Plan: | 1e herziening bestemmingsplan Kampeerterreinen 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0103BPKptGh-VG01 |
In het buitengebied van de gemeente Veere liggen 23 verschillende campings en kampeerterreinen, waaronder camping De Pekelinge aan de Landmetersweg 1 in Oostkapelle. Het voornemen bestaat om deze camping aan de oostzijde uit te breiden met een 35-tal hotellodges, welke in een landschappelijke setting zullen worden ingepast. Het plan betreft één van de twee Pilotprojecten die op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Veere 2025 worden opgestart in het kader van de verduurzaming van het kampeerbeleid voor de reguliere sector. Een andere camping in de gemeente betreft camping Valkenisse aan de Valkenisseweg 64 in Biggekerke. Voor deze camping bestaat het voornemen om het zuidelijke deel van het campingterrein te benutten voor het realiseren van gebouwen en overkappingen, om zo een ombouw van kampeerplaatsen naar luxe kampeeraccommodaties mogelijk te maken. Voor allebei de campings geldt dat de plannen niet leiden tot een netto toename van het huidige maximum aantal toegestane plaatsen.
Los van de genoemde ontwikkelingen is camping De Pekelinge voornemens om een aantal zogenaamde tipi's op te richten op het bestaande terrein. Uit het oogpunt van uniformiteit en rechtsgelijkheid dienen deze mogelijkheden te gaan gelden voor alle aanwezige campings en kampeerterreinen in de gemeente.
Elk van de 23 campings en kampeerterreinen is geregeld binnen het vigerende bestemmingsplan "Kampeerterreinen 2015". De uitbreiding van camping De Pekelinge is grotendeels voorzien op een gedeelte waarvoor het bestemmingsplan "Buitengebied Veere" vigeert. De betreffende gronden hebben een agrarische bestemming, alwaar het gebruik als recreatieterrein niet is toegestaan. Echter ook het gedeelte van de uitbreidingsplannen dat is voorzien op het bestaande campingterrein is op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kampeerterreinen 2015" niet (volledig) uitvoerbaar. Voor camping Valkenisse is in het vigerende bestemmingsplan bepaald dat op het zuidelijke gedeelte van het campingterrein geen gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Voor beide initiatieven geldt aldus dat het vigerende juridisch-planologische kader geen mogelijkheden biedt om de plannen tot uitvoer te brengen. Ook het realiseren van tipi's is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Teneinde de uitbreiding van camping De Pekelinge mogelijk te maken, de beperking van de bouwmogelijkheden voor camping Valkenisse op te heffen en alle campings en kampeerterreinen de mogelijkheid voor het oprichten van tipi's te geven, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Door de gemeente Veere is besloten hieraan medewerking te verlenen in de vorm van het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Kampeerterreinen 2015". Een voorwaarde die daarbij is gesteld om de uitbreiding van camping De Pekelinge daadwerkelijk mogelijk te maken, is dat het naastgelegen perceel aan de Grijpskerkseweg 2 wordt herbestemd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied" heeft dit perceel een agrarische (bedrijfs)bestemming, hetgeen beperkingen oplegt aan de uitbreidingsmogelijkheden van de camping. Door aan de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Grijpskerkseweg 2 een woonbestemming toe te kennen, worden deze beperkingen opgeheven. Tevens wordt daarmee het planologisch toegestane gebruik van het betreffende perceel afgestemd op de feitelijke situatie. De agrarische activiteiten zijn immers feitelijk reeds sinds jaren beëindigd, waarna de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in gebruik is genomen.
De bestemmingswijziging van het perceel aan de Grijpskerkseweg 2 kan echter niet worden meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Kampeerterreinen 2015", aangezien dit niet passend is binnen de door de gemeente gehanteerde plansystematiek voor kampeerterreinen en het door de gemeente genomen besluit over de uitbreiding van de camping daar evenmin in voorzag. Voor de locatie Grijpskerkseweg 2 wordt derhalve een separaat bestemmingsplan opgesteld. Het betreffende bestemmingsplan zal gelijktijdig met het onderhavige bestemmingsplan in procedure worden gebracht en vastgesteld, teneinde te waarborgen dat de bestemming van het perceel aan de Grijpskerkseweg 2 daadwerkelijk is gewijzigd op het moment dat de uitbreidingsplannen tot uitvoer worden gebracht.
Samengevat zijn dit de doelen van het onderhavige bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Kampeerterreinen 2015":
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit alle 23 binnen de gemeente aanwezige campings en kampeerterreinen, welke in onderstaand overzicht zijn opgesomd. Op 21 van deze terreinen vinden, los van het toevoegen van de mogelijkheid tipi's op te mogen richten, geen wijzigingen plaats.
1. Olmenveld | 9. Hof Domburg | 17. 't Hoekje | |
2. De Zandput | 10. Schoolzicht | 18. Janse | |
3. Oranjezon | 11. Nieuwe Erve | 19. Weltevreden | |
4. In de Bongerd | 12. De Boomgaard | 20. De Meerpaal | |
5. Ons Buiten | 13. Het Hoge Licht | 21. Valkenisse | |
6. Dennenbos | 14. Zuiderduin | 22. Duinzicht | |
7. De Pekelinge | 15. Caravancamping Westkapelle | 23. Dishoek | |
8. Westhove | 16. Kreekebos |
Overzichtskaart alle campings en kampeerterreinen in de gemeente Veere
Voor campings De Pekelinge en Valkenisse vinden wel nadere ontwikkelingen plaats, waardoor deze twee terreinen nader worden uitgelicht. Beide campings zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Veere, op de noordwestelijke helft van Walcheren, provincie Zeeland. Camping De Pekelinge ligt op circa 650 meter ten zuiden van de kern Oostkapelle en camping Valkenisse ligt circa 1 kilometer ten westen van Biggekerke. De onderlinge afstand tussen beide campings bedraagt circa 7,5 kilometer. Het deel van het plangebied van camping De Pekelinge heeft een oppervlakte van circa 21,4 hectare. Het deel van Valkenisse is circa 9,7 hectare groot.
Ligging camping De Pekelinge en camping Valkenisse op Walcheren. Bron: www.topotijdreis.nl, 2016
Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Op basis van het bestemmingsplan "Kampeerterreinen 2015" zijn alle kampeerterreinen, waaronder camping De Pekelinge en Valkenisse, bestemd tot 'Recreatie - Kampeerterrein'. De locatie waar de uitbreiding van camping De Pekelinge is voorzien, bevat geen planologische mogelijkheden om de 35 hotellodges te realiseren, gezien de daar conform het bestemmingsplan "Buitengebied Veere" aanwezige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Relevant voor camping Valkenisse is dat op het zuidelijke deel van het kampeerterrein de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' is opgenomen. De aan de aanduiding gekoppelde regeling laat geen gebouwen en overkappingen toe. Het vigerende bestemmingsplan voorziet evenmin in mogelijkheden om tipi's te kunnen realiseren op de aanwezige campings en kampeerterreinen.
Kaartbeeld vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van camping De Pekelinge, met in rood de begrenzing van het plandeel voor De Pekelinge en in blauw het deel waar de uitbreiding is voorzien (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2016).
Kaartbeeld vigerende bestemmingsplan ter plaatse van camping Valkenisse, met in rood de begrenzing van het plandeel voor Valkenisse en in blauw het deel waar het opheffen van de beperking van de bouwmogelijkheden is voorzien (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2016).
Om de uitbreiding van De Pekelinge ten behoeve van de realisatie van 35 hotellodges toe te staan, om op het zuidelijke deel van Valkenisse het oprichten van gebouwen en overkappingen mogelijk te maken en het oprichten van tipi's toe te staan op elk van de 23 aanwezige kampeerterreinen, is het noodzakelijk de vigerende regeling van het bestemmingsplan "Kampeerterreinen 2015" op een aantal punten aan te passen. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Kampeerterreinen 2015" voorziet in deze aanpassing en vervangt de vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied. De nieuwe juridisch-planologische regeling maakt enerzijds de gewenste ontwikkelingen mogelijk en legt anderzijds de overige bestaande rechten opnieuw vast.
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Aangezien de voornaamste ontwikkelingen zich voordoen op campings De Pekelinge en Valkenisse, wordt in de volgende hoofdstukken primair ingegaan op deze twee campings. Alleen in het geval dat wordt gesproken over het mogelijk maken van tipi's, worden ook de overige 21 campings en kampeerterreinen welke deel uitmaken van het plangebied van dit bestemmingsplan aangehaald.
Ontstaansgeschiedenis
Tot in de jaren '80 van de 20e eeuw bestond de locatie waar nu camping De Pekelinge ligt voornamelijk uit agrarische gronden. Bebouwing was slechts aanwezig in de vorm van een agrarisch bedrijf. Vanuit de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing heeft vervolgens de camping zich ontwikkeld. In eerste instantie is het westelijke deel van de huidige camping tot stand gekomen. Na de eeuwwisseling is het oppervlak van de camping vervolgens min of meer verdubbeld tot de huidige omvang. Het kampeerterrein is momenteel circa 18 hectare in omvang en beschikt over 585 vergunde plaatsen.
Ontwikkeling camping De Pekelinge gedurende de afgelopen circa 35 jaar (Bron: www.totpotijdreis.nl)
Ruimtelijke structuur
Camping De Pekelinge is concentrisch opgebouwd rondom de algemene voorzieningen, die centraal op het kampeerterrein zijn gelegen. De standplaatsen zijn overwegend orthogonaal geplaatst en gegroepeerd in een aantal 'kamers'. Het terrein als geheel is omzoomd door een groene afschermende rand van circa 10 meter breed, die alleen ter hoogte van de ontsluiting van het terrein op de Landmetersweg is onderbroken. Aan de zuid- en westzijde grenst het campingterrein aan de Gapingsche Watergang. Het gedeelte waar de uitbreiding is voorzien valt geheel buiten de huidige structuur van de camping en bestaat uit landbouwgrond.
