direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel facetherziening en wijziging verordeningen

In maart 2016 heeft Gasunie Transport Services (verder: GTS) samen met onder andere het Ministerie van EZ, Dow Benelux B.V., ICL-IP Terneuzen B.V., Yara Sluiskil B.V. en NV Economische Impuls Zeeland (Impuls), een Green Deal ondertekend voor waterstofsymbiose in de Delta regio (Zeeuws Vlaanderen). Met deze Green Deal hebben verschillende partijen waaronder betrokken Gasunie en provincie Zeeland, zich gecommitteerd om de fabrieken van de hiervoor genoemde bedrijven met een leiding aan elkaar te verbinden en daarmee waterstofgas uit te wisselen. GTS is in het kader van de Green Deal verantwoordelijk voor het transport van waterstof van leverancier Dow Benelux B.V. naar afnemers ICL-IP Terneuzen B.V. en Yara Sluiskil B.V. Voor het grootste deel wordt gebruik gemaakt van bestaande aardgasleidingen van GTS.

Het traject voor de uitwisseling van waterstof tussen genoemde bedrijven doorkruist een redelijk groot gebied. Deze leidingen zijn planologisch-juridisch geregeld (bestemd) in meerdere bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Tracé waterstofgasleiding Dow Benelux B.V. - Yara Sluiskil B.V geprojecteerd over geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het gebruik van deze aardgasleidingen voor het transport van waterstofgas is op grond van deze ruimtelijke plannen niet toegestaan. GTS heeft daarom gevraagd om deze plannen aan te passen. Het gemeentebestuur wenst hieraan graag medewerking te verlenen omdat er sprake is van belangrijke milieuwinst met een minimale ruimtelijke impact.

In juni 2017 heeft de Autoriteit Consument en Mark (ACM) echter geoordeeld dat het transport van waterstofgas niet tot de wettelijke taak van GTS mag worden gerekend. De rol van GTS wordt daarom overgenomen door Gasunie Waterstof Services B.V (hierna GWS). Dit is een 100% dochter van de N.V. Nederlandse Gasunie.

Om de waterstofsymbiose planologisch mogelijk te maken, is gekozen voor facetherziening van de desbetreffende bestemmingsplannen en wijziging van de geldende beheersverordeningen. De herzieningen worden gecombineerd in één pakket (planboek met toelichting en dataset). Omdat het combineren van de gewijzigde verordeningen is niet mogelijk is, wordt voor beide verordeningen een apart pakket gemaakt.

Ondanks dat ICL-IP Terneuzen B.V. in deze toelichting als deelnemende partij wordt vermeld, bestaat op dit moment nog geen overeenstemming over een aansluiting van ICL-IP Terneuzen B.V. op de leiding van Dow Benelux B.V. naar Yara Sluiskil B.V. Daarom is dit traject niet in deze planaanpassingen meegenomen. Wel wordt in deze planaanpassing alvast voorzien in een aansluitpunt waar de toevoerleiding naar ICL in een later stadium op aan kan sluiten. Indien nodig zal voor deze aansluitleiding van ICL-IP Terneuzen B.V. een aparte planologische procedure worden gevolgd.

Omdat voor een herziening van bestemmingsplannen een andere procedure en andere planologische standaarden gelden dan voor beheersverordeningen, zullen voor het verkrijgen van informatie over de gasleiding en het inzien van de regeling, aldus meerdere plannen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl of op die van de gemeente moeten worden geraadpleegd.

1.2 Leeswijzer

Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de facetherziening van de geldende bestemmingsplannen en wijziging van de geldende beheersverordeningen één toelichting te schrijven.

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de context waarbinnen het hergebruik en de aanleg van de leiding moet worden gezien. Vervolgens wordt het project concreet beschreven en wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de leiding in de herziening en de wijziging planologisch-juridisch is geregeld.
  • In hoofdstuk 3 wordt de wetgeving rondom (aard)gasleidingen toegelicht. Deze wetgeving wordt aangepast met het oog op het voorgenomen gebruik voor transport van waterstof door de bestaande aardgastransportleiding. Verder gaat dit hoofdstuk in op de uitvoerbaarheid van het plan; een wettelijke eis op grond van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het wettelijke verplichte vooroverleg met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De bedrijven die betrokken zijn bij de aanleg van de waterstofgasleiding zijn daarin meegenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Green Deal Waterstof Symbiose in de Delta Regio

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de Green Deal die ten grondslag ligt aan de voorgenomen waterstofsymbiose. Hiervoor is gebruik gemaakt van informatie die te vinden is op de websites

http://www.greendeals.nl/gd194-waterstof-symbiose-in-de-delta-regio/ en

https://www.duurzaamgeproduceerd.nl/nieuws/20160314-green-deal-voor-waterstofrotonde-zeelan d - g etekend

De overheid wil vernieuwende, duurzame initiatieven uit de samenleving de ruimte geven. Dit doet zij door knelpunten in de wet- en regelgeving weg te nemen, nieuwe markten te creëren, goede informatie te geven en te zorgen voor optimale samenwerkingsverbanden. Door heldere onderlinge afspraken kunnen deelnemers werken aan concrete resultaten, waarbij iedere betrokken partij zijn eigen verantwoordelijkheid heeft.

De Green Deal die ten grondslag ligt aan dit voornemen is Waterstof Symbiose in de Delta Regio (Green Deal 194, zie ook bijlage 1). Symbiose staat hier voor wederzijds voordelige co-existentie. Deze Green Deal is op 14 maart 2016 gesloten tussen de Rijksoverheid en zeven betrokken partijen (de chemiebedrijven Dow Benelux B.V., Yara Sluiskil B.V., ICL-IP Terneuzen B.V., de Provincie Zeeland, N.V. Economische Impuls Zeeland, GTS en Zeeland Seaports) en opent de weg naar realisatie van de eerste industriële samenwerking binnen het Smart Delta Resources Platform. Het Platform, een initiatief van elf energie- en grondstof intensieve industriële bedrijven in de Delta regio, stimuleert de omslag naar een industrie die economisch sterk is en tegelijkertijd minder afhankelijk is van fossiele energie en schaarse grondstoffen.

In de Green Deal werken Dow Benelux B.V., ICL-IP Terneuzen B.V. en Yara Sluiskil B.V. samen aan een regionale waterstofrotonde, waarbij zij onderling waterstof uitwisselen via een gasleiding die wordt losgekoppeld van het landelijk gastransportnet van GTS en in eigendom zal komen van GWS. De waterstof komt vrij uit de kraakinstallaties van Dow, op dit moment 4,5 kton/jaar, en wordt door Dow gebruikt als brandstof voor het eigen productieproces. Het nabijgelegen Yara Sluiskil B.V gebruikt waterstof als grondstof voor kunstmest. Dit is een proces dat veel energie kost. Ook het bedrijf ICL-IP Terneuzen B.V. dat broomderivaten produceert heeft waterstof nodig. Op dit moment wordt waterstof via de openbare weg en het water van elders aangevoerd. Met de overeenkomst beogen de hiervoor genoemde 8 partijen:

  • Het realiseren van forse besparingen in het energieverbruik. Geschat wordt circa 0,15 Petajoule (dat staat gelijk aan het gasverbruik van ongeveer 3.000 huishoudens).
  • Het reduceren van de CO2-emissie met 10.000 ton per jaar.
  • Het verbeteren van de externe veiligheid door de afname van het transport van waterstof over de weg naar ICL Terneuzen B.V. met 70 tot 80 procent.

Bovendien betreft de aanwending door Yara Sluiskil B.V. en ICL-IP Terneuzen B.V. een hoogwaardig gebruik van de waterstof.

Transport via het gasnetwerk van GTS zorgt aldus voor een duurzaam, efficiënt en veilig vervoer van waterstof. In een tweede fase zal gekeken worden naar opschalingsmogelijkheden voor waterstof symbiose en naar een regionale waterstofrotonde met andere industriële partijen. Dan nemen ook de besparingen verder toe.

