direct naar inhoud van Toelichting
Plan: DOW, Logistiek Centrum 3PL
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Het bedrijf Ravago B.V. exploiteert een logistiek centrum aan de Savoyaardsweg in Terneuzen, van waaruit poly-ethyleenkorrels, die door Dow Benelux B.V. (verder: Dow) worden geproduceerd, worden gedistribueerd. De korrels worden met vrachtauto's aangevoerd van de Dow-fabriek naar het logistiek centrum en van daar verder getransporteerd. Vanwege de inefficiëntie van de verkeersbewegingen tussen Dow en het logistiek centrum wenst het bedrijf een nieuw logistiek centrum te realiseren op het terrein van Dow. In dat geval kunnen de poly-ethyleenkorrels via een pijpleiding (watergedragen) worden getransporteerd van de fabriek naar het logistiek centrum.

De ontwikkeling van het nieuwe logistiek centrum op de beoogde locatie past gedeeltelijk in de voor het terrein van Dow geldende beheersverordening. Voor het zuidelijk deel van de beoogde ontwikkeling is dit niet het geval. Onder andere in verband daarmee zal de ontwikkeling gefaseerd worden gerealiseerd. De eerste fase (1a) past in de beheersverordening; de tweede fase (1b) en de derde fase (2) niet, daar moet dus een planologische procedure voor worden doorlopen. De gemeente Terneuzen wil voor de totale ontwikkeling van het logistiek centrum (fase 1a, 1b en 2) één nieuw bestemmingsplan vaststellen. Daarmee is er één actueel planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling. De opgave bestaat dus uit het opstellen van een bestemmingsplan voor de beoogde ontwikkeling van het logistiek centrum.

1.2 Coördinatieregeling

Als een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen, bestaat de mogelijkheid om de procedures voor de omgevingsvergunning bouwen (en eventuele andere vergunningen) en de planologische procedure gecoördineerd te doorlopen. Dit is geregeld in artikel 3.30 lid 1 onder b Wet ruimtelijke ordening.

Het toepassen van de coördinatieregeling betekent dat het bestemmingsplan tegelijkertijd met de omgevingsvergunning bouwen (en eventueel andere vergunningen) één beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doorloopt, voor zowel het ruimtelijk besluit als de gecoördineerde vergunningen. De beroepsprocedure is bij toepassing van de coördinatieprocedure ook korter dan zonder coördinatieprocedure (6 maanden in plaats van een jaar).

De omgevingsvergunning voor het bouwen voor fase 1a is al verleend. Voor Ravago is het van groot belang om ook zo snel mogelijk te beschikken over de benodigde omgevingsvergunningen voor de fase 1b. In verband hiermee heeft het bedrijf verzocht om toepassing van de coördinatieprocedure voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor het bouwen voor fase 1b.

De gemeenteraad van Terneuzen heeft een algemeen delegatiebesluit genomen voor coördinatie van bestemmingsplannen met omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de toepasselijke randvoorwaarden van dit besluit. De voorbereiding en bekendmaking van de procedures en vergunningen voor bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor Ravago (zie bijlage 1) worden dan ook gecombineerd. Voor de andere benodigde vergunningen worden afzonderlijke procedures gevolgd.

1.3 Ligging plangebied

De nieuwe locatie van Ravago ligt, gemeten over de weg, op ruim 2 kilometer van de huidige locatie. De locatie ligt aan de zuidzijde van Dow Benelux.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging huidige en nieuwe locatie en begrenzing nieuw perceel

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven en wordt de voorgenomen ontwikkeling (het initiatief) toegelicht. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten. Voor de planologische procedure is een belangrijk aandachtspunt of de beoogde ontwikkeling zelfstandig wordt getoetst en beoordeeld als nieuwe ontwikkeling of als (grotendeels) verplaatsing van een bestaande ontwikkeling. In het kader van de voorbereidingen voor het op te stellen bestemmingsplan is er van uitgegaan dat de ontwikkeling van het nieuwe logistiek centrum een zelfstandige nieuwe ontwikkeling is.
  • In hoofdstuk 5 en 6 wordt ingegaan op de financiële en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

In deze toelichting en in de regels van het bestemmingsplan zijn veelvuldig relatieve verwijzingen toegepast ('hyperlinks'). Hiermee is op een snelle en eenvoudige manier onderliggende informatie benaderbaar. Zo kunnen binnen de bestemmingsartikelen gehanteerde begrippen worden aangeklikt waarmee direct wordt gesprongen naar de betreffende begripsbepalingen. Ook kan vanuit de regels de toelichting worden geraadpleegd en kunnen omgekeerd vanuit de toelichting (vooral in paragraaf 2.3 met de juridische planbeschrijving) de regels direct worden benaderd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Relatie Ravago en Dow

Dow produceert onder andere poly-ethyleengranulaat (korrels). Dit granulaat wordt gebruikt als grondstof voor diverse producten. Het granulaat van Ravago/Dow dient vooral als basis voor allerlei folies (zie verder paragraaf 3.1.2, onder toetsing). Het product wordt met bulkvrachtwagens vanuit de DOW-fabriek getransporteerd naar het logistiek centrum van Ravago Terneuzen Logistic B.V. aan de Savoyaardsweg 5 te Hoek. Het product wordt daar opgeslagen in een van de 40 silo's van Ravago. Van daaruit kan het worden verpakt in zakken die op pallets, al dan niet in zeecontainers worden vervoerd of direct in een bulkvrachtwagen worden geladen. Een deel van het transport richting afnemers vindt plaats over de weg, een ander deel gaat richting de terminal aan de Braakmanhaven om daar te worden overgeslagen in een (zee)schip.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Huidige locatie Ravago aan de Savoyaardsweg

In de huidige situatie wordt 400 kiloton per jaar aan poly-ethyleengranulaat doorgezet. Ravago beschikt over 36.000 m2 binnen- en buitenopslag om het gepalletiseerde product op te slaan voordat het verder wordt gedistribueerd. Het logistiek centrum is 5 dagen per week geopend. Dagelijks werken er circa 50 mensen (in 4 shifts) en komen evenzoveel personenauto's op de locatie. Per dag worden circa 65 vrachtwagens geladen en gelost.

Ravago is sinds 2003 gevestigd op de huidige locatie. De oppervlakte van de huidige locatie is circa 6,3 hectare.

Huidige situatie nieuwe locatie en omgeving

De nieuwe locatie van Ravago ligt op het terrein van Dow. Het perceel beslaat een oppervlakte van circa 11,75 hectare. Het noordelijke deel van het perceel ligt binnen de begrenzing (omheining) van het Dow-terrein en wordt extensief beheerd. Het bestaat hierdoor uit kruidige ruigtevegetatie. Het zuidelijke deel van het perceel bestaat uit een brede beplantingsstrook met soorten als eik en populier en langs de zuidrand uit populier, veldesdoorn, haagbeuk, gewone es en hazelaar. Dit deel is toegankelijk via een ontsluitingsweg vanaf de Herbert H. Dowweg (zie figuur 2.2.). Deze weg wordt momenteel gebruikt door de toekomstige buur van Ravago, Elsta, die hier een gasgestookte centrale heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2. Ontsluitingsweg vanaf de Herbert H. Dowweg. (Deze weg heeft overigens dezelfde naam.)

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn verschillende planologisch relevante leidingen aanwezig (zie paragraaf 4.12), waaronder een aardgasleiding, die nu nog van de Gasunie Transport Services is, maar die in de nabije toekomst wordt overgedragen aan Gasunie Waterstof Services B.V, een 100% dochter van de N.V. Nederlandse Gasunie. De leiding wordt in het kader van de Green Deal voor waterstofsymbiose in de Delta regio (Zeeuws Vlaanderen) in de toekomst gebruikt voor het transport van waterstof van Dow. naar afnemers ICL-IP Terneuzen B.V. en Yara Sluiskil B.V. Om de leiding hiervoor te kunnen gebruiken is een planologische procedure gestart (facetherziening en wijzigingen beheersverordeningen Dow en Oostelijke Kanaaloever).

2.2 Toelichting op de beoogde ontwikkeling

De nieuwe locatie in het beheersgebied van Dow

Vanwege de inefficiëntie van de verkeersbewegingen tussen Dow en het logistiek centrum, is het bedrijf voornemens te verhuizen naar een nieuw logistiek centrum te realiseren op het terrein van Dow. De huidige locatie blijft weliswaar in gebruik (zie verder in deze paragraaf), maar de activiteiten daar richten zich op andere afnemers.

De naam van het logistiek centrum is 3PL DOW Terneuzen (3PL: Third Party Logistics). Een tekening met de nieuwe opzet is opgenomen in bijlage 2. Voor de ontwikkeling van het logistiek centrum zal een oppervlakte van 4,5 ha aan bos worden gerooid. Deze oppervlakte moet worden herplant waarbij de nieuwe houtopstanden op termijn ten minste dezelfde ecologische als landschappelijke waarde hebben als het bos dat wordt gerooid. Deze herplant zal op korte afstand van het plangebied plaatsvinden, namelijk ten zuiden van de Lovenweg en de bluswaterberging voor het industriegebied Dow aan de Savoyaardsweg. Daar heeft Dow een gebied van 16,13 ha in eigendom. Een strook van 12 meter met dichte beplanting wordt gehandhaafd. Voor meer uitleg over de aspecten landschappelijke afscherming, herplant en ecologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1 en paragraaf 4.11 Ecologie.

In de nieuwe opzet worden de poly-ethyleenkorrels watergedragen via een pijpleiding getransporteerd van de fabriek naar het logistiek centrum. Hierdoor worden de vrachtwagenbewegingen tussen Dow en Ravago voor het grootste deel geëlimineerd. In het logistiek centrum worden de korrels van het water gescheiden en opgeslagen in silo's, (deels) verpakt en van daaruit getransporteerd. In de nieuwe opzet houdt het bedrijf rekening met uitbreiding naar 650 kiloton per jaar. In figuur 2.2 is de relatie tussen de fabrieken van Dow en de 3PL locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Relatie en verbinding fabrieken van Dow (lichtblauw en geel) en de 3PL locatie (lichtgroen)

De verhuizing en uitbreiding vinden gefaseerd plaats:

  • Fase 1. Ravago gaat een nieuw logistiek centrum dicht tegen de Dow-fabriek realiseren, om zodoende een toename in capaciteit voor het logistiek centrum te kunnen waarborgen. Voor het transport van poly-ethyleengranulaat wordt 3PL door middel van een buizensysteem met de Dow-fabriek verbonden. In deze fase worden ook silo's gebouwd van waaruit gelijkaardige operaties als bij het huidige logistiek centrum plaats vinden. Opzet van silo's, magazijnen en verpakkingsmachines is zo ontworpen dat 3PL de toename in capaciteit kan waarborgen. Binnen deze fase wordt nog onderscheid gemaakt in een fase 1a en 1b. Fase 1a is in de planning het meest kritisch en voor deze fase is inmiddels de omgevingsvergunning verleend (bouwen en milieu). In fase 1b is ook een klein kantoor voorzien voor de afhandeling van de distributie.
  • Fase 2. Het ontwerp van fase 1 is zo bepaald dat 3PL voorbereid is om bij een groei in capaciteit verder uit te breiden. In samenhang betekent dit een verschuiving van de huidige stroom polyethyleengranulaat van Katoennatie naar 3PL. Deze uitbreiding wordt fase 2 genoemd en is al in concept opgezet. De toename in capaciteit betekent voor 3PL een uitbreiding in silocapaciteit, machines en magazijnen. In het concept is tevens een 'compounding plant' voorzien. Daarin wordt product vanuit de Dow-fabriek ( transport via pijpleidingen) opgeslagen in silo's. In de 'compounding plant' worden stoffen aan het product toegevoegd (additieven, zoals kleurstoffen) en wordt een nieuwe product (in granulaatvorm) gecreëerd. Dit product wordt vervolgens opgeslagen in silo's en kan in bulk of in zakken gepalletiseerd worden geladen voor distributie naar de klant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Totale ontwikkeling 3PL met fasering, ontsluiting en interne logistieke afwikkeling

Paars/roze: fase 1a; lichtblauw: fase 1b; groen fase 2.