Functionele structuur
In functioneel opzicht is het campingterrein uniform te noemen. De recreatieve verblijfsfunctie is dominant en wordt slechts aangevuld met de woonfunctie in de vorm van de twee bedrijfswoningen die op de camping aanwezig zijn. De locatie waar de uitbreiding is voorzien heeft momenteel een agrarische functie.
Ontstaansgeschiedenis
Camping Valkenisse is vanaf de jaren '60 van de 20e eeuw ontstaan vanuit een bebouwingsconcentratie aan de Valkenisseweg. Lange tijd vond er nauwelijks groei plaats van het campingterrein, tot circa 6 jaar geleden een stuk landbouwgrond bij het terrein werd betrokken en de camping circa een derde in omvang toenam. Het gedeelte waar nu het plan voor bestaat om dit te benutten voor het realiseren van gebouwen en overkappingen hoorde reeds bij het campingterrein, maar is ook pas enkele jaren geleden in gebruik genomen voor het plaatsen van kampeermiddelen (geen gebouwen en overkappingen). De totale oppervlakte van het kampeergedeelte bedraagt 8,4 ha. Op het terrein zijn ten hoogste 376 standplaatsen toegestaan.
Ontwikkeling camping Valkenisse gedurende de afgelopen circa 40 jaar (Bron: www.totpotijdreis.nl)
Ruimtelijke structuur
De ruimtelijke structuur van camping Valkenisse is grotendeels bepaald door de vorm van de voormalige agrarische percelen waarop de camping tot stand is gekomen. De gedeeltes die vanuit het oudste deel in de loop der jaren aan het kampeerterrein zijn toegevoegd zijn duidelijk te onderscheiden door de afwijkende ruimtelijke opzet. Doorgaans ligt de verkavelingsrichting van het voormalige agrarische perceel ten grondslag aan de wijze waarop het kampeerterrein ruimtelijke is ingericht. Wat betreft groenstructuur wordt het kampeerterrein aan de westzijde ruimtelijk begrensd door de bossen op de aangrenzende duinpartijen. Aan de overige zijden is, met uitzondering van het stuk landbouwgrond dat enkele jaren bij de camping is getrokken, sprake van een circa 10 meter brede groene omkadering. Ook het gedeelte waar het realiseren van gebouwen en overkappingen mogelijk zal worden gemaakt, kent een dergelijke groene omkadering.
Functionele structuur
Net zoals het geval is bij De Pekelinge, is ook het campingterrein van Valkenisse in functioneel opzicht uniform. De recreatieve verblijfsfunctie is dominant en wordt slechts aangevuld met de woonfunctie ter plaatse van de aanwezige bedrijfswoning en met een groenfunctie in de vorm van een dierenweide op het uiterste zuidelijke gedeelte van het kampeerterrein.
Het plan voor camping De Pekelinge komt neer op het gedeeltelijk herstructureren van het bestaande kampeerterrein en het uitbreiden daarvan met het ten oosten van de camping gelegen stuk agrarische grond. Aangezien de herstructurering reeds uitvoerbaar is op basis van het vigerende bestemmingsplan, wordt in deze paragraaf primair ingegaan op de verantwoording van de uitbreiding. Op het circa 2 hectare grote terrein waar de uitbreiding is voorzien, worden 35 luxe hotellodges gerealiseerd in een ruime setting met veel groen en een direct contact met het omliggende landschap ten zuiden van de uitbreiding. Door een dichtheid van slechts 17,5 hotellodges per hectare, is veel ruimte beschikbaar voor het inrichten van een hoogwaardige groene ruimte.
Inrichtingsplan hotellodges ter plaatse van de uitbreiding (Bron: Bosch Slabbers Landschapsarchitecten )
Het initiatief betreft door deze innovatieve manier van landschappelijke inpassing één van de twee Pilotprojecten die op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Veere 2025 worden opgestart in het kader van de verduurzaming van het kampeerbeleid voor de reguliere sector.
De noodzaak voor de herstructurering en uitbreiding komt voort uit de ontwikkelingen die zich voordoen in de toeristische sector. Er dient op deze ontwikkelingen te worden ingespeeld om ook in de toekomst een gezond financieel kampeerbedrijf te kunnen blijven exploiteren. Dit is verwoord in de 'Toekomstvisie De Pekelinge 2015-2020', zoals door de ondernemer opgesteld. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven die in de toekomstvisie zijn opgenomen:
In het onderstaand schema is aangegeven hoe de aantallen toeristische en vaste plaatsen en verhuureenheden op de camping zich hebben ontwikkeld door de jaren heen:
toeristisch | vast | huur | totaal | vergund | hectares | |
1983 | 500 | 80 | 0 | 580 | 580 | 10 |
1997 | 328 | 168 | 0 | 496 | 580 | 10 |
2014 | 298 | 142 | 77 | 517 | 585 | 18 |
2020 | 273 | 132 | 115 | 520 | 585 | 20 |
Te zien is dat het aantal toeristische plaatsen tussen 1983 en 2014 aanzienlijk is afgenomen, terwijl het aantal vaste plaatsen in eerste instantie toenam, maar vervolgens ook geleidelijk aan afneemt ten faveure van verhuureenheden, die enkele jaren geleden zijn geïntroduceerd. Het totale aantal vergunde plaatsen is daarbij grotendeels gelijk gebleven, terwijl het kampeerterrein zelf vrijwel is verdubbeld in oppervlak. Per eenheid is derhalve steeds meer ruimte beschikbaar gekomen, waarbij ook de eenheden zelf groter en kwalitatief hoogwaardiger zijn geworden.
Deze lijn zet zich zogezegd naar verwachting verder door in de nabije toekomst (streefjaar 2020). De 35 nieuwe hotellodges betreffen verhuureenheden en brengen slechts een geringe toename mee van het totale aantal plaatsen ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt zelfs nog ruim onder het aantal vergunde plaatsen gebleven. Het aantal toeristische en vaste plaatsen neemt verder af doordat ook het bestaande gedeelte van de camping wordt geherstructureerd, waarbij per plaats meer ruimte beschikbaar komt.
Het plan voor de hotellodges heeft (als pilotproject) een uniek karakter, met een vernieuwend landschappelijk concept dat uitgaat van een wisselwerking tussen het omringende agrarische landschap, het recreatieterrein en de recreatieeenheden zelf. Hierdoor dient vanzelfsprekend ook voldoende aandacht te worden besteed aan de diverse beeldkwaliteitaspecten, zoals architectuur, materiaalgebruik en de grootte van de hotellodges. In dit verband zijn door Bosch Slabbers Landschapsarchitecten een (concept) uitbreidingsplan en een visualisatie voor de hotellodges opgesteld, welke respectievelijk zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze toelichting.
Enkele referentiebeelden hotellodges (Bron: Bosch Slabbers Landschapsarchitecten )
De in het (concept) uitbreidingsplan en de visualisatie opgenomen referentiebeelden geven een beeld van op welke wijze de hotellodges zullen worden vormgegeven en ingepast in de omgeving. De hotellodges hebben de volgende kenmerken:
Algemeen
De kwaliteitsverbeterende maatregelen zoals verwoord en verbeeld in het (concept) uitbreidingsplan en de visualisatie van Bosch Slabbers, zijn d.d. 14 april 2016 door de gemeenteraad van Veere akkoord bevonden. Besloten is in te stemmen met het kwaliteitsverbeteringsplan voor camping De Pekelinge en dit plan op te nemen in een herziening van het bestemmingsplan "Kampeerterreinen 2015". Het onderhavige bestemmingsplan betreft deze herziening.
Op basis van het (concept) uitbreidingsplan van Bosch Slabbers Landschapsarchitecten is door Compositie 5 stedenbouw bv een landschappelijk inpassingsplan vervaardigd. Waar het (concept) uitbreidingsplan op hoofdlijnen de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling beschrijft, voorziet het landschappelijk inpassingsplan in een verdere gedetailleerde uitwerking. Deze uitwerking is mede vereist om op een juiste wijze de landschappelijke inpassing van de uitbreiding juridisch te waarborgen in de regels van dit bestemmingsplan.
Beleidsmatig toetsingskader
De provincie Zeeland heeft in het Omgevingsplan 2012-2018 (zie paragraaf 3.3.1) aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied aan dienen te sluiten bij het bestaande karakter van het landschap. De uitgangspunten daarbij zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland. Als algemeen uitgangspunt geldt dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel.
Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd. De Provincie verkent de mogelijkheden voor en de haalbaarheid van het eventueel instellen van een stimuleringsregeling voor het tegemoet komen in de noodzakelijke investeringen.
De gemeente Veere biedt in aanvulling op haar landschapsvisie (d.d. 8 mei 2009) een leidraad landschappelijke inpassing (d.d. 17 december 2012), waarin via een stappenplan de kaders worden gegeven voor hoe de landschappelijke inpassing vorm dient te krijgen. Elk landschapstype en deelgebied wordt hierin gekenschetst door specifieke gebiedskenmerken en kwaliteitseisen die de toetsende kaders voor een gedegen landschappelijke inpassing vormen.