Om de doelen te realiseren hebben partijen de overheid nodig. Bijvoorbeeld om te toetsen of dit transport mogelijk is binnen de bestaande wetgeving óf dat de ministeriële regeling aangepast moet worden. In de Green Deal heeft de minister zich verplicht om dit uit te zoeken. In paragraaf 3.1 is het resultaat hiervan opgenomen. Partijen zullen tevens in overleg treden met de Belastingdienst over de Energiebelasting en met GWS over de prijzen voor transport.

De provincie Zeeland draagt maximaal 200.000 Euro bij aan een studie naar de tweede fase van de waterstofsymbiose. In potentie gaat het om een besparing tussen 20.000 en 40.000 ton CO2. Dat is vergelijkbaar met de warmtevraag van 10.000 tot 20.000 inwoners.

2.2 Toelichting op het project

Voor het transport van waterstof door een buisleiding zijn verschillende alternatieven bestudeerd. Het voorkeursalternatief dat daaruit is voortgekomen, is het gebruik van de bestaande aardgasleiding A-530-11 verlengd met een nieuw aan te leggen leidingdeel van ca. 685 meter. Deze verlenging zal met een horizontaal gestuurde boring worden gerealiseerd. De nieuw samen te stellen leiding krijgt als leidingkenmerk X-804 en heeft een totale lengte van circa 12 kilometer. Genoemde partijen contracteren transportcapaciteit bij GWS.

  • Leiding X-804 loopt van Dow Benelux B.V. langs het Leisurecenter en vandaar naar het meet- en regelstation (M&R) Axel aan de Kruisweg in de Koegorspolder (zie figuur 2.2). Deze leiding heeft een diameter van 406,4 mm (16 inch) en een ontwerpdruk van ten hoogste 66,2 bar voor het transport van aardgas en ten hoogste 40 bar voor het transport van waterstofgas en een ontwerpdruk van ten hoogste 40 bar voor zowel het transport van aardgas als van waterstofgas.
  • Het nieuw aan te leggen leidingdeel (de horizontaal gestuurde boring ) loopt van M&R Axel richting Yara Sluiskil B.V en heeft een diameter van 300 mm (12 inch) en een ontwerpdruk van ten hoogste 40 bar voor zowel het transport van aardgas als van waterstofgas.
  • De gemiddelde dekking (diepteligging) van leiding X-804 bedraagt circa 2 meter. Bij de skihal ligt de leiding vanwege een ophoging wat dieper onder maaiveld. De gemiddelde dekking van het horizontaal gestuurde deel bedraagt circa 9 meter.
  • Het leidingdeel richting Yara Sluiskil B.V. kruist het ter plaatse aanwezige spoorwegtracé (zie figuur 2.3). De aanleg van dit stuk nieuwe leiding zal geschieden met een gestuurde boring. De leiding komt hier te liggen op een diepte van 16 meter. Met een dergelijke diepte gelden er geen belemmeringen vanwege de spoorweg en omgekeerd wordt het gebruik van de spoorweg evenmin belemmerd. Voor het kruisen van de spoorweg is een vergunning nodig op grond van de Spoorwegnet. In het kader van die vergunning zullen technische zaken tussen de leiding en spoorweg worden geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0002.png"

Figuur 2.2. Meet en regelstation Axel aan de Kruisweg

In de risicoanalyse die ten behoeve van de voorgenomen wijziging van de leidingen is uitgevoerd (zie paragraaf 3.3 en bijlage 2), is gerekend met een referentiediepte van 0,84 m met een maximum diepteligging van 2 meter.

Voor de aansluiting vanuit de bestaande leiding vanuit het meet- en regelstation Axel aan de Kruisweg naar de boring zal een sleuf worden gegraven met een lengte van 45 meter. Deze sleuf krijgt een diepte van 3 meter en een breedte van 3 meter. De sleuf zal door middel van stempels stabiel blijven staan, er wordt dus niet met een talud gewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.3. Spoortracé ter hoogte van Yara Sluiskil B.V. dat moet worden gekruist

Ook bij Dow Benelux B.V. en nabij ICL-IP Terneuzen B.V. worden aansluitpunten op de bestaande leidingen gemaakt. Bij Dow wordt mogelijk gebruik gemaakt van bestaande faciliteiten.

Op het beginpunt bij Dow en eindpunt bij Yara zal worden voorzien in een schakelfaciliteit om de leiding om te kunnen schakelen van waterstofgas naar aardgas en andersom. Deze faciliteiten komen te liggen op bedrijventerreinen en zijn voor onderhavige facetherziening en beheersverordeningen niet van belang. Voor drukverlaging, drukloos of gasvrij maken in de waterstofleiding wordt gebruik gemaakt van de bestaande affakkelinstallatie van Dow Benelux B.V.

Het te transporteren waterstofgas bestaat overigens uit een methaan-waterstofmengsel. Vooralsnog wordt uitgegaan van ongeveer 70% waterstofgas en 30% methaan. Bij een eventuele opschaling van het project zal mogelijk sprake zijn van een grotere hoeveelheid te transporteren waterstofgas en/of een hoger percentage waterstof.

Door de bestaande aardgasleiding A-530-11 te verlengen met circa 685 meter (horizontaal gestuurde boring) ontstaat 1 leiding voor het transport van waterstofgas. De leiding wordt of volledig ingezet voor het transport van aardgas of volledig voor het transport van een waterstof. Het transport van waterstofgas (methaan-waterstofmengsel) zal plaatsvinden met een drukrange van 25 tot en met 35 bar. Hiervoor is al aangegeven dat voor het transport van waterstofgas wordt gerekend met een ontwerpdruk van ten hoogste 40 bar.

De leiding moet evenwel ook geschikt blijven voor het transport van aardgas. De druk ten behoeve van het transport van aardgas zal variëren van 40 tot en met 66,2 bar, afhankelijk van het te gebruiken leidingdeel.

De leiding zal op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan (of beheersverordening), waarbij de leiding bestemd moet zijn voor het transport van aardgas en waterstofgas. Van belang is dat de belemmeringen vanwege de leiding niet groter worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.4. Bestaande leidingen en aan te leggen leiding ter hoogte van Yara Sluiskil B.V.

Windturbines kunnen de veiligheid en leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de buisleiding (deels) beschadigt. Ook het omgekeerde is het geval. Een calamiteit aan de leidingen kan een of meer windturbines beschadigden. Daarom wordt geadviseerd een afstand aan te houden waarbuiten geen significant additioneel risico van een windturbine te verwachten is. In paragraaf 3.1.1 wordt hierop ingegaan.

Langs het met een horizontaal gestuurde boring aan te leggen leidingdeel staan twee windturbines (in de QRA genummerd 1958 en 1959 bijlage 2). Door de grote diepteligging van dit leidingdeel hebben deze windturbines geen invloed op de risico´s van het transport van aardgas en waterstofgas door de leiding X-804.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.5. Situatie ter hoogte van de goederenspoorlijn, Koegorsstraat en Yara Sluiskil B.V. (Foto: Provincie Zeeland, 2016)

Verder kruist het tracé van de nieuwe waterstofleiding een groot aantal andere ondergrondse buisleidingen. Het betreft zowel (aard-)gasleidingen als ook olieleidingen en één (koel)waterleiding.

