Plan: | Pilootweg Stavenisse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.BPPilootwegSTA-VG01 |
Initiatiefnemer is voornemens de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Molendijk West 11 te verplaatsen naar de Pilootweg net buiten de bebouwde kom van Stavenisse. Gezien de ligging van de huidige activiteiten binnen de bebouwde kom en de hinder dat door het bedrijf wordt veroorzaakt is de gemeente bereid om mee te werken aan de verplaatsing van het agrarische bedrijf.
Het beoogde bedrijfskavel is op dit moment onbebouwd. Op de nieuwe bedrijfslocatie wenst initiatiefnemer een nieuw woonhuis met bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag van (landbouw)machines, materiaal en landbouwgoederen te bouwen. In de toekomst moet tevens een uitbreiding in bedrijfsgebouwen mogelijk zijn.
Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (zie paragraaf 3.3.1). Bebouwing is ter plaatse van de agrarische gronden niet toegestaan. Om de realisatie van de agrarische bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied van het nieuwe bedrijfskavel ligt ten westen van de kom Stavenisse aan de Pilootweg. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Stavenisse, sectie G, nummer 728 (gedeeltelijk). Het plangebied van het huidige bedrijf ligt aan de Molendijk West 11 in Stavenisse en is kadastraal bekend als gemeente Stavenisse, sectie F, nummers 736, 742, 734 en 917.
Figuur 1.1. Ligging plangebied links de beoogde locatie, rechts de huidige locatie (bron: basisviewer Rho adviseurs voor leefruimte)
De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
Bedrijfsactiviteiten
Initiatiefnemer verbouwt en handelt in aardappelen, tarwe en groenten. Op de agrarische bedrijfslocatie staan een bedrijfswoning met schuur, een bijgebouw en een machineloods. Naast de bedrijfslocatie beschikt initiatiefnemer in Stavenisse over circa 37 ha landbouwgrond. Dit betreft onder andere het perceel aan de Pilootweg ten westen van Stavenisse.
De huidige bedrijfsgebouwen zijn bedrijfseconomisch niet toereikend om verantwoord te werken en de bedrijfsvoering wordt logistiek gehinderd op de huidige locatie binnen de bebouwde kom.
De oude boerderijschuur met aangebouwde loods voldoet niet aan huidige maatstaven en wordt derhalve niet meer bedrijfsmatig gebruikt. De machineloods wordt nog dusdanig gebruikt, maar opslag van aardappelen is hier, gezien de ligging nabij woningen, niet mogelijk. De bedrijfswoning staat momenteel leeg. Alle bebouwing voldoet niet aan de huidige en toekomstige eisen ten aanzien van energiebesparing en duurzaam ondernemen.
Figuur 2.1 Huidige machineloods aan de Molendijk West 11 (bron: streetview.google)
De huidige route van het bedrijf naar het bouwland gaat dwars door de bebouwde kom over de Molendijk West en de Prins Bernhardstraat naar de Pilootweg. Ook het transport met behulp van vrachtwagen om producten te halen en te leveren gaat door de bebouwde kom. Alle vervoer van transportmiddelen gaat via een (smalle) straat met verkeersdrempels. Daarnaast zijn langs deze route onder andere een basisschool en sportvelden gelegen.
Figuur 2.2 Huidige situatie en routing
Inrichting plangebied en directe omgeving
Het perceel waarop de nieuwe bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning zijn beoogd is in gebruik als agrarische landbouwgrond. Aan de noord- en westgrens loopt het agrarische landbouwgebied door. De zuid- en oostzijde wordt begrensd door een waterloop. De locatie is volledig onverhard. Ten zuiden van het plangebied ligt de Pilootweg die Stavenisse verbindt met de Dijkweg aan de Oosterschelde.
Aan de Pilootweg (en directe omgeving van de Pilootweg) zijn verspreid woningen en agrarische bebouwing gelegen. Aan de westzijde van de kom van Stavenisse zijn diverse functies gelegen zoals een basisschool, kerk met begraafplaats, sportvelden en een enkele (niet-agrarische) bedrijven.
Figuur 2.3 Plangebied gezien vanaf de Pilootweg (bron: google.streetview, augustus 2016)
Bedrijfsactiviteiten
De huidige locatie is op meerdere aspecten te beperkend voor de beoogde bedrijfsvoering en toekomstbestendigheid van het bedrijf. Om door te kunnen groeien tot een volwaardig bedrijf is bedrijfsverplaatsing noodzakelijk.
Een duurzamere en efficiëntere bedrijfsopzet wordt doorgevoerd, waarbij de bedrijfsvoering meer rendabel wordt gemaakt. Deze nieuwe bedrijfsopzet is noodzakelijk voor de voortzetting van de activiteiten en de beoogde groei. De optimalisatie en verbreding van de bedrijfsvoering vindt plaats door meer teelten in eigen beheer uit te voeren (op gronden die voorheen werden verhuurd), en door verbreding van het teeltplan door meer arbeidsintensieve gewassen inclusief groenten (koolsoorten) en bloemzaden te verbouwen. Daarnaast worden meer biotechnische elementen doorgevoerd in de bedrijfsvoering. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering geoptimaliseerd doordat in de nieuwe situatie landbouwproducten binnen opgeslagen kunnen worden.
Door de Agrarische adviescommissie (AAZ) is het gebruik van de nieuwe locatie getoetst op volwaardigheid van de bedrijfsactiviteiten. Geconcludeerd wordt dat indien uitsluitend de huidige bedrijfsactiviteiten naar de nieuwe locatie worden verplaatst nog geen sprake is van een volwaardig bedrijf. De gemeente is echter van mening dat het advies van de AAZ voldoende aanknopingspunten geeft om dit bestemmingsplantraject te vervolgen, met name omdat er andere overwegingen zijn dan datgene waar de AAZ zich op had gericht.
Naast voorgenoemende wijzigingen van de bedrijfsoptimalisatie zijn de veronderstellingen voor de financiële prognose en ook voor de tijdsbesteding onderbouwd met markt gegevens en statistische informatie.
Inrichting plangebied
De te ontwikkelen locatie is circa 80 m breed en heeft een lengte van circa 125 meter. De ontwikkeling vindt in eerste instantie aan de zuidkant, direct grenzend aan de Pilootweg plaats. Hier wordt bebouwing gerealiseerd, komen verhardingen en wordt de locatie landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt rekening gehouden met de aanwezige waterloop en benodigde watercompensatie. In figuur 2.4 is de inrichting schematisch weergegeven.
Figuur 2.4 Schematische weergave terreinindeling
Bebouwing
Het bouwplan bestaat uit bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning. De bedrijfswoning wordt gepositioneerd aan de zijde van de Pilootweg. De bedrijfsbebouwing wordt gesitueerd achter de bedrijfswoning. In eerste instantie wordt de bebouwing aan de zuidzijde van het perceel gesitueerd. In de toekomst is uitbreiding van de bedrijfsbebouwing richting het noorden van het perceel mogelijk.
De bedrijfsbebouwing, inclusief overkapping, krijgt in eerste instantie een lengte van 50 meter en een breedte van 20 meter. De oppervlakte bedraagt daarmee 1.000 m2. De bebouwing wordt voorzien van een kap, passend bij de bebouwing in de omgeving. De goot- en bouwhoogte wordt planologisch verankerd op 7 en 12 meter.