Plangebied in relatie tot het landschap
Het plangebied valt onder het deelgebied van de kleiplaatgronden, dat de overgang vormt tussen het Oudland en de Kustzone, gelegen op oude strandwallen. Op enkele plaatsen worden deze gronden doorsneden door kreekruggen, zoals ook het geval is aan de oostzijde van het plangebied. Er is sprake van een fijnere verkavelingsstructuur dan in het Oudland, met een meer besloten karakter door de grotere hoeveelheid beplanting langs de wegen en perceelsgrenzen.
Stap 4 uit de leidraad landschappelijke inpassing voor Kleiplaatgronden - Kreekrug
Plangebied (rode contour) in de landschapsvisie
Directe omgeving van het plangebied Plangebied in relatie tot de hoogte (kreekrug)
en laagten (poelgronden)
Binnen de deelgebied van de kleiplaatgronden wordt onderscheid gemaakt tussen kreekruggen en het polderland. Het plangebied ligt op de rand van een besloten kreekrug, met doorzichten naar de lager gelegen polder. Deze kreekrug wordt gekenschetst als een relatief besloten, kleinschalig en grillig landschap met sterk agrarisch karakter. Kenmerkend is het contrast in reliëf in relatie tot de open en lager gelegen poelgronden. De oriëntatie ofwel parallel ofwel haaks ten opzichte van de kreekrug, waarbij de kreekrugzijde meer besloten is en de zijde van de poelgronden een open karakter heeft.
Ontwerp landschappelijke inpassing op hoofdlijnen
Het ontwerp op hoofdlijnen van Bosch Slabbers gaat uit van een natuurlijke inpassing van de lodges in een struweelachtige setting. De lodges staan in een dubbele slinger rondom twee open ruimtes, die een sterke visuele relatie vormen met de lager gelegen poelgronden ten zuiden van het plangebied. Door de toepassing van struweel en bomen tussen en naast de hotellodges worden deze grotendeels onttrokken aan het zicht van buitenaf.
De noord en oostzijde (parallel en haaks op de kreekrug) worden wel traditioneel ingepast met een beplantingsgordel van 10m breed.
Inrichtingsplan op hoofdlijnen (Bron: Bosch Slabbers)
Uitwerking landschappelijke inpassing
Om de landschappelijke inpassing daadwerkelijk in het bestemmingsplan te waarborgen is er een uitwerkingsslag benodigd die duidelijk maakt hoe de inpassing precies vorm krijgt: met welk plantmateriaal, hoeveelheden, en plantverband het eindbeeld gerealiseerd moet worden. Daarnaast biedt het inpassingsplan houvast hoe door middel van beheer de inpassing verder ontwikkeld en in stand gehouden wordt. Het ontwerp van Bosch Slabbers is vertaald naar 5 plantvakken. De vakken streven op basis van specifieke kenmerken een bepaald eindbeeld na. Het sortiment en plantverband zijn vervolgens de ingrediënten die er voor zorgen dat de beoogde eindbeelden gerealiseerd kunnen worden.
De plantvakken zoals deze in het uitgewerkt inpassingsplan zijn opgenomen.
De 5 plantvakken hebben de volgende kenmerken:
Het volledige uitgewerkte beplantingsplan is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen, waarin per plantvak de aantallen, het sortiment en de plantverbanden worden geduid. Het sortiment is overeenkomstig met de beplanting zoals opgenomen in stap 4 van de leidraad landschappelijke inpassing van de gemeente Veere. Samen met deze paragraaf vormen het uitwerkingsplan en de soortenlijst de basis voor de landschappelijke inpassing van de uitbreiding.
Borging van het landschappelijk inpassingsplan in het bestemmingsplan.
De borging van de voorgestelde landschappelijke inpassing in het onderhavige bestemmingsplan geschiedt door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels, waarbij door middel van een aanduiding een koppeling is gelegd met het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage bij de regels is opgenomen. Tevens wordt door middel van het opnemen van de bestemming 'Groen' ter plaatse van het noordelijke en oostelijke deel van de houtsingel (10 meter breed) gewaarborgd dat deze gronden niet voor recreatieve doeleinden gebruikt zullen worden.
De uitbreiding van De Pekelinge wordt enerzijds direct ontsloten op de Landmetersweg door middel van een nieuwe aansluiting en anderzijds indirect via het bestaande deel van de camping. De ontsluitingsweg volgt in grote lijnen de slinger waarin de lodges zijn geplaatst en eindigt in een cul-de-sac aan de uiterste zuidoostzijde van de uitbreiding. Aangezien de uitbreiding van de camping gepaard gaat met een herstructurering van het bestaande gedeelte, vindt netto nauwelijks een toename plaats van het totale aantal recreatieve verblijfseenheden. Het aantal vergunde plaatsen blijft gelijk. Er treedt derhalve geen significante toename op in de verkeersgeneratie, zodat de Landmetersweg niet extra wordt belast. Op dit moment worden op deze weg geen verkeersproblemen ervaren.
Elke gebruiker van een hotellodge kan zijn auto bij de lodge parkeren. Daarbij is ruimte voor minimaal één eigen parkeerplaats per lodge. Voorts zijn langs de ontsluitingsweg op het terrein van de uitbreiding enkele parkeerhavens aanwezig met in totaal 15 parkeerplaatsen. In totaal zijn derhalve minimaal 50 parkeerplaatsen beschikbaar (35 bij de lodges en 15 openbaar). Hiermee wordt ruim voldaan aan de door de gemeente gehanteerde parkeernorm van 1,15 parkeerplaats per standplaats (115 %), op basis waarvan voor de ontwikkeling minimaal (1,15 x 35 = 40,25 =) 41 parkeerplaatsen zijn vereist. Door middel van een voorwaardelijke bepaling in de regels bij dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, uitgaande van de genoemde cijfers.
Doordat tussen elke lodge een brede struweel beplanting aanwezig is, zijn ook de geparkeerde auto's niet dominant aanwezig in het terrein. De parkeerplaatsen worden aangelegd in grasdoorgroeistenen waardoor het groene karakter van het terrein versterkt wordt.
Het planvoornemen voor camping Valkenisse ziet primair toe op het opheffen van een beperking op de bouwmogelijkheden op het zuidelijke gedeelte van het kampeerterrein. Deze beperking is in het vigerende bestemmingsplan overgenomen vanuit het daarvoor geldende bestemmingsplan en kwam voort uit bezwaren die in de direct omgeving bestonden tegen bebouwing op dit deel van het terrein. Inmiddels is de situatie dusdanig gewijzigd, dat van bezwaren vanuit de omgeving al geruime tijd geen sprake meer is. Er bestaat dus geheel geen reden meer om dit gedeelte van het kampeerterrein niet te mogen te benutten conform de rest van de camping.
Net als op het overige deel van het kampeerterrein reeds het geval is, wordt het door het wegvallen van deze beperking mogelijk om gebouwen en overkappingen op te richten op het zuidelijke deel. Dit stelt de camping in staat om aansluiting te vinden bij de verschuiving die plaatsvindt in de recreatieve markt naar luxe kampeeraccommodaties. De op het zuidelijke deel aanwezige kampeerplaatsen zullen daartoe op termijn worden omgezet naar verhuuraccommodaties. Het totale aantal eenheden neemt daarbij af van de huidige 110 naar circa 70. Daarmee wordt de lijn doorgezet van de afgelopen jaren, waarbij ook op het overige deel van het kampeerterrein al sprake is van een afnemend aantal eenheden.
De gemeente Veere is de mening toegedaan dat in beginsel voor elk van de 23 aanwezige campings en kampeerterreinen gelijke mogelijkheden dienen te gelden. Om die reden zal de mogelijkheid om tipi's te mogen realiseren op camping De Pekelinge tevens gaan gelden voor de overige campings en kampeerterreinen. Onder een tipi wordt in dit geval verstaan een kegelvormige tentwoning, bestaande uit palen die bovenaan zijn samengebonden, op de grond zijn uitgespreid in een cirkel en bedekt zijn met huiden of doek. Een tipi mag maximaal 5 meter hoog zijn en is daarmee hoger dan de andere toegestane kampeermiddelen, bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, bijgebouwen, aan-en uitbouwen en overkappingen, welke maximaal 3,5 meter hoog mogen zijn. De regeling om tipi's mogelijk te maken is in de regels van dit bestemmingsplan verankerd en geldt daarmee voor alle 23 campings en kampeerterreinen.
De gemeente Veere heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies, verordeningen en overige beleidsdocumenten per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Wel ligt het plangebied in het Nationaal landschap Zuidwest-Zeeland. Met het oog hierop is door de provincie Zeeland het 'Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland' opgesteld, waarvan het ruimtelijke beleid vastligt in het Omgevingsplan Zeeland (zie paragraaf 3.3.1).
Voorts is uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. In het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Woensdrecht, waarin het plangebied is gelegen, geldt een maximale bouwhoogte van 113 meter voor windturbines. Het onderhavige plan voorziet niet in het oprichten van windturbines. Daarnaast wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen.
Conclusie
Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit drie eisen (treden):
Beoordeling
Voordat wordt getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden vastgesteld of het onderhavige besluit voorziet in een (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', onderdeel van de definitie van 'stedelijke ontwikkeling', is niet gedefinieerd in het Bro. Op basis van de door het ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgebrachte handreiking voor het toepassen van de ladder duurzame verstedelijking kan worden gesteld dat een recreatiebedrijf wél onder deze definitie valt. In de handreiking worden 'leisurevoorzieningen' als 'andere stedelijke voorziening' beschouwd. Een recreatiebedrijf is aan te merken als een leisurevoorziening.