Voor de 3PL-locatie zal een deel van het te distribueren granulaat via de ZCT Containerterminal per schip worden afgevoerd (17% voor fase 1 en 19% voor fase 2). Ruim 80% van de afzet zal per vrachtwagen plaatsvinden.

Het nieuwe logistiek centrum wordt ontsloten op de Herbert H. Dowweg, via de bestaande toegangsweg waar ook het naastgelegen bedrijf Elsta gebruik van maakt. De toegang tot het perceel van 3PL DOW Terneuzen wordt direct achter de te handhaven beplantingsstrook gerealiseerd. Aan deze zijde van het perceel is ruimte gereserveerd voor de stalling van vrachtwagens.

Toekomstige situatie huidige locatie

De huidige locatie van Ravago blijft in gebruik. Ook daar zal in de toekomst poly-ethyleengranulaat worden overgeslagen en getransporteerd. Dat granulaat is afkomstig van andere productielocaties dan Dow. De hoeveelheid product die wordt doorgezet op de locatie Savoyaardsweg neemt in de toekomstige situatie naar verwachting af met ongeveer 25%. In samenhang daarmee zal de gemiddelde opslagtijd in de silo's toenemen. Bovendien vindt een verschuiving van afvoermethode plaats. Daar waar in de huidige situatie 30% van het te distribueren volume via de ZCT containerterminal wordt afgezet, zal dat in de toekomst alleen nog via de weg zijn.

2.3 Toelichting op de juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

In relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. In het bestemmingsplan DOW, Logistiek Centrum 3PL zijn dit alleen aanduidingen voor de maximale milieucategorieën.

Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.

De gehanteerde bestemmingen

Voor het gehele perceel van 3PL DOW Terneuzen is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Een strook aan de zuidzijde van het perceel is bestemd tot Groen. Groenvoorzieningen zijn overigens ook binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk. Daarnaast zijn de delen waar archeologische waarden kunnen voorkomen (zie paragraaf 4.3.2) beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 en zijn de in paragraaf 2.1 genoemde leidingen voorzien van dubbelbestemmingen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (Algemene regels) bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels ten slotte bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan. Ook al is in het plangebied nu geen bebouwing aanwezig, de regeling is wettelijk voorgeschreven.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Terneuzen en de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding die op 15 maart 2018 is vastgesteld. Voor meer informatie over de geldende regelingen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Bedrijventerrein (Artikel 3)

Algemene toelaatbaarheid

De bestemming 'Bedrijventerrein' (BT) is een globale bestemming waarbinnen mogelijkheden geboden voor nagenoeg alle activiteiten en voorzieningen die met een bedrijventerrein samenhangen, zoals bedrijfspercelen, infrastructuur, energievoorzieningen en waterzuiveringen zonder dat de exacte positionering daarvan wordt vastgelegd.

Specifieke toelaatbaarheid

Het toelaatbaar gebruik en activiteiten zijn geregeld in de Bestemmingsomschrijving en Specifieke gebruiksregels. Voor de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van een zonering en een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (zie ook paragraaf 4.8). In deze staat is de milieuzonering alleen gebaseerd op de milieuaspecten geur, stof en gevaar. Het aspect geluidbelasting van de bedrijven (industrielawaai) is niet als te beoordelen milieueffect meegenomen omdat dit wordt gereguleerd via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor milieu en meldingen/maatwerkvoorschriften) en het zonebeheer van het bevoegd overheidsorgaan. Grote lawaaimakers (zogenoemde Wgh-inrichtingen) kunnen op het terrein worden gevestigd, mits daarvoor voldoende geluidruimte binnen de geluidzone aanwezig is.

De maximale milieucategorie is 4.2. Voor de toegepaste zonering wordt verwezen naar paragraaf 4.8. Bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën dan rechtstreeks toegestaan, zijn alleen mogelijk na toepassing van de in lid 3.5.1 opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Deze bedrijven of bedrijfsactiviteiten moeten dan wel naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijfsactiviteiten uit een categorie die rechtstreeks is toegestaan.

Verder zijn voorzieningen toegestaan die gebruikelijk zijn op een bedrijventerrein, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Regeling externe veiligheid

In verband met het aspect externe veiligheid zijn risicovolle inrichtingen slechts onder voorwaarden toegestaan. 3PL DOW Terneuzen is overigens geen risicovolle inrichting. In het plangebied zijn kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan als deze geen functionele binding hebben met het industrieterrein Dow, Mosselbanken en Logistiek Park. Rond deze terreinen is een externe veiligheidscontour vastgesteld. 3PL DOW Terneuzen en de daarop aanwezige objecten hebben duidelijk een functionele binding met dit terrein, zodat deze voorwaarde voor het bedrijf geen beperking is. Het begrip functionele binding is in artikel 1, lid 1.23 gedefinieerd.

Bedrijfswoningen

Deze zijn niet mogelijk gemaakt aangezien deze beperkingen opleggen aan de bedrijfsuitoefening van bedrijven. Bedrijfswoningen worden in het kader van milieuwetgeving namelijk aangemerkt als milieugevoelige functies. Bovendien zijn bedrijfswoningen uit oogpunt van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik niet gewenst.

Opslag

Opslag is gebruikelijk op een bedrijventerrein en is dus mogelijk. Er gelden geen beperkingen voor wat betreft de locatie en de hoogte.

Groen (Artikel 4)

De belangrijkste functie van deze bestemming is het vastleggen van de landschappelijke afscherming van het aangrenzende bedrijventerrein. Om deze reden is een vergunningstelsel opgenomen voor het rooien of kappen van de beplanting. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen onder andere ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voet- en fietspaden zijn toegestaan.

De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van 3 m. Voor het overige mogen op deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Dubbelbestemmingen Leiding - Gas - gemengd 2 en Leiding - Gas 10 (Artikel 6)

Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de in paragraaf 2.1 genoemde aardgas-/waterstofgasleiding en voor een aardgasleiding (zie paragraaf 4.12). Dit zijn planologisch relevante leidingen met een doorgaande transportfunctie. Leidingen, die op het terrein van een inrichting liggen en ook deel uitmaken van die inrichting, zijn niet planologisch relevant en hoeven daarom niet op de verbeelding te worden weergegeven. De afweging of nieuwe functies en bebouwing binnen de bebouwings- en toetsingsafstanden van deze leidingen aanvaardbaar zijn, vindt plaats in het kader van de milieuwetgeving die voor het bedrijf geldt.

De breedte van de dubbelbestemmingen is opgebouwd uit het werkelijke ruimtebeslag (de breedte van de leiding) en de bijbehorende belaste stroken (belemmeringenstroken). Deze stroken hebben in het plangebied een breedte van 5 m aan weerszijden van de leiding.

In verband met risicowetgeving en -beleid zijn het soort gas dat door de leiding mag worden getransporteerd en de druk en diameter vastgelegd.

Ten behoeve van deze dubbelbestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

Dit geldt ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die geen direct verband houden met het bouwen en die de grond roeren, zoals het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen. Deze werkzaamheden zijn alleen mogelijk met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd), die alleen kan worden verleend na advies van de betrokken leidingbeheerder en als het leidingbelang niet wordt geschaad. Op de leidingentracés zijn momenteel diepwortelende beplantingen en bomen aanwezig. Deze beplanting is aangelegd voordat de leidingen planologisch zijn beschermd. Dat betekent voor het aanbrengen van de beplanting geen aanlegvergunning nodig was. De beplanting is daarmee niet in strijd is met de bepalingen van de geldende beheersverordening en in de toekomst evenmin met het onderhavig bestemmingsplan. Immers de activiteiten zijn al uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van de plannen (zie ook de betreffende artikelen in dit bestemmingsplan, sublid 6.5.2 onder c). Uit het voorgaande blijkt wel dat een omgevingsvergunning nodig is, als later wordt besloten dat diepwortelende beplantingen en bomen moet worden gerooid.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (Artikel 7)

In het bestemmingsplan is op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid een archeologische dubbelbestemming opgenomen (zie ook paragraaf 4.3.2). De bestemming valt samen met alle andere bestemmingen en heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. De regeling is gebaseerd op de standaardregels die de gemeente voor bestemmingsplannen heeft opgesteld.

Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld 'Bedrijventerrein') een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 8)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

Overschrijding bestemmingsgrenzen

In lid 10.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 9 lid 9.1 vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders.

Het criterium ''van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;
  • een bestemming moet worden aangepast om een betere entree mogelijk te maken.

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Overige regels (Artikel 11)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (lid 11.1)" In een aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

Overgangsrecht (Artikel 12)

Op grond van artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 12 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Slotregel (Artikel 13)

De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 13 van de regels.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid en visies

3.1 Toetsing aan Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor het goederenvervoer over water zijn de havens van Rotterdam, Amsterdam, Terneuzen, Vlissingen, Delfzijl, Eemshaven en Moerdijk van nationale betekenis. Om optimaal te profiteren van de kansen en voor een sterke internationale positie, kunnen aanpassingen en vernieuwingen zoals bij de sluizen ter hoogte van Terneuzen, nodig zijn. Tevens vereist groei van goederenstromen ruimte voor de havens zelf, goede doorstroming op de achterlandverbindingen en het borgen van de veiligheid op vaarwegen.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.

Toetsing

In de structuurvisie infrastructuur en ruimte is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het bestemmingsplan. Het mogelijk maken van de verplaatsing van Ravago en uitbreiding daarvan past wel in het algemene streven om ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en voor economische ontwikkeling.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

  • a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • c. de uitkomsten van het overleg met officiële instanties;
  • d. de uitkomsten van het verrichte onderzoek;
  • e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Op al deze punten wordt in voorliggende toelichting ingegaan.

Verder is in het Bro vastgelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gehanteerd (een nadere onderbouwing in het bestemmingsplan). Op 1 juli 2017 is de duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6. lid 2 Bro) aangepast. Deze luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Toetsing 

Met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking is het volgende van belang. De ontwikkeling van een logistiek centrum als 3PL DOW Terneuzen is een stedelijke ontwikkeling. De vraag naar deze ontwikkeling heeft twee aspecten:

  • De vraag naar polyethyleengranulaat in de markt is groot en neemt toe. Het granulaat wordt gebruikt als grondstof voor diverse producten. Het granulaat van Ravago/Dow dient vooral als basis voor allerlei folies. Voorbeelden zijn verpakkingszakjes (zoals boterhamzakjes) en de foliebekleding van de binnenzijde van drankpakken.
  • Vanuit de bedrijfsvoering van Ravago is het gewenst het huidige distributiecentrum te verplaatsen naar de productielocatie, zodat het transport van de fabriek naar het logistiek centrum niet meer per as hoeft plaats te vinden. Dat biedt bovendien de mogelijkheid om de opslag en distributieactiviteiten van Ravago uit te breiden en te concentreren in Terneuzen.
  • Daarnaast wil Ravago het bestaande distributiecentrum aan de Savoyaardsweg benutten om bestaande productstromen van elders te centraliseren in Terneuzen.

De ontwikkeling van het nieuwe logistiek centrum 3PL en het hergebruik van de bestaande locatie aan de Savoyaardsweg komt dus niet alleen voort uit een grotere vraag naar polyethyleenkorrels, maar ook uit optimalisatie en centralisering van de bedrijfsvoering en vervoersstromen van Ravago. Centralisatie in Terneuzen heeft in relatie tot het afzetgebied grote voordeel. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het nieuwe logistiek centrum 3PL past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Toetsing aan provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 inclusief partiële herziening 2016)

Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. In deze paragraaf wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid. De sectorale aspecten milieu, water en natuur worden in hoofdstuk 4 behandeld.

