Plan: | Vakantiepark De Pluimpot |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.bpDePluimpot-VG99 |
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de betreffende vondsten bij het bevoegd gezag (gemeente) verplicht.
Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met de gemeente.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied. De huidige kennis van het archeologisch bodemarchief in Zeeland is vastgelegd in 4 (aanvullende) instrumenten. Deze instrumenten vormen de ruggengraat van het inhoudelijk archeologisch beleid met behulp waarvan het beleid getoetst en ontwikkeld kan worden:
De status van de AMK en de IKAW is door Gedeputeerde Staten van Zeeland vastgesteld op 29 mei 2001. Op de AMK staat informatie van bekende en vastgestelde archeologische waarden. Uitgangspunt voor terreinen die op de AMK voorkomen is behoud. De IKAW gaat uit van een verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten. In ARCHIS en het ZAA zijn gegevens over bekende vindplaatsen vastgelegd. Deze laatste informatie geeft ook een indicatie van te verwachten archeologische waarden.
Voor gebieden op de IKAW met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde en voor vindplaatsen opgenomen in het ZAA en / of ARCHIS zal in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek moeten worden verricht naar het voorkomen van archeologische waarden. Gebieden met een lage of zeer lage verwachtingswaarde dienen niet archeologisch onderzocht te worden, tenzij er in het gebied een bekende vindplaats aanwezig is.
AMK
Het plangebied is op de AMK niet aangeduid als kern van hoge archeologische waarde. In de omgeving van het plangebied bevinden zich wel enkele archeologische monumenten.
Waarnemingen in de omgeving van het plangebied kunnen direct verbonden worden aan deze archeologische monumenten.
IKAW
Van de IKAW kan worden afgeleid dat voor delen van plangebied een middelhoge trefkans voor archeologische waarden geldt. Deze waardering is gebaseerd op de mogelijke ligging van het terrein op een kreekrug in de ondergrond. Over het algemeen zijn het polders met een aanwaskarakter. Voor het overige is sprake van een lage trefkans op archeologische vondsten.
In de regio Tholen zijn in het geheel geen prehistorische bewoningssporen bekend. Het veenmoeras leende zich in die tijd vermoedelijk niet voor bewoning. Tussen circa 75 en 270 na Christus raakte Zeeland relatief dicht bevolkt, met name in de kuststrook, en werd het veen ontwaterd en ontgraven. Archeologische vondsten wijzen erop dat het veenlandschap van Tholen rond het begin van de jaartelling plaatselijk in cultuur is gebracht. Zo zijn in de buurt van Sint-Maartensdijk romeinse artefacten gevonden. Echter, door deze ontginningen werd het veen verlaagd. Als gevolgd hiervan, in combinatie met een grote overstromingsactiviteit van de zee, kwam de romeins-inheemse bewoning in het deltagebied omstreeks 270 na Christus ten einde. Daarnaast kunnen eventueel aanwezige archeologische resten ook met het veen geërodeerd of vergraven zijn. Er werd in de periode van 300 tot 600 een flinke laag klei afgezet. In de 7e eeuw nam de activiteit van de zee weer af. Het toenmalige landschap kan vergeleken worden met het huidige waddengebied, met kreken en geulen, zandplaten en hoog opgeslibde delen (schorren). Deze schorren waren geschikte plaatsen voor bewoning.
Vroege bewoning en intensief grondgebruik concentreerden zich op het zogenaamde oudland, dat gekenmerkt werd door kreekruggen en poelgronden. De lange inpolderingsgeschiedenis is tegenwoordig nog af te lezen aan het patroon van dijken, karrenvelden, inlagen, aanwezige kreekrestanten en wielen (dijkdoorbraken).
Op de historische kaart van 1910 maakt het plangebied deel uit van de Geertruidapolder die aan alle zijden bedijkt is. Het water dat Sint-Maartensdijk met de Oosterschelde verbindt, wordt op de kaart van 1856-1858 "De Houwer" genoemd.
ARCHIS en ZAA
In het ZAA en ARCHIS staan thans geen gegevens geregistreerd over waarnemingen en vondsten uit het plangebied. Dit neemt niet weg dat binnen deze gebieden nog bewoningssporen of onbekende archeologische resten in de grond kunnen zitten.
In de directe omgeving van het onderzoeksgebied is eerder slechts één archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gaat om onderzoeksmelding 19650, een booronderzoek uit 2006, waarvan de resultaten niet gemeld zijn in ARCHIS. Het gaat om een terrein direct ten zuidoosten van het plangebied.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in opdracht van Recreatieterrein de Pluimpot B.V. in mei 2009 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd14.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat het plangebied in een vlakte van getijdenafzettingen ligt in de voormalige Geertruidapolder die in de late middeleeuwen ingepolderd en bedijkt werd. Op basis van de beschikbare historische kaarten wordt niet verwacht dat er na de inpoldering tot aan de aanleg van het vakantiepark bebouwing in het gebied heeft gestaan. Het is mogelijk dat het plangebied op een getijdenoeverwal ligt op basis van de geomorfologische kenmerken van terreinen die direct oostelijk van het plangebied gelegen zijn. Indien dit het geval is, kunnen er in het plangebied op de oever van de geul archeologische waarden vanaf de Romeinse tijd tot aan de nieuwe tijd aangetroffen worden. Eventuele archeologische waarden worden op het veen verwacht, indien dit pakket nog ongestoord aanwezig is. Eventueel aan te treffen archeologische waarden kunnen mogelijk gerelateerd worden aan de nabijheid van groot, open water.
Het booronderzoek heeft uitgewezen dat in het uiterste zuiden van het plangebied een geul in de ondergrond aanwezig is. Getuige de afwezigheid van veen in een boring (boring 4) kan geconcludeerd worden dat deze boring in een geul is geplaatst. In de andere boringen is de invloed van deze geul zichtbaar getuige kreekafzettingen bovenop het veen. Eventuele archeologische resten zouden zich op de oever van de geul, bovenop het veen moeten bevinden. Het veen blijkt echter te zijn geërodeerd. De kans dat er op het veen archeologische resten aangetroffen worden, kan niet uitgesloten worden maar is zeer klein omdat de profielen geen duidelijke bodemvorming dan wel eventuele bewoningshorizonten vertonen en er sprake is van erosie.
Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase wordt geadviseerd om qeen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Het rapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) die mede namens de provincie en gemeente adviseert over archeologisch onderzoek. Deze instantie heeft aangegeven met de conclusies in het rapport te kunnen instemmen. Omdat niet is uit te sluiten dat in het plangebied toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de toekomstige bouwwerkzaamheden aan het licht komen, verzoekt deze instantie wel om een bepaalde tekst in de bouw- en/ of aanlegvergunning op te nemen. Aan dit verzoek wordt voldaan.