Trede 1
Voor Valkenisse geldt dat geen sprake is van nieuw ruimtebeslag, aangezien de bouwmogelijkheden voor het kampeerterrein als geheel niet toenemen. Het deel waar de beperkingen voor het oprichten van gebouwen en overkappingen geldt, behoort reeds tot het bestaande kampeerterrein. Het opheffen van deze beperking betekent slechts dat een andere verdeling mogelijk is van het toegestane oppervlak aan bebouwing, waarbij het huidige aantal planologisch toegestane eenheden niet toeneemt. Nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is voor Valkenisse derhalve niet aan de orde.
Ten aanzien van camping De Pekelinge dient op basis van het voorgaande de regionale behoefte aan de uitbreiding wel te worden aangetoond. Het gaat bij het bepalen van de 'regionale behoefte' om een markttechnisch samenhangend gebied: een interactiemilieu. Elke regio heeft zijn eigen kenmerken, identiteit en kracht. In de praktijk komt een marktregio niet altijd overeen met een bestuurlijke regio of bestaande samenwerking. Een marktregio kan ook over provinciegrenzen heengaan en zelfs de landgrens. Verblijfsrecreatie is een type voorziening waarvan de marktregio provincieoverstijgend en mogelijkerwijs zelfs landsgrensoverstijgend is. De vraag komt in het geval van de binnen de gemeente Veere gelegen campings, waaronder De Pekelinge, grotendeels van buiten Zeeland en zelfs van buiten Nederland.
In een kampeermarkt die nauwelijks groeit, kan een bedrijf alleen nog uitbreiden ten koste van de concurrentie door onderscheidend te zijn en kwaliteit te bieden, niet door kwantiteit. Innovaties, en dan vooral nieuwe concepten, beter inspelen op een specifieke doelgroep, functionele combinaties van producten, toevoeging van service-elementen en de toepassingen van ICT, zijn voor alle typen recreatiebedrijven noodzakelijk om de productiviteit te verhogen.
In het geval van De Pekelinge zijn een financiële analyse, een marktanalyse, een concurrentieanalyse en een SWOT-analyse uitgevoerd om de bepalen in welke richting het kampeerbedrijf zich dient te ontwikkelen. Op basis van dit onderzoek is de 'Toekomstvisie De Pekelinge 2015-2020' opgesteld, welke vervolgens (openbaar) beschikbaar is gekomen in de vorm van het ondernemingsplan 'De Pekelinge 2015-2020, De blik naar buiten'. Het ondernemingsplan dient ter onderbouwing van de behoefte aan de voorgenomen herstructurering en uitbreiding en is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Samengevat komt de behoefte aan de uitbreiding grotendeels voort uit het feit dat per plaats steeds meer ruimte nodig is om aan te kunnen blijven sluiten bij de actuele marktontwikkelingen. Het totale aantal plaatsen op de camping blijft nagenoeg gelijk, waardoor nieuw ruimtebeslag nodig is om de aanwezige voorzieningen optimaal te kunnen blijven benutten en aldus een financieel gezonde en toekomstbestendige bedrijfsvoering te kunnen behouden. Het specifieke concept voor de hotellodges vergt bovendien nog meer ruimte per eenheid dan de reguliere kampeermiddelen. Het bij het bestaande kampeerterrein betrekken van het naastgelegen agrarische perceel is derhalve noodzakelijk.
Trede 2 en 3
Ten aanzien van de tweede en derde trede kan worden gesteld dat het gaat om een herstructurering en uitbreiding van een bestaand recreatiebedrijf in het buitengebied. Een verplaatsing van het recreatiepark naar het bestaand stedelijk gebied (bedrijventerrein) dan wel een andere locatie in het buitengebied is niet wenselijk, grotendeels strijdig met wet- en regelgeving en financieel niet haalbaar (kapitaalvernietiging). De huidige locatie is de meest aangewezen plaats om te voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige recreatieve voorzieningen. Het recreatiepark wordt daarbij voldoende ontsloten via de reeds aanwezige infrastructuur.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
Op 28 september 2012 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 vastgesteld. In het Omgevingsplan, dat de status heeft van een structuurvisie, wordt een nieuwe taakverdeling geïntroduceerd tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de nieuwe verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de Provincie zicht tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.
Ten aanzien van verblijfsrecreatie heeft de Provincie als doel de toeristisch-recreatieve potenties van Zeeland optimaal te benutten. Daarom is gekeken naar het marktperspectief voor de meest ruimtevragende verblijfsrecreatieve sectoren (kamperen, recreatiewoningen, hotellerie en watersport). Dit onderzoek heeft geleid tot een recreatiekansenkaart, die de onderlegger vormt voor het recreatiebeleid. Voor de geboden verblijfsrecreatieve ontwikkelingsmogelijkheden wordt onderscheid gemaakt in hotspots, kustzone, regionale ontwikkelingslocaties en overig Zeeland.
Aan de realisatie van nieuwe recreatiewoningen met een verblijfsrecreatieve bestemming zijn specifieke voorwaarden gekoppeld. Het gaat achtereenvolgens om:
Beoordeling
Camping De Pekelinge is blijkens de recreatiekansenkaart gelegen in overig Zeeland. Voor de bestaande bedrijven in dit gebied ligt de nadruk op kwaliteitsverbetering en productinnovatie. Er worden (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden geboden om deze verbeteringsslag te financieren. Aanvullend wordt de mogelijkheid geboden voor nieuwvestiging van verblijfsrecreatieve initiatieven die in samenhang met een versterking van het landschap worden gerealiseerd. Het onderhavige planvoornemen sluit aan bij het streven naar kwaliteitsverbetering en productinnovatie. Het initiatief voor de 35 hotellodges betreft een Pilotproject dat is gericht op verduurzaming en waarbij in het ontwerp nauw rekening wordt gehouden met het omliggende landschap. Aan de gestelde voorwaarde voor het realiseren van nieuwe recreatiewoningen wordt voldaan, zoals elders in deze toelichting is aangetoond.
Camping Valkenisse ligt op basis van de recreatiekansenkaart in de kustzone. Revitalisering vormt de belangrijkste opgave voor het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in de kustzone. Om dit te kunnen realiseren wordt bestaande bedrijven de mogelijkheid geboden tot kwaliteitsverbetering en productinnovatie (of transformatie) al dan niet in combinatie met een (beperkte) uitbreiding. Het initiatief voor Valkenise om de beperking van de bouwmogelijkheden op te heffen biedt de camping de mogelijkheid om tot kwaliteitsverbetering over te gaan. Er kan meer worden ingezet op het aanbieden van luxe kampeeraccommodaties.
Conclusie
Het onderhavige plan sluit aan bij de doelen uit het Omgevingsplan 2012-2018.
Toetsingskader
Op 28 september 2012 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland, gelijktijdig met het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018, de Verordening ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. In de verordening zijn, 'indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken', regels opgenomen waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan is besloten dat slechts een select aantal provinciale belangen worden geregeld in de verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde provinciale beleidsdoelen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht (en niet de inzet van lichtere instrumenten). Tevens wordt beoogd ten aanzien van de in de verordening geregelde onderwerpen een bepaalde mate van rechtszekerheid te bieden. Bij het 'vertalen' van de beleidsdoelen uit het Omgevingsplan in de verordening is getracht zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' te werken; in de verordening staan derhalve geen onderwerpen die niet ook in het Omgevingsplan staan.
Beoordeling
Op de onderhavige ontwikkeling zijn de volgende regels uit de Verordening Ruimte van toepassing:
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de regels uit de Verordening Ruimte Provincie Zeeland.
Toetsingskader
Op 13 september 2012 is de Structuurvisie gemeente Veere 2025 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woonomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen.
Voor diverse thema's heeft een uitwerking plaatsgevonden, zo ook voor het thema toerisme en recreatie. Vanwege de ligging aan zee in combinatie met het open middengebied en veelzijdige kernen is de gemeente Veere een belangrijke toeristische trekpleister. Om de economische positie in de markt te versterken moet de toeristische sector structureel investeren in vernieuwing, verbetering en verduurzaming. Belangrijke ontwikkelingen in de toeristische sector zijn:
De verblijfsrecreatie in Veere bestaat in totaal uit 18.560 eenheden. (Her)ontwikkeling vindt alleen plaats bij de huidige toeristische concentraties en kustplaatsen in de kustzone. Zuinig en verantwoord duurzaam ruimtegebruik is het uitgangspunt en kwaliteitsverbetering vindt primair plaats door herstructurering, opwaardering en transformatie.
In totaal zijn er 9.600 kampeerplaatsen. Een groot deel van het recreatief aanbod bestaat aldus uit kampeerplaatsen, zodat het verblijfsrecreatieve product kwetsbaar is. Landelijk zijn de volgende trends waarneembaar:
Bovenstaande ontwikkelingen voltrekken zich ook in Veere maar in een langzamer tempo dan de landelijke trend. De belangrijkste reden hiervoor is dat door het kapitale landschap de Veerse kust in trek is en blijft voor kampeertoeristen. Dit neemt niet weg dat het tijd is voor een herijking en verduurzaming van het kampeerbeleid voor de reguliere sector. Hierin moet in de toekomst in ieder geval worden gezocht naar andere vormen van landschappelijke inpassing. Het idee is om twee pilotprojecten op te starten met voorbeeldprojecten van landschapsbouw en landschapsbeleving als onderdeel van het kampeerproduct.
Beoordeling
Het planvoornemen voor Camping De Pekelinge betreft één van de twee genoemde pilotprojecten voor landschapsbouw en landschapsbeleving als onderdeel van het kampeerproduct. Het plan voor de realisatie van 35 luxe hotellodges in een landschappelijke setting speelt in op de in de structuurvisie geschetste ontwikkelingen van een afnemende vraag naar reguliere kampeerplaatsen en de hang naar nieuwe, innovatieve kampeerproducten.