Inzet van beleid

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen. Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • het beter benutten van havengebieden en bedrijventerreinen.

In het omgevingsplan is een duurzame ontwikkeling als vertrekpunt geformuleerd. Dit wordt vertaald in een lange termijn perspectief door te kiezen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing

De verplaatsing van Ravago sluit aan op de ambitie van een duurzame ontwikkeling omdat daarmee onderlinge transportbewegingen worden verminderd. Ook kan hemelwater van de locatie Ravago worden hergebruikt door Dow en kan energie van Dow worden ingezet voor verwarming van bedrijfsgebouwen.

Haventerreinen en industrie

Voor de Zeeuwse economie zijn haventerreinen en industrie belangrijk. De provincie zet in op duurzame toekomstbestendige ontwikkelingen en voldoende ontwikkelruimte. Deze doelstelling is onder andere als volgt uitgewerkt:

  • inzet op een verbeterspoor van bedrijven; hiermee wordt ruimte gemaakt voor economische groei voor bestaande en nieuwe bedrijven. Uitgangspunt is het behoud van de huidige kwaliteit van de leefomgeving rond het industrie- en havencluster, ook om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bieden voor bedrijven.
  • een passend ruimtelijk spoor; de provincie zet in op een concentratie van bestaande en nieuwe industrie in Sloegebied en Kanaalzone. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kaders die vanuit de duurzaamheidsladder voor alle stedelijke ontwikkelingen, inclusief de zeehaventerreinen gelden. De provincie stimuleert samen met de gemeenten en Zeeland Seaports zorgvuldig ruimtegebruik en intensivering in de beide gebieden.

Toetsing

Het logistiek centrum 3PL kan worden gezien als een nieuwe ontwikkeling op een bestaand industrieterrein. Het centrum is ruimtelijk en functioneel sterk verbonden met Dow. Ook wat betreft de milieuaspecten is er een grote verwevenheid met dit complex. Voor de uitwerking 'een passend ruimtelijk spoor' is evident dat de ontwikkeling past in het ruimtelijk-economisch streven om de bedrijvigheid te concentreren in de Kanaalzone.

Landschappelijke inpassing

Als algemeen uitgangspunt geldt dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden.

Voor de landschappelijke inpassing van de grote haven- en industrieterreinen is geen specifiek beleid geformuleerd. Ten aanzien van 'gewone' bedrijventerreinen is de inzet dat deze zich goed voegen in de (landschappelijke) omgeving.

Toetsing

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een bestaande strook opgaande beplanting met een breedte van 12 meter gehandhaafd. De beplanting bestaat uit populier, veldesdoorn, haagbeuk, gewone es en hazelaar (langs de randen). Verder zijn in lagere aantallen aanwezig: wilde liguster, zomereik en zwarte els. Op basis van de breedte, hoogte, dichtheid en soortensamenstelling voorziet deze beplantingsstrook in een adequate landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Figuur 3.1 geeft een beeld van de beplantingsstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Te handhaven strook beplanting aan zuidzijde plangebied.

In Bijlage 3 en Bijlage 4 is de beplantingsstrook ingetekend op respectievelijk een actuele luchtfoto en een kaartondergrond van het terrein.

3.2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (inclusief eerste wijziging 2016)

Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is gedeeltelijk vertaald in de Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland (PRVZ). De onderwerpen in deze verordening die relevant zijn voor het bestemmingsplan, zijn hierna opgenomen.

Artikel 2.2 bedrijven en detailhandelsvoorzieningen

Derde lid

In de toelichting bij een bestemmingsplan voor een nieuw bedrijventerrein, alsmede de uitbreiding van een bedrijventerrein, wordt aannemelijk gemaakt dat:

  • a. het plan bijdraagt aan of niet in strijd is met de doelstelling dat 80 procent van de bedrijvigheid regionaal wordt geclusterd op of aanluitend aan grootschalige bedrijventerreinen en
  • b. duurzaam beheer en onderhoud van het bedrijventerrein gewaarborgd is.

Toetsing:

De voorgenomen bedrijventerreinontwikkeling sluit ruimtelijk en functioneel aan op het grootschalige industrieel complex van Dow. Daarmee wordt aan dit artikel uit de verordening voldaan.

Artikel 2.11 regionale waterkeringen

In een bestemmingsplan wordt, voor de aangegeven regionale waterkeringen primair de bestemming Waterstaat – waterkering aangewezen. Daarnaast wordt voor een beschermingszone een gebiedsaanduiding vrijwaringszone opgenomen.

Toetsing:

Uit het aanmeldformulier watertoets (zie bijlage 7) blijkt dat een kleine strook van het plangebied ligt in beschermingszone B. Conform de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied, wordt deze beschermingszone niet in een bestemmingsplan vastgelegd. De Keur van het waterschap biedt voldoende bescherming tegen ontwikkelingen en activiteiten die de waterkering kunnen schaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.2. Links: Fragment bestemmingsplan Buitengebied met regeling waterkering; rechts: uitsnede legger waterschap met keurzones waterkering. De beschermingszones zijn aangeduid met blauwe en groene lijnen.

Artikel 2.12 Bestaande Natuur

In een bestemmingsplan wordt voor de op kaart behorende bij de verordening, aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur, primair de bestemming Natuur, Bos, Beschermde of Waardevolle dijk aangewezen. Een fragment van de kaart waarop de bestaande natuurgebieden zijn weergegeven, is opgenomen in figuur 3.3. Daaruit blijkt dat het te rooien bos niet als zodanig is aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0008.png"

Figuur 3.3. Bestaande natuurgebieden volgens het provinciaal beleid

Artikel 2.17 Landschap en erfgoed

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen die in de verordening zijn aangeduid wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen. Een bestemmingsplan strekt mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden en stelt daartoe regels.

Toetsing

Uit informatie van het Geoloket van de provincie blijkt dat in het plangebied geen landschappelijke en cultuurhistorische waarden of elementen aanwezig zijn.

3.3 Toetsing aan gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Terneuzen 2015

In de Structuurvisie Terneuzen 2025 (februari 2010) is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025.

Voor de economische ontwikkeling van Terneuzen en Zeeuws-Vlaanderen wordt in de Kanaalzone ruimte geboden voor bestaande en nieuwe bedrijvigheid. Daarbij wordt gestreefd naar een verdergaande duurzame transitie van de procesindustrie en de ontwikkeling van de Kanaalzone als logistieke knoop. Hiervoor wordt de aandacht gericht op de speerpuntsectoren procesindustrie, agribusiness en logistiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0009.png"

Figuur 3.4 Omslag Structuurvisie Terneuzen 2025

Voor het complex Dow e.o. is aangegeven dat het voor mogelijke economische ontwikkelingen zaak is het eigen terrein van Dow weer sterker naar de core-business te brengen. Er is een strategisch project benoemd dat erop is gericht duidelijkheid te verschaffen over de positie van het complex en de zonering ervan. Dit is inmiddels formeel vastgelegd in juridisch-planologische en in milieuhygiënische zin.

Ten aanzien van de geledingszone Hoek-Terneuzen is een strategisch project benoemd dat erop is gericht om hier een stevig ruimtelijk casco en een (beperkte) voorinvestering te doen in het landschappelijk raamwerk, bijvoorbeeld in de vorm van laanbeplantingen. Aan de zone wordt in het Landschapsuitvoeringsplan (zie hierna) bijzondere aandacht besteed.

3.3.2 Geldende beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park

Het plangebied is momenteel planologisch-juridisch geregeld in de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofleiding' die op 15 maart 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld (planidentificatie: NL.IMRO.0715.BVIDM02-VG01).

Op de verbeelding van de beheersverordening zijn besluitvlakken met gebiedsaanduidingen aangegeven die dezelfde betekenis hebben als bestemmingen in een bestemmingsplan. De beoogde locatie van Ravago heeft daarin de gebiedsaanduidingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Waarde-Archeologie 3' en 'Leiding'. Daarnaast is er een besluitvlak die gelijk gesteld kan worden met een aanduiding in het bestemmingsplan 'geluidzone - industrielawaai

Fragmenten van de verbeelding zijn opgenomen in de figuren 3.2a en 3.2b. Omdat de verbeeldingen waarop alle besluitvlakken zijn weergegeven moeilijk raadpleegbaar zijn (door beperkingen op de website ruimtelijkeplannen.nl) zijn de besluitvlakken archeologie uitgelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0010.png"

Figuur 3.5a Fragment verbeelding beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofleiding': alle besluitvlakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.5b Fragment verbeelding beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofleiding': besluitvlak Waarde - Archeologie 3 uitgelicht.

De bescherming van de planologisch-relevante leidingen is geregeld met een kaart in de regels die is gekoppeld aan het artikel Leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0012.png"

Figuur 3.6 Fragment bijlage 4 van de regels van de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofleiding' : ten noorden van de Herbert H. Dowweg (met globale aanduiding plangebied ( 3PL DOW Terneuzen ))

3.3.3 Geluidbeleid

Visiedocument geluid

In het visiedocument voor geluid (september 2007) zijn vier verschillende ambities onderscheiden namelijk

  • 1. Het voorkomen van nieuwe geluidhindersituaties.
  • 2. Het beheersen van bestaande en geaccepteerde geluidhindersituaties.
  • 3. Het opheffen van niet-acceptabele geluidhindersituaties.
  • 4. Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van geluidbelasting op langere termijn.

Uit akoestisch onderzoek dat in het kader van dit bestemmingsplan is uitgevoerd (zie paragraaf 4.6 en bijlage 8), blijkt dat van niet-acceptabele geluidhindersituaties geen sprake is. De ontwikkeling zorgt niet voor een onaanvaardbare geluidsituatie in de omgeving. Na toevoeging van 3PL Dow Terneuzen aan het gezoneerde industrieterrein Terneuzen-West/Logistiek Park wordt namelijk voldaan aan de grenswaarden die gelden voor de zonegrens en de binnen de zone gelegen geluidsgevoelige objecten.

Geluidbeleidplan 2010-2015

In het geluidbeleidplan 2010-2015 is het geluidbeleid uitgewerkt naar concrete actiepunten. De volgende actiepunten zijn relevant voor de voorgenomen bestemmingsplannen voor Dow/Mosselbanken/Logistiek Park en het Maintenance ValuePark:

  • Opstellen zonebeheerplannen/akoestische inrichtingsplannen.
  • Geluidzones vastleggen in bestemmingsplannen.
  • Koppeling maken tussen geluid en gronduitgifte.
  • Grenswaarden voor geluid in Natura 2000-gebieden in acht nemen.
  • Handhavingsbeleid voor gezoneerde bedrijventerreinen.

Dit alles is inmiddels uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Toetsing aan Besluit milieueffectrapportage

4.1.1 Toetsingskader

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Concreet voor deze situatie heeft de ontwikkeling betrekking op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer, is deze situatie vermeld in de bijlage D. dat is hier niet het geval.


Sinds 7 juli jl. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

4.1.2 Toetsing

Kenmerken

In paragraaf 2.2 is het project toegelicht. De hoofdactiviteiten, het opslaan en distribueren van poly-ethyleenkorrels, zijn niet genoemd in het Besluit milieueffectrapportage. Het beoogde logistiek centrum is daarom als zodanig niet MER-plichtig.

Ligging locatie en uitbreiding industrieterrein

Het plangebied ligt niet in gevoelig gebied zoals bedoeld in kolom 2 van D.8.1 van bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het plan rechtvaardigt dan ook geen MER.

De uitbreiding van een industrieterrein leidt als ruimtelijke activiteit tot een zogenoemde vormvrije mer-beoordeling.

