direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwe Sluis Terneuzen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPNST01-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Nieuwe Sluis Terneuzen' van de gemeente Terneuzen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPNST01-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.6 archeologische waarde

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd en dat is aangegeven in de regels of bij uitzondering op de verbeelding is aangeduid.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 beperkt kwetsbare objecten

verspreid liggende woningen, maximaal twee per hectare, dienst- en bedrijfswoningen, kleinschaliger kantoorgebouwen, horecabedrijven, winkels tot 2.000 vierkante meter, kampeer- en recreatieterreinen, sporthallen, zwembaden en speeltuinen, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 binnenvoorhaven

voorhaven van de (zee)sluizen aan de binnenzijde (kanaalzijde) van het sluizencomplex.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoel om ter plaatse te functioneren.

1.26 cultuurhistorische waarde

de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, uniekheid en ensemble.

1.27 ecologische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake flora en fauna, natuur en landschap;

1.28 erfafscheiding

de afscheiding van het erf.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidproducerende inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, juncto bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

1.31 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein.

1.32 geluidsbelasting vanwege een weg

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.33 geluidgevoelige objecten

woningen, woonwagenstandplaatsen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en de artikelen 1.1 en 1.2 van het Besluit geluidhinder;

1.34 groepsrisico (GR)

de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de activiteit, het aantal personen dat in de omgeving van de activiteit verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico (GR).

1.35 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.36 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.38 kwetsbare objecten
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object, onder lid 1.16 onder a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.39 locatiegebonden nautische dienstverlening

bedrijven en organisaties die nautische diensten verlenen ten behoeve van het functioneren van het sluizencomplex Terneuzen of de hoofdvaarwegen en daarom op of nabij het sluizencomplex gevestigd dienen te zijn.

1.40 milieudeskundige

een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu.

1.41 nautische beheer

de zorg voor de afwikkeling van een veilig en vlot scheepvaartverkeer. Het betreft onder meer de informatievoorziening, verkeersbegeleiding, vaarwegmarkering en het loodsen, alsmede de besturing en bediening van het zeesluizencomplex Terneuzen.

1.42 nautische dienstverlening

bedrijven en organisaties die nautische diensten verlenen.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 overnachtingsplaats en bijbehorende voorzieningen

voorzieningen die ten doel hebben de beroepsvaart gedurende korte tijd een veilige ligplaats te bieden. Bijbehorende voorzieningen in een overnachtingshaven voor de beroepsvaart kunnen bestaan uit palen of meerstoelen, vaste of drijvende steigers, afloopvoorzieningen, drinkwatertappunten, stroomkasten, autoafzetplaatsen, pontons, damwanden of (niet voor overslag in gebruik zijnde) kaden.

1.45 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang op maximaal 5 meter van de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 meter onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
  • c. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 meter onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • d. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van het bouwperceel;
  • e. bij ligging in of op het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
1.46 plaatsgebonden risico (PR)

de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt, overlijdt door een ongeval vanwege die activiteit, waarbij plaatsen met een gelijk risico door zogenaamde risicocontouren op een kaart kunnen worden weergegeven.

1.47 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.48 tijdelijke maatregelen en voorzieningen

Onder tijdelijke maatregelen en voorzieningen wordt onder andere begrepen:

  • a. opslagplaatsen, werkplaatsen, installaties, bouwketen en parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers;
  • b. laad- en losplaatsen bereikbaar voor scheepvaart en/of wegverkeer;
  • c. grond-, zand- en slibdepots;
  • d. tijdelijke bouwwegen, energievoorzieningen en afrasteringen;
  • e. tijdelijke waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een tijdelijke spuivoorziening in de vorm van een spuikanaal;
  • f. bouwzones aan weerszijden van de sluis;
  • g. tijdelijke wegen en bruggen over het sluiscomplex ten behoeve van doorgaand, bestemmings- en bouwverkeer;

met dien verstande dat de bovengenoemde tijdelijke maatregelen en voorzieningen niet langer in stand worden gehouden dan tot 6 maanden na opleveren van het werk.