Tussen Goes en Terneuzen wordt onderdoor de Westerschelde een 150 kV-hoogspanningsverbinding aangelegd door TenneT. Deze verbinding kruist het tracé van de waterstofleiding ter hoogte van de Herbert H. Dowweg en de goederenspoorlijn naar Dow Benelux B.V. (rode cirkel in figuur 2.6). Bij de aanleg van deze hoogspanningsverbinding wordt rekening gehouden met de bestaande aardgasleiding. GWS en TenneT stemmen beide plannen op elkaar af. Het ontwerpbestemmingsplan dat de aanleg van de 150 kV-hoogspanningsverbinding planologisch mogelijk moet maken heeft tot 15 november 2017 ter inzage gelegen. Het plan wordt volgens de planning op 1 februari 2018 vastgesteld. De leiding is daarom in de 1e wijziging van de beheersverordening Dow, Mosselbanken, Logistiek Park meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.6. Locatie waar de nieuwe waterstofleiding een nieuwe 150 kV-hoogspanningsverbinding gaat kruisen

Op het terrein van DOW, aan de zuidkant van bedrijf, wordt mogelijk een nieuw logistiek centrum gevestigd. Deze ontwikkeling past deels in de ter plaatse geldende beheersverordening en is deels daarmee in strijd. Om de planologische ontwikkeling mogelijk te maken, wordt voor de gehele ontwikkeling een bestemmingsplan voorbereid. De procedure daarvan loopt naar verwachting vrijwel gelijk op met onderhavige herziening van de bestemmingsplannen en wijziging van de beheersverordeningen. In de bouw- en inrichtingsplannen voor dit nieuwe centrum wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de aardgasleiding die nu wordt ingezet voor de waterstofsymbiose.

De leiding X-804 is een van de verschillende risicorelevante bronnen in de omgeving van de nieuwe bedrijfsvestiging. In de risicoanalyse die ten behoeve van de voorgenomen functiewijziging van de leiding is uitgevoerd (zie paragraaf 3.3 en bijlage 2), is daarom rekening gehouden met de (permanente) aanwezigheid van personen op de bewuste locatie. De bedrijfsvestiging is geen risicorelevante inrichting en heeft als zodanig geen invloed op de leiding.

2.3 Toelichting op de juridische regelingen

2.3.1 Wettelijke basis partiële herziening bestemmingsplan en wijziging verordeningen

Voor het planologisch-juridisch mogelijk maken van de ombouw van de bestaande aardgasleiding en de aanleg van een nieuw leidingdeel bestaan de volgende mogelijkheden:

  • a. Een nieuw bestemmingsplan voor het gehele tracé (zogenoemd 'postzegelbestemmingsplan');
  • b. Een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo;
  • c. een partiële herziening van de geldende bestemmingsplannen en een partiële wijziging van de geldende verordeningen (hierna: basisplannen).

De optie onder a brengt met zich mee dat alle onderliggende enkel- en dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opnieuw moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Niet alleen is dat tijdrovend (kostbaar) en foutgevoelig, maar het heeft ook als belangrijke nadeel dat er geen relatie meer is met de onderliggende bestemmingsplannen. Hierdoor moeten voor bepaalde percelen 2 bestemmingsplannen worden geraadpleegd.

De optie onder b heeft niet de voorkeur omdat daarmee niet wordt voorzien in een ruimtelijk plan.

Gekozen is daarom voor de optie onder c. Het gaat om een facetherziening en wijziging waarbij de bestemmingsplannen en verordeningen slechts voor het gebied of onderdeel (facet) van de planologische regeling worden aangepast. Voor het overige blijven de eerder vastgestelde en onderliggende basisplannen van kracht.

De Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) kennen geen bijzondere regels ten aanzien van facetherzieningen en -wijzigingen. Het zijn daarmee plannen die moeten voldoen aan de eisen die ook aan (integrale) bestemmingsplannen worden gesteld. Dat betekent onder andere dat deze plannen moeten voldoen aan de eisen die de Wro stelt aan de digitale vervaardiging en raadpleging (toepassing ruimtelijke ordeningsstandaarden 2012).

2.3.2 De bestemmingsplannen: huidige regeling en nieuwe regeling

Huidige regelingen

Het plangebied van de facetherziening heeft betrekking op de bestemmingsplannen en bestemmingen die in tabel 2.1. zijn vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven waarop de herziening concreet betrekking heeft.

Tabel 2.1. Overzicht bestemmingsplannen die worden herzien

bestemmingsplan   identificatie:   vastgesteld door de gemeenteraad op   onderwerp herziening: verbeelding en regels  
Buitengebied   NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98   25 juni 2013   Leiding - Gas - 4, artikel 28, lid 1,
Leiding - Gas - 7, artikel 31, lid 1  
Sluiskil Oost   NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99   26 juni 2012   Leiding - Gas, artikel 8, lid 8 onder a:
aanduiding 'specifieke vorm van leiding-1: aardgasleiding met een maximale diameter van 21,9 cm en een maximale werkdruk van 40 bar'  
Verdubbeling Tractaatweg   NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99   12 december 2013   Leiding - Gas - 7, artikel 15, lid 1 onder a:
'de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 16 inch en een werkdruk van ten hoogste 66 bar'  
Leisurecenter   NL.IMRO.0715.BPKGP05-VG99   11 november 2010   Leiding - Gas, artikel 6  

In de figuren 2.7. tot en met 2.13 is het tracé in de afzonderlijke bestemmingsplannen zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.7. Fragment bestemmingsplan Buitengebied: van DOW Benelux B.V. naar het Kanaal van Gent naar Terneuzen

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.8. Fragment bestemmingsplan Buitengebied: van Oostelijke Kanaaloever naar het Leisurecenter

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0009.png"

Figuur 2.9. Fragment bestemmingsplan Leisurecenter

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0010.png"

Figuur 2.10. Fragment bestemmingsplan Buitengebied: noordelijk deel Koegorspolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0011.jpg"

Figuur 2.11. Fragment bestemmingsplan Verdubbeling Tractaatweg: ten noorden van de Kruisweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0012.jpg"

Figuur 2.12. Fragment bestemmingsplan Buitengebied: ten noorden van de Kruisweg naar het M&R Axel

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0013.jpg"

Figuur 2.13. Fragment bestemmingsplan Sluiskil: ten noorden van de Koegorsstraat

Nieuwe regeling

In de facetherziening wordt het gehele tracé binnen de onderliggende bestemmingsplannen voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Gas - gemengd 2. Binnen deze bestemmingen is een buisleiding toegestaan die zowel voor aardgas als voor waterstofgas kan worden gebruikt. Het onderscheid in 1 en 2 zijn de diameter en de maximum ontwerpdruk van de gasleiding. Dit is namelijk een leidingkenmerk dat van belang is voor risicoberekeningen en externe veiligheid van de buisleiding. Voor zover de nieuwe dubbelbestemming samenvalt met de geldende leidingbestemming (aardgas) wordt deze leidingbestemming ingetrokken. Dit is niet geregeld in de herziening, maar zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen.

Voor het deel van het plangebied dat samenvalt met archeologische aandachtsgebieden is het gewenst een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 op te nemen (zie paragraaf 3.6) De dubbelbestemming is overeenkomstig het gemeentelijke beleid. Dat houdt in dat een te verstoren oppervlak van het plangebied tot 500 vierkante meter vrijgesteld is van archeologisch onderzoek en van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden of voor het afwijken van het bestemmingsplan. In deze facetherziening is een koppeling gelegd met de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' (zie eveneens paragraaf 3.6). Op deze kaart is aangegeven tot welke diepte de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is vrijgesteld.

2.3.3 De beheersverordeningen: huidige regeling en nieuwe regeling

Huidige regelingen

In tabel 2.2. zijn de beheersverordeningen vermeld waardoor het tracé loopt. Opnieuw is in de meest rechtse kolom aangegeven welk onderdeel van de beheersverordening wordt gewijzigd.