Kenmerken potentiële effecten

De effecten van de ontwikkeling op ecologische waarden zijn onderzocht met een Natuurtoets die is opgenomen in bijlage 14. Hieruit blijkt de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling kan leiden tot effecten op beschermde soorten. Aan de hand van inventariserend veldonderzoek (Grontmij, 2012) en recentelijk veldbezoek (2017) wordt verwacht dat het gebied van betekenis is voor de beschermde soort(groep)en veldspitsmuis en vleermuizen. Voor de veldspitsmuis is inmiddels een ontheffing verleend, de soort is weggevangen en verplaatst naar geschikt leefgebied. De groenstrook is van betekenis als verblijfplaats voor de ruige dwergvleermuis. Verder zijn in de groenstrook nestrestanten van vermoedelijk buizerd of ransuil aanwezig. Er is een activiteitenplan opgesteld waarmee een ontheffing wordt aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis en afhankelijk van het veldbezoek in maart voor de ransuil/buizerd. In en in de directe omgeving van het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om compenserende en mitigerende maatregelen te treffen waardoor verwacht kan worden dat de ontheffing wordt verleend.

De voorgenomen ontwikkeling kan externe veiligheidsrisico's met zich mee brengen. Er is daarom een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld waarin de risico's van het transport uitgebreid zijn onderzocht en beoordeeld. Voor de uitgangspunten van deze analyse wordt verwezen naar paragraaf 4.10.

Het planologisch toestaan van het logistiek centrum veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moeten zijn om een MER uit te voeren. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

4.1.3 Conclusie

Gelet op de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.2 Verkeersaspecten

Ontsluiting

Het nieuwe logistiek centrum wordt ontsloten via de Herbert H. Dowweg, niet via het terrein van Dow. De interne circulatie van het (vracht)verkeer is weergegeven in figuur 2.3. (paragraaf 2.2). De Herbert H. Dowweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid geldt van 80 km/uur. Fietsers maken langs deze weg gebruik van een vrij liggend fietspad. De Herbert H. Dowweg sluit aan de oostzijde aan op de rotondes van de N252 van/naar de N62 richting Westerscheldetunnel/Goes en Sluiskil/Gent en de stad Terneuzen.

Parkeren

De parkeerbehoefte van deze ontwikkeling zal in het geheel opgevangen worden binnen het plangebied. Dit is een eis die ook in dit bestemmingsplan planologisch-juridisch wordt vastgelegd. Dit geldt zowel voor de parkeerbehoefte van het personeel als de parkeerbehoefte van de vrachtwagens.

Er zal in ploegendienst worden gewerkt. Op de nieuwe locatie werken in de eindsituatie dagelijks circa 60-65 mensen (in 4 shifts). Tijdens de ploegendiensten tussen 6:00 en 22:00 uur zijn 22 mensen gelijktijdig aanwezig, in de nachtperiode (tussen 22:00 en 06:00) wordt gewerkt met een kleinere ploeg, namelijk circa 7 mensen. Daarnaast zijn overdag nog eens maximaal 11 personen extra aanwezig. Daarmee komt het maximaal aantal personen op 30 tot 35 personen. Elk hiervan zal met de auto komen en heeft een parkeerplaats nodig. In het ontwerp zijn 56 parkeerplaatsen opgenomen, ruim meer dan benodigd. Bovendien zal een aantal werknemers mogelijk carpoolen.

Op een werkdag worden tijdens een piekuur gemiddeld 11 vrachtwagens per uur verwacht. Ervan uitgaande dat de vrachtwagens een verblijfstijd hebben van maximaal 2,5 uur, zijn circa 28 parkeerplaatsen nodig. In het ontwerp is gerekend met een aantal 36.

Verkeersafwikkeling

Met betrekking tot de toekomstige verkeersstromen speelt een aantal aspecten bij de beoogde ontwikkeling:

  • Het bestaande logistiek centrum wordt verplaatst van de Savoyaardsweg naar het complex van Dow. De polyethyleenkorrels worden in de toekomst watergedragen aangevoerd van de productielocatie. Als gevolg daarvan vervallen de (interne) transportbewegingen in de huidige situatie tussen Dow en de Savoyaardsweg. Het gaat daarbij op jaarbasis om 28.000 vervoersbewegingen (107 verkeersbewegingen per dag).
  • Het (extern gerichte) transport voor de afzet van de polyethyleenkorrels wordt verplaatst van de huidige locatie aan de Savoyaardsweg naar het nieuwe logistieke centrum. Doordat de overslag van korrels (op termijn) toeneemt in de toekomstige situatie, neemt het (externe) transport in verband met de afzet van de korrels ook toe.
  • Tot slot is van belang dat de bestaande locatie aan de Savoyaardsweg in de toekomstige situatie ook weer gebruikt wordt voor de distributie van polyethyleenkorrels. De korrels worden hier over de weg aangevoerd en ook weer afgevoerd. De hoeveelheid overslag neemt ten opzichte van de bestaande situatie af.
  • Er vindt een verschuiving plaats van het vervoer via water, waarbij in de huidige situatie 30% van de overslag vanaf de Savoyaardsweg via het water (ZCT) wordt afgevoerd. In de toekomst vindt de volledige afzet van de locatie Savoyaardsweg via de weg plaats. Van de nieuwe locatie 3PL zal echter opnieuw 30% van de afzet via ZCT lopen.

In tabel 4.1. wordt een overzicht gegeven van de aantallen transportbewegingen per dag.

Tabel 4.1. verkeersstromen voor de verschillende locaties en ontwikkelingsfasen (aantal voertuigbewegingen)

module   huidige situatie Savoyaardsweg   toekomstige situatie Savoyaardsweg   nieuwe locatie - fase 1 3PL   nieuwe locatie - na fase 2 3PL  
personenauto's   100   74   74   128  
bestelwagens   10   10   10   10  
vrachtauto's   260   200   220   360  
Totaal   370   284   304   498  

Hieruit blijkt dat het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie zal toenemen met ruim 412 mvt/etmaal. Het aantal motorvoertuigen vanaf de nieuwe locatie neemt namelijk toe met 498 per etmaal en het aantal vanaf de bestaande locatie neemt af met 86 per etmaal. Het is niet bekend wat de verschuiving van de huidige stroom polyethyleengranulaat van Katoennatie naar het logistiek centrum 3PL zal betekenen voor de verkeersstromen van en naar de Katoennatie. In dit bestemmingsplan is aanvullend op de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van het logistieke centrum rekening gehouden met een toename met circa 100 vrachtwagens voor eventuele ontwikkelingen elders die samenhangen met de verschuiving van vervoersstromen tussen Ravago en Dow.

De intensiteit op de Herbert H. Dowweg in 2011 bedroeg 3.000 mvt/etmaal. Met een groei van 1% per jaar zou de intensiteit op deze gebiedsontsluitingsweg in 2018 circa 3.200 mvt/etmaal bedragen. De intensiteiten zullen toenemen tot circa 3.700 mvt/etmaal als gevolg van de ontwikkeling van het nieuwe logistiek centrum. Deze intensiteit kan goed afgewikkeld worden op de gebiedsontsluitingsweg. Gezien de functie en inrichting heeft deze weg namelijk een capaciteit van ruim meer dan 10.000 mtvt/etmaal. Maatgevend voor een goede verkeersafwikkeling zijn de aansluitingen van deze weg op het regionale wegennet.

In een eerdere studie is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid van Dow in de toekomstige situatie na ontwikkeling van de bedrijventerreinen. Uit deze studie blijkt dat de rotondes van de N252 van/naar de N62 niet meer zullen voldoen op het gebied van de verkeersafwikkeling na de autonome groei. De bestaande situatie is daarmee al een knelpunt die los van de ontwikkeling van 3PL DOW Terneuzen moet worden aangepast.

Algemene vuistregel is dat circa 10% van de verkeersbewegingen per etmaal plaats zullen vinden in het drukste uur. Dat betekent er in dit uur op de Herbert H. Dowweg 350 tot 400 mtv zullen rijden.

De verkeersbewegingen van en naar 3PL DOW Terneuzen zullen plaatsvinden gedurende de gehele dag (24/7). Als voor 3PL DOW Terneuzen van dezelfde vuistregel wordt uitgegaan (worst-case aanname) dan zouden circa 50 motorvoertuigen daarvan afkomstig zijn van het nieuwe logistieke centrum.

Hoewel het nieuwe logistieke centrum slechts een beperkt aandeel heeft in de totale verkeersstroom, kan wel worden geconcludeerd dat de aanpassing van de rotondes urgenter wordt.

Conclusie

Parkeren vindt op eigen terrein plaats. Er worden voldoende parkeerplaatsen personeel en bezoekers en voor vrachtwagens aangelegd. In de regels van dit bestemmingsplan is dit planologisch-juridisch geborgd.

Door de ontwikkeling van een nieuwe logistiek centrum neemt de verkeersintensiteit op de Herbert H. Dowweg toe met circa 500 mvt/etmaal. Deze toename kan goed afgewikkeld worden op de gebiedsontsluitingsweg Herbert H. Dowweg. Maatgevend voor een goede verkeersafwikkeling zijn de aansluitingen van deze weg op het regionale wegennet. Uit provinciaal onderzoek blijkt dat het verkeer op de rotondes van de N252 met de N62 tijdens de drukste uren nu al congestie ondervindt. Dat neemt met de ontwikkeling van 3PL DOW Terneuzen nog toe. Om het verkeer van en naar het Logistiek Park Terneuzen, de Mosselbanken en de westelijke ingang van het Dow-terrein en van 3PL DOW Terneuzen goed te kunnen afwikkelen zullen de rotondes moeten worden aangepakt.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar.

Toetsing aan Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk'. Voor 3PL DOW Terneuzen is het kaartblad 'behoud' van belang. Voor het plangebied geldt de volgende strategie.

Het plangebied is onderdeel van het gebied 'Grootschalige industrieel-logistieke complexen'. Deze complexen bestaan uit de vestigingen van Dow en het Valuepark in het noorden, de concentratie rond Yara en de Axelse Vlakte bij Sluiskil en de bedrijvigheid rondom Cargill bij Sas van Gent. Deze complexen hebben een zodanig economische waarde voor de gemeente Terneuzen en Zeeuws-Vlaanderen dat het functioneren van deze bedrijvigheid bescherming verdient. De bedrijfsvoering van deze bedrijven wordt beschermd tegen ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving die de bedrijfsvoering kunnen beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud'

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk cultuurhistorische beleid. Uit het cultuurhistorisch beleid van de gemeente blijkt dat het plangebied valt binnen het gebied Grootschalige industrieel-logistieke complexen. De bedrijfsvoering van deze bedrijven wordt beschermd tegen ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving die de bedrijfsvoering kunnen beperken.

4.3.2 Archeologie

Inleiding

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interimbeleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Zolang de bescherming van archeologische waarde niet is geregeld in een ruimtelijk plan (bestemmingsplan of beheersverordening) fungeert als vangnet de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.

In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend tot 100 m2 en een reeds verstoorde diepte van 0,5 meter voor de zogenaamde kruimelgevallen.

Naast de hiervoor vermelde algemene vrijstelling kan vrijstelling van archeologisch onderzoek worden verleend indien reeds eerder aantoonbaar verstoring heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag (in de meeste situaties de gemeente) te worden voorgelegd.

Tot slot kan vrijstelling van archeologisch onderzoek eveneens worden verleend als:

  • het gebied niet wordt vermeld op de Archeologische Monumentenkaart (AMK),
  • volgens de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) een zeer lage of lage trefkans heeft (op eventuele waarden tot 1,2 meter beneden het maaiveld),
  • in de nationale digitale database ARCHIS en het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) geen gegevens zijn geregistreerd, danwel alleen gegevens die duiden op een lage waarde
  • er volgens de Geologische kaart Van Rummelen sprake is van de geologische formatie Duinkerke III.

Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Voor de duidelijkheid is dit schema ook opgenomen in de bijlage 5 bij deze toelichting. Ook als er wel archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, is niet altijd archeologisch onderzoek nodig. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend.

Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal de toets aan het stroomschema het uitgangspunt zijn voor de beoordeling. Vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening is alleen aan de orde voor een gemeentelijk monument en een rijksmonument, niet voor archeologisch verwachtingsgebieden. Daarvoor geldt een verbodsregeling zonder de mogelijkheid van ontheffing.

Het toepassen van een grotere 'vrijstellingsdiepte' is in sommige gebieden denkbaar. Voor een weloverwogen afweging hierover beschikt de gemeente over een 'Vrijstellingenkaart Archeologie'. Hierop is aangegeven of en tot op welke diepte werkzaamheden op of in een terrein kunnen worden vrijgesteld van het opstellen van een archeologisch onderzoek(srapport). De vrijstellingenkaart wordt in bestemmingsplannen gekoppeld aan archeologische dubbelbestemmingen.

De 'Vrijstellingenkaart Archeologie' is geen statisch document, maar wordt op basis van nieuwe informatie om de paar jaar geactualiseerd. Op 14 november 2017 is de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' gepresenteerd.

Het archeologiebeleid is inmiddels in alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen verwerkt. In de plannen en verordeningen is, voor zover dat op grond van dat beleid nodig is, een regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige verwachtingswaarden opgenomen waaraan een nieuwe bouwactiviteit met bodemverstorende werkzaamheden moeten worden getoetst.

Toetsing aan het beleid

In de bestemmingsplannen wordt doorgaans een diepte van ten hoogste 0,5 meter beneden het maaiveld gehanteerd waarvoor het verlenen van een omgevingsvergunning (voor het bouwen en voor grond- en sloopwerkzaamheden) vrijgesteld is van het opstellen van een onderzoek(srapport).

Hierna wordt beoordeeld of in het bestemmingsplan een regeling (onderzoeksplicht en vergunningstelsel) moet worden opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt.

Het plangebied maakt geen deel uit van een gemeentelijk of rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0014.png"

Figuur 4.2. AMK en IKAW (bron: https://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/amk-en-ikaw)

Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn.

  • Pleistoceen: vanaf de Steentijd;
  • Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd;
  • Duinkerke II, inclusief ‘oudere afzettingen van Duinkerke’: vanaf de Middeleeuwen;
  • Duinkerke III; vanaf de Nieuwe Tijd.

In de gemeente Terneuzen kunnen archeologische resten in de bodem voorkomen tot in de Pleistocene afzettingen.

Op de geologische kaart blijkt dat er verschillende afzettingen van Duinkerke aanwezig zijn (zie figuur 4.3):

  • Do.3b 'Kreekafzettingen van Duinkerke DIIIb' en;
  • F0.3b 'Afzetting van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke ( kreekafzettingen DIIIb op kreekafzettingen DII) op Hollandveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0015.png"

Figuur 4.3 Geologische kaart Van Rummelen met aanduiding plangebied

Voor de Kreekafzettingen van Duinkerke DIIIb' (geologische laag Do.3b) geldt geen onderzoeksplicht. Aangezien het gaat om kreekafzettingen, is er een grote kans dat mogelijk in het verleden daar aanwezige resten zijn verdwenen.

Voor de Afzetting van Duinkerke IIIb (geologische laag F0.3b) op Hollandveen op Pleistoceen zouden volgens het gemeentelijke beleid in de ruimtelijke plannen moeten worden voorzien van de dubbelbestemming of gebiedsaanduidingen Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3. In gebieden met een Waarde Archeologie 2 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m2 en voor gebieden met een Waarde Archeologie 3 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >1.000 m2. In beide gevallen gaat het om verstoringen die dieper reiken dan 0,5 meter –mv.

Een uitsnede van de vrijstellingenkaart Terneuzen 2017 met het plangebied is opgenomen in figuur 4.4.

In de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding (zie paragraaf 3.3.2) is een regeling voor de bescherming van eventueel aanwezige waarden opgenomen. De oppervlakte waaronder geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd bedraagt 1.000 m2. Voor dit gebied is in de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' een extra vrijstelling voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0016.jpg"

Figuur 4.4. Uitsnede 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' ter hoogte Dow

Omdat in voorliggend bestemmingsplan een archeologische bestemming wordt opgenomen, wordt het onderzoek, indien dat noodzakelijk mocht blijken, doorgeschoven naar de omgevingsvergunningaanvraag.

In het bouwplan wordt uitgegaan van 392 heipalen, variërend in lengte van 12 tot 36 meter. De oppervlakte van de verstoring per heipaal is minder van 1 m2. Voor het overige vindt geen verstoring van de bodem plaats op een diepte van 3 meter of meer. Daarmee blijft de verstoring ruim onder de oppervlakte van 1.000 m2 waarboven een onderzoeksplicht geldt.

Conclusie

In onderhavige bestemmingsplan is een regeling nodig die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt. In lijn met het beleid wordt dit dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3

Voor het gehele plangebied wordt een koppeling gelegd met de in 2017 geactualiseerde Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017. Op grond van deze kaart geldt voor deze bestemming een verruimde vrijstellingsdiepte van 3 meter beneden maaiveld.

Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming betekent dat het onderzoek, indien dat noodzakelijk mocht blijken, wordt doorgeschoven naar de omgevingsvergunningaanvraag. Omdat het hier om een gecoördineerde aanpak gaat, is van belang dat de totale verstoring dieper dan 3 meter ruim onder de oppervlakte van 1.000 m2 blijft waarboven een onderzoeksplicht geldt. Op grond van het bouwplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt/is gelegd, wordt geconcludeerd dat er geen onderzoeksplicht geldt.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Tauw bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Daaruit blijkt dat geen grootschalige bodemverontreinigingen aanwezig zijn. De aangetoonde gehalten in de grond of grondwater geven geen risico's voor mens of milieu bij de graafwerkzaamheden en het voorgenomen gebruik. De conclusie is dat het aspect bodem de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.5 Watertoets

Toetsingskader

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Toetsing

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een Aanmeldformulier Watertoets gebruikt. Het ingevulde aanmeldformulier, waarin de hiervoor genoemde aspecten zijn verwerkt, is opgenomen in bijlage 7. Het conceptplan en het aanmeldformulier zijn toegezonden aan het waterschap en met deze instantie besproken. De ontwikkeling betekent een toevoeging van verhard oppervlak, waardoor een verplichting tot aanleg van waterberging ontstaat. Naar aanleiding hiervan zijn afspraken gemaakt over de waterberging. Die zal plaatsvinden op korte afstand van het plangebied, namelijk ten zuiden van de Lovenweg en de bluswaterberging van Dow aan de Savoyaardsweg. De waterberging wordt gecombineerd met de noodzakelijke herplant van bos en houtopstanden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en 4.11. Omdat een inrichtingsplan voor het gebied nog in overleg met betrokken partijen moet worden gemaakt, is in de planregels het gebruik van de gebouwen gekoppeld aan een verplichting tot aanleg van een waterberging die voldoende is.

De resultaten van het overleg met het waterschap zijn verwerkt in het aanmeldformulier en in het plan.

4.6 Industrielawaai

Toetsingskader

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor de industrieterreinen Terneuzen West een geluidzone vastgesteld.

Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidzone. Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Tevens dient rekening te worden gehouden met de in het verleden vastgestelde MTG's (Maximaal Toegestane Geluidbelasting) en hogere waarden ter plaatse van geluidgevoelige functies binnen de geluidzone.

Toetsing

De inrichting ligt op industrieterrein Dow en maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein Terneuzen West. Het zonebeheer van industrieterrein Terneuzen-West is door het bevoegd gezag belegd bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD).

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting in de omgeving van de op te richten inrichting 3PL, fase 1 en 2 van 3PL DOW Terneuzen op industrieterrein Terneuzen West in Terneuzen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de zonebewakingspunten voornamelijk wordt bepaald door het gebruik van het pneumatisch transportsysteem. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij de woningen in de omgeving van de inrichting bedraagt maximaal 42dB(A) in de bepalende nachtperiode. Dit komt overeen met een etmaalwaarde van 52 dB(A). Deze waarde geldt voor de Lovenweg 16. Bij deze woning geldt een maximaal toegestane geluidbelasting (MTG) van 60 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van het gehele industrieterrein Terneuzen West.

De inpasbaarheid van de bijdrage van 3PL DOW Terneuzen is door de RUD Zeeland en de gemeente beoordeeld. Beiden concluderen dat er ook na toevoeging van 3PL DOW Terneuzen aan het gezoneerde industrieterrein Terneuzen-West/Logistiek Park wordt voldaan aan de grenswaarden die gelden voor de zonegrens en de maximaal toelaatbare geluidbelastingen (MTG's) bij de binnen de zone gelegen geluidgevoelige objecten.

3PL DOW Terneuzen kan niet voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, voor zover het de grenswaarden op een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting betreft. Dit komt echter vaak voor bij grotere inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein en vormt geen probleem. De grenswaarden hebben alleen ten doel het zonebeheer te vergemakkelijken, doordat geen onnodige geluidruimte wordt weggegeven. Het bevoegd gezag kan eenvoudig, eventueel met het opstellen van maatwerkvoorschriften, toestemming geven voor het overschrijden van deze grenswaarden.

Conclusie industrielawaai

De inrichting zorgt niet voor een overschrijding van de geluidzone of de MTG's bij de omliggende woningen en is daarmee inpasbaar in de geluidzone. Het aspect industrielawaai vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Wegverkeerslawaai

Er worden ten behoeve van het nieuwe logistiek centrum geen nieuwe wegen aangelegd of geluidgevoelige functies gerealiseerd. De wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing. Wanneer echter sprake is van een substantiële toename van de verkeersbewegingen op de wegen in de omgeving (met meer dan 20%) is het gewenst de effecten daarvan op omliggende geluidgevoelige bestemmingen te onderzoeken. In paragraaf 4.2 is vermeld dat de verkeerstoename op de Herbert H. Dowweg circa 500 mvt/etmaal bedraagt. Dat komt neer op een toename van circa 16 %. Hierin is de afname van de verkeersgeneratie op de huidige locatie nog niet meegenomen. Op grond van deze gegevens wordt geconcludeerd dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet nodig is.

4.8 Milieuhinder en bedrijven

Toetsingskader

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Beleid

Om in het bestemmingsplan de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (verder: SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

In de SvB zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden.

In het plangebied wordt, net zoals in de geldende beheersverordening, gebruik gemaakt van de SvB 'gezoneerd industrieterrein': deze is toegespitst op de milieuzonering van gezoneerde industrieterreinen zoals Terneuzen west (zie vorige paragraaf). Op dergelijke industrieterreinen wordt de geluidbelasting van de bedrijven gereguleerd via de Wet geluidhinder met bijbehorend zonebeheer en aanverwante wetgeving (Wet milieubeheer en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Vanwege de status als gezoneerd industrieterrein en de regulering van het geluidaspect via de Wet geluidhinder, heeft de milieuzonering met behulp van de SvB 'gezoneerd industrieterrein' geen betrekking op het aspect geluid, maar alleen op de aspecten geur, stof en gevaar. De SvB 'gezoneerd industrieterrein' is gebaseerd op de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, met uitzondering van het aspect geluid.

Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB wordt verwezen naar bijlage 9.

Toetsing

Conform de geldende beheersverordening voor Dow, Mosselbanken en Logistiek Park wordt uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied' voor gevoelige functies in de omgeving. Dit omdat in en rondom het industrieterrein verschillende functies aanwezig zijn, die omgevingstype 'gemengd gebied' rechtvaardigen. Zo is er sprake van bedrijvigheid, (bedrijfs)woningen (Lovenweg 16 en 36) en ontsluitingswegen zoals de N252 (Herbert H. Dowweg).