1.49 voldoende parkeergelegenheid

het aanwezig zijn van voldoende parkeerplaatsen betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Parkeernota 2015-2020" van de gemeente Terneuzen, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging.

1.50 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel.

1.51 voorgevelrooilijn

de naar de verkeersbestemming toegekeerde zijde (de voorzijde) van de hoofdbebouwing binnen een bestemming.

1.52 voorkeursgrenswaarde

de geluidsbelasting die altijd of zonder meer toelaatbaar is op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. Besluit geluidhinder.

1.53 vrijstellingsdiepte

de in bijlage 2 op de voorschriftenkaart, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.

1.54 waterstaatdeskundige

een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van de waterkering en de waterbeheersing door dijken, kaden, dijksloten en voorzieningen ten behoeve daarvan.

1.55 weg

een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

2.8 ondergeschikte delen

bij het bepalen van afstanden, hoogtes, oppervlakten en inhoud blijven uitstekende bouwdelen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nautische dienstverlening': uitsluitend ten behoeve van een werkterrein en opslag voor nautische dienstverlening;

alsmede voor:

  • c. bij de bedrijfsactiviteit behorende, aan de bedrijfsactiviteit ondergeschikte kantoren;

met de daarbij behorende:

  • d. wegen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen en zendmasten voor telecommunicatie;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven;
  • c. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan kantoor(voorzieningen) bedraagt 40% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2;
  • d. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' is weergegeven;
  • e. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is weergegeven;
  • f. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen;
  • g. als de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 meter te bedragen;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoogte van overkappingen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de hoogte van een zendmast voor telecommunicatie mag niet meer dan 40 m bedragen;
  • d. de hoogte van verlichtingsmasten en andere masten mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • e. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.3 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van gebouwen   zie verbeelding en anders 8,00 m   zie verbeelding en anders 4,00 m hoger dan de goothoogte  
2.   overkappingen   -   5,00 m  
3.   zendmasten voor telecommunicatie   -   40,00 m  
4.   (verlichtings)masten   -   15,00 m  
5.   terreinafscheidingen achter de voorgevel   -   2,00 m  
6.   van andere bouwwerken achter de voorgevel   -   3,00 m  
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub b tot ten hoogste 10% van het bebouwingspercentage indien dit noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf of om te kunnen voldoen aan milieueisen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden:

  • a. de onbebouwde gronden met de aanduiding 'opslag uitgesloten' te gebruiken voor de opslag van goederen en materialen;
  • b. de onbebouwde gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag tot 2 meter' te gebruik voor opslag van goederen en materialen tot een gezamenlijke hoogte van meer dan 2 m;
  • c. de onbebouwde gronden, voor zover niet onder a. en b. genoemd, te gebruiken voor de opslag van goederen en materialen tot een gezamenlijke hoogte van meer dan 3 m, behoudens ter plaatse van de aanduidingen 'opslag';
  • d. gronden en/of gebouwen te gebruiken ten behoeve van bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • e. meer dan 1.000 kilogram consumentenvuurwerk op te slaan.
3.4.2 Toegestaan gebruik

Het is toegestaan:

  • a. de onbebouwde gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag' te gebruiken voor de opslag van goederen tot een gezamenlijke hoogte van niet meer dan 6 m;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 sub a voor de vestiging van bedrijven die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven voorkomende in een hogere categorie dan toegestaan wordt in de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en die gelet op de aard en de invloed op de omgeving gelijkgesteld kunnen worden aan bedrijven, die ingevolge artikel 3.1 sub a zijn toegelaten;
  • b. artikel 3.2.1 sub c voor een groter bedrijfvloeroppervlak ten behoeve van kantoor(voorzieningen);

voordat met een omgevingsvergunning van de regels wordt afgeweken, wordt een milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de toelaatbaarheid van het bedrijf en/of de kantoor(voorziening).

