direct naar inhoud van Regels
Plan: Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsregels

  • a. Dit bestemmingsplan is van toepassing op de volgende bestemmingsplannen en de daarin aangehaalde regels:

bestemmingsplan   identificatie:   vastgesteld door de gemeenteraad op   bestemming  
Buitengebied   NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98   25 juni 2013   Leiding - Gas - 4 (Artikel 28 )
Leiding - Gas - 7 (artikel 31)  
Sluiskil Oost   NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99   26 juni 2012   Leiding - Gas (Artikel 8)  
Verdubbeling Tractaatweg   NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99   12 december 2013   Leiding - Gas - 7 (artikel 15)  
Leisurecenter   NL.IMRO.0715.BPKGP05-VG99   11 november 2010   Artikel 6 Leiding - Gas  

Artikel 2 Begrippen

2.1 plan

het bestemmingsplan Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPBG36-VG01 van de gemeente Terneuzen.

2.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.3 archeologisch onderzoek

Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.

2.4 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

2.5 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.6 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.7 archeologisch deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

2.8 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.9 opgraving

De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen.

2.10 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.11 vrijstellingsdiepte

de in Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Gas - gemengd 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas - gemengd 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een leiding met een diameter van ten hoogste 12   inch en een ontwerpdruk van ten hoogste 40 bar voor het transport van aardgas en waterstofgas (methaan-waterstofmengsel),

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas - gemengd 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de 3.1 is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van artikel 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in artikel 3.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 3.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.

3.4.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt voldaan.

Artikel 4 Leiding - Gas - gemengd 2

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas - gemengd 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een leiding met een diameter van ten hoogste 16 inch en een ontwerpdruk van ten