Tabel 2.2. Overzicht beheersverordeningen die worden gewijzigd

beheersverordening   identificatie:   vastgesteld door de gemeenteraad op   onderwerp wijziging: regels  
Dow, Mosselbanken en Logistiek Park   NL.IMRO.0715.BVIDM-VG99   25 juni 2013   artikel 7 'Leiding', sublid 7.2.1 Besluitvlak 'Leiding' in combinatie met bijlage 4 'Leidingen' van de regels  
Oostelijke Kanaaloever   NL.IMRO.0715.BVOKO-VG99   25 juni 2013   artikel 11 'Leidingen', sublid 11.2.1 Besluitvlak 'Leiding' in combinatie met bijlage 5 'Leidingen' van de regels  
Oostelijke Kanaaloever, 1ste wijziging   NL.IMRO.0715.BVOKO02-VG99   4 juni 2015   zie hiervoor  
Oostelijke Kanaaloever, 2de wijziging   NL.IMRO.0715.BVOKO03-VG99   4 juni 2014   zie hiervoor  

Op de verbeeldingen van de beheersverordeningen zijn de leidingen voorzien van het besluitvlak 'Leiding(en)'. Deze besluitvlakken, die zijn weergeven in figuren 2.14 en 2.15, wijzigen niet. Omdat de verbeeldingen waarop alle besluitvlakken zijn weergegeven moeilijk raadpleegbaar zijn (door beperkingen op de website ruimtelijkeplannen.nl) zijn de besluitvlakken archeologie uitgelicht. Ten aanzien van de regeling van archeologie in de beheersverordening Dow is geconstateerd dat die bij nader inzien niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. In paragraaf 3.6.3 wordt hier op ingegaan. Aanpassing van de regeling is gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0014.jpg"

Figuur 2.14a Fragment verbeelding beheersverordening DOW, Mosselbanken en Logistiek Park: alle besluitvlakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0015.jpg"

Figuur 2.14b Fragment verbeelding beheersverordening DOW, Mosselbanken en Logistiek Park: besluitvlak Waarde - Archeologie - 1 uitgelicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0016.jpg"

Figuur 2.15a Fragment verbeelding beheersverordening Oostelijke Kanaaloever: alle besluitvlakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0017.jpg"

Figuur 2.15b Fragment verbeelding beheersverordening Oostelijke kanaaloever: besluitvlak Waarde - Archeologie - 2 uitgelicht

De leidingen zijn gedetailleerd aangeduid in de hiervoor vermelde bijlagekaarten van de beheersverordeningen. In de figuren 2.16 en 2.17 zijn fragmenten van deze kaarten opgenomen, voor zover deze betrekking hebben op het beheersgebied van de verordeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0018.jpg"

Figuur 2.16 Fragment bijlage 4 van de regels van de beheersverordening Dow, Mosselbanken en Logistiek Park: ten noorden van de Herbert H. Dowweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0019.jpg"

Figuur 2.17 Fragment bijlage 5 van de regels van de beheersverordening Oostelijke Kanaaloever: ter hoogte van de kanaalkruising en de N61 (Hoofdweg) en N686 (Finlandweg)

Nieuwe regeling

De wijziging van de beheersverordeningen kan beperkt blijven tot aanpassing van de leidingenkaarten in de bijlagen van de regels. De besluitvlakken Leiding(en) op de verbeelding verwijzen namelijk niet naar het soort gas of vloeistof, dat wordt getransporteerd en de druk waaronder dat geschiedt. De nieuwe 150 kV-hoogspanningsverbinding (zie paragraaf 2.2) is in de 1e wijziging van de beheersverordening Dow verwerkt. Ook is de regeling voor de bescherming van archeologische waarden aangepast: er is een koppeling gelegd met de Vrijstellingenkaart Archeologie 2017, de begrenzing van de besluitvlakken Archeologie zijn afgestemd op deze kaart en de archeologische waarden zijn nu op de juiste wijze beschermd. Voor meer uitleg over de achtergronden van deze aanpassing wordt verwezen naar paragraaf 3.6.3.

Hoofdstuk 3 Toetsing en uitvoerbaarheid

3.1 Toetsing aan wet- en regelgeving leidingen

3.1.1 Toetsingskader planologisch relevante leidingen

Het volgende toetsingskader ten aanzien van planologisch relevante leidingen is relevant:

  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen;
  • het provinciaal Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (herzien 2016);
  • de Gaswet;
  • de Ministeriële regeling 'gaskwaliteit';
  • het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)'.

Planologische relevantie

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden geregeld (lees: te worden beschermd). Deze zijn namelijk van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Deze leidingen hebben een relatief grote invloed op het gebruik van gronden in de directe omgeving of dienen te worden beschermd tegen invloeden van buitenaf. In ieder geval zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit en de Regeling externe veiligheid buisleidingen planologisch relevant. Deze leidingen hebben externe veiligheidscontouren.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • a. aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
  • b. aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • c. brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • d. giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • e. specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Alleen voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 1.600 tot en met 4.000 kPa (16 tot en met 40 Bar) geld een belemmeringenstrook van ten minste 4 meter, maar dat is in dit project niet aan de orde.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Welke leidingen planologisch relevant zijn en worden opgenomen in het bestemmingsplan is aan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeenteraad. De provincie Zeeland heeft in het Omgevingsplan Zeeland beleid opgenomen ten aanzien van hoofdtransportleidingen. Daarmee worden deze leidingen en verbindingen aangemerkt als planologisch relevant. Het betreft buisleidingen waarmee de volgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/ goederen;
  • aardgas hoofdtransportnet Gasunie, of andere gasnetten, met diameter vanaf 18 inch (47,5 cm);
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening, met een diameter groter of gelijk aan 18 inch (47,5 cm);
  • aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 7 cm en een druk van meer dan 16 bar.

De Gaswet

Het gebruik van het gastransportnet en de aard en kwaliteit van de door het gastransportnet te vervoeren stoffen vindt zijn juridische grondslag en regeling in de Gaswet. Artikel 11 van de Gaswet bepaalt dat gas dat op het gastransportnet wordt ingevoerd of door netbeheerders op exit-punten wordt afgeleverd, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen. Deze eisen zijn neergelegd in de regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 juli 2014, nr. WJZ/13196684, tot vaststelling van regels voor de gaskwaliteit, de ministeriële regeling 'gaskwaliteit'.

Deze regeling gaskwaliteit staat het door GTS (de netbeheerder) voorgenomen gebruik van het gastransportnet voor het transport van het door DOW Benelux B.V. geproduceerde waterstof naar ICL-IP Terneuzen B.V. en Yara Sluiskil B.V. niet toe. In het kader van de Greendeal Waterstof Symbiose in de Delta Regio (nr. 194) was het de bedoeling om de regeling gaskwaliteit aan te passen zodat voor het transport van waterstofgas/methaan-mengsel GTS het in dit plan bedoelde gastransportnettracé zou kunnen inzetten voor het transport van het waterstof-methaanmengsel. Echter de ACM (zie paragraaf 1.1) is van oordeel dat het transport van waterstofgas te ver afwijkt van de doelstellingen van de Gaswet en dat dit niet kan worden geregeld middels het aanpassen van voornoemde ministeriële regeling. De consequentie hiervan is dat het transport van waterstofgas geen wettelijke taak van GTS is. De N.V. Nederlandse Gasunie, de moedermaatschappij van GTS, vindt de doorgang van dit project echter dermate belangrijk, dat zij heeft besloten tot de oprichting een aparte B.V. (Gasunie Waterstof Services B.V.) die het initiatief van GTS heeft overgenomen. In augustus 2017 is de oprichting van GWS tot stand gekomen.

GWS heeft een aanvraag "erkenning van openbaar belang" en een "concessie" in voorbereiding bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Gezien het belang van dit project voor de energietransitie verwacht GWS dat de aanvraag en de concessie zeker zullen worden gehonoreerd. Hiermee wordt het transport van waterstofgas als algemeen belang erkend en is GWS gelegitimeerd om dit type gas te mogen transporteren.

Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION)

In principe zijn leidingen ook beschermd tegen schade door graafwerkzaamheden vanwege de meldingsplicht op basis van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De WION verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Handboek Risicozonering Windturbines: Leidingen en windturbines

Voor eigenaren van buisleidingen voor transport van brandbare of gevaarlijke stoffen zijn de veiligheid en leveringszekerheid van belang. Windturbines kunnen deze veiligheid en leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de buisleiding (deels) beschadigt. Wanneer er gevaarlijke stoffen door de leiding worden getransporteerd, kunnen er bij beschadiging ook slachtoffers vallen. In het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)' wordt de volgende onderverdeling gemaakt:

  • 1. leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals lage druk aardgasleidingen, drinkwaterleidingen, rioleringen, en stadsverwarming
  • 2. leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals hogedruk aardgasleidingen en hogedruk brandstofleidingen of petrochemische leidingen.