De bedrijfsruimte wordt gebruikt voor de stalling van werktuigen en de opslag van aardappelen. In de toekomst moet het mogelijk zijn de bebouwing uit te bereiden over de gehele lengte van het perceel. De totaal mogelijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 2.000 m2 (20m breedte x 100m lengte).
De bedrijfswoning krijgt een omvang van circa 9 bij 13 meter en een goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter, zodat hier een woning gerealiseerd kan worden van twee lagen met een kap. De woning wordt 15 meter uit de weg gesitueerd.
Landschappelijke inpassing
Voor de landschappelijke inpassing is een inrichtingsplan opgesteld, zie bijlage 1. In eerste instantie wordt het zuidelijke deel van het plangebied landschappelijk ingepast. Bij een eventuele uitbreiding van de bebouwing kan de landschappelijke inpassing naar het noorden worden doorgetrokken. Bij de inrichting wordt rekening gehouden met de waterloop ten oosten van het plangebied. Hier dient voldoende afstand te worden genomen.
De inpassing bestaat aan de westzijde uit een groenstrook van bomen gecombineerd met een sloot, ten behoeve van de noodzakelijke waterberging. De westzijde van het perceel wordt verder groen ingericht als tuin bij de bedrijfswoning. Aan de oostzijde wordt tussen het perceel en de bestaande waterloop voldoende afstand aan gehouden voor een onderhoudsstrook. Daarnaast worden hier enkele bomen geplant.
Verkeer en parkeren
Aan de zijde van de Pilootweg wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Het parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig op het verharde deel van het buitenterrein. De landbouwmachines worden gestald in de loods.
Herbestemming oude locatie
De voormalige bedrijfswoning met schuur blijft behouden. De woning wordt bestemd als een reguliere woning. Het oude deel van de schuur wordt door het college als behoudenswaardig/beeldbepalend gezien. Dit deel van de schuur van circa 250 m2 wordt gebruikt voor een bedrijfsmatige nevenfunctie aan huis. Met het nieuwe gebruik ontstaat een nieuwe functie voor de schuur waarmee verval of sloop van dit beeldbepalende gebouw wordt voorkomen. De voorwaarden voor het gebruik van dit deel van de schuur zijn nader omschreven in paragraaf 4.7.1.
Figuur 2.5 Globaal 3D-schets nieuwbouw Pilootweg
Figuur 2.6 Globaal 3D-schets nieuwbouw Pilootweg
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'A' voor 'Agrarisch'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Een veel voorkomende bouwaanduiding is die voor de maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen; deze worden aangegeven door middel van een matrix. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.
De gehanteerde bestemming
Voor het plangebied van de nieuwe locatie is een agrarische bestemming opgenomen. Voor deze bestemmingsregeling is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen'. De activiteiten binnen de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning staan namelijk in relatie tot het agrarisch gebruik van het akkerbouwbedrijf. Naast deze enkelbestemming gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden op locatie. Voor het plangebied aan de Molendijk West wordt een woonbestemming ter plaatste van de woning opgenomen en blijft de bestemming agrarisch gehandhaafd ter plaatse van de bedrijfsbebouwing, zonder bouwvlakken. Naast deze enkelbestemmingen geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 3'.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Agrarisch (Artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch' is bedoeld voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hieronder wordt tevens verstaan akkerbouwbedrijven. De bebouwing is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. De bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Binnen deze bestemming is het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden. Door het aanvragen van een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' kunnen ingrepen eerst worden beoordeeld op hun gevolgen voor de omgeving, alvorens al dan niet toestemming wordt gegeven.
Wonen (Artikel 4)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt. Per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan.
Waarde – Archeologie (1, 2 en 3) (Artikel 5, 6 en 7)
De bestemming valt samen met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is de regeling gelijk aan de huidige regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen'. Voordat een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld als (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 9)
Dit artikel bevat één lid, namelijk 'overschrijding bouwgrenzen' (lid 9.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 10)
Ook dit artikel bevat één lid, namelijk 'vrijwaringszone - molenbiotoop' (lid 10.1).
Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Overige regels ( Artikel 12 )
Dit artikel bevat twee bepalingen, namelijk 'werking wettelijke regeling' en een parkeerregeling. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel hiervoor op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor hoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. De parkeerregeling is gelijk aan degene opgenomen in de Parapluherziening Parkeren Tholen zoals vastgesteld op 11 oktober 2018.
In artikel 13 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Hoofdstuk 11 bevat de slotregel.
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken.
Toetsing en conclusie
Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
De bouw van een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning is geen stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en jurisprudentie. De beoordeling of de locatie wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, is op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook formeel niet nodig. De locatie is echter wel gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied in een gebied met een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Het is dan ook noodzakelijk om de behoefte te onderbouwing.
Behoefte
De realisatie van een agrarisch bedrijf betreft een verplaatsing van een bestaande situatie. In die zin is dan ook geen sprake van een nieuw agrarisch bedrijf. De behoefte van deze verplaatsing ligt in het feit dat een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering op de huidige locatie niet mogelijk is. Daarnaast biedt de nieuwe locatie de mogelijkheid voor een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Deze uitbreidingsmogelijkheid is noodzakelijk voor het moment dat de bedrijfsactiviteiten toenemen en om niet direct opnieuw te zijn in de bedrijfsmogelijkheden.
Bereikbaarheid
De nieuwe locatie is tevens beter bereikbaar voor de eigen landbouwvoertuigen en voor transport van goederen en landbouwproducten. De landbouwvoertuigen hoeven niet meer door de bebouwde kom te rijden om bij de akkergronden te komen. Het transport van goederen hoeft ook niet meer geheel door de bebouwde kom omdat de Pilootweg tevens bereikbaar is vanaf de westzijde. Zodoende is de locatie sneller bereikbaar en ontstaat een veiligere en leefbare situatie binnen de kom.
In de hoofdstukken 3 en 4 wordt nader onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorzien wordt in de eigen behoefte van een efficiëntere bedrijfsvoering en dat de bedrijfsverplaatsing zorgt voor een verbetering van de situatie ter plaatse. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het Omgevingsplan geeft de provincie de ruimtelijke visie op Zeeland weer en geeft aan waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet: ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.
In het Omgevingsplan geeft de provincie de ruimtelijke visie op Zeeland weer en geeft aan waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet: ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.
Stedenbeleid
In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren. Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.
Duurzame landbouw
Landbouw is in Zeeland een belangrijke economische sector en draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteiten rust en ruimte in het landelijk gebied en daarmee aan de recreatieve aantrekkingskracht.
In de landbouw wordt steeds vaker tegen grenzen aangelopen. Tekorten aan zoet water, achteruitgang van de bodemvruchtbaarheid, bodemstructuur en bodemweerbaarheid, het niet bereiken van de gewenste waterkwaliteit, achteruitgang van biodiversiteit (onder- en bovengronds), toename uitstoot van fijn stof, stikstof, fosfaat, etc. zijn de (on)zichtbare bijkomstigheden van de manier waarop landbouw wordt bedreven. De prijs van ons voedsel wordt daardoor (indirect) steeds hoger, terwijl het inkomen van de boer door hogere kosten steeds meer onder druk komt te staan.