Voor camping Valkenisse is het belangrijkste doel dat met het opheffen van de beperking aan de bouwmogelijkheden wordt bereikt het kunnen voorzien in meer luxe kampeeraccommodaties. Daarmee wordt aangesloten bij de toenemende vraag naar ruimte, comfort en beleving.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de uitgangspunten uit de Structuurvisie Veere 2025.
Toetsingskader
De Kadernota kampeerterreinen (2013) is een herijking van de kadernota uit 2005 en is opgesteld indachtig het provinciale Omgevingsplan 2012-2018 en de Structuurvisie Veere 2025, zoals hiervoor behandeld. De kadernota heeft alleen betrekking op de reguliere kampeerterreinen. Het kampeerbeleid van de gemeente is gericht op een innoverende, duurzame en gezonde bedrijfstak die een vraaggericht kampeerproduct aanbiedt dat aansluit bij de gemeente Veere. Het Veerse kampeerproduct levert een bijdrage aan:
Het is aan de ondernemer om met de hiervoor genoemde punten de inrichting en het kwaliteitsniveau op het kampeerterrein te bepalen. Het kampeerbeleid is daarbij gericht op het bereiken van de volgende doelstellingen:
Het beleid biedt ruimte voor kwaliteitsverbetering, productdifferentiatie en innovatie. Om dit mogelijk te maken is zuinig ruimtegebruik het uitgangspunt. En dit vindt primair plaats door herstructurering op de terreinen. Uitbreiding blijft mogelijk maar dan dient tevens te worden getoetst aan structuurversterking, duurzaamheid, niche markten en jaarrond exploitatie. Uitponding is niet toegestaan. Daarnaast dient bij uitbreiding rekening te worden gehouden met voldoende landschappelijke inpassing. Bij uitbreiding van een camping dient rekening te worden gehouden met een beplantingsstrook van 10 meter. Maatwerk is mogelijk en daar wordt in het voorliggende plan ook gebruik van gemaakt.
Een ondernemer mag zelf kiezen tussen permanente en niet permanente kampeermiddelen. Op een standplaats zijn dus zowel tenten, caravans, stacaravans, trekkershutten, kampeerhuisjes of campinglodges toegestaan. Deze vaste vormen van recreatieverblijven worden ook wel bouwwerken voor recreatief nachtverblijf genoemd. Kampeermiddelen zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 60 m².
Ieder kampeerterreinen dient op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen voor de eigen gasten en bezoekers te hebben. Daarbij wordt een norm gehanteerd van 115% parkeerplaatsen in verhouding tot het aantal eenheden.
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt bijgedragen aan de doelstellingen uit de kadernota. De landschappelijke inpassing van de uitbreiding van camping De Pekelinge voldoet aan de gestelde eis van een 10 meter brede groenstrook, uitgezonderd aan de zuidzijde, waar in het kader van het pilotproject een alternatieve vorm van landschappelijke inpassing plaatsvindt. Het plan voor camping Valkenisse draagt primair bij aan de kwaliteitsverbetering van het kampeerproduct. In de regels van onderhavig bestemmingsplan zijn ondermeer de gesteld eisen ten aanzien van de oppervlakte van kampeermiddelen en de parkeernorm.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de uitgangspunten uit de Kadernota Kampeerterreinen (2013), met dien verstande dat in het kader van het plan als pilotproject van bepaalde aspecten is afgeweken.
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
Bij de toetsing aan de genoemde aspecten in dit hoofdstuk zal overwegend worden ingegaan op het planvoornemen voor camping De Pekelinge. Voor camping Valkenisse en de overige 21 campings en kampeerterreinen geldt dat in het kader van de uitbreiding van het terrein enkele jaren geleden door middel van het bestemmingsplan "Kampeerterreinen 1e herziening" (vastgesteld 15 april 2010) een volledige toetsing heeft plaatsgevonden aan de diverse milieuhygiënische aspecten. Daarbij is geconcludeerd dat deze aspecten geen belemmering vormen. Het planvoornemen is van dusdanige aard (opheffen beperking bouwmogelijkheden en toestaan tipi's) dat een hernieuwde toetsing voor Camping Valkenisse beperkt kan blijven tot het aspect bedrijven en milieuzonering. Er vindt geen functionele verruiming plaats en er zijn evenmin concrete (bouw)plannen die een nadere toetsing aan de overige genoemde aspecten noodzakelijk maken.
In Hoofdstuk 5, titel 5.1 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn algemene bepalingen ten aanzien van milieukwaliteitseisen opgenomen. In artikel 5.1, lid 1 Wm is bepaald dat in het belang van de bescherming van het milieu, voor zover dit van meer dan provinciaal belang is, bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van onderdelen van het milieu vanaf een daarbij te bepalen tijdstip. Deze omstandigheid doet zich bij dit project niet voor. Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteitseisen. Op deze aspecten wordt in de paragraaf over luchtkwaliteit uitgebreid ingegaan.
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die in het kader van het onderhavige besluit getoetst dienen te worden. Dit betreft een toetsing aan het Besluit m.e.r., een toetsing in het kader van Wet natuurbescherming óf een toetsing aan de Provinciale Milieuverordening. Het onderhavige plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor de Provinciale Milieuverordening geldt. Derhalve wordt in dit hoofdstuk enkel getoetst aan het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Ter plaatse van het bestaande kampeerterrein vinden geen wijzigingen plaats in het gebruik, waardoor aldaar het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig is. Ten behoeve van de uitbreiding van de camping is wel onderzoek vereist, gelet op de functiewijziging van de gronden. Door Wematech Bodem Adviseurs B.V. is daartoe een vooronderzoek bodem uitgevoerd (projectnummer VBB-50160347, 2 augustus 2016). Dit onderzoek is gecombineerd met het onderzoek op het aangrenzende perceel Grijpskerkseweg 2. De volledige rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Door middel van het onderzoek is vastgesteld dat de hypothese kan worden gesteld dat locatie onverdacht is ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging. Opgemerkt dient te worden dat deze hypothese pas formeel kan worden bevestigd/verworpen na het uitvoeren van een compleet verkennend bodemonderzoek (nemen van monsters en verrichten van analyses). Het restrisico in deze situatie wordt bepaald door de kans, dat plaatselijk verontreiniging aanwezig is. Onder restrisico wordt verstaan de kans, dat ondanks een vooronderzoek voor het verkennend bodemonderzoek achteraf aanvullende bodemverontreiniging wordt geconstateerd. Er dient bij de eventuele toekomstige (sloop- en) bouwactiviteiten en bij het omzetten van grond steeds aandacht gegeven te worden aan bijzondere kenmerken m.b.t. eventuele bodemverontreiniging. Bodemverontreiniging is in het veld te herkennen aan een afwijkende kleur, geur en dergelijke van de grond. Uiteraard kunnen, op dit moment, nog niet bekende obstakels zoals voormalige leidingwerken, putten, puinpakketten en dergelijke eveneens een aanwijzing zijn. Eventueel aangetroffen bijzonderheden dienen te allen tijde nader bekeken te worden.
Teneinde de aanvoer van verontreinigde grond te voorkomen, dient, ingeval van aanvoer van grond en/of ophoogzand, de leverancier van de grond en/of het ophoogzand een certificaat te overleggen van de herkomst en van de chemische kwaliteit van het aangevoerde materiaal.
Conclusie
Gelet op de resultaten van vooronderzoek wordt op het perceel waar de uitbreiding van de camping plaatsvindt een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd, teneinde de hypoteses onverdachte locatie te staven. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden in dit bestemmigsplan verwerkt.
Toetsingskader
De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen wordt landelijk ondersteund. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het Omgevingsplan onder meer gestreefd naar het voorkomen van wateroverlast. Om vanuit het waterbeheer in te kunnen spelen op ruimtelijke ontwikkelingen en bestaande ongewenste situaties bij te sturen, zijn door de provincie Zeeland waterkansenkaarten ontwikkeld. Op basis van hydrologische uitgangspunten zijn voor de verschillende functies en het landgebruik kansen en bedreigingen in beeld gebracht. Resultaat zijn de kansenkaarten voor het landelijk en het stedelijk gebied en een kansenkaart voor het thema wateroverlast. De kaarten geven aan waar deze functies vanuit het watersysteem/beheer optimaal bediend kunnen worden en het waterbeheer in beginsel tegen geringe kosten kan worden uitgevoerd.
Deelstroomgebiedsvisie Zeeland
De deelstroomgebiedsvisie Zeeland is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen 'ruimte voor water' en 'water als ordenend principe' een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming door veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en een aantal mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van 'vasthouden - bergen - afvoeren'. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.
Waterschapsbeleid waterschap Scheldestromen
Het waterschap Scheldestromen heeft het regionale watersysteem getoetst aan de normen voor wateroverlast die zijn opgesteld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw. Voor recreatieterreinen met vaste bebouwing is de norm voor bebouwd gebied van toepassing, dat wil zeggen dat de terreinen slechts mogen inunderen bij een regenbui die statistisch gezien één keer in de 100 jaar voorkomt.
Beoordeling
Gelet op de waterkansenkaart kan ten aanzien van camping De Pekelinge worden geconcludeerd dat deze locatie is aangeduid als gebied met een laag inspanningsniveau voor stedelijke ontwikkeling. Wanneer wordt gekeken naar de normen voor wateroverlast die zijn opgesteld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw blijkt dat De Pekelinge (deels) gevoelig is voor wateroverlast. Hierdoor verdient de situering van voorzieningen die gevoelig zijn voor wateroverlast de nodige aandacht. Bij situering in lage delen is het raadzaam om maatregelen te treffen.