Voor leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, bestaan geen risicocriteria. Deze hoeven in een risicoanalyse dan ook niet te worden beschouwd.

Voor zowel bovengrondse als ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd een afstand aan te houden waarbuiten geen significant additioneel risico van een windturbine te verwachten is. Deze afstand hangt samen met de gevolgen voor de omgeving wanneer de windturbine omvalt of een blad afbreekt.

  • 1. Voor ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd een afstand in acht te nemen die overeenkomt met:
    • a. de maximale werpafstand bij een nominaal toerental;
    • b. de ashoogte + ½ rotordiameter.
  • 2. Voor bovengrondse buisleidingen, welke per definitie minder bescherming hebben dan ondergrondse leidingen wordt geadviseerd een afstand in acht te nemen die overeenkomt met de maximale werpafstand bij overtoeren.
3.1.2 Onderzoek en conclusie

Uit paragraaf 2.2 blijkt dat de bestaande aardgasleiding A-530-11 gezien de diameter en ontwerpdruk planologisch relevant is. Bovendien valt deze leiding onder het Bevb en Revb en is het volgens het provinciaal beleid een hoofdtransportleiding. De leiding is daarom geregeld in de geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen en ook het nieuwe leidinggedeelte (de horizontaal gestuurde boring van ca. 685 meter) zal in een bestemmingsplan moeten worden bestemd.

Op grond van het Bevb moet bij voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd. Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 en bijlage 2.

Het tracé van de buisleiding kruist een groot aantal andere ondergrondse buisleidingen, het betreft zowel (aard-)gasleidingen als ook olieleidingen en één (koel)waterleiding. Met de beheerders van deze leidingen zal door GWS bij voor aanvang van de werkzaamheden contact worden opgenomen om risico's te voorkomen.

Voor de ondergrondse leidingen in het gebied die vallen onder de werking van het Bevb en het Revb gelden in principe belemmeringenstroken van 5 meter aan weerszijden. De leidingen en hun belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeeldingen en in de planregels.

Het voorgaande betekent dat het gehele traject van de leiding die wordt ingezet en aangelegd voor het transport van waterstofgas een belemmeringenstrook heeft 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

3.2 Toetsing aan Besluit milieueffectrapportage

3.2.1 Toetsingskader

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder deze drempelwaarden is een ontwikkeling niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Concreet voor deze situatie heeft de ontwikkeling betrekking op een ontwikkeling zoals genoemd in de C-lijst, categorie C.8.1 'de aanleg, wijzigingen, of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie, chemicaliën of het transport van kooldioxide stromen ten behoeve van geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.

  • In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding met een diameter van meer dan 80 centimeter en een lengte van meer dan 40 kilometer.

Zoals genoemd in de D-lijst, categorie D.8.1, 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën'. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage, over een lengte van:

  • 1 kilometer of meer, in geval van transport van olie, CO2-stromen of gas, niet zijnde aardgas,
  • 5 kilometer of meer, in geval van het transport van aardgas.

Sinds 7 juli jl. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

3.2.2 Toetsing

Kenmerken

In paragraaf 2.2 is het project toegelicht. Daaruit blijkt dat de buisleiding een diameter van minder dan 80 centimeter en een lengte van circa 12 kilometer.

Locatie

Het tracé loopt vooral door het agrarische gebied en ligt niet in gevoelig gebied zoals bedoeld in kolom 2 van D.8.1 van bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het plan rechtvaardigt dan ook geen MER.

Kenmerken potentiële effecten

Met nieuwe planologische besluiten wordt het veranderende gebruik van de bestaande leiding geregeld en wordt het boren van een nieuw leidingdeel voor de aansluiting bij Yara Sluiskil B.V mogelijk gemaakt. Graafwerkzaamheden en dergelijke zijn alleen voor dit leidingdeel aan de orde. De effecten daarvan op ecologische waarden zijn onderzocht met een Quickscan ecologie die is opgenomen in bijlage 8. Hieruit blijkt dat er geen negatieve effecten op beschermde soorten of natuurgebieden ontstaan.

De overige te verwachten milieueffecten als gevolg van de verandering van het gebruik beperken zich tot de gevolgen van het veranderende gebruik van de leiding. Het transporteren van waterstofgas of aardgas kan externe veiligheidsrisico's met zich mee brengen. Er is daarom een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld waarin de risico's van het transport uitgebreid zijn onderzocht en beoordeeld. Voor de uitgangspunten van deze analyse wordt verwezen naar paragraaf 3.3 in combinatie met bijlage 2.

Het plaatsgebonden risico voldoet aan de door de Nederlandse overheid in artikel 11, lid 1 van het Bevb gestelde voorwaarde dat er binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten gesitueerd zijn. Het nieuw aan te leggen leidingdeel voldoet ook aan de door de Nederlandse overheid in artikel 6, lid 2 van het Bevb gestelde voorwaarde dat het plaatsgebonden risico van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar. Voorts voldoet de gecombineerde leiding hiermee aan de in bijbehorende Revb gestelde voorwaarden. Het groepsrisico van zowel het aardgas- en waterstofgastransport is respectievelijk kleiner dan de in het Bevb gestelde oriëntatiewaarde en nihil.

Als gevolg van het planologisch toestaan van waterstofgastransport door de bestaande leiding is geen sprake van milieu-effecten naar de omgeving die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

3.2.3 Conclusie

Gelet op de kenmerken, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

3.3 Externe veiligheid buisleiding

3.3.1 Toetsingskader

In artikel 8, lid 1 van het Bevb (zie paragraaf 3.1.1) is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

3.3.2 Onderzoek en conclusie

Onderzoek naar de hoogte van het PR en GR

Voor de gehele leiding X-804 is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Voor zowel transport van aardgas als van waterstof zijn risicoberekeningen uitgevoerd. De aansluitleiding van ICL-IP Terneuzen B.V is niet in de QRA meegenomen vanwege het feit dat deze nog niet wordt gerealiseerd. GWS verzorgt in het kader van dit plan alleen de mogelijkheid van een toekomstige aansluiting middels een T-stuk en afsluiter op de leiding. Dit heeft geen invloed op de QRA.

De risicoberekeningen zijn uitgevoerd voor de situatie met risicoreducerende maatregelen. Deze maatregelen zijn vermeld in paragraaf 4.2 van de QRA en zullen ook worden uitgevoerd of toegepast.