Milieuzonering

Ter hoogte van het bedrijfsdeel dat in de geldende beheersverordening al is aangeduid als bedrijventerrein, wordt aangesloten bij de daarin opgenomen milieuzonering van milieucategorie 4.2. Voor bedrijven uit deze categorie geldt in het geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 200 meter.

Dichter op de woningen buiten het plangebied worden bedrijven uit milieucategorie 4.1 en 3.2 mogelijk gemaakt. Voor deze bedrijven gelden minimum richtafstanden van respectievelijk 100 en 50 meter. De afstand tot de woning Lovenweg 16 bedraagt ten minste 140 meter en tot de woning Lovenweg 36 ten minste 170 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan.

Toetsing 3PL DOW Terneuzen

Het logistiek centrum van Ravago (SBI-code1 494) dat poly-ethyleen granulaat (soort kunststof) vervoert, behoort zonder geluid tot milieucategorie 2. Het past daarmee binnen de algemene toelaatbaarheid. In fase 2 wordt aan de noordzijde van het bedrijfsperceel een 'compounding plant' gerealiseerd (zie paragraaf 2.2). Kunststofverwerkende bedrijvigheid (SBI-code 222) behoort zonder geluid tot maximaal milieucategorie 4.2. Aan de noordzijde van het perceel is bedrijvigheid tot en met maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. 3PL DOW Terneuzen past daarom binnen de algemene toelaatbaarheid of de milieuzonering.

Conclusie

De opgenomen milieuzonering van het bestemmingsplan is afgestemd op de gevoelige functies in de omgeving. Het bedrijf 3PL DOW Terneuzen past binnen deze milieuzonering. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2. weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 498 mvt/etmaal, waarvan 71,7% zwaar verkeer tot gevolg. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 3,18 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,35 µg/m³ (figuur 4.5). Hierdoor draagt de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0017.png"

Figuur 4.5 Uitkomst NIBM-tool

Naar aanleiding van de uitkomst van de NIBM-tool is nader onderzoek uitgevoerd met behulp van Geomilieu STACKS (zie bijlage 10). Uit het luchtonderzoek blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke normen voor het aspect luchtkwaliteit. Omdat langs de wegen aan de normen wordt voldaan, zal dit ter plaatse van zowel het plangebied als nabijgelegen woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. De beoogde ontwikkeling vormt geen belemmering voor het aspect luchtkwaliteit. Ter plaatse van zowel het distributiecentrum als de directe omgeving zal sprake zijn van een aanvaardbaar (woon en-) leefklimaat.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse van zowel het plangebied als nabijgelegen woningen.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij nieuwe (ruimtelijke plannen) dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico 

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon die onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron.

Groepsrisico

  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. In principe moet de populatiedichtheid worden geïnventariseerd voor het gehele gebied waarbinnen
  • dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Dit gebied wordt begrensd met de 1% letaliteitscontour

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen 

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Op grond van het Bevi kan er rondom een industrieterrein een Veiligheidscontour worden vastgesteld.

Deze veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de risicovolle bedrijven mag uitbreiden. Binnen de veiligheidscontour wordt niet meer getoetst aan de individuele grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Binnen de veiligheidscontour zijn (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan als die geen functionele binding met het terrein hebben.

Besluit externe veiligheid transportroutes en Regeling Basisnet 

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-contour als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt gesteld dat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ruimtelijke ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het Bevb is van toepassing op de aanwezige ondergrondse aardgasleidingen en op de aanwezige ondergrondse leidingen voor toxische stoffen. Verantwoording van het GR is uitsluitend noodzakelijk wanneer er mensen verblijven binnen het invloedsgebied van een leiding. Bij toename onder de 10% en als de waarde van 0,1*oriëntatiewaarde niet wordt overschreden is berekening/verantwoording van het GR ook niet nodig.

Toetsing

Voor de toetsing van het aspect externe veiligheid is een separate rapportage opgesteld, die is opgenomen in bijlage 11. Onderstaand worden de resultaten hiervan samengevat.

Risicorelevante inrichtingen en veiligheidscontour

Op 28 juni 2016 hebben de Provincie Zeeland en de gemeente Terneuzen gezamenlijk een veiligheidscontour vastgesteld rondom industrieterrein Dow, Mosselbanken en Logistiek Park (zie figuur 4.6). De veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de risicovolle bedrijven mag uitbreiden. Binnen de veiligheidscontour wordt niet meer getoetst aan de individuele grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Daarmee wordt ruimte gereserveerd voor de groei van risicovolle bedrijven. Binnen de veiligheidscontour zijn (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan als die geen functionele binding met het terrein hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0018.jpg"

Figuur 4.6 Fragment kaart met veiligheidscontour (rode lijn) industriegebied Dow, Mosselbanken en

Logistiek Park (De paarse lijn is de begrenzing van het industriegebied.)

De geplande locatie voor 3PL DOW Terneuzen ligt geheel binnen de veiligheidscontour en binnen de bijbehorende begrenzing van het industrieterrein. De inrichting is een beperkt kwetsbare bestemming en heeft een duidelijke functionele binding met Dow en daarmee met het industrieterrein. Vestiging binnen de veiligheidscontour is daarmee toegestaan. Het bedrijf hoeft niet te worden getoetst ten aanzien van de PR 10-6 contouren van de verschillende risicobronnen in de omgeving. De inrichting is zelf geen risicobron, dus toetsing aan de veiligheidscontour is niet nodig.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de volgende bronnen:

  • Katoennatie Westerschelde Containerterminal;
  • Elsta;
  • Maschem;
  • Dow Benelux BV (Dow);
  • Oiltanking Terneuzen;
  • Herbert H. Dowweg;
  • twee leidingen X-804 en A523,
  • Spoor.

Voor gasleiding A523 is een aanvullende QRA uitgevoerd (zie bijlage 12). De leiding X-804 van Gasunie Waterstof Services B.V. (hierna Gasunie) is nu nog een aardgasleiding (A-530-11) die in de toekomst zal worden gebruikt voor zowel transport van aardgas als van waterstofgas. Voor deze aanpassing is in september 2017 een QRA opgesteld waarin de ontwikkeling van 3PL Dow Terneuzen al is meegenomen. Verwezen wordt naar de Beheersverordening Dow, Mosselbanken, Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding (bijlage 2 van de toelichting op de verordening).

Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico omdat het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde en het groepsrisico niet relevant toeneemt ten gevolge van de beoogde ontwikkeling.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Het advies van de Veiligheidsregio Zeeland is in deze verantwoording verwerkt (zie bijlage 13).

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een logistiek centrum. De aanwezigen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het personeel de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden. Verder adviseert de veiligheidsregio het gebruik van het gebouw zo te kiezen, dat er vanuit kan worden gegaan dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk is. Denk hierbij aan een korte verblijfstijd, een grote gemiddelde mobiliteit, bekendheid van de aanwezigen in en om het gebouw en kundigheid van de aanwezigen door middel van bijvoorbeeld ontruimingsoefeningen.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn geborgd.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Ook speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.

Het logistiek centrum wordt ontsloten via de Herbert H. Dowweg. Afhankelijk van de locatie van het incident kan van de bron af gevlucht worden en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Een aandachtspunt is een eventueel een incident op de H. Dowweg. Het maatgevende scenario betreft een BLEVE (een afkorting voor "boiling liquid expanding vapour explosion" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie)). Dit is een ongeval met een LPG tankauto waarbij de LPG tank onder druk openscheurt en het uitstromende gas ontsteekt, in een extreem hete vuurbal explodeert en een drukgolf ontstaat. Mensen in een straal van 80-200 m van de incidentlocatie met de LPG-tankauto kunnen overlijden of (brand)wonden oplopen. Om slachtoffers te beperken wordt geadviseerd om het kantoor van 3PL DOW Terneuzen zodanig te situeren dat aanwezigen bij een (dreigende) brand gelegenheid hebben te vluchten. Hierbij is het wenselijk dat minimaal één (nood)uitgang van elke risicobron af gericht is.

Overige adviezen

Door de veiligheidsregio worden adviezen genoemd die niet direct in het ruimtelijk besluit inpasbaar zijn, maar die wel vroegtijdig in het proces moeten worden betrokken. Dit zijn:

  • Ventilatie: Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, die maatgevend is voor het nabijgelegen spoor en de omliggende inrichtingen, is het noodzakelijk dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie van het kantoor van 3PL DOW Terneuzen handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. In de vergunningenprocedure kan dit worden geborgd.
  • Noodplannen: Voor de in het plangebied aanwezige (specifieke) objecten waar noodplannen voor opgesteld dienen te worden, dienen deze op elkaar afgestemd te worden.
  • Risicobewustzijn: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Te denken valt aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.
  • Bereikbaarheid en bluswater: De benodigde ontsluitingswegen en/of bluswatervoorzieningen dienen in overleg met de Veiligheidsregio Zeeland te worden gerealiseerd.
  • Incidenten met buisleidingen kunnen (grotendeels) voorkomen worden door de leidingen ongestoord te laten liggen. Hiervoor is de Grondroerdersregeling ingesteld.

Restrisico

De beschouwde risicobronnen kunnen in de voorziene situatie leiden tot incidenten met effecten of slachtoffers binnen het plangebied. De genoemde maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor de hulpverleningsdiensten. In het vergunningenspoor worden veiligheidsaspecten betrokken zoals brandcompartimentering, vluchtroutes, bluswatervoorziening, bereikbaarheid op perceelniveau en andere brandpreventieve voorzieningen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. De geplande locatie voor 3PL Ravago Terneuzen ligt binnen de vastgestelde veiligheidscontour en binnen de bijbehorende begrenzing van het industrieterrein. De inrichting is een beperkt kwetsbare bestemming en heeft een duidelijke functionele binding met Dow en daarmee met het industrieterrein. Vestiging binnen de veiligheidscontour is daarmee toegestaan. Toetsing aan de individuele PR 10-6 contouren van de aanwezige risicovolle inrichtingen, wegen en buisleidingen is niet meer nodig. De inrichting is zelf geen risicobron, dus toetsing aan de veiligheidscontour is niet nodig.

Aangezien er een beperkt aantal mensen aanwezig zal zijn in de dag- en nachtperiode, kan op basis van alle aanwezige informatie en berekeningen worden geconcludeerd dat de invloed van deze nieuwe ontwikkeling op het groepsrisico van alle individuele bronnen niet-significant is. Ook wordt de oriëntatiewaarde voor het GR nergens overschreden, ook niet door de toevoeging van de 3PL-locatie van Ravago.

Vanwege de ligging in het invloedsgebied van meerdere risicobronnen is het groepsrisico verantwoord.

Gezien het feit dat de ontwikkeling niet leidt tot een significante toename van het groepsrisico ten opzichte van de referentie situatie, de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en de bestrijdbaarheid/bereikbaarheid goed te noemen zijn, wordt het groepsrisico verantwoord geacht.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten, de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en handhaving van de oppervlakte houtopstanden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Toetsing

Om de effecten op beschermde natuurgebieden en soorten te kunnen bepalen is een quickscan uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder voor zowel gebiedsbescherming als soorten bescherming samengevat. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 14.

Gebiedsbescherming

  • Natura 2000

Er is een stikstofberekening uitgevoerd waaruit blijkt dat sprake is van een toename van 0,93 mol/ha/jr., de toename vindt plaats op habitattypen die niet overbelast zijn. Voor projecten die een bijdrage hebben van meer dan 0,05 en minder dan de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr. geldt een meldingsplicht voor bepaalde categorieën (landbouw, industrie, aanleg/wijziging infrastructuur). Voor de realisatie van het logistieke centrum is een melding ingediend (zie bijlage 16).