Ingezet wordt op grondgebonden landbouw, biologische landbouw en aquacultuur. Voor deze vormen van landbouw worden ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Voor de niet-grondgebonden landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) zijn de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Toetsing en conclusie
Om de huidige bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer tot een volwaardig bedrijf te kunnen laten uitgroeien en daarmee de ruime ontwikkelingsmogelijkheden te bieden zoals de provincie voor ogen heeft, is de nieuwe locatie noodzakelijk.
Het huidige agrarische bedrijf binnen de kom van Stavenisse heeft geen verdere uitbreidingsmogelijkheden. De opslag van landbouwproducten, zoals aardappelen en bieten, is gezien de directe ligging naast woningen hier niet toegestaan. De mogelijkheden voor de omzetting van de huidige bedrijfsvoering en bebouwing naar meer duurzame, efficiënte en/of biologische bedrijfsvoering zijn dan ook beperkt. Verplaatsing van dit grondgebonden agrarisch bedrijf naar een locatie buiten de bebouwde kom is dan ook noodzakelijk.
Het plangebied ligt buiten de huidige begrenzing van de bebouwde kom. De locatie ligt ten westen van de kom Stavenisse, ten noorden van de Pilootweg. Ten westen van Stavenisse liggen meer solitaire agrarische bedrijven, zowel aan de Pilootweg als de omliggende wegen.
Deze beoogde locatie biedt de ruimte om een duurzamere en efficiëntere bedrijfsopzet door te voeren. Het beschikbare areaal biedt in combinatie met meer teelten in eigen beheer en de verbreding van het teeltplan met een aantal intensievere teelten, mogelijkheden om de bedrijfsvoering te ontwikkelen tot de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf.
De positie en de functie van het landelijk gebied veranderen. De woonfunctie kan een bijdrage leveren aan dit veranderingsproces. Daarnaast kunnen woningen (naast recreatievoorzieningen en bedrijfsmatige activiteiten) worden gebruikt als kostendrager bij het oplossen van problemen en/of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. Het realiseren van een bedrijfswoning bij de bedrijfsbebouwing staat dan ook in dienst van de ontwikkeling van het bedrijf tot een volwaardig bedrijf.
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Volgens de omgevingsverordening zijn nieuwe agrarische bedrijven niet toegestaan. Op basis van artikel 2.16 sub 1 dient nieuwe agrarische bebouwing binnen een bouwvlak te worden gerealiseerd.
Daarbij dient op basis van artikel 2.17 sub 4 aannemelijk te worden gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woon- of verblijfsrecreatieve functies en een kleinere afstand dan 100 meter tot woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.
Het provinciaal beleid biedt tevens mogelijkheden voor nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied. In artikel 2.7 van de omgevingsverordening is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin dit mogelijk wordt gemaakt, dan wel aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een van de hierna genoemde situaties:
Toetsing en conclusie
Voor een efficiëntere en doelmatigere agrarische bedrijfsvoering is het noodzakelijk het agrarisch bedrijf aan de Molendijk West 11 te verplaatsen naar een locatie buiten de bebouwde kom. Daarnaast verbetert met de bedrijfsverplaatsing de situatie binnen de kom van Stavenisse. Met name de verkeerssituatie verbetert omdat het landbouwverkeer en transport van goederen niet meer door de kom hoeft.
De bedrijfsbebouwing is benodigd voor de stalling van landbouwmachines en de opslag van producten die in directe relatie staan met de bedrijfsvoering. De verplaatsing van de bedrijfsbebouwing naar een locatie gelegen nabij de te verbouwen akkers is een logisch gevolg. Om de huidige bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer tot een volwaardig bedrijf te kunnen laten uitgroeien en daarmee de ruime ontwikkelingsmogelijkheden te bieden en de toekomstbestendigheid van het van het bedrijf te garanderen zoals de provincie voor ogen heeft, is de nieuwe bedrijfsbebouwing aan de Pilootweg noodzakelijk.
Het planvoornemen betreft de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf uit de kom naar de rand van het buitengebied. Hiermee is geen sprake van een nieuw agrarisch bedrijf. De verplaatsing betreft een verplaatsing over circa 200-300 meter. Dit levert een directe verbetering van het woon- en leefklimaat binnen Stavenisse op. Omdat bebouwing enkel gerealiseerd kan worden binnen een bouwvlak, wordt een bouwvlak opgenomen. Het oude bouwvlak wordt verwijderd en de huidige bedrijfsbebouwing aan de Moldendijk West wordt geamoveerd.
De bedrijfsbebouwing, inclusief overkapping, krijgt in eerste instantie een lengte van circa 50 meter en een breedte van 20 meter. De oppervlakte bedraagt daarmee circa 1.000 m2. Deze bebouwing wordt landschappelijk ingepast, zie paragraaf 2.2. Daarmee is sprake van een beperkte impact. In dit bestemmingsplan worden uitbreidingsmogelijkheden geboden voor de agrarische bebouwing tot max. 2.000 m2, om uit te kunnen groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf. Ook de uitbreiding wordt landschappelijk ingepast.
De locatie is gelegen binnen 100 m van percelen van woningen, namelijk de Pilootweg 21. De inrichting van het terrein en de situering van de bedrijfsbebouwing wordt dusdanig gepositioneerde dat deze voldoet aan de richtafstanden. De ontwikkeling veroorzaakt dan ook geen hinder bij woon- en verblijfsrecreatieve functies in de omgeving. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.7.1. Bovendien is omschreven dat de aanwezigheid van woon- en verblijfsrecreatieve functies niet leiden tot onevenredige beperkingen voor de bedrijfsvoering.
Gezien het bedrijf reeds bestaat en slechts een paar honderd meter verplaatst, de noodzaak voor de bedrijfsvoering en gezien de ontwikkeling niet leidt tot hinder voor woon- en verblijfsrecreaties functies past de bedrijfsverplaatsing binnen de uitgangspunten uit de omgevingsverordening.
Ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse is het wenselijk voor de initiatiefnemer om op deze locatie te verblijven. Een duurzamere en efficiëntere bedrijfsopzet wordt doorgevoerd, waarbij de bedrijfsvoering meer rendabel wordt gemaakt. Deze nieuwe bedrijfsopzet is noodzakelijk voor de voortzetting van de activiteiten en de beoogde groei. De verwachting is dat met de realisatie van de bedrijfsbebouwing en het doorvoeren van het nieuwe teeltplan de werkzaamheden toenemen en dat het bedrijf binnen korte tijd in omvang toeneemt. Deze veronderstellingen voor de financiële prognose en ook voor de tijdsbesteding zijn in het bedrijfsplan van initiatiefnemer onderbouwd met markt gegevens en statistische informatie. Daarmee is de realisatie van een bedrijfswoning dan ook mogelijk.
Gezien het gaat om de realisatie van één bedrijfswoning is er geen sprake van een kleinschalige woningbouwlocatie zoals bedoeld in de Provinciale Omgevingsverordening. en onderbouwd in de toets omgevingsplan, paragraaf 3.2.1.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' (onherroepelijk, vastgesteld op 19 december 2013). De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Volgens de begripsbepaling van het bestemmingsplan is een volwaardig agrarisch bedrijf: “een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is”.
Op deze locatie geldt tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. De gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen. Bodemingrepen met een oppervlakte van respectievelijk 250 m2 en 500 m2 en dieper dan 40 cm zijn niet zonder meer toegestaan. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede aangeduid voor behoud en/ of herstel van de aanwezige molen als werktuig. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen aan de Molendijk 72 in Stavenisse wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van deze molen.