  • Conclusie PR aardgastransport: Uit de risicoberekeningen blijkt dat er voor het aardgastransport door leiding X-804 nergens een PR-contour 10-6 per jaar aanwezig is. Ook inclusief additionele faalfrequentie als gevolg van de windturbines (in de QRA aangegeven met de nummers 1949 en 1950) wordt er voor de leiding geen PR-contour 10-6 per jaar berekend. Voor het horizontaal gestuurde leidingdeel is vanwege de grotere diepteligging geheel geen invloed van de windturbines aanwezig (in de QRA zijn deze windturbines aangegeven met de nummers 1958 en 1959). Hiermee voldoet het PR aan de in het Bevb en de bijbehorende Revb gestelde voorwaarden.
  • Conclusie PR waterstofgastransport: De rekenmethodiek voor waterstofgas is, zeker in vergelijking met aardgas, zeer conservatief. In combinatie met een grotere diameter (16 inch) en druk (40 bar) leidt dat in deze situatie standaard tot een PR contour met een breedte van ongeveer 2x90m. Omdat er 6 categorieën faaloorzaken zijn binnen de rekenmethodiek moeten op meerdere categorieën maatregelen worden getroffen om de faalfrequentie (significant) te verkleinen. GWS treft een pakket aan maatregelen om de contouren te verkleinen. Hierdoor is voor een groot deel van de leiding, waaronder het nieuw te boren leidingdeel, geen 10-6 contour meer aanwezig. De grootste contour blijft bestaan op een segment van de bestaande leiding met een lagere wanddikte. Dit segment ligt in de meest zuidoostelijke bocht van de leiding (stationing 11.127 m). Met het maatregelenpakket wordt gedaan wat redelijkerwijs verlangd kan worden van GWS. De leiding voldoet met het maatregelenpakket aan de wettelijke vereisten zoals gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. GWS heeft schriftelijk verklaard dat de maatregelen genomen worden voordat de leiding in gebruik wordt genomen (zie bijlage 4). Met de huidige combinatie van 10-6 contouren en omgeving wordt geen beperking verwacht voor het vestigen van een kwetsbaar object. Als deze situatie zich al voordoet, kan in overleg bekeken worden of er aanvullende (lokale) maatregelen (bijvoorbeeld strikte begeleiding van werkzaamheden) mogelijk zijn om de beperking op te heffen. Het nieuw aan te leggen leidingdeel voldoet tevens aan de in artikel 6, lid 2 van het Bevb gestelde voorwaarde dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar. Ook voldoet de leiding hiermee aan de in bijbehorende Revb gestelde voorwaarden.
  • Conclusie GR aardgastransport: Over het leidingdeel waar een verhoogde faalfrequentie als gevolg van de windturbines is bepaald, liggen binnen het invloedsgebied van de leiding slechts twee (beperkt) kwetsbare objecten met in totaal circa 3 aanwezigen. Dit gedeelte van de leiding is niet maatgevend voor het GR. De kilometerleiding met het hoogste GR per kilometer wordt gevonden nabij de kanaalkruising Sluiskil. De maximale overschrijdingsfactor wordt gevonden voor de sectie van stationing 5870 m tot 6870 m en is gelijk aan 0,008 en wordt gevonden bij 89 slachtoffers en een frequentie van 1,02 x 10-8 per jaar per km. De kilometer met de hoogste overschrijdingsfactor is in figuur 18 van de QRA weergegeven. Het GR van aardgastransport is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen. Het GR is kleiner dan de in het Bevb gestelde oriëntatiewaarde.
  • Conclusie GR waterstofgastransport: Voor de leiding is de meest kritische kilometer gegeven in figuur 20 van de QRA. De maximale overschrijdingsfactor voor waterstofgastransport wordt gevonden voor de sectie van stationing 6610 m tot 7611 m en is gelijk aan 0,044 en wordt gevonden bij 40 slachtoffers en een frequentie van 2,76 x 10-7 per jaar per km. Het GR van waterstofgastransport is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen. Het GR is kleiner dan de in het Bevb gestelde oriëntatiewaarde.

Verantwoording GR

Vanwege de wijziging van de leidinggegevens en de toename van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 3. Daarin is geconcludeerd dat het verantwoord is om door de bestaande leidingen transport van waterstof mogelijk te maken.

Eindconclusie

Om de bestaande aardgasleiding te kunnen inzetten voor het transport van aardgas en waterstofgas treft GWS een pakket aan maatregelen om de PR-contouren te verkleinen. Hierdoor is voor een groot deel van de leiding, waaronder het nieuw te boren leidingdeel, geen 10-6 contour meer aanwezig en ontstaan hierdoor geen beperkingen voor de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden op aanliggende gronden. De grootste contour blijft bestaan op een segment van de bestaande leiding met een lagere wanddikte. Dit segment ligt in de meest zuidoostelijke bocht van de leiding (stationing 11.127 m). Met het maatregelenpakket wordt gedaan wat redelijkerwijs verlangd kan worden van GWS. De leiding voldoet met het maatregelenpakket aan de wettelijke vereisten zoals gesteld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het groepsrisico van de waterstoftransportleiding is kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde. Hierbij is gekeken naar de huidige aantallen aanwezigen binnen de invloedsgebieden van de leidingen en naar de op grond van de mogelijkheden in de ruimtelijke plannen maximaal toelaatbare aantallen aanwezigen. Hieraan is toegevoegd de het verwachte aantal aanwezige personen op het nieuwe logistiek centrum op het terrein van DOW waarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid (zie paragraaf 2.2). De aantallen zijn afgestemd met de gemeente Terneuzen en de initiatiefnemer.

In de verantwoording van het groepsrisico is geconcludeerd dat het verantwoord is om door de bestaande leiding transport van waterstof mogelijk te maken.

3.4 Watertoets

De initiatiefnemer dient in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De waterbeheerder is het Waterschap Scheldestromen. Met dit overleg wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het waterschap hanteert voor de beoordeling van en het overleg over nieuwe ruimtelijke plannen een watertoetstabel die door de initiatiefnemer moet worden ingevuld. In bijlage 5 is deze ingevulde watertoetstabel opgenomen. Uit de toets blijkt dat geen waterberging behoeft te worden gerealiseerd. Er wordt namelijk geen extra verhard oppervlak toegevoegd als gevolg van het plan. Verder geldt als aandachtspunt dat er geen gebruik kan worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink en lood en dat in de bouwfase rekening moet worden gehouden met een matige tot sterke zettingsgevoeligheid van de bodem.

3.5 Bodemkwaliteit

In het kader van de voorgenomen herzieningen van de bestemmingsplannen en wijzigingen van de beheersverordeningen dient te worden onderbouwd of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering kan vormen voor de realisatie van het voorgenomen plan. Daarvoor is de Bodemkwaliteitskaart Gemeente Terneuzen Actualisatie 2015 geraadpleegd. Deze kaart is op basis van het zogenoemde generieke (= landelijke) beleid vastgesteld.

Het grondgebied van de gemeente Terneuzen is (op basis van statistische bewerkingen en interpretatie van het ruimtelijke patroon van waarnemingen) ingedeeld in de verschillende zones waarin onderscheid wordt gemaakt in Kwaliteitsklasse Bovengrond en Kwaliteitsklasse Ondergrond. Voor ruim 3% van het gemeentelijk oppervlak is geen gemiddelde kwaliteitsklasse vastgesteld. Dit betreft met name enkele grote provinciale inrichtingen (Dow Benelux, Heros, Yara), kleine bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen gegevens en stortplaatsen.

Het grootste deel van het tracé valt in de zone "Buitengebied en naoorlogse woonwijken" met bodemkwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. Voor zover het gaat om een functieverandering van bestaande gasleidingen kan op basis hiervan worden geconcludeerd dat voor de ruimtelijke procedure geen bodemonderzoek vereist is. Niettemin kan de gemeente in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning de eis stellen dat er onderzoek moet worden uitgevoerd naar eventueel aanwezige bodemverontreinigingen

Daar waar sprake is van een potentieel verontreinigd locatie mag de bodemkwaliteitskaart niet worden toegepast. In dit kader is het spoortracé verdacht, als ook het in- en uittredepunt. Het leidingtracé is echter niet direct langszij het spoortracé gelegen en de gestuurde boring loopt 15 meter onderdoor het spoor, waardoor geen graafwerken in bodemvervuiling te verwachten zijn.

Voor het terrein van Yara Sluiskil B.V. is nog van belang dat er in 2015 een raamsaneringsplan ten behoeve van toekomstige bodemsaneringen op hun bedrijfsterrein is opgesteld. Hiermee is het niet nodig dat voor iedere handeling in sterk verontreinigde grond een bodemsaneringsplan, BUS-melding of plan van aanpak moet worden opgesteld. Het bevoegd gezag hoeft namelijk nog maar éénmaal een besluit te nemen over de voorgenomen werkwijze bij toekomstige werkzaamheden in de bodem.

Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voor het nieuw aan te leggen leidingdeel historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 6. Hier is een verkennend bodemonderzoek, voorafgaand aan de werkzaamheden niet noodzakelijk.