Het gedeelte waar de uitbreiding van de camping is voorzien ligt hoger dan het bestaande kampeerterrein, waardoor de uitgangssituatie voor de locatie goed is. Bovendien wordt het terrein ter plaatse van de hotellodges nog opgehoogd met de grond die vrijkomt door het graven van het wateroppervlak aan de zuidzijde van de uitbreiding. Daarmee wordt in ruim voldoende mate rekening gehouden met het voorkomen en beperken van wateroverlast.
Aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen is onderstaand voorts nagegaan of de beoogde ontwikkeling strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.
Thema | Waterdoelstelling | Toetsing |
Veiligheid / waterkering | Waarborgen veiligheidsniveaus en daarvoor benodigde ruimte | Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) | Voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem | De toename van verhard oppervlak ter plaatse van de uitbreiding van De Pekelinge bestaat uit de bebouwing van de hotellodges, de ontsluitingsweg en de parkeervoorzieningen. In totaal betreft het circa 5.000 m² aan nieuwe verharding. Ter compensatie dient per m² verhard oppervlak 75 mm water te worden geborgen, hetgeen neerkomt op een bergingseis van circa 375 m³. In deze bergingscapaciteit wordt voorzien door middel van de aanleg van een waterlichaam aan de zuidzijde van de uitbreiding. Dit waterlichaam heeft een oppervlakte van circa 1.450 m². Dit vereist een gemiddelde waterdiepte van circa 26 cm, aan te leggen boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). |
Riolering / RWZI (incl. water op straat/overlast) |
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten; rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor. | Het huidige kampeerterreinen is voorzien van riolering. Voor de nieuwe hotellodges geldt dat het hemelwater van de schone verharde oppervlakken (vooral de daken) volledig wordt afgekoppeld van de riolering. Het water zal worden opgevangen ter plaatse van de nieuw aan te leggen wateroppervlakte aan de zuidzijde. De infiltratiemogelijkheden zijn beperkt. |
Waterschaps-objecten | Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. | Er liggen geen waterschapsobjecten in en/of grenzend aan het plangebied. |
Watervoorziening / -aanvoer | Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-) water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. Eventueel kan het hemelwater worden opgevangen en hergebruikt voor met name toiletspoeling. |
Volksgezondheid | Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar / -risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. Gebruik uitlogende materialen. | Er zijn/komen geen overstorten van afvalwater uit op het oppervlaktewater in het plangebied. Risico's ten aanzien van de volksgezondheid zijn niet te verwachten. |
Bodemdaling | Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De bovengrond bestaat ter plaatse van de uitbreiding uit zand. De grond is matig zettingsgevoelig. |
Grondwateroverlast | Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast. | Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VI. Het grondwaterniveau bevindt zich hier tussen circa 0,40 en 1,20 meter beneden maaiveld, en dat ligt op een gemiddeld N.A.P. van +0,20 m. aan de westzijde en +1,00 m. aan de oostzijde. Door niet actief gebruik te maken van infiltratie, wordt grondwateroverlast voorkomen. |
Oppervlakte waterkwaliteit | Behoud / realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. | De verwachting is dat wegoppervlak binnen het plangebied weinig verontreinigd zal zijn. Het rechtstreeks lozen van het hemelwater op het aan te leggen oppervlaktewater is geen probleem. Er zijn/komen geen overstorten (van afvalwater) uit op het oppervlaktewater in het projectgebied. |
Grondwaterkwaliteit | Behoud / realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening. Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of andersoortig milieubeschermingsgebied. |
Verdroging (Natuur) | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloeding-zone zie provinciaal OmgevingsPlan) | Ten opzichte van de bestaande situatie is door de aanleg van de wateroppervlakte aan de zuidzijde sprake van een verbetering. Schoon hemelwater zal hierdoor minder snel het plangebied uitstromen. |
Natte natuur | Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het noordelijke deel van het plangebied is gelegen binnen de bufferzone van een kwetsbaar gebied, bedoeld voor natuur, landbouw/-natuur en drinkwater. De activiteiten binnen het plangebied doen geen afbreuk aan de kwaliteiten van dit gebied. |
Onderhoud waterlopen |
Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden. | Zowel de bestaande waterlopen rondom het kampeerterrein als de nieuw aan te leggen wateroppervlakte aan de zuidzijde van de uitbreiding zijn via minimaal één bereikbaar voor onderhoud en vrij van obstakels en beplanting. |
Waterschapswegen | Functionaliteit en gebruik wegen van het waterschap. | In het projectgebied liggen geen wegen die in het beheer zijn bij het waterschap. |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Ten behoeve van de verdere uitwerking van de te nemen waterhuishoudkundige maatregelen met betrekking tot de aan te leggen wateroppervlakte wordt in gesprek gegaan met het waterschap.
Toetsingskader
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
In de provincie Zeeland kan in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied bevinden zich op basis van de provinciale kaart geen bepalende cultuurhistorische monumenten.
De gemeente Veere beschikt ook over cultuurhistorisch beleid, vastgelegd in de Structuurvisie Cultuurhistorie Veere (d.d. 27 augustus 2015). Op de bijbehorende beleidswaardenkaart is te zien dat de uitbreiding van De Pekelinge ligt binnen een gebied met een hoge beleidswaarde, gelet op de aanwezigheid van een kreekrug. De hoger gelegen kreekruggen gelden als basis voor de ontginning van het Veerse landschap. Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met:
Uitsnede beleidswaardenkaart Structuurvisie Cultuurhistorie Veere
Het planvoornemen betreft een ruimtelijke ingreep die van invloed is op het karakter van de kreekrug. Gelet hierop is in het ontwerp voor de uitbreiding nadrukkelijk rekening gehouden met het leggen van contact tussen het kampeerterrein en de omgeving. Aan de zuidkant is er sprake van een visuele verbinding met het omliggende Walcherse landschap. Van de 35 lodges hebben er 29 zicht op het landschap, zonder dat ze omgekeerd hinderlijk zichtbaar zijn. De kavelsloot die aan het landbouwgebied grenst wordt op een landschappelijke manier vergraven en geeft het terrein enerzijds een landschappelijke meerwaarde en zorgt anderzijds voor een goede buffer naar de aangrenzende landbouwgrond.
In het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Veere" ligt de locatie van de uitbreiding binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De betreffende landschapswaarden zijn nader gespecificeerd door middel van aanduidingen. Behalve voor de reeds genoemde kreekrug zijn aanduidingen opgenomen voor het rekening houden met het besloten, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied en voor een bufferzone tussen het bestaande kampeerterrein en de omgeving. Deze aanduidingen hebben als doel gemeen het rekening houden met de huidige landschappelijke waarden in het plangebied. Met de uitbreiding van de camping wordt specifiek rekening gehouden met deze waarden, door juist nadrukkelijk een relatie te leggen met het omliggende landschap in plaats van zich daarvan af te schermen. Het creëren van een nieuwe bufferzone om de uitbreiding is om die reden dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beoordeling
Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid komt ter plaatse van het plangebied een planvoornemen in principe in aanmerking voor archeologisch onderzoek indien bebouwing met een oppervlakte groter dan 500 m² wordt opgericht en de bodem dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld wordt verstoord. Voor een klein deel aan de noordzijde van de uitbreiding geldt dat op basis van het archeologische beleid uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter.
De genoemde beperkingen gelden niet indien het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is.
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart Walcheren 2016
In onderhavig geval worden 35 hotellodges met elk een oppervlakte van 60 m² opgericht. Het totale oppervlak aan op te richten bebouwing is derhalve ruim groter dan 500 m². Aangezien de lodges op het maaiveld worden geplaatst, wordt de bodem niet dieper dan 40 cm geroerd. Gelet hierop is d.d. 2 mei 2016 door de Walcherse Archeologische Dienst aangegeven dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek ten behoeve van het onderhavige planvoornemen niet noodzakelijk wordt geacht. Wel worden de dubbelbestemmingen archeologie, zoals deze reeds zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen, overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Wel geldt de algemene meldplicht indien bij graafwerkzaamheden archeologische relicten worden aangetroffen. Tevens kan het zijn dat voor bepaalde bodemingrepen het noodzakelijk is dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling Camping De Pekelinge
Het dichtst bij camping De Pekelinge gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Manteling van Walcheren', welke is gelegen op een afstand van circa 1,7 km in noordelijke richting. Andere Natura 2000-gebieden in de directe omgeving betreffen 'Voordelta' op een afstand van circa 2,8 km ten noorden/noordwesten van de planlocatie en het 'Veerse Meer' op een afstand van 5,3 km in oostelijke richting. Op een afstand van ruim 8 km zijn bovendien nog de Natura 2000-gebieden 'Vlakte van de Raan' (zuidwestelijke richting), 'Westerschelde & Saeftinghe' (zuidelijke/zuidwestelijke richting) en de 'Oosterschelde' (noordoostelijke richting) gelegen.
Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Wegens de ruime afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn vrijwel alle mogelijke effecten, behoudens verzuring en vermesting, rechtstreeks uit te sluiten. Voor verzuring en vermesting (ten gevolge van de depositie van stikstofverbindingen) geldt een meer externe werking, waardoor hiervoor een nadere beschouwing dient plaats te vinden.
De Natura 2000-gebieden 'Voordelta', 'Veerse Meer' en 'Vlakte van de Raan' zijn niet opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS), aangezien respectievelijk de kritische depositiewaarde (KDW) niet wordt overschreden, er geen sprake is van stikstofgevoelige leefgebieden of omdat er geen instandhoudingsdoelstellingen zijn voor stikstofgevoelige habitattypen of soorten met stikstofgevoelig leefgebied. Voor deze gebieden is er dus met zekerheid geen sprake van een mogelijk effect ten gevolge van stikstofdepositie.