De huidige bedrijfslocatie ligt in het bestemmingsplan 'Kommen gemeente Tholen' (onherroepelijk, vastgesteld op 14 maart 2013). De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' met twee bouwvlakken. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven die (nagenoeg) geheel afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter, met uitzondering van fruitteeltbedrijven.
Op deze locatie gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie – 1' en 'Waarde - Archeologie - 3' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Figuur 3.1. Fragment bestemmingsplan Buitengebied Tholen, plangebied rood omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3.2. Fragment bestemmingsplan Kommen gemeente Tholen, plangebied huidige locatie rood omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming omdat het realiseren van agrarische bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning ter plaatse niet is toegestaan omdat een 'bouwvlak', de aanduiding 'bedrijfswoning' en de betreffende maatvoeringen ontbreken. Met dit bestemmingsplan worden specifieke aanduidingen voor het bouwen opgenomen. Daarnaast is het noodzakelijk nieuwe bebouwing landschappelijk in te passen. De landschappelijke inpassing wordt nader omschreven in paragraaf 2.2. Deze inpassing wordt als voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan geborgd.
Het beschikbare areaal in combinatie met de teelten in eigen beheer en de verbreding van het teeltplan bieden mogelijkheden om de bedrijfsvoering te ontwikkelingen tot de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf. (zie verder paragraaf 2.2)
De bodemingreep is groter dan 250 m2 waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het archeologische onderzoek wordt uitgevoerd, zie paragraaf 4.2.2. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek blijven de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' voorlopig behouden. In ieder geval voor het deel van het plangebied waar geen bodemingrepen plaats vinden en onderzoek niet noodzakelijk is.
De bestemming van de huidige bedrijfswoning met schuur wordt gewijzigd in een reguliere woonbestemming. Op de percelen ter plaatse van de machineloods wordt het bouwvlak verwijderd, maar blijft de bestemming 'Agrarisch' behouden.
Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren Tholen' (onherroepelijk, vastgesteld op 11 oktober 2018). Hierin is een regeling opgenomen dat bij de realisatie van bebouwing met een verwachte parkeerbehoefte, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De parkeerregeling uit dit bestemmingsplan wordt overgenomen. In paragraaf 4.1.2 wordt de ontwikkeling nader getoetst aan de parkeernormen.
In de toekomstvisie voor de gemeente Tholen zijn de visie in hoofdlijnen voor het lange termijn beleid van de gemeente vastgelegd. Deze visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt.
Met betrekking tot het thema 'wonen' wordt in de visie gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het van belang om de markt leidend te laten zijn, zodat zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers. Hierbij is het wenselijk om meer binnen de bestaande kernen te bouwen en minder uit te breiden. Het concentratiebeleid, waarbij nieuwbouw vooral was bestemd voor de drie grootste kernen, wordt hierbij losgelaten; het moet zelfs mogelijk zijn om woningbouw in een bijzondere omgeving te realiseren, bijvoorbeeld aan het water of op het platteland. Wel is het van belang om nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopgeschikt te bouwen.
Evenals voor de kernen wordt ook voor het buitengebied differentiatie nagestreefd. Door (helder afgebakende) gebieden aan te wijzen waar het accent op de agrarische sector, natuur dan wel recreatie ligt, wordt voorkomen dat deze functies voor elkaar belemmeringen opwerpen. In het grootste gedeelte van het Thoolse buitengebied staat de agrarische functie centraal. Hier worden aan de ontwikkelingsmogelijkheden van deze sector, voor zover het grondgebonden teeltvormen betreft, zo min mogelijk beperkingen opgelegd. Gestreefd wordt naar behoud en versterking van deze bedrijfstak. Buiten de kernen wordt in het gebied ten zuiden van de N286, dat zich uitstrekt van Tholen-stad tot aan Sint-Maartensdijk, ingestoken op plattelandstoerisme en (beperkte) oeverrecreatie.
Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt in het buitengebied en is daarmee op basis van de toekomstvisie inzetbaar voor grondgebonden agrarisch gebruik. De huidige bedrijfswoning binnen de kern kan worden ingezet als reguliere woning binnen deze kern.
Voor een verbetering van de transportroute, en daarmee de veiligheid en leefbaarheid in de kern, is de verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk. Nieuwbouw is tevens noodzakelijk om de optimalisatie en verbreding van de bedrijfsvoering mogelijk te maken. Om de huidige bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer tot een volwaardig bedrijf te kunnen laten uitgroeien en daarmee ruimere ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, is het grotere bouwperceel noodzakelijk.
In 2013 heeft de gemeente Tholen een woningbouwprogramma 2013-2022 opgesteld. Daarin was de ontwikkeling van 709 woningen opgenomen. Inmiddels heeft de gemeente Tholen een nieuw woningbouwprogramma 2016-2025 opgesteld, dat op 28 juni 2016 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld. In dit nieuwe programma is de programmering van 2013 aanzienlijk naar beneden bijgesteld door het schrappen en verder faseren van plannen. De kern Stavenisse is in het woningbouwprogramma ingedeeld in het woonmilieu landelijk wonen. Hiervoor geldt dat in principe wordt gebouwd naar behoefte.
Toetsing en conclusie
De bouw van een bedrijfswoning is voor eigen gebruik van de initiatiefnemer. Dit sluit aan bij het bouwen naar behoefte en in het landelijk woonmilieu. De omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning zorgt voor het behoud van bebouwing en niet voor een directe toevoeging van de plancapaciteit.
De gemeente Tholen heeft in 2018 haar groenplannen geactualiseerd tot één integraal groenplan. Het groenplan geeft het belang van het groen voor de kernen aan. Er is omschreven hoe de gemeente omgaat met het groen, hoe het groen ingericht wordt en hoe het groen wordt beheerd. Er staat verwoord hoe de waarden die openbaar groen heeft in de kernen kunnen worden vergroot en wat daarvoor nodig is.
In het groenplan worden voor elke kern de projecten genoemd die uitgevoerd zullen worden om op termijn de gewenste kwaliteit te krijgen. Voor Stavenisse gaat het hierbij om het inzetten op hoogwaardige openbare ruimte en een passende groenstructuur van het centrum. Hiervoor dienen structuurbepalende lijnen (vaak onderdeel van de hoofdontsluitingsstructuur) en de dorpsentrees extra herkenbaar te worden gemaakt door het aanbrengen van een passende groenstructuur. Daarnaast gaat het in Stavenisse om het behouden en versterken van de diversiteit (randen) van het dorpsbos.
Het groenplan geeft voor het groen binnen een wijk ook nog richtlijnen aan. Zo is het wenselijk om binnen de wijk langs secundaire ontsluitingswegen een enkelzijdige of tweezijdige bomenrij van bomen van de 2e grootte te plaatsen. Voor de grotere groenzones geldt, dat het wenselijk is om deze met gras uit te voeren met een beperkt aantal lage beplantingsvakken en enkele solitair staande bomen. Bij de aanleg van nieuwe groenstructuren geldt als algemeen uitgangspunt dat deze structuren zo robuust mogelijk dienen te zijn (geen snippergroen). Indien bomen in de verharding worden geplaatst, dient gezorgd te worden voor voldoende plantruimte.