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied, effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de grote afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding en daarmee op beschermde soorten worden uitgesloten. De stikstofberekening is bijgevoegd als bijlage 15.

  • Natuurnetwerk Zeeland

Provincie Zeeland beschermt alle bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis. Rond de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland geldt een zone van 100 meter waarbij nieuwe ontwikkelingen worden beoordeeld op gevolgen voor de natuur. Het plangebied ligt binnen de 100 meter zone van de Achterste kreek. De ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot effecten op de waterhuishouding. Overige effecten als verstoring worden eveneens niet verwacht door de aanwezigheid van de provinciale weg Herbert H. Dowweg tussen het bedrijventerrein en het natuurgebied. Negatieve effecten op de beheerdoeltypen kunnen worden uitgesloten.

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het beleid van de provincie en de Wet natuurbescherming met betrekking tot beschermde gebieden, staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Omdat de werkzaamheden gefaseerd wordt uitgevoerd zijn per fase de effecten bepaald en de vervolgwerkzaamheden beschreven.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde soorten van de lijst 'overige' beschermde soorten omdat in provincie Zeeland hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild aanwezige planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Bij aanvang en tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of wanneer er geen broedgeval aanwezig is. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Ten behoeve van de realisatie van het logistieke centrum dient voor fase 1b en 2 het grootste deel van de groenstrook te worden verwijderd. Het gaat daarbij om een oppervlakte van circa 4,5 ha, namelijk 33.200 m2 in fase 1b en 11.800 m2 in fase 2. Van de bestaande groensingel wordt een strook van 12 m breed gehandhaafd en enige beplanting aan de noordzijde van het toekomstige parkeerterrein. Door het verwijderen van de groenstrook gaan verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis verloren (zie verslag vleermuisonderzoek in bijlage 17). Voor de werkzaamheden fase 1b wordt op basis van een activiteitenplan een ontheffing aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis. In de groenstrook is daarnaast een nest aanwezig van vermoedelijk buizerd of ransuil, uit eerder onderzoek lijkt het nest niet recentelijk bewoond. In maart 2018 kan de afwezigheid van de broedvogel worden vastgesteld aan de hand van twee veldbezoeken door een ecoloog. Indien het nest bewoond blijkt, zal ook voor deze soort een ontheffing worden aangevraagd.
  • Op grond van de eerdere waarneming van Grontmij (2012) en het veldbezoek is aangenomen dat de veldspitsmuis nog steeds aanwezig is op het perceel. Voor de activiteiten uit fase 1a is op basis van een activiteitenplan een ontheffing aangevraagd en verleend. De veldspitsmuis is inmiddels weggevangen en verplaatst naar geschikt natuurgebied de Braakman.

In en in de directe omgeving van het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om compenserende en mitigerende maatregelen te treffen waardoor kan worden verwacht dat de ontheffing voor ruige dwergvleermuis en eventueel buizerd/ransuil wordt verleend. De rest van de groenstrook rondom het terrein van Dow is van gelijkwaardige kwaliteit en biedt voldoende mogelijkheden voor alternatieve verblijfplaatsen. Er zijn in het te behouden deel van de groenstrook bijvoorbeeld meerdere nesten aanwezig die geschikt zijn voor vogels met vaste nesten (buizerd of ransuil). Voor de vleermuizen worden de te behouden groenstrook aan de oostzijde verschillende typen vleermuiskasten opgehangen die eveneens geschikt zijn voor andere vleermuissoorten.

Herplanten houtopstanden

De oppervlakte houtopstanden die wordt gerooid zal krachtens de Wet natuurbescherming moeten worden herplant. Herplant dient binnen 3 jaar na het rooien van de beplanting plaats te vinden. Omdat herplant op de 3PL-locatie niet mogelijk is, zal herplant elders moeten plaatsvinden. Op basis van de Wet natuurbescherming zal daarvoor ontheffing door Gedeputeerde Staten worden verleend. Daarbij moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Verordening Wet natuurbescherming Zeeland 2017.

In overleg met Dow, provincie, gemeente en Staatsbosbeheer is bezien waar herplant van de betreffende oppervlakte houtopstanden mogelijk is. Daarbij heeft het de voorkeur om herplant zo dicht mogelijk bij de huidige locatie te laten plaatsvinden en zo mogelijk in de gemeente Terneuzen. Deze herplant zal plaatsvinden op korte afstand van het plangebied, namelijk ten zuiden van de Lovenweg en de bluswaterberging van Dow aan de Savoyaardsweg. In dat gebied beschikt Dow over een aantal percelen in eigendom die momenteel worden verpacht, maar die door Dow zijn gereserveerd voor herplant van bos en waterberging als dat voor de ontwikkeling van het industriegebied nodig is. Met de huidige gebruiker van de gronden worden momenteel constructieve gesprekken gevoerd over het terugnemen van de gronden door Dow.

Het gebied van Dow is met een blauwe begrenzing aangeduid in figuur 4.7 en heeft een oppervlakte van 16,13 ha. Het zoekgebied voor de herplant van bos of houtopstanden ligt vooral aan de noordzijde van het gebied. Dit zoekgebied is lichtgroen aangeduid in figuur 4.7. De herplant van bos zal worden gecombineerd met de aanleg van extra waterberging in dit gebied (zie ook paragraaf 4.5 en bijlage 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPIDM03-VG01_0019.png"

Figuur 4.7 Percelen zuidzijde Lovenweg in eigendom van Dow (blauwe begrenzing) en zoekgebied bosherplant (lichtgroene gebied)

De combinatie bos en waterberging heeft een hoge ecologische potentie. Er zullen soorten worden geplant die tegen natte voeten kunnen en geschikt zijn op dit type grond (klei met zware tussenlaag/zavel (mengsel zand/klei en kalkrijk)). Veel van deze soorten zijn gevoelig voor zout grondwater. Aangezien het een vochtig/nat gebied betreft wordt verwacht dat de bomen niet heel diep wortelen waardoor het zoute grondwater niet wordt bereikt. In het nog te maken ontwerp voor het gebied zal rekening worden gehouden met hogere vluchtplaatsen voor kleine diersoorten en met de voorwaarden zoals de provincie die stelt in de Verordening Wet natuurbescherming Zeeland 2017.

Overigens het gebruik van het gebied voor waterberging naar verwachting slechts incidenteel voorkomen. Door op deze wijze de herplant van bos te combineren met de aanleg van extra waterberging in dit gebied kan Dow de claim op de compensatiegrond zo beperkt mogelijk houden. Hiermee blijft veel mogelijk grond over voor eventuele toekomstige herplant- en waterbergingsopgaves.

Conclusie

Beschermde natuurgebieden

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De stikstoftoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (0,93 mol/ha/jr.) op niet overbelaste habitattypen blijft onder de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr. Hiervoor is bij Gedeputeerde Staten een melding gedaan in het kader van de PAS (zie bijlage 16).

Soortenbescherming

De ontwikkeling kan leiden tot effecten op beschermde soorten. Voor de veldspitsmuis is inmiddels een ontheffing verleend, de soort is weggevangen en verplaatst naar geschikt leefgebied. De groenstrook is van betekenis als verblijfplaats voor de ruige dwergvleermuis.

Verder zijn in de groenstrook nestrestanten van vermoedelijk buizerd of ransuil aanwezig. Om vast te kunnen stellen dat het nest niet meer bewoond is, wordt het nest in maart 2018 nog tweemaal bezocht door een ecoloog.

Er is een activiteitenplan opgesteld waarmee een ontheffing wordt aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis en afhankelijk van het veldbezoek in maart voor de ransuil/buizerd. In en in de directe omgeving van het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om compenserende en mitigerende maatregelen te treffen waardoor verwacht kan worden dat de ontheffing wordt verleend. De rest van de groenstrook rondom het terrein van Dow is van gelijkwaardige kwaliteit als het te verwijderen deel en biedt voldoende mogelijkheden voor alternatieve verblijfplaatsen. Zo zijn er meerdere geschikte nestplaatsen voor vogels met vaste nesten (buizerd/ransuil) aanwezig en is er voldoende ruimte voor het ophangen van vleermuiskasten.

Houtopstanden

Voor het vellen van 4,5 ha houtopstanden moet een compensatieplan opgesteld worden met ontheffing van GS. Dat compensatieplan zou tot uitvoering kunnen komen in het "studiegebied" dat in figuur 4.7 is opgenomen. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het gebruik van de gebouwen van Ravago koppelt aan de zekerheid dat binnen 3 jaar na het vellen een compensatieplan wordt uitgevoerd

4.12 Planologisch relevante leidingen en straalpaden

4.12.1 Toetsingskader en referentiesituatie

Het relevante toetsingskader ten aanzien van planologisch relevante kabels en leidingen is

  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen;
  • de Wet ruimtelijke ordening (criterium 'goede ruimtelijke ordening)
  • het provinciaal Omgevingsplan Zeeland (herzien 2016)
  • Advies van het Ministerie van Infrastructuur en milieu met betrekking tot hoogspanningslijnen
  • het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)'.

Planologisch relevantie

Planologisch relevante kabels en leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden geregeld (lees: te worden beschermd). Deze zijn namelijk van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Deze kabels en leidingen hebben een relatief grote invloed op het gebruik van gronden in de directe omgeving of dienen te worden beschermd tegen invloeden van buitenaf. In ieder geval zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen planologisch relevant. Deze leidingen hebben externe veiligheidscontouren.

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • a. aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer;
  • b. aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • c. brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer;
  • d. vergiftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • e. specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb).
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet).
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document)
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting,

Voor deze leidingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden aangegeven als deze op het terrein van een inrichting liggen maar geen deel uitmaken van die betreffende inrichting, In het Bevb is voorts bepaald dat het hart van de leiding alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook op de verbeelding moeten worden aangegeven.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Een voorbeeld hiervan zijn sommige rioolleidingen richting zuiveringsinstallaties. Wanneer de werking van een dergelijke riolering door een beschadiging langdurig verstoord wordt, kan dit grote gezondheidsproblemen in een groot gebied veroorzaken.

Ook afvalwaterpersleidingen met bepaalde diameter, buisleidingen tussen internetdistributiepunten/dataopslagcentra verdienen nadrukkelijk de aandacht. Voor zover er geen wettelijke verplichting is om al dit soort buisleidingen in een bestemmingsplan op te nemen, is de vraag relevant of het maatschappelijk belang van een buisleiding bescherming vanuit een bestemmingsplan wenselijk is. Afstemming met de leidingexploitant kan hieromtrent duidelijkheid geven. De netwerkconfiguratie is hierbij van belang.

Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerzijden van de leiding).

Behalve buisleidingen worden door de gemeente Terneuzen hoogspanningsleidingen en -verbindingen van 50 kV en hoger die geen deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet milieubeheer als planologisch relevant aangemerkt.

Welke leidingen planologisch relevant zijn en worden opgenomen in het bestemmingsplan is aan het bevoegd gezag. De provincie Zeeland heeft in het Omgevingsplan Zeeland beleid opgenomen ten aanzien van hoofdtransportleidingen Daarmee worden deze leidingen en verbindingen aangemerkt als planologisch relevant. Het betreft buisleidingen waarmee de volgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/ goederen;
  • aardgas hoofdtransportnet Gasunie, of andere gasnetten, met diameter vanaf 18 inch (47,5 cm);
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening, met een diameter groter of gelijk aan 18 inch (47,5 cm)
  • aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 7 cm en een druk van meer dan 16 bar.