De Natura 2000-gebieden 'Manteling van Walcheren', 'Westerschelde&Saeftinghe' en 'Oosterschelde' zijn wel opgenomen in het PAS. Ten aanzien van voorgenomen initiatief geldt in eerste instantie dat de stikstofemissie beperkt blijft tot vervoersbewegingen en verwarmingsketels. Het plan voorziet echter in de mogelijkheid tot herstructurering van het bestaande terrein, waardoor het vergunde aantal recreatie-eenheden verdund kan worden opgesteld. Er is dus geen sprake van een toename ten opzichte van het vergunde en planologisch toegestane aantal eenheden. Hiermee samenhangend is er dus ook geen sprake van een vergroting van het aantal vervoersbewegingen of het verbruik van verwarmingsketels. Bovendien is ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding van het terrein momenteel sprake van landbouwgrond. Door het plan zullen de landbouwactiviteiten op deze gronden (zoals het uitrijden van mest) verdwijnen. Doordat er geen sprake is van een verruiming van het aantal toegestane eenheden en de huidige landbouwactiviteiten verdwijnen, vindt geen toename van de stikstofemissie ten opzichte van de uitgangssituatie plaats. Tevens is de afstand tot de Natura 2000-gebieden zeer ruim, waardoor kan worden uitgesloten dat er een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt op deze gebieden.
Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er dus geen sprake van een mogelijk negatief effect op de Natura 2000-gebieden.
Ligging locatie camping De Pekelinge (wit omkaderd) ten opzichte van dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. (Bron: Natura 2000 Network Viewer, 2016.)
Beoordeling Camping Valkenisse
Camping Valkenisse is gelegen op een afstand van circa 550 meter van het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe'. Net zoals bij De Pekelinge blijft ten aanzien van het voorgenomen initiatief de stikstofemissie beperkt blijft tot vervoersbewegingen en verwarmingsketels. Het totale aantal eenheden neemt ten gevolge van de bedrijfsplannen, waaronder het toestaan van vaste recreatieverblijven op het zuidelijke deel van het terrein, af van de huidige 110 naar circa 70. Er is geen sprake van een toename ten opzichte van het vergunde en planologisch toegestane aantal eenheden. Hiermee samenhangend is er dus ook geen sprake van een vergroting van het aantal vervoersbewegingen of het verbruik van verwarmingsketels. Hierdoor vindt geen toename van de stikstofemissie ten opzichte van de uitgangssituatie plaats. Tevens is de afstand tot de Natura 2000-gebieden zodanig groot dat kan worden uitgesloten dat er een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt op deze gebieden.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect gebiedsbescherming.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Teneinde in beeld te brengen of zich ter plaatse van de uitbreiding waardevolle flora en fauna bevindt, is door ecologisch onderzoeksbureau Veldbiologische Werken een quickscan flora en fauna uitgevoerd (projectnummer VBW 2016-8, 10 juli 2016). De volledige rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Kanttekening bij dit onderzoek is dat het nog uitgevoerd is op basis van de Flora- en faunawet. De resultaten zijn echter tevens van toepassing onder de Wet natuurbescherming.
Uit het onderzoek is gebleken dat bij uitvoering van de ingreep geen negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten. Echter dient in algemene zin de zorgplicht in acht te worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de wet. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect soortenbescherming.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
|
Stedelijk | Buitenstedelijk |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
Het gedeelte waar de uitbreiding van de camping is voorzien, valt binnen de onderzoekszones van de Landmetersweg en Grijpskerkseweg, wegen met respectievelijk een snelheidslimiet van 60 km/h en 80 km/h. Verblijfsrecreatieve eenheden zoals hotellodges zijn echter niet als geluidgevoelige objecten aangemerkt, zodat op basis van de Wgh geen onderzoeksplicht bestaat. Op het recreatiepark wordt, uitgezonderd in de bestaande bedrijfswoningen, niet permanent gewoond. Wel dient zogezegd sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe eenheden.
Zowel de Landmetersweg als de Grijpskerkseweg maken geen deel uit van de hoofdontsluitingsstructuur binnen de gemeente Veere en zijn mede daardoor geen drukbereden wegen. Door middel van de 10 meter brede groene omkadering om de uitbreiding vindt bovendien een fysieke afscherming plaats van het kampeerterrein van de wegen. Spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn voorts in de omgeving niet aanwezig. Hierdoor mag worden aangenomen dat het aspect geluid geen nadelige effecten heeft op het woon- en leefklimaat van de nieuwe hotellodges, waarmee een goed woon- en leefklimaat is verantwoord.
Conclusie
Ten aanzien van de planologische procedure voor het onderhavige bestemmingsplan bestaan geen belemmeringen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.
Toetsingskader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Beoordeling camping De Pekelinge
Voor de onderhavige situatie zijn met betrekking tot bedrijven en milieuzonering de volgende uitgangspunten van belang:
Vanwege de ligging van het plangebied in een rustig buitengebied, dient in principe te worden uitgegaan van de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie. Camping De Pekelinge, zijnde een kampeerterrein, betreft op basis van de VNG-publicatie een bedrijf van categorie 3.1. Hierdoor dient een afstand van 50 meter te worden aangehouden tot gevoelige objecten, zoals woningen. Uitgaande van een woonbestemming op het adres Grijpskerkseweg 2, bedraagt de feitelijke afstand tussen het recreatieterrein en de woonbestemming bedraagt 30 meter, zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding. Deze 30 meter bestaat uit een 10 meter groensingel en 20 meter agrarisch gebied. Tussen de grens van de woonbestemming en de woning zit vervolgens nog 5 meter. De aan te houden richtafstand van 50 meter wordt derhalve niet gehaald. Aangezien het een richtafstand betreft, mag hier echter gemotiveerd van worden afgeweken.
Aan te houden afstanden:
- 30 meter afstand tussen woonperceel Grijpskerkseweg 2 en het recreatieterrein
- 100 meter afstand tussen het bouwblok van het agrarische bedrijf Grijpskerkseweg 2a en de
hotellodges (rood gearceerd)
Teneinde te beoordelen of in onderhavig geval het aanhouden van een afstand van 30 meter (en daarmee het afwijken van de richtafstand van 50 meter) gerechtvaardigd is, is door Wematech Milieu Adviseurs B.V. een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (projectnummer AIL-60150130, 27 februari 2016). De volledige rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.
Uit de rekenresultaten van de akoestische onderbouwing kan worden opgemaakt dat ten hoogste 43 dB(A) etmaalwaarde wordt berekend ter hoogte van de woning aan de Grijpskerkseweg 2. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde die wordt afgeleid uit de VNG-publicatie. Derhalve kan worden afgeweken van de richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Op basis van de onderstaande tabel kan geconcludeerd worden dat, bij een aan te houden afstand van 30 meter, een geluidbelasting van 43 dB(A) te kwalificeren is als een zeer goed woon- en leefklimaat en acceptabel wordt geacht in onderhavige situatie. Derhalve kan als gevolg van de bestemmingsplanwijziging ter plaatse van de woning aan de Grijpskerkseweg 2 een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Aangezien in het voornoemde akoestische onderzoek industrielawaai geen toets aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit heeft plaatsgevonden, is door Wematech Milieu Adviseurs B.V. een erratumblad opgesteld (projectnummer AIL-60150130, 19 december 2016), dat als Bijlage 8 bij deze toelichting is opgenomen. Uit de aanvullende toets blijkt dat aan de richt- en grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan.
Geconcludeerd kan worden dat er op grond van de geluidemissie van de bedrijfsvoering van camping De Pekelinge op akoestische gronden geen problemen c.q. geluidhinder te verwachten valt. Een wijziging op grond van het vigerende bestemmingsplan wordt geluidtechnisch gezien mogelijk geacht.
Los van het feit dat de camping geen hinder dient op te leveren voor de omgeving, dient omgekeerd vanuit de omgeving ook geen hinder te bestaan op de camping. In dat verband is de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf aan de Grijpskerkseweg 2a relevant. Op dit bedrijf zijn feitelijk een minicamping aanwezig en worden paarden gehouden ten behoeve van rijlessen ter plaatse. Het is hier echter ook toegestaan om rundvee te houden. Uitgaande van deze maximale mogelijkheden, is conform de VNG-publicatie sprake van een bedrijf van milieucategorie 3.2, waaraan een aan te houden richtafstand is verbonden van 100 meter in verband met het aspect geur.
In het ontwerp van de uitbreiding is rekening gehouden met deze afstand door geen geurgevoelige objecten, zoals de hotellodges, te plaatsen binnen een afstand van 100 meter tot de agrarische bedrijfsbestemming, i.c. het bouwblok van het agrarische bedrijf. Het uitsluiten van geurgevoelige objecten binnen deze afstand wordt in dit bestemmingsplan gewaarborgd door het het opnemen van een gebiedsaanduiding.
Beoordeling camping Valkenisse
Voor camping Valkenisse kan met betrekking tot bedrijven en milieuzonering eveneens worden uitgegaan van de ligging in het omgevingstype rustig buitengebied. Daarmee gelden de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie. Net als voor camping De Pekelinge geldt derhalve ook voor camping Valkenisse een aan te houden richtafstand van 50 meter tot gevoelige objecten, zoals woningen. Aangezien de meest nabije woning op een afstand van circa 150 van het recreatieterrein is gelegen en zich evenmin andere gevoelige functies in de direct omgeving bevinden, kan worden gesteld dat het benutten van het zuidelijke deel van het campingterrein voor het realiseren van gebouwen en overkappingen geen belemmeringen oplevert.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Het beleid ten aanzien van het aspect geur is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUÅ of OUÅ/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.