Toetsing en conclusie
In het groenplan voor Stavenisse is aan de zuidzijde van het plangebied, een groene dorpsrand aanwezig. De beoogde ontwikkeling ziet niet toe op wijziging van deze groenstructuur. Met de groene inpassing van het plangebied, wordt deze groene dorpsrand doorgezet in noordelijke richting. Voor de toekomstige situatie zijn ter plaatse van het plangebied geen nadere uitgangspunten van toepassing.
Figuur 3.2 Uitsnede groenplan Stavenisse kaartblad gewenste groenstructuur (Gemeente Tholen, 2018)
Het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer verbonden met de Pilootweg, ten westen van Stavenisse. Op de hoek van de Poststraat – Voorstraat is een bushalte, op circa 500 m lopen vanaf het plangebied. De hoofdontsluiting van Stavenisse betreft de Stavenisseweg/N286 direct ten oosten van het Stavenisse. De N286 loopt over in de Poststraat en eindigt in het centrum van Stavenisse.
De voorgenomen ontwikkeling leidt mogelijk tot een toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet. Hoewel sprake is van een bedrijfsverplaatsing, en daarmee een verplaatsing van bestaande verkeersbewegingen, wordt in de nieuwe situatie meer ontwikkelruimte geboden.
De verkeersgeneratie van de bedrijfswoning is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2018). Hierbij geldt als uitgangspunt een ligging binnen een niet stedelijke gemeente (bron: CBS) en het buitengebied. Op basis van het autobezit binnen de gemeente Tholen in vergelijking met die in andere gemeenten met eenzelfde stedelijkheidsgraad, kan worden uitgegaan van het gemiddelde van de door het CROW gegeven bandbreedte. Voor de bedrijfswoning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal.
Voor agrarische bedrijven zijn door het CROW geen verkeersgeneratie kencijfers opgenomen. De verkeersgeneratie van de agrarische bedrijfsvoering wordt berekend aan de hand van het specifieke gebruik. Deze bestaat uit het gebruik van landbouwmachines door de eigenaren zelf en door loonwerkers. Daarnaast is sprake van transport door leveranciers.
In een worst case scenario zullen straks twee personen fulltime werkzaam zijn op het bedrijf. In de zomer zal het wat drukker zijn dan in de wintermaanden. In de drukke zomermaanden, circa 6 maanden, wordt elke werkdag het land opgegaan met een landbouwmachine. In de middag en avond wordt teruggekeerd naar de bedrijfslocatie. Dit resulteert in 4 verkeersbewegingen per persoon per werkdag (5 dagen per week) in de zomermaanden = 40 verkeersbewegingen met zware motorvoertuigen. In de winter zullen nauwelijks verkeersbewegingen met landbouwmachines plaatsvinden, zeg maar geen. Het jaarrond weekgemiddelde betreft 20 verkeersbewegingen met zware motorvoertuigen.
Tijdens de oogst wordt gebruik gemaakt van loonwerkers, en ook van machines van derden (loonwerkbedrijf of coöperatie). De oogst zal hoogstwaarschijnlijk niet op bedrijfslocatie verzameld worden, maar grotendeels direct afland verkocht worden. Dat heeft dus geen verkeersbewegingen van en naar bedrijfslocatie. Worst case wordt uitgegaan van 25% van de oost dat alsnog naar de bedrijfslocatie wordt getransporteerd.
De gemiddelde gewasopbrengst (aardappelen) bedraagt 50 ton per ha. Bij 37ha landbouwgrond en een laadvermogen van 14 ton per landbouwmachine bedraagt het aantal verkeersbewegingen (37 x 50) / 14 = 132. Aangezien de landbouwmachines op en af rijden is sprake van 264 verkeersbewegingen zware motorvoertuigen. Bij een verkoop afland van 75% blijven op jaarbasis 66 verkeersbewegingen naar bedrijfslocatie over. Dit is een weekgemiddelde van circa 1,3 zware motorvoertuigen.
Leveranciers maken gebruik van lichte motorvoertuigen, zoals bestelwagens. De leverancier komt 1x per week laden en lossen. In het worst case scenario wordt gerekend met 2x per week laden en lossen. Dit resulteert in 4 verkeersbewegingen met motorvoertuigen licht per week.
Tabel 4.1 Totaal week- en werkdaggemiddelde verkeersbewegingen
activiteit | type vervoer | gemiddeld aantal verkeersbewegingen |
bedrijfswoning | motorvoertuigen licht | 8,2 mvt/etmaal |
werkzaamheden eigenaar | motorvoertuigen zwaar | 20 mvt/week = 4 mvt/etmaal (werkdag) |
werkzaamheden loonwerkers | motorvoertuigen zwaar | 1,3 mvt/week = 0,26 mvt/etmaal (werkdag) |
Leveranciers | motorvoertuigen licht | 4 mvt/week = 0,8 mvt/etmaal (werkdag) |
In tabel 4.1 is het gemiddeld totaal aantal verkeersbewegingen per week en per werkdag weergegeven. Voor de totale ontwikkeling bedraagt de verkeersgeneratie van motorvoertuigen licht circa 9,0 mvt/etmaal en voor motorvoertuigen zwaar circa 4,3 mvt/etmaal. Dit is uiteraard een worst-case scenario. In werkelijkheid is de verkeergeneratie van de bedrijfswoning lager omdat de bedrijfseigenaar/ hoofdwerknemer op locatie woont. Deze hoeft dus niet dagelijks naar zijn werk 'te rijden'. Daarnaast zijn de werkzaamheden worst case geschat.
De bedrijfsvoering bestaat uit het gebruik van landbouwmachines. Vanwege de verplaatsing van het bedrijf hoeven deze landbouwmachines niet meer door de bebouwde kom van Stavenisse te rijden om de landbouwgronden te bereiken, zie de gestippelde lijn op figuur 4.1. Voor het transport van goederen (leveren en ophalen) is het plangebied voor het vrachtverkeer/bestelwagens via de polder bereikbaar door om Stavenisse heen te rijden. De route voor het transport van goederen hoeft dan ook niet meer door het centrum van Stavenisse te gaan.
De verkeerssituatie aan de Molendijk West verbetert omdat de bedrijfsactiviteiten hier komen te vervallen. Hier is sprake van een verkeersafname omdat enkel de woning nog als dusdanig wordt gebruikt.
Figuur 4.1 Ontsluiting en verkeersafwikkeling directe omgeving plangebied
Onderhavig plan voorziet in een agrarisch bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. De toekomstige parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (GVVP Tholen 2009 – 2018, 2008). Voor een dure koopwoning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor arbeids- en bezoekersextensieve bedrijvigheid zoals de agrarische bedrijfsbebouwing geldt een parkeernorm van 0,8 per 100 m2 bvo. Dit leidt bij een bebouwing van circa 4.000 m2 tot een parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee 34 parkeerplaatsen. De daadwerkelijke parkeerbehoefte is lager omdat het aandeel personeel en bezoekers lager uitvalt, zie paragraaf 4.1.1. Vrachtwagens/bestelwagens die goederen en landbouwproducten komen laden en lossen parkeren op het eigen terrein.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte. Naast de woning worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden de eigen landbouwmachines geparkeerd in de bedrijfsbebouwing. Nabij de bedrijfsbebouwing is ruimte voor de overige parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte aan de Molendijk West 11 neemt af omdat de bedrijfsactiviteiten hier komen te vervallen en enkel nog geparkeerd dient te worden bij de woning en de oude schuur. De locatie beschikt over voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing en conclusie
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. Binnen het plangebied is ook geen andere bebouwing aanwezig.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de vorm van monumentale gebouwen. De meest nabij gelegen waardevolle elementen zijn voornamelijk gelegen in de oude kern van Stavenisse. De molen aan de Molendijk 72 is gelegen op circa 350 meter van het plangebied en staat op een verhoogde dijk. Tussen de molen en het plangebied is bovendien al bebouwing en hoge begroeiing aanwezig. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de molenbiotoop behorende bij deze molen, dit is nader uitgewerkt in paragraaf 4.7.3.