Ter hoogte van het uittredepunt (terrein Yara) dient voorafgaand aan de werkzaamheden een verkennend asbestonderzoek te worden uitgevoerd. Hierbij is geadviseerd ook de boven- en ondergrond op de stoffen uit het standaardgrondpakket te laten analyseren. Dit om na te gaan of ter hoogte van het uittredepunt (inclusief het nieuw aan te leggen afsluiterschema S-917) sprake is van het voorkomen van bodemverontreiniging.

De grondwerkzaamheden kunnen naar verwachting onder het raamsaneringsplan worden uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk is zal een BUS-melding (melding conform het Besluit Uniforme Saneringen) worden gedaan. Voor zover bekend zijn ter plaatse van de geplande HDD en in de omgeving daarvan geen mobiele verontreinigingen.

3.6 Archeologie

3.6.1 Inleiding

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

3.6.2 Gemeentelijk archeologiebeleid

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interimbeleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Zolang de bescherming van archeologische waarde niet is geregeld in een ruimtelijk plan (bestemmingsplan of beheersverordening) fungeert als vangnet de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.

Op grond van de erfgoedverordening geldt voor archeologisch monumenten en archeologisch verwachtingsgebieden een verbod om de bodem dieper dan 50 cm te verstoren. Dit verbod geldt niet als in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend tot 100 m2 en een reeds verstoorde diepte van 0,5 meter voor de zogenaamde kruimelgevallen.

Naast de hiervoor vermelde algemene vrijstelling kan vrijstelling van archeologisch onderzoek worden verleend indien reeds eerder aantoonbaar verstoring of onderzoek heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag (in de meeste situaties de gemeente) te worden voorgelegd.

Tot slot kan vrijstelling van archeologisch onderzoek eveneens worden verleend als de uitkomst van de toets aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) voor eventuele waarden tot 1,2 meter beneden het maaiveld, de nationale digitale database ARCHIS en Zeeuws Archeologisch Archief en de Geologische kaart Van Rummelen uitkomt op geen onderzoeksplicht.

Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Voor de duidelijkheid is dit schema ook opgenomen in de bijlage 7 bij deze toelichting.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal deze toets het uitgangspunt zijn voor de beoordeling. Vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening is alleen aan de orde voor een gemeentelijk monument en een rijksmonument, niet voor archeologisch verwachtingsgebieden. Daarvoor geldt een verbodsregeling zonder de mogelijkheid van ontheffing.

Het toepassen van een grotere 'vrijstellingsdiepte' is in sommige gebieden denkbaar. Voor een weloverwogen afweging hierover beschikt de gemeente over een 'Vrijstellingenkaart Archeologie'. Hierop is aangegeven of en tot op welke diepte werkzaamheden op of in een terrein kunnen worden vrijgesteld van het opstellen van een archeologisch onderzoek(srapport). De vrijstellingenkaart wordt in bestemmingsplannen gekoppeld aan archeologische dubbelbestemmingen.

De 'Vrijstellingenkaart Archeologie' is geen statisch document, maar wordt op basis van nieuwe informatie om de paar jaar geactualiseerd. Op 14 november 2017 is de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' gepresenteerd. Er is een nieuwe vrijstellingenkaart in voorbereiding. In het kader van dit project wordt de geactualiseerde kaart toegepast.

Het archeologiebeleid is inmiddels in alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen verwerkt. In de plannen en verordeningen is, voor zover dat op grond van dat beleid nodig is, een regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige verwachtingswaarden opgenomen waaraan de aanleg van een nieuwe leiding (een bouwactiviteit met bodemverstorende werkzaamheden) en het verwijderen van een bestaande leiding moeten worden getoetst.

3.6.3 Toetsing aan het beleid

In de bestemmingsplannen wordt doorgaans een diepte van ten hoogste 0,5 meter beneden het maaiveld gehanteerd waarvoor het verlenen van een omgevingsvergunning (voor het bouwen en voor grond- en sloopwerkzaamheden) vrijgesteld is van het opstellen van een onderzoek(srapport).

Geen onderzoek nodig voor het bestaande leidingtracé

Voor het grootste deel van het tracé vinden echter geen bouw- of grondwerkzaamheden plaats en is alleen sprake van een wijziging van het gebruik. Daarvoor is geen archeologisch onderzoek nodig. Overigens is het goed denkbaar dat bij de aanleg van de bestaande leiding de aanwezig archeologische waarden al zijn verstoord. Dit is afhankelijk van de diepte van de geologische laag met verwachtingswaarde en de diepteligging van de leiding.

In het kader van de planologische besluitvoering evenmin onderzoek nodig voor aan te leggen leidinggedeelte

In paragraaf 2.2 is het tracé beschreven en ook hoe het nieuw aan te leggen leidingdeel (de horizontaal gestuurde boring ) wordt aangelegd. De leiding heeft een diameter van 300 mm (12 inch). Het boorgat zal 2x zo groot en heeft daarmee een diameter van circa 60 cm. Om aan te sluiten op de bestaande leiding bij het MR Axel wordt een 3 meter diepe sleuf gegraven met een lengte van 45 meter en een breedte van 3. De oppervlakte die door graafwerkzaamheden wordt verstoord bedraagt aldus 135m2. De boring geschiedt onder een hellingshoek van 10° (zie figuur 3.1), zodat snel een diepte wordt bereikt waar geen archeologische waarden meer worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0020.png"

Figuur 3.1 Fragment diepteprofiel

  • Een deel van het nieuw aan te leggen leidingdeel, waaronder het intredepunt en de hiervoor vermelde sleuf, ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Als voor deze locatie een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zal aan de beschermende regeling in dit plan worden getoetst. Als het te verstoren oppervlak niet meer bedraagt dan 500 m² dan is archeologisch onderzoek niet nodig. Uit de hiervoor vermelde beschrijving blijkt dat de verstoring ruim onder deze drempel blijft.
  • Het andere leidinggedeelte ligt in het bestemmingsplan 'Sluiskil Oost' waarin, zoals hiervoor al beschreven, geen regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is opgenomen.

Noodzaak (aanpassing) regeling in de bestemmingsplannen en beheersverordeningen

Hierna wordt beoordeeld of in het bestemmingsplan een regeling (onderzoeksplicht en vergunningstelsel) moet worden opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt.

Het plangebied maakt geen deel uit van gemeentelijk en rijksmonument. Daar waar het nieuwe leidinggedeelte het spoortracé kruist, is een spoorcunet aangebracht. De bovenste lagen in het bodemprofiel zijn ter plaatse al verstoord. De leiding zal hier ruim onderdoor gaan. Het tracé is op de AMK niet aangeduid. Op de IKAW heeft het tracégedeelte een lage trefkans op het voorkomen van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0021.jpg"

Figuur 3.2. AMK en IKAW (bron: https://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/amk-en-ikaw)

Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn.

  • Pleistoceen: vanaf de Steentijd;
  • Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd;
  • Duinkerke II, inclusief ‘oudere afzettingen van Duinkerke’: vanaf de Middeleeuwen;
  • Duinkerke III; vanaf de Nieuwe Tijd.

In de gemeente Terneuzen kunnen archeologische resten in de bodem voorkomen tot in de Pleistocene afzettingen.

Op de geologische kaart doorkruist het aan te leggen tracé twee verschillende afzettingen van Duinkerke (zie inzet in figuur 3.3):

  • Do.3b 'Kreekafzettingen van Duinkerke DIIIb' en;
  • F0.3b 'Afzetting van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke ( kreekafzettingen DIIIb op kreekafzettingen DII) op Hollandveen (de donkere laag in de doorsnede in figuur 3.3) op Pleistoceen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0022.jpg"

Figuur 3.3 Geologische kaart Van Rummelen en het leidingtracé

Voor de Kreekafzettingen van Duinkerke DIIIb' (geologische laag Do.3b) geldt geen onderzoeksplicht. Aangezien het gaat om kreekafzettingen, is er een grote kans dat mogelijk in het verleden daar aanwezige resten zijn verdwenen.