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een plan te wijzigen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de categorie-indeling van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mag worden gewijzigd, indien en voor zover wijziging van de belasting van de daarin opgenomen typen van bedrijven op het milieu daartoe aanleiding geeft dan wel het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer met betrekking tot geluidszoneringsplichtige inrichtingen wordt gewijzigd;
  • b. voor de vaststelling van een wijziging wordt een milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de voorgenomen wijziging.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Verkeer (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en parkeervoorzieningen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. geluidswal;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation': tevens een busstation;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. nutvoorzieningen, waaronder ondergrondse bergbezinkbassins en afvalophaalvoorzieningen;
  • h. luifels behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen gebouwen.

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde gronden, zoals bijvoorbeeld wachthuisjes voor busdiensten, speelvoorzieningen, urinoirs en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 25 m2 bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation' gebouwen ten behoeve van het busstation worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 6 m mag bedragen;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation' niet meer dan 15 m bedragen;
  • c. de inhoud van een ondergronds bergbezinkbassin mag ten hoogste 1.000 m3 bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en afmetingen van de in artikel 4 lid 2.1 bedoelde gebouwen teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodige beperkingen of belemmeringen teweegbrengt in de verkeerssituatie danwel ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijk-functionele situatie ter plaatse.

Artikel 5 Zeesluizencomplex

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Zeesluizencomplex (ZSC) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een sluizencomplex met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. vaarwegen;
  • c. kaden en waterkerende voorzieningen;
  • d. wacht- en opstelplaatsen voor schepen;
  • e. overnachtingsplaatsen voor schepen en de daarbij behorende voorzieningen;
  • f. locatiegebonden nautische dienstverlening;
  • g. een haven ten behoeve van locatiegebonden nautische dienstverleners;
  • h. een opslag- en onderhoudsterrein ten behoeve van het sluizencomplex;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - nautisch beheer': tevens een gebouw ten behoeve van nautisch beheer, waaronder de scheepvaartgeleiding op de Westerschelde en het Kanaal Gent-Terneuzen, alsmede ten behoeve van zeesluisbediening;
  • j. graslanden met orchideeën en rolklavers, met inachtname van het bepaalde in lid 5.3.3;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. wegen, straten en parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • m. tijdelijke werkterreinen en de daarbij behorende tijdelijke maatregelen en voorzieningen, met inachtname van het bepaalde in lid 5.3.4;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. voet- en rijwielpaden;
  • p. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • q. bruggen en steigers;
  • r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het zeesluizencomplex worden gebouwd, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het zeesluizencomplex;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nautische dienstverlening' gebouwen ten behoeve van locatiegebonden nautische dienstverlening worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.
5.2.2 Tijdelijke werkterreinen

Voor het bouwen van gebouwen op tijdelijke werkterreinen gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van het bepaalde onder 5.2.1 onder a mogen gebouwen ten behoeve van tijdelijke maatregelen en voorzieningen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve tijdelijke maatregelen en voorzieningen mag niet meer dan 8 m bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een zendmast voor telecommunicatie mag niet meer dan 40 m bedragen;
  • b. de hoogte van verlichtingsmasten en andere masten mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • c. de hoogte van het sluizencomplex en de daarbij behorende waterkerende voorzieningen mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de hoogte van tijdelijke maatregelen en voorzieningen, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8 m bedragen
  • e. de hoogte van steigers mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • f. de hoogte van overkappingen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • h. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
5.2.4 Maximale hoogtematen

Voor bouwwerken gelden voorts de volgende maximale hoogtematen:

    goothoogte   bouwhoogte  
1.   van hoofdgebouwen   -   zie verbeelding en anders 12,00 m  
2.   overkappingen   -   5,00 m  
3.   zendmasten voor telecommunicatie   -   40,00 m  
4.   (verlichtings)masten   -   15,00 m  
5.   sluizencomplex en waterkerende voorzieningen   -   10,00 m  
7.   steigers   -   5,0 m  
8.   terreinafscheidingen   -   2,00 m  
9.   van andere bouwwerken   -   5,00 m  