De ontwikkeling heeft ook geen invloed op andere cultuurhistorische objecten in Stavenisse.
Nabij het plangebied zijn geen wegen aangemerkt als historische weg. De ontwikkeling heeft geen invloed op historische wegen.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in rood globaal het plangebied (bron: provincie Zeeland)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Kommen gemeente Tholen' (zie paragraaf 3.3) vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Tholen' is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 250 m2 bedraagt of als het gaat om een bodemverstoring die niet dieper reikt dan 40 cm. Omdat de voorgenomen activiteiten deze ondergrenzen overschrijden is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Geadviseerd wordt om de bestaande dubbelbestemming 'Waarde–Archeologie-2' te handhaven. Dit betekent dat bij toekomstige vergunningplichtige ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm eerst een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, moet worden uitgevoerd om te bepalen of er behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsing en conclusie
Om de bodemkwaliteit van het plangebied te bepalen is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk conform NEN 5740. Ook voor het te amoveren agrarisch bedrijf aan de Molendijk West 11 is het noodzakelijk verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
De resultaten uit het bodemonderzoek, zie bijlage 2, worden voor beide locaties apart weergegeven:
Locatie Pilootweg (ong.)
Zintuiglijk zijn in de grond geen verontreinigingen aangetroffen. In zowel de boven- als ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op deze locatie.
Locatie Molendijk West 11
De resultaten voor de locatie Molendijk West 11 zijn voor het verharde deel, het onverharde deel, de bovengrondse dieseltank in lekbak, en bedrijdingsmiddelenkast apart opgenomen in het bodemonderzoek, zie bijlage 2. Ter plaatse zijn diverse vormen van lichte verontreinigingen aangetroffen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op deze locatie.
Volgens het verkennend onderzoek asbest in de bodem op de locatie Molendijk West 11 (conform NEN 5707) overschrijdt het aangetroffen gehalte asbest niet het criterium voor nader onderzoek en de interventriewaarde. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem.
PFAS
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Het planvoornemen gaat uit van een gesloten grondbalans. Een PFAS-onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoer van het planvoornemen.
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). In het kader van de aanleg van de parallelweg zal de bodem namelijk worden geroerd.
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat vrijwel geheel Stavenisse, waaronder ook het plangebied, is aangeduid als een verdacht gebied als het gaat om (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Hieruit blijkt dat in de buurt van Stavenisse een vliegtuig is neergestort. Het blijkt te gaan om een Engels vliegtuig dat op 3 juni 1944 is neergeschoten. Het vliegtuig kwam volgens verschillende bronnen ten westen van Stavenisse neer. Het plangebied ligt in dit aandachtsgebied en is daarmee verdacht op het voorkomen van CE.
Ten westen van het plangebied zijn gronden bovendien verdacht op de aanwezigheid van een mijnenveld van de Duitsers. Hier zijn na de oorlog diverse explosieven gevonden en geruimd.
Figuur 4.3 Uitsnede Niet gesprongen explosievenkaart (bron: Zeeuws Bodemvenster, provincie Zeeland)
Ten aanzien van het neergestorte vliegtuig vermeld de website van de databank oorlogsslachtoffers Zeeland als enige een precieze crashlocatie: nabij de huidige Groeneweg, ten westen van Stavenisse. Het onderzoek vermeld verder dat het een Halifax V bommenwerper betreft.
Op dit moment is de gemeente Tholen de Explosievenkaart aan het herzien. Na publicatie van de herziene kaart blijkt dat geen onderzoek naar niet gesprongen explosieven noodzakelijk is. Dit is nader onderbouwd in bijlage 7. Nu blijkt dat de bodem vrij is gegeven kunnen de aspecten bodemkwaliteit en archeologie nader onderzocht worden.
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het aanmeldformulier voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 5). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Met het planvoornemen is sprake van een toename aan verhardingen en bebouwing. De beoogde nieuwe verhardingen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 3.080 m2. Dit betekent dat 224 m2 water aan het oppervlaktewatersysteem moet worden toegevoegd. Binnen het plangebied bestaat voldoende ruimte om de waterberging te realiseren. Over een lengte van 125 m wordt ten westen van de beoogde bebouwing een 5 m brede sloop gerealiseerd. Bij een mogelijke uitbreiding van de bebouwing en overige verhardingen, kan de sloot richting het noorden worden verlengd. Het hemelwater wordt in deze sloot geborgen.
Voor het huishoudelijke afvalwater is aansluiten op de gemeentelijke riolering, gelegen op meer dan 40 meter van het plangebied, niet verplicht. Een Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) is wel verplicht. Deze wordt binnen het plangebied gerealiseerd.
De bebouwing wordt bovendien gepositioneerd buiten de beschermingszones van de omliggende watergangen. Langs de bestaande watergang en de te realiseren sloot wordt een schouwstrook van 5 m breed gerealiseerd. Zo blijven de watergangen bereikbaar voor onderhoud, zie figuur 4.4.
De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water.
Figuur 4.4. Contouren beschermingszones waterlopen (bron: Waterschap Scheldestromen)
Het aspect geluid kan betrekking hebben op:
De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Op de aspect inrichtingslawaai en wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.
Ten aanzien van het aspect inrichtingslawaai zijn alleen de bedrijfsactiviteiten van de eigen inrichting van belang. In paragraaf 4.7 wordt op de gevolgen van deze inrichting ingegaan. Daaruit blijkt dat er vanwege de ontwikkeling geen belemmeringen voor gevoelige functies in de omgeving zijn.
Toetsingskader
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Toetsing en conclusie
De bedrijfswoning geldt als een woning in het kader van de Wet geluidhinder. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van de Pilootweg.
De Pilootweg is een weg met een smal profiel, zonder markeringen, met bermen aan beide zijden gelegen in een open polder. De Pilootweg wordt gebruikt voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers. Voor dit gebruik is geen scheiding of markering aangebracht.
De Pilootweg verbindt de kom Stavenisse met de Dijkweg. Tussen de Dijkweg en Stavenisse is de Groeneweg de enige weg die op de Pilootweg uitkomt. Aan de Pilootweg en Groeneweg zijn slechts enkele agrarische bedrijven en woningen gelegen.
Het punt waar de Pilootweg op de Dijkweg uitkomt een van de meest westelijke uithoeken van het eiland Tholen. De Dijkweg volgt de contour van dit deel van Tholen en loopt parallel aan de Oosterschelde. Vanuit Stavenisse zijn de Dijkweg en de Oosterschelde ook bereikbaar via de Molendijk en de Kerkweg. Deze wegen worden voornamelijk bezocht door recreanten, waaronder fietsers.