Voor de Afzetting van Duinkerke IIIb (geologische laag F0.3b) op Hollandveen op Pleistoceen zouden volgens het gemeentelijke beleid in de ruimtelijke plannen (facetherziening bestemmingsplannen en beheersverordeningen) moeten worden voorzien van de dubbelbestemming of gebiedsaanduidingen Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3. In gebieden met een Waarde Archeologie 2 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m2 en voor gebieden met een Waarde Archeologie 3 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >1.000 m2. In beide gevallen gaat het om verstoringen die dieper reiken dan 0,5 meter –mv.

Het noordelijk deel van de gemeente is in het bestemmingsplan Buitengebied voorzien van een dubbelbestemming voor Waarde - Archeologie 2. Het is logisch om voor het gebied dat samenvalt met Afzetting van Duinkerke IIIb (geologische laag F0.3b) op Hollandveen op Pleistoceen hierop aan te sluiten. Daarom wordt in de ruimtelijke plannen (facetherziening bestemmingsplannen en beheersverordeningen) een dubbelbestemming of gebiedsaanduiding Waarde - Archeologie 2 opgenomen (zie paragraaf 2.3.2).

In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan Sluiskil Oost is geoordeeld dat het aspect archeologie geen belemmering vormde voor de vaststelling van dat bestemmingsplan. In dat plan is dan ook geen archeologische bestemming met bijbehorende beschermde regeling opgenomen. Gezien de 'Vrijstellingenkaart Archeologie' (geactualiseerd 2017) die ten tijde van de vaststelling nog niet beschikbaar was, is de dubbelbestemming in deze facetherziening toch ook opgenomen voor het tracégedeelte dat ligt in het bestemmingsplan Sluiskil Oost. Het gehele gedeelte ligt namelijk in een gebied met afzetting F0.3b waarvoor een vrijstellingsdiepte geldt van 1,5 meter. De relevante geologische lagen ter hoogte van het nieuwe leidinggedeelte zitten vrij diep. Bovendien is in de Koegorspolder niet eerder een object of structuur van grote waarde aangetroffen en hebben hier al veel verstoringen plaatsgevonden (saneringen, aanleg van ondergrondse buisleidingen, etc.).

Een uitsnede van de vrijstellingenkaart Archeologie ter plaatse van het aan te leggen tracé is opgenomen in figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0023.png"

Figuur 3.4. Uitsnede Vrijstellingenkaart Archeologie 2017 ter hoogte van het nieuw aan te leggen leidingentracé met grens van bestemmingsplan Sluiskil Oost

Voor het nieuwe leidingtracé wordt het onderzoek, indien dat noodzakelijk mocht blijken, dus doorgeschoven naar de omgevingsvergunningaanvraag.

Ook ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied was de 'Vrijstellingenkaart Archeologie' nog niet beschikbaar. In de facetherziening wordt alsnog een koppeling gelegd met deze vrijstellingenkaart.

In de beheersverordening Dow, Mosselbanken, Logistiek Park is een regeling voor de bescherming van eventueel aanwezige waarden opgenomen die bij nader inzien niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. Wanneer de verbeelding (zie paragraaf 2.3.3., afbeeldingen 2.13a en 2.13b) wordt vergeleken met de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' dan blijkt dat het gebied dat de meeste bescherming zou moeten hebben niet is voorzien van een besluitvlak archeologie. De gebieden die wel zijn voorzien van een besluitvlak (Waarde - Archeologie -1) zijn te streng beschermd. De oppervlakte waaronder geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd bedraagt 100 m2, terwijl dat 500 m2 zou moeten zijn. Voor deze gebieden is in de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' een extra vrijstelling voorzien.

Ook spoort de begrenzing van de archeologische besluitvlakken niet met de begrenzing zoals die is aangegeven op de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017'. Het gaat daarbij om de groene gebieden in figuur 3.5. Omdat in de 1e wijziging van de beheersverordening voor Dow de verbeelding integraal wordt vervangen, is het vrij eenvoudig om de gewenste aanpassingen mee te nemen. Dat is dan ook gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0024.png"

Figuur 3.5. Uitsnede 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' ter hoogte DOW

3.6.4 Conclusie

In onderhavige facetherziening en beheersverordeningen is een regeling nodig die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt. Voor de bestemmingsplannen die worden herzien, wordt dit in lijn met het beleid en het bestemmingsplan Buitengebied dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Voor het gebied van de beheersverordening Dow wordt daarnaast een nieuwe gebiedsaanduiding (besluitvlak) Waarde - Archeologie -1 opgenomen.

Voor het gehele plangebied (facetherziening bestemmingsplannen en beheersverordeningen) wordt een koppeling gelegd met de in 2017 geactualiseerde Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017. Op grond van deze kaart geldt een verruimde vrijstellingsdiepte van 1,5 meter beneden maaiveld.

Het gehele nieuwe leidinggedeelte krijgt in de facetherziening de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Dat betekent dat het onderzoek, indien dat noodzakelijk mocht blijken, doorgeschoven naar de omgevingsvergunningaanvraag. Gezien de beperkte verstoring van de archeologisch relevante lagen, zal een vergunning voor het uitvoeren van (grond)werkzaamheden vanwege archeologische waarden naar verwachting niet noodzakelijk zijn.

3.7 Niet gesprongen explosieven

Op grond van beschikbare informatie (Zeeuws bodemvenster) is het gebied niet verdacht op het voorkomen op niet-gesprongen conventionele explosieven uit de periode 1940-1945.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01_0025.png"

Figuur 3.6. Niet-gesprongen explosieven (aandachtsgebieden) ter hoogte van het nieuw aan te leggen leidingentracé (bron: provincie Zeeland)

3.8 Ecologie / Natuur

In het kader van voorliggend planvoornemen en vooral ten behoeve van de aanleg van een nieuw leidingstuk is een zogenoemde Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. De conclusie van deze Quickscan is dat de ontwikkeling niet leidt tot:

  • negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden;
  • negatieve gevolgen voor beschermde soorten en er geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming indien de werkzaamheden in de periode september tot maart worden uitgevoerd en voorafgaand het graafwerk de vegetatie kort wordt gemaaid.

3.9 Financiële aspecten

3.9.1 Economische uitvoerbaarheid

De ombouw van de bestaande leiding, de aanleg van de circa 685 meter nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GWS heeft voor het project een raming opgesteld die € 2,6 miljoen bedraagt en die een onnauwkeurigheid heeft van 25%. GWS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GWS. GWS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding zal GWS een standaardovereenkomst met de gemeente afsluiten. Daarnaast heeft GWS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.

3.9.2 Grondexploitatie

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De ombouw en aanleg van een leiding worden echter niet als dergelijke bouwplannen aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 4 Resultaten overleg

In het kader van het bestuurlijke vooroverleg zijn ten behoeve van het project Waterstofsymbiose Zeeuws Vlaanderen drie ruimtelijke plannen in concept doorgestuurd naar een groot aantal (wettelijke voor)overlegpartners. Het betreft de volgende conceptplannen.

  • Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding;
  • Beheersverordening Dow, Mosselbanken, Logistiek Park, 1ste wijziging, waterstofgasleiding;
  • Beheersverordening Oostelijke Kanaaloever - 3de wijziging, waterstofgasleiding.

Het vooroverleg liep van 29 september tot en met 27 oktober 2017. De conceptplannen zijn op 28 september 2017 verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Delta Netwerkgroep;
  • Prorail;
  • Zeeuwse Milieufederatie;
  • Dow;
  • ICL-IP;
  • Yara.

De conceptplannen zijn ook geplaatst op de website van de gemeente Terneuzen en bekendgemaakt in het Zeeuws Vlaams Advertentieblad van 3 oktober 2017. De ontvangen vooroverlegreacties op de drie plannen zijn samengevat en voor zover nodig van een gemeentelijke reactie. De antwoordnota is opgenomen in bijlage 9.