van boomvormers.

Gemeentelijke reactie

In het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is een stevige regeling opgenomen om de aanwezige dichtbegroeide beplantingsstrook duurzaam in stand te houden. Hierbij is een koppeling gelegd met de genoemde handreiking landschappelijke inpassing. Een en ander zal door de initiatiefnemer worden uitgewerkt in een onderbouwd landschapsplan, waarin beheer en onderhoud is meegenomen.

Wet natuurbescherming - stikstof

Bij aanlevering van het voorontwerp bestemmingsplan ontbrak een Aerius-berekening voor de aanlegfase. In bijlage 11 zijn de Aerius-berekeningen voor de gebruiksfase, de aanleg- en de bouwfase aangevuld.

Wet natuurbescherming - soorten

Uit de quickscan flora en fauna is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van de steenmarter in het plangebied nodig is. Hiervoor is een cameraval geplaatst. Ten tijde van aanlevering van het voorontwerpbestemmingsplan ontbrak dit aanvullend onderzoek, dit is inmiddels aangevuld in paragraaf 4.10.2.

Archeologie

Ten tijde van aanvulling van het voorontwerp bestemmingsplan ontbrak het advies van de WAD. Dit is inmiddels aangevuld in paragraaf 4.3.2.

Waterschap Scheldestromen

Het waterschap heeft in het kader van de voorbereidingen van het plan een aanmeldformulier watertoets ontvangen. Het waterschap heeft aangegeven dat er voor de verkeersveilige oversteek van fietsers een oversteekvoorziening noodzakelijk is en daarnaast een onderhoudsstrook een aandachtspunt is. Een watervergunning wordt aangevraagd.

Veiligheidsregio Zeeland

De Veiligheidsregio heeft het plan beoordeeld aan de hand van de selectiestappen uit hun vastgestelde Advieskader Omgevingsveiligheid. De reactie van de Veiligheidsregio Zeeland heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De Veiligheidsregio Zeeland heeft wel een aantal adviezen gegeven, deze worden meegenomen in de uitvoering. de adviezen worden bovendien opgenomen in de te sluiten anterieure overeenkomst. Aan de toekomstige bewoners wordt informatie verstrekt die de Veiligheidsregio heeft aangereikt.

Overlegreactie Gasunie Transport Services B.V. (brief 24 februari 2023)

Overlegreactie: Aanpassen onjuiste bestemmingsomschrijving

In artikel 7.1 staat dat rondom afsluiterschema's een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van het schema geldt. De gasunie wijst erop op dat hoogte van het plangebied geen afsluiterschema's in de leidingen aanwezig zijn. Verzocht wordt op te nemen dat rondom de aanwezige leidingen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding geldt.

Gemeentelijke reactie

De regeling was één op één overgenomen uit het basisplan, ofwel het bestemmingsplan Buitengebied Veere. Nu in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan geen afsluiterschema's voorkomen, kan de verwijzing daarnaar worden geschrapt. De zinsnede over de belemmeringsstrook van 4 meter ter weerszijden van de leiding zou ook kunnnen worden geschrapt omdat op de verbeelding deze breedte al is aangegeven en daarmee is de strook al voorzien van een beschermende regeling voor de leiding. Uit oogpunt van uniformiteit is de zinsnede gehandhaafd.

Overlegreactie: Opnemen rangorde bestemmingsregels

In dit plan valt de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' samen met enkele andere bestemmingen. Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Dit is nu niet het geval. Gezien de veiligheidsaspecten die gelden om een veilige ligging van de gastransportleiding te waarborgen, wordt verzocht een bepaling op te nemen, zodat de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' bij samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt.

Gemeentelijke reactie

Aan dit verzoek wordt niet tegemoet gekomen omdat naar het oordeel van de gemeente de regeling de leiding voldoende bescherming biedt. De systematiek van een bestemmingsplan is nu eenmaal dat aan alle voor de gronden gelden bestemmingsplanregels moet worden voldaan. Als een activiteit strijdig is met de regels van een van de bestemmingen, dan is dit niet toegestaan. Ze zijn in feite allemaal belangrijk. Of activiteiten aanvaardbaar zijn, zal bij het leggen van de bestemmingen moeten worden beoordeeld. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij het aanleggen van een waterkering over een planologische relevante leiding het belang van de leiding moet worden meegewogen en omgekeerd bij het aanleggen van een leiding door een waterkering het belang van de waterkering moet worden meegenomen.

De Gasunie verwijst naar jurisprudentie. Daar staat tegenover dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de 'Afdeling') verschillende malen heeft geoordeeld dat de rangorde op verschillende wijze kan worden geregeld. Dat hoeft niet noodzakelijk met het woord 'primair'. Als de onderlinge rangorde van de doeleinden of functies maar duidelijk is en deze niet zulke tegenstrijdigheden bevatten dat niet op redelijke wijze een afweging kan worden gemaakt met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Zoals hiervoor al is aangegeven, is de regeling van de leiding één op één overgenomen uit het basisplan. Daarin is bepaald dat op de gronden waaraan de dubbelbestemming "Leiding-Gas" is toegekend bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen uitsluitend mogen worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor het overige mag er uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de leidingbestemming. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat deze dubbelbestemming voorrang heeft boven andere bestemmingen, omdat indien de bouwwerken niet ten dienste staan van leidingen en het niet gaat om een vervanging niet mogen worden opgericht.

Overlegreactie : opnemen specifieke gebruiksregels

Verzocht wordt om binnen artikel 7 een set specifieke gebruiksregels over te nemen zoals die in het standaardartikel 'Leiding-Gas' van de Gasunie zijn weergegeven (bijlage bij overlegreactie).

Gemeentelijke reactie

Zoals hiervoor geschreven is aangesloten bij de regels uit het basisplan. Die wenst de gemeente niet te veel te veranderen. Veel van de zaken uit het standaardartikel zijn bovendien al geregeld in overgenomen bestemming, zij het met soms een wat andere volgorde en redactie. Naar aanleiding van het verzoek is lid 7.1. aangevuld met de zinsnede 'de aanleg en instandhouding van', is lid 7.4.2 onder a aangevuld met 'of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en)' en is een lid d toegevoegd.

Het gevraagde gebruiksverbod voor het opslaan van goederen is niet overgenomen. Dit is namelijk al in lid 7.4.1. onder i geregeld (niet als absoluut verbod maar als een verbod om zonder een vergunning te handelen). Ook het gevraagde verbod om "het gebruik van bestaande gebouwen te wijzigen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten", is niet nodig omdat dat ingevolge de bestemming Wonen nu al niet wordt toegestaan. Om dat mogelijk te maken, is een bestemmingswijziging nodig.

Opnemen adequate regeling afwijken van bouwregels

Verzocht wordt om de leden 7.3 en 7.4 van de planregels op verschillende punten aan te passen / uit te breiden.

Gemeentelijke reactie

Een aantal van de voorstellen zijn overgenomen, een aantal andere niet omdat deze al (met een iets andere redactie) waren geregeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden voor de vaststellingsprocedure (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode heeft iedereen de mogelijkheid een zienswijze kenbaar te maken. Gelijktijdig vindt ook het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met diverse overleginstanties plaats.

Beroep

Het vastgestelde bestemmingsplan zal opnieuw gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode heeft iedereen de mogelijkheid beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de raad van State.