Gezien het smalle profiel, de beperkte aanwezigheid van functies, de afgelegen ligging en de andere mogelijkheden om de Oosterschelde te bereiken, is de verkeersintensiteit op de Pilootweg laag. Op basis van de inrichting van de weg en het lage gebruik kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.5 Straatprofiel Pilootweg (bron: google.streetview.com, augustus 2016)
Figuur 4.6 Verkeerssituatie ten westen van Stavenisse (bron: PM)
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dienen voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden aangehouden te worden.
Toetsing en conclusie
Bedrijfsactiviteiten
Het planvoornemen betreft de verplaatsing van een grondgebonden agrarisch landbouwbedrijf. Voor de bedrijfsactiviteiten ten aanzien van de stalling van landbouwmachines gelden richtafstanden van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies. Voor de bedrijfsactiviteiten ten aanzien van de opslag van landbouwproducten (zoals aardappelen) gelden richtafstanden van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies. De bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd achter de bedrijfswoning op 25 meter van de bestemmingsgrens aan zijde van de Pilootweg.
De meest nabij gelegen gevoelige functie, woning Pilootweg 21, is gelegen op 17 meter uit het plangebied. De afstand van de gevel van de woning Pilootweg 21 en het plangebied bedraagt 34 meter. Aan de richtafstanden wordt dan ook niet voldaan. De voorzijde van het plangebied wordt ingericht voor de bedrijfswoning. De afstand tussen de beoogde bedrijfsruimte en de woning Pilootweg 21 bedraagt meer dan 60 meter. Voor de inrichting is een milieuvergunning/melding noodzakelijk. Bij een milieuvergunning/melding dient voldaan te worden aan het Activiteitenbesluit. Dee beoogde inrichting van de locatie voldoet aan de richtafstand van 50 meter. Daarmee zal de woning aan de Pilootweg 21 ook voldoende beschermd worden voor geluidhinder.
Bedrijfswoning
Ten aanzien van de bedrijfswoning hoeft geen rekening gehouden te worden met de hiervoor genoemde richtafstanden omdat deze bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting.
Nevenfunctie voormalige schuur
De schuur bij de woning aan de Molendijk West 11 wordt gebruikt als nevenfunctie bij de woning. Het is daarbij wenselijk om categorie B bedrijven mogelijk te maken. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning aan het Molenpad is ongeveer 18 meter, zie figuur 4.7. De afstand van het behoudenswaardige deel van de schuur tot aan de woning aan het Molenpad is een paar meter groter. In principe is de te hanteren afstand ten opzichte van categorie B bedrijven 30 meter. De exacte nevenbestemming is nog niet gekend en dus kan het behalen van de milieunormen niet worden aangetoond.
Het geldend bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid om aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in een woning en in een bijgebouw. De oppervlakte van deze functies is beperkt tot 50 m². Vanwege de ligging van het perceel aan de rand van de kern, de ruime opzet van het perceel, het feit dat de gebouwen vrijstaand zijn en het behoudenswaardig karakter van een deel van de schuur wordt de oppervlakte van deze functie uitgebreid van 50 m² naar de oppervlakte van het behoudenswaardige deel van de schuur, zijnde +/- 250 m². De activiteit dient mede voor het behoud van de schuur. De activiteit wordt in de huidige schuur uitgeoefend en is dan ook niet overdraagbaar naar nieuwbouw of andere bestaande gebouwen of delen van gebouwen. Om te voldoen aan de richtafstanden dient de activiteit vergelijkbaar te zijn met de activiteiten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' categorie A en deze functie dient geen verkeersaantrekkende werking te hebben. Deze voorwaarden worden, naast de voorwaarden voor een reguliere nevenactiviteit, in dit bestemmingsplan geborgd.
Het onder voorwaarden toestaan van een categorie B bedrijf als nevenfunctie in het behoudenswaardige deel van schuur zorgt niet voor een belemmering van gevoelige functies in de omgeving.
Figuur 4.7 Schuur met in oranje het behoudenswaardige deel
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zin, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Toetsing en conclusie
Rondom het plangebied zijn agrarische gronden gelegen die mogelijk worden bespoten. Het is aan te bevelen om bij de inrichting van het terrein rekening te houden met een zo groot mogelijke bufferzone vanaf het perceel tot omliggende agrarische gronden. Met de inrichting van de locatie wordt het perceel landschappelijk ingepast, zie bijlage 1. De bufferzone bestaat uit een brede groenstrook van minimaal 18 meter, bestaande uit een sloot, schouwstrook, bomenrij en haag/begroeide zone. Bovendien wordt de bedrijfswoning op gepaste afstand uit de perceelsgrens gerealiseerd. Hiermee wordt een dusdanig buffer gerecreëerd tussen de bedrijfswoning en de gronden waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. De groenstrook wordt in het kader van de landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in dit bestemmingsplan.
Gedetailleerd (kwantitatief) onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de omliggende agrarische gronden op de locatie is niet noodzakelijk.
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de molenbiotoop van de molen aan de Molendijk 72. Dit is omschreven in paragraaf 4.2.1. In de geldende bestemmingsplannen is een beperking van de toegestane bouwhoogte opgenomen, zie paragraaf 3.3.1. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen aan de Molendijk 72 in Stavenisse wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van deze molen.
Toetsing en conclusie
Voor de nieuwe locatie aan de Pilootweg is de molenbiotoop op de noordelijke helft van het perceel van toepassing. Op het zuidelijke deel, tot circa 100 m vanaf de Pilootweg, geldt geen beperking ten aanzien van de molenbiotoop. De beoogde bebouwing aan de Pilootweg ligt in eerste instantie buiten de molenbiotoop, binnen de zone van 100 m vanaf de Pilootweg. De bebouwing die in de toekomst kan worden gerealiseerd valt binnen de molenbiotoop, op minimaal 350 meter van de molen. Dit is het noordoostpunt van het plangebied, waar in realiteit nooit bebouwing zal worden gerealiseerd, zie figuur 4.8.
De bebouwing zal uiterlijk op 350 m van de molen worden gerealiseerd. Met de calculator wordt de maximum bouwhoogte ter plaatse berekend op 9,2 m ten opzichte van het maaiveld gelijk aan het maaiveld van de molen. In bijlage 6 is de totstandkoming van de toegestane hoogte opgenomen. Hierbij is echter geen rekening gehouden met het feit dat de molen op een verhoogde dijk staat. De hoogte van de dijk mag bij de maximaal berekende hoogte worden opgeteld. Deze hoogte bedraagt circa één bouwlaag (2-3 m) ten opzichte van het aangrenzende maaiveld ten zuiden van de dijk. Daarnaast is tussen de molen en het plangebied reeds afschermende bebouwing aanwezig.
De beoogde maximum bouwhoogte van 12 m, op ruime afstand van de molen, is dan ook mogelijk volgens de geldende regels.
Aan de Molendijk West wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Deze situatie is dan ook niet van invloed op de molen of molenbiotoop.
De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de molenbiotoop behorende bij de molen.
Figuur 4.8 Molenbiotoop over plangebied (Bron: uitsnede ruimtelijkeplannen.nl)
De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) bevat regels voor geuremissie afkomstig van veehouderijen. Omgekeerd moet bij de totstandkoming (of uitbreiding) van geurgevoelige objecten zoals woningen getoetst worden of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Daarnaast mogen deze nieuwe geurgevoelige objecten bestaande rechten van veehouderijen niet belemmeren.