Grondroeringsregeling (WION)

In principe zijn leidingen ook beschermd tegen schade door graafwerkzaamheden vanwege de meldingsplichtig op basis Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De WION verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Hoogspanningsleidingen

Ook hoogspanningsverbindingen vanaf een bepaald voltage kunnen planologisch relevant zijn. In oktober 2005 heeft het Ministerie van VROM aan te houden afstanden geformuleerd (in de praktijk ook wel Teslazones genoemd) van gevoelige functies tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen (> 150 kV) vanwege een mogelijke relatie tussen straling en leukemie bij kinderen. De gemeente Terneuzen hanteert als uitgangspunt dat hoogspanningsverbindingen met een spanning van 50 kV of meer planologisch relevant zijn.

4.12.2 Onderzoek en conclusie

In het gebied van de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park is een groot aantal ondergrondse buisleidingen aanwezig. Verwezen wordt naar de leidingenkaart die behoort bij de regels van de beheersverordening. Binnen het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan liggen de volgende planologisch relevante leidingen:

  • een aardgasleiding van Zebra: 20 inch, maximum werkdruk 80 bar;
  • een aardgasleiding/waterstofleiding van Gasunie Waterstof Service: 16 inch, 66 bar aardgas of 40 bar waterstof.

De hiervoor genoemde leiding en de belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeelding en in de planregels. Binnen de leidingbestemmingen gelden beperkingen voor het bouwen en voor het uitvoeren van werkzaamheden die los staan van bouwwerkzaamheden en die de grond roeren. De bestaande beplanting op de leidingen wordt gehandhaafd. De regeling in het bestemmingsplan verzet zich hier niet tegen, maar wel tegen het aanbrengen van nieuwe diepwortelende beplanting en het rooien daarvan. Dit kan niet zonder omgevingsvergunning. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3.3.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Ravago is in staat om alle voorbereidings- en uitvoeringskosten geheel uit eigen middelen te financieren, inclusief de aankoop van de grond van Dow. De ontwikkeling komt niet ten laste van de publieke middelen. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.

5.2 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen als er sprake is van een aangewezen bouwplan. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan. Dit is onder andere de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Het plan van Ravago voorziet daarin. Een exploitatieplan is niet verplicht in gevallen waarin:

  • a. het totaal van de exploitatiebijdragen dat (..) kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4., onderdelen b tot en met f van het Bro;
  • c. de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4., onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is evenmin verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 lid 2 onder a van het Bro). Met een anterieure overeenkomst wordt het kostenverhaal vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Resultaten overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Resultaten overleg

In het kader van het bestuurlijke vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties (de wettelijke vooroverlegpartners):

  • Provincie Zeeland;
  • Rijkswaterstaat, Regio Zee en Delta;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • De leidingbeheerders in het gebied.

Het vooroverleg is gevoerd in de maanden december 2017 – februari 2018. De provincie heeft op 17 januari 2018 en 7 februari 2018 gereageerd. Op 31 januari 2016 heeft nader overleg met provincie plaatsgevonden over de landschappelijke inpassing en herplant van bos.

De paragraaf geluid (industrielawaai) en externe veiligheid zijn door de provincie uitgezet bij de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD). Ten aanzien van het aspect geluid heeft de RUD op 1 maart 2018 aangegeven dat de bijdragen van de toekomstige inrichting 3PL Dow Terneuzen inpasbaar zijn binnen de gemaakte afspraken. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid komt de RUD nog met een reactie.

De Veiligheidsregio Zeeland (verder VRZ) heeft in een brief van 26 januari 2018 gereageerd op zaken die betrekking hebben op c.q. gerelateerd zijn aan (externe) veiligheid. Toetsing in het kader van de activiteit 'Bouwen' bij (toekomstige) omgevingsvergunningen gebeurt in een later stadium.

Op 26 februari heeft een overleg met en bij het Waterschap Scheldestromen plaatsgevonden over de watertoets. Met deze instantie is in de periode van het vooroverleg verschillende malen telefonisch overlegd en per e-mail.

Van Rijkswaterstaat is geen reactie ontvangen.

Provincie Zeeland

Overlegreactie

De provincie kan zich vinden in de conclusies die in het conceptontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen ten aanzien van soortenbescherming. Daarbij is het wel van belang dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende aannemelijk en onderbouwd wordt dat de benodigde ontheffing(en), voor in ieder geval buizerd en mogelijk ook vleermuissoorten, zullen worden verleend.

Reactie gemeente

Voor de veldspitsmuis is inmiddels een ontheffing verleend, de soort is weggevangen en verplaatst naar geschikt leefgebied Er is een activiteitenplan opgesteld waarmee een ontheffing wordt aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis en afhankelijk van het veldbezoek in maart voor de ransuil/buizerd. In en in de directe omgeving van het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om compenserende en mitigerende maatregelen te treffen waardoor verwacht kan worden dat de ontheffing wordt verleend. De rest van de groenstrook rondom het terrein van Dow is van gelijkwaardige kwaliteit als het te verwijderen deel en biedt voldoende mogelijkheden voor alternatieve verblijfplaatsen. Zo zijn er meerdere geschikte nestplaatsen voor vogels met vaste nesten (buizerd/ransuil) aanwezig en is er voldoende ruimte voor het ophangen van vleermuiskasten.

Overlegreactie

Uit het conceptontwerpbestemmingsplan blijkt verder dat er aanvullend onderzoek plaatsvindt naar de mogelijke aanwezigheid en functie van het plangebied voor vleermuissoorten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal bepaald worden of er ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is.

Reactie gemeente

Hiervoor is al aangegeven dat er ontheffing wordt aangevraagd voor de ruige dwergvleermuis. De verwachting is dat deze zal worden verleend.

Overlegreactie

De te vellen houtopstanden, 483 are, dienen te worden gecompenseerd. Dit is ook in het conceptontwerpbestemmingsplan aangegeven. Voor vaststelling van het bestemmingsplan dient hierover duidelijkheid te zijn.

Reactie gemeente

Op korte afstand van het plangebied, namelijk ten zuiden van de Lovenweg en de bluswaterberging, beschikt Dow over 16,13 hectare aan agrarische grond die wordt ingezet voor zowel de herplant van bos als voor compensatie van de benodigde waterberging. De oppervlakte houtopstand blijft op deze manier in de gemeente Terneuzen behouden. De nieuwe houtopstanden zullen gaan voldoen aan de kaders van de Wet natuurbescherming en aan de Verordening Wet natuurbescherming Zeeland 2017. De oppervlakte aan herplant wordt ten minste even groot als het te rooien bos en de herplant krijgt op termijn ten minste dezelfde ecologische als landschappelijke waarde.


Overlegreactie

Gezien het feit dat het hier om een industrieterrein gaat, dient sprake te zijn van een afschermende groengordel. Of dat mogelijk is met een 10 meter brede strook is afhankelijk van de beplanting (haag en bomen) en het plantverband. Het plan geeft hierover weinig duidelijkheid. Verzocht wordt dan ook om dit uit te werken onder ander middels dwarsdoorsnedes en visualisaties.

Verder dient de landschappelijke inpassing (instandhouding en beheer) planologisch (voorwaardelijke verplichting in de regels en hieraan gekoppelde inrichtingstekening) en privaatrechtelijke geborgd te worden

Reactie gemeente

Aan de zuidzijde wordt een 12 meter brede groenstrook gehandhaafd. In deze strook is nu dichte afschermende beplanting aanwezig. Een en ander is op de tekeningen aangegeven die in de bijlagen van de toelichting op het bestemmingsplan zijn opgenomen. In artikel 3 Bedrijventerrein onder 3.4.2 is een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarin is bepaald dat de gronden alleen mogen worden gebruikt als de landschappelijke afscherming als genoemd de bestemming Groen aanwezig is en in stand wordt gehouden.

Overlegreactie

Ten aanzien van bedrijventerreinprogrammering is de provincie akkoord. Voor het overige zijn er geen op- of aanmerkingen

Veiligheidsregio Zeeland (verder VRZ)

Overlegreactie

De VRZ constateert dat de risicobronnen zoals benoemd in de aangereikte inventarisatie volledig zijn en correct.

Aangezien de bouw van een beperkt kwetsbaar object binnen de veiligheidscontour van Dow in deze situatie geoorloofd is, adviseert de VRZ om in het ruimtelijk plan een aantal maatregelen te realiseren teneinde de risico's te beperken en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten. Daarnaast heeft de VRZ een aantal adviezen kunnen die niet direct in het ruimtelijk besluit kunnen worden ingepast. Geadviseerd wordt om in de gemeentelijke organisatie de een aantal zaken (vroegtijdig) te organiseren, teneinde de risico's te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en hulpverlening te vergroten.

Reactie gemeente

De maatregelen die de VRZ voorstelt of adviseert, zullen bij de planuitwerking worden betrokken. De adviezen noodzaken niet tot aanpassing van het bestemmingsplan (verbeelding en regels).

Waterschap Scheldestromen

Overlegreactie

Het Waterschap heeft aangegeven dat de in het concept bestemmingsplan opgenomen waterparagraaf met oplossingen niet meer actueel is. Het Waterschap heeft overleg gehad met Ravago over de waterberging en onderzoeken op dit moment de mogelijkheden. Het Waterschap vraagt de onderbouwing in de toelichting hierop aan te passen. Op basis van een geactualiseerde waterparagraaf kan het wateradvies afronden.

Reactie gemeente

Op korte afstand van het plangebied, namelijk ten zuiden van de Lovenweg en de bluswaterberging, beschikt Dow over 16,13 hectare aan agrarische grond die wordt ingezet voor zowel waterberging als de herplant van bos dat op het huidige terrein wordt gerooid. De extra bergingscapaciteit in dit gebied zal gelijk zijn aan het benodigde volume aan waterberging van 3.622 m3. Hiermee behoudt het watersysteem zijn huidige veerkracht. Een en ander is in het geactualiseerde aanmeldformulier watertoets verwerkt die in de bijlagen van de toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeentelijke Commissie Omgeving heeft in haar vergadering van 17 januari 2018 aandacht gevraagd voor de mate van afscherming (licht en geluid) bij de landschappelijke inpassing.

Deze instandhouding draagt bij aan het tegengaan van mogelijke licht- en geluidhinder. Daarnaast is de nieuwbouw een opslagloods en geen chemische plant. Zowel minimale verlichting 's nachts als de kleurstelling van het gebouw kunnen bijdragen aan het minimaliseren van de lichthinder naar de omgeving toe. In de gemeenteraad van Terneuzen (commissie omgeving van 17 januari 2018) zijn vragen gesteld of de groengordel licht- en geluidhinder kan beperken en of de verlichting 's nachts uit kan.

In verband met de opmerkingen van de commissie is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijk verplichting opgenomen om de lichtuitstraling tot een minimum te beperken. Wat een minimum is wordt ingegeven door de stand van de techniek en veiligheidsaspecten. Het is zeker niet de bedoeling om onnodige verlichting te laten branden. De verlichting die wordt toegepast, zal gericht zijn (niet naar boven) en ook aan de kleur van het licht zal aandacht worden besteed. dat wil zeggen: zo min mogelijk blauwwit licht, maar eerder amberkleurig.

De kleurstelling van gebouwen wordt niet geregeld in bestemmingsplannen. Niettemin zullen de gebouwen hieraan voldoen. Dit wordt geregeld in het kader van de vergunningverlening.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan "DOW, Logistiek Centrum 3PL, en de daarmee gecoördineerd behandelde omgevingsvergunning voor de bouw van magazijnen, fase 1b, lhebben van 15 maart 2018 tot en met 25 april 2018 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure (terinzagelegging op grond van artikelen 3.8, lid 1, en 3.30 Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze termijn is 1 schriftelijke zienswijze ontvangen. De 'Antwoordnota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen ' van burgemeester en wethouders, waarmee het bestemmingsplan ter vaststelling is voorgelegd aan de gemeenteraad, is opgenomen bijlage 18. Het plan is niet gewijzigd vastgesteld.