5.2.5 Te amoveren bebouwing

De objecten als genoemd in artikel 4 van het Tracébesluit Nieuwe Sluis Terneuzen dienen uiterlijk 12 maanden na de oplevering van het zeesluizencomplex geamoveerd te zijn.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Het is verboden:

  • a. gronden en gebouwen te gebruiken ten behoeve van kantoren, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nautische dienstverlening';
  • b. de onbebouwde gronden met de aanduiding 'opslag uitgesloten' te gebruiken voor de opslag van goederen en materialen;
5.3.2 Oppervlaktematen

Ten aanzien van de maximum toegestane oppervlakte gelden de volgende regels:

  • a. het totale bruto vloeroppervlak ten behoeve van nautische dienstverlening mag niet meer dan 4.000 m² bruto vloeroppervlak bedragen, waarvan ten hoogste 3.000 m2 ten behoeve van kantoorruimte;
5.3.3 Compenserende maatregelen natuur

Het gebruik van de gronden ten behoeve van een zeesluizencomplex is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied ten minste 3 hectare aan nieuwe graslanden met orchideeën en rolklavers wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

5.3.4 Tijdelijke werkterreinen

Ten aanzien van tijdelijke werkterreinen gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van de gronden voor tijdelijke werkterreinen is toegestaan, mits de tijdelijke werkterreinen en de daarbij behorende tijdelijke maatregelen en voorzieningen niet langer in stand worden gehouden dan tot 6 maanden na opleveren van het werk.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Compenserende maatregelen natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.3.3 voor het realiseren van nieuwe graslanden met orchideeën en rolklavers buiten het plangebied, mits:

  • a. de totale oppervlakte aan graslanden met orchideeën en rolklavers ten minste 3 hectare bedraagt;
  • b. is aangetoond dat de graslanden met orchideeën en rolklavers duurzaam in stand (kunnen) worden gehouden;
  • c. is aangetoond dat de graslanden met orchideeën en rolklavers in de directe nabijheid van het plangebied gerealiseerd worden;
  • d. een positief advies van een ecologische deskundige is verkregen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  • a. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m.
6.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 1.000 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, zoals weergegeven in bijlage 2;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde in 6.2.2 sub a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 1.000 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld (zoals weergegeven in bijlage 2), indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.

6.3.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:  

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 1.000 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  • b. Voor zover de in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 6.4.3. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3', als bedoeld in lid 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Waterstaat - Waterkering (WS-WK) aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor:

  • a. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de regionale waterkering;
  • b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van nieuwe gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of het uitbreiden van bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatkundige functie van de regionale waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waterstaatskundige functie van de regionale waterkering niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

7.4.4 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de waterkering of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 7.4.3 wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande maten
  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden de hieronder genoemde ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, entreeportalen, luifels en afdaken voor zover de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-,ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - industrie 1
12.1.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

De op de verbeelding als 'Geluidzone - industrie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein 'Terneuzen-West/Logistiek Park' op geluidsgevoelige objecten en terreinen.

12.1.2 Gevolgen van de gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 1' is het, met uitzondering van herbouw van een bestaande geluidsgevoelige functie, verboden om gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidsgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies.

12.1.3 Afwijken van de gebiedsaanduiding

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1.2, mits binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 1' voldaan kan worden aan de geldende voorkeurswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

12.2 Geluidzone - industrie 2
12.2.1 Omschrijving van de gebiedsaanduiding

De op de verbeelding als 'Geluidzone - industrie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein 'Oostelijke Kanaaloever/Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen' op geluidsgevoelige objecten en terreinen.

12.2.2 Gevolgen van de gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 2' is het, met uitzondering van herbouw van een bestaande geluidsgevoelige functie, verboden om gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidsgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies.

12.2.3 Afwijken van de gebiedsaanduiding

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, mits binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 2' voldaan kan worden aan de geldende voorkeurswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Nieuwe Sluis Terneuzen'.