Toetsing en conclusie
In de omgeving zijn geen veehouderijen gelegen die invloed kunnen hebben op de locatie. Een nadere toetsing naar de geuremissie afkomstige van veehouderijen is dan ook niet noodzakelijk.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2. weergegeven.
Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
In paragraaf 4.1.1 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie circa 14 motorvoertuigen per etmaal bedragen (licht en zwaar verkeer). De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 4.9 Uitsnede NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen is de Rijksweg N59 nabij Nieuwkerk, op Schouwen-Duiveland (zie figuur 4.10). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2020 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m³ | 16,1 | 11,3 |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 17,7 | 14,9 |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6,2 | 6,0 | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 10,1 | 7,9 |
Figuur 4.10 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.
Toetsingskader
Voor risicovolle functies en/of activiteiten gelden veiligheidsnormen. Indien in de nabijheid van het plangebied sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen moet beoordeeld worden of dit van invloed is op het planvoornemen. Ook bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid (waaronder Bevi-inrichtingen) kunnen van invloed zijn op het planvoornemen.
De veiligheid van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten dient altijd gewaarborgd te worden. Daarbij moet voldaan worden aan de veiligheidsnormen indien sprake is van risicovolle functies/activiteiten.
Toetsing en conclusie
Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicovolle inrichtingen zijn de bovengrondse propaantanks aan de Scheldeweg 3 met een risicocontour 10-6 van respectievelijk 20 en 25 meter. Daarnaast wordt hier chloorbleekloog opgeslagen, zonder risicocontour 10-6. Op het bungalowpark aan de Buurtweg 3 wordt natriumhypochloriet opgeslagen, zonder risicocontour 10-6.
Deze inrichtingen zijn gelegen op meer dan 1.200 en 800 meter van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contour en het invloedgebied voor het groepsrisico van deze inrichtingen (zie figuur 4.11).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Andere relevante risicovolle bronnen zijn geen belemmering of van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling. Er zijn geen wegen of spoorwegen in de omgeving van het plangebied, die onderdeel uitmaken van het Basisnet (spoor)wegen. Ten noorden van het plangebied ligt op ruim 1 km een scheepvaartroute die onderdeel uitmaakt van het Basisnet water. Deze scheepsvaartroute maakt onderdeel uit van de route Westerschelde-Rijn en betreft een binnenvaartroute. Voor dergelijke vaarwegen geldt, dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied, dat zich 25 meter landinwaarts uitstrekt. Deze contour reikt niet tot het plangebied en vormt daarmee geen belemmering.
De planlocatie ligt niet binnen het invloedgebied van deze scheepvaartroute. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De Veiligheidsregio Zeeland heeft positief geadviseerd op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Het advies van de Veiligheidsregio Zeeland met betrekking tot niet ruimtelijke relevante aspecten zoals bereikbaarheid, opstelplaatsen en primaire en secundaire bluswatervoorziening is als bijlage toegevoegd, zie bijlage 8.
Figuur 4.11 Fragment risicokaart met relevante inrichtingen en transportroutes (bron: risicokaart)
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 430 m ten noorden van het plangebied en betreft de Oosterschelde (zie figuur 4.12).
Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Zeeland. Het dichtstbij gelegen Natuurnetwerk Zeeland bevindt zich op circa 450 m ten noorden van het plangebied (zie figuur 4.13).
Aangezien het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie als gevolg van de totale ontwikkeling is niet op voorhand uit te sluiten en moet bij elk ruimtelijk besluit opnieuw worden beoordeeld.
Gebruiksfase
Daarbij zijn tijdens de gebruiksfase de wijze van verwarming en de verkeerstoename van belang. Omdat het een bedrijfsverplaatsing betreft is geen sprake van een significante toename van verkeer. Bovendien wordt oude gasgestookte en slecht geïsoleerde bebouwing gesloopt. De nieuwe bebouwing wordt volledig gasloos. De toename van de van extra verkeer is berekend in paragraaf 4.1.1. Dit verkeer wikkelt zich via de Pilootweg door de kom van Stavenisse af naar de N286. Hier gaat het extra verkeer op in het bestaande verkeersbeeld. Het landbouwverkeer rijdt vanuit het plangebied richting de landbouwgronden in het oosten. Hierbij is de route langs de verschillende agrarische percelen behorende bij het bedrijf aangehouden. Middels een AERIUS-berekening (versie 2020, 15 oktober 2020) van de gebruiksfase, zie bijlage 3, is aangetoond dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Aanlegfase
De aanlegfase betreft een uitvoeringsaspect. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven deze daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Dat betekent dat de mogelijke stikstofdepositie gedurende de aanlegfase van dit project niet wordt meegerekend in de bestemmingsplanprocedure en dat de aanlegfase pas berekend wordt in de vergunningprocedure.
De aanlegfase is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer, die ten slotte ook de mogelijkheid heeft om de stikstofdepositie te beperken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door geen gebruik te maken van oudere machines en de werkzaamheden over meerdere jaren te verspreiden. De ontwikkeling is daarnaast van geringe omvang. De verwachting is dan ook dat de aanlegfase niet voor een toename van stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden zorgt.
Figuur 4.12 Uitsnede Natura 2000-gebieden
Figuur 4.13 Uitsnede Natuurnetwerk Zeeland (bron: Omgevingsverordening 2018, bestaande natuur; www.ruimtelijkeplannen.nl)
Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een deel van de oude bedrijfsbebouwing aan de Molendijk West 11 gesloopt. De gronden waarop de nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Aan twee zijden van het perceel liggen waterlopen. Het is dan ook niet uitgesloten dat deze locatie ongeschikt als verblijfsplaats voor beschermde soorten is. Aan de hand van een quickscan flora en fauna wordt bepaald of de ontwikkeling mogelijk van invloed is op beschermde plant- en diersoorten, zie bijlage 4.
Uit dit onderzoek blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het noodzakelijk is om buiten het broedseizoen te werken of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen worden uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen in beide deelgebieden. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zeeland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het deelgebied aan de Pilootweg gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen. Op grond van voorgaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten;
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Pilootweg en Molendijk West 11 te Stavenisse is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Onderzoek en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De nieuwbouw zal hieraan voldoen.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een bedrijfsverplaatsing en ziet toe op de bouw van een bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning. De oude bedrijfsbebouwing aan de Molendijk West 11 wordt gesloopt. De agrarische functie van de nieuwe locatie blijft behouden. Er is daarmee geen sprake van een grote wijziging ten opzichte van het huidige gebruik of een toevoeging van een functie die niet passend is binnen het gebied. Uit de aard van de ontwikkeling en de beschrijving in voorgaande milieuparagrafen blijkt daarnaast dat er geen grote milieueffecten te verwachten zijn door de voorgenomen ontwikkeling. Om deze redenen is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er wordt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsbeslissing genomen door het bevoegd gezag.
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Het plangebied is eigendom van de initiatiefnemer. De kosten van deze ontwikkeling zijn derhalve volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Met de gemeente Tholen wordt een anterieure overeenkomst gesloten.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.
Tijdens de termijn van inspraak zijn twee vooroverlegreacties ontvangen van de provincie Zeeland en de Veiligheidsregio Zeeland en twee inspraakreacties. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota inspraakreacties en vooroverleg, zie bijlage 9. Daarnaast is na de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan nog een reactie van het waterschap Scheldestromen ontvangen.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.