In het buitengebied geldt daarnaast een vaste aan te houden afstand van 50 meter tussen een emissiepunt en geurgevoelige objecten op basis van het activiteitenbesluit.
Beoordeling
Voor veehouderijen gelden vaste afstanden die ten opzichte van geurgevoelige objecten dienen te worden aangehouden. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand maximaal 100 meter. Zoals in paragraaf 4.9 reeds gebleken, kan ten aanzien van het meest nabijgelegen agrarische bedrijf aan deze afstand worden voldaan. Gelet hierop wordt eveneens voldaan aan de afstand van 50 meter op basis van het Activiteitenbesluit. Het oprichten van geurgevoelige object binnen 100 meter van het agrarische bedrijf wordt expliciet uitgesloten in de regels.
Conclusie
Gesteld kan worden dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede risicokaart, met de locatie van de uitbreiding aangeduid door middel van een blauwe contour
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Ten aanzien van het aspect inrichtingen is geconstateerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabije inrichting, een pluimveehouderij met een bovengrondse propaantank, ligt met circa 600 meter op ruim voldoende afstand van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015.
Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. Het plangebied ligt op ruime afstand van transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Te zien is dat zich in de direct of wijdere omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
Beoordeling
In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
In onderhavig geval is sprake van de uitbreiding van een bestaande camping met 35 hotellodges. Hiervoor wordt geen nieuwe ontsluitingsweg aangelegd, er is slechts sprake van de aanleg van een nieuwe uitrit op de bestaande weg. Uitgaande van het 3% criterium is derhalve binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Teneinde deze conclusie te staven, is tevens op basis van verkeersgeneratiegegevens van het CROW (ASVV 2012) en de NIBM rekentool (versie 14 juli 2016) bepaald of deze ontwikkeling al dan niet NIBM bijdraagt aan luchtverontreiniging. Voor bungalowparken (huisjescomplex) geldt een maximale verkeersgeneratie van 2,8 per bungalow. Uitgaande van 35 eenheden levert dat een verkeersgeneratie op van 98 verkeersbewegingen. Van de bevoorrading zal slechts een gedeelte met zwaar vrachtverkeer geschieden. Voor de berekening wordt uitgegaan van het worst-case scenario van 1% vrachtverkeer (1 vrachtwagen per dag):
Op basis van de uitgevoerde berekening kan worden bevestigd dat binnen het plangebied geen sprake is van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Bovendien is feitelijk geen sprake van een toename aan verkeersbewegingen, maar een verplaatsing van verkeerstromen naar de uitbreiding, aangezien het totale toegestane aantal recreatieve eenheden op het gehele recreatieterrein gelijk blijft.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Op locaties waar in het verleden oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden kunnen zogenoemde conventionele explosieven (CE) worden aangetroffen. Aangezien op Walcheren gedurende de Tweede Wereldoorlog veel is gevochten, dient bij grondroerende werkzaamheden rekening te worden gehouden met de potentiële aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Teneinde duidelijkheid te scheppen over de omgang met conventionele explosieven in de bodem binnen de gemeente Veere, is de "Nota "Omgaan met Conventionele explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog" opgesteld (versie 2.0 d.d. 16 mei 2012).
Aan de hand van de bij de Nota behorende "Explosievenkaart Veere" kan aan de hand van een stroomschema worden bepaald welke maatregelen dienen te worden getroffen bij grondroerende werkzaamheden in een bepaald gebied.
Beoordeling
Op de Explosievenkaart Veere is te zien dat camping De Pekelinge en de wijde omgeving daarvan als 'onbekend' zijn aangeduid. Uit historisch oogpunt is niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Echter is hier niet uit te sluiten dat geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Wel dient te worden gewerkt volgens het protocol 'Toevalstreffer CE uit de WO II'. Dit protocol treedt pas in werking nadat bij de daadwerkelijk grondroerende werkzaamheden een niet-gesprongen explosief wordt aangetroffen. Vooralsnog ligt het niet in de lijn der verwachting dat dit het geval is, gelet op de beperkte grondroerende werkzaamheden dien het planvoornemen met zich meebrengt.
Uitsnede Explosievenkaart Veere
Conclusie
Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Het planvoornemen gaat uit van de uitbreiding van een bestaand recreatieterrein, waarbij aantal mogelijk te realiseren recreatieve eenheden gelijk blijft aan hetgeen mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het plan dient getoetst te worden aan activiteit D 10 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een permanent kampeer- en caravanterrein. In het geval van een dergelijk project is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit betrekking heeft op meer dan 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft of een oppervlakte van 10 hectare of meer heeft in een gevoelig gebied. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale Milieuverordening. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. De bestaande juridisch-planologische regeling vormt daarbij de basis en wordt aangevuld met regels die de uitbreiding van camping De Pekelinge mogelijk maakt. Voor het plangebied als geheel geldt dat de mogelijkheid wordt toegevoegd om tipi's op te richten. Voor camping Valkenisse wordt de juridisch-planologische regeling op zodanige wijze aangepaste dat de beperkingen die gelden ten aanzien van de bouwmogelijkheden op het zuidelijke deel van het terrein worden opgeheven.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Veere gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor recreatieterreinen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.
Groen
De randbeplanting rond de kampeerterreinen is bestemd tot 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor opgaande beplanting ten behoeve van een adequate landschappelijke inpassing. Om te voorkomen dat de betreffende beplantingen rond het kampeerterrein zonder toetsing worden verwijderd, is de eis van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel genoemd) opgenomen.
Voor de landschapselementen ten noorden en ten zuiden van camping Valkenisse is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschapselement' opgenomen.
Recreatie - Kampeerterrein
De delen van de campings waar ook daadwerkelijk gekampeerd mag worden, zijn geregeld binnen deze bestemming. Teneinde uitponding te voorkomen is bepaald dat voor kampeerterreinen sprake is van één centrale bedrijfsmatige exploitatie. Deze eis is vooral van belang na het realiseren van de kwaliteitsverbetering bij de uitbreiding van De Pekelinge.
Binnen de bestemming zijn bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen toegestaan die alleen op het eigen terrein zijn gericht. Grootschalige horeca / detailhandel of voorzieningen die het niveau van het betreffende kampeerterrein overstijgen, zijn niet mogelijk.
Per camping is door middel van een aanduiding vastgelegd wat de maximum aantallen standplaatsen, zomerhuisjes, bedrijfswoningen en oppervlakten van gebouwen voor centrale voorzieningen zijn. Hotellodges dienen in dit verband te worden beschouwd als een standplaats (betreft bouwwerk voor recreatief nachtverblijf) en niet als een zomerhuisje.
Binnen de bestemming mag in beginsel overal worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met uitzondering van 2 zones, welke specifiek zijn aangeduid. Voor nieuwe gebouwen voor recreatief nachtverblijf (zoals hotellodges) geldt dat deze overeenkomstig de bepalingen uit bijlage II van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij kunnen worden gebouwd, mits de in de regels geregelde aantallen, hoogten en oppervlaktematen niet worden overschreden.
Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om van de gebruiks- en bouwregels te kunnen afwijken. Aangezien bepaalde voorzieningen ook een meerwaarde voor de omgeving kunnen hebben (zwembad, speelparadijs, beautyfarm) is voor voorzieningen met een groter verzorgingsgebied dan de eigen camping een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Verkeer
Deze bestemming is ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en is toegekend aan de bij één camping aanwezige wegen en verblijfsgebieden. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Water
Deze bestemming is ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en omvat de belangrijke waterlopen die door of langs een aantal campings lopen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 3
De in deze artikelen geregelde dubbelbestemmingen hebben tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Waarde - Landschap
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de beschermde dijk die op één locatie binnen het plangebied is gelegen. Voor het behoud van deze dijk is voor het voeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de eis van een omgevingsvergunning opgenomen voorheen aanlegvergunning genoemd).
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de kernzone van de keur waterkeringszorg van het waterschap. Omdat de keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering wordt het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden niet noodzakelijk geacht. Dubbele regelgeving wordt hiermee voorkomen.
Op de gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Één van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.
Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:
Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is door middel van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' de zone geregeld waarbinnen geen geurgevoelige objecten mogen worden opgericht. Door middel van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' is de beschermende zone van de aanwezige waterkering geregeld. De aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' regelt de beschermende zone rondom molens.
Overige regels
In dit artikel is de waarborging opgenomen ten behoeve van enerzijds de landschappelijke inpassing van de uitbreiding en anderzijds het realiseren van voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Beoordeling
Het plan voor camping De Pekelinge voorziet in de uitbreiding van de camping ten behoeve van de realisatie van 35 hoteleenheden, zodat het plan in principe exploitatieplanplichtig is. Het kostenverhaal wordt in het kader van het onderhavige plan echter anderszins verzekerd. De gemeente Veere zal hiertoe met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten is vastgelegd. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Door middel van een planschadeovereenkomst wordt de afhandeling van eventuele planschade vastgelegd.
Het plan voor camping Valkenisse voorziet in het opheffen van een beperking van de bouwmogelijkheden op het zuidelijke deel van het kampeerterrein. Het totale aantal op basis van het vigerende bestemmingsplan te realiseren eenheden wordt hierdoor echter niet vergroot, zodat geen sprake is van een bouwplan waarbij een exploitatieplan verplicht is. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden.
Conclusie
Door het sluiten van een anterieure overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het conceptontwerp bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de volgende instanties:
Na het wettelijk vooroverleg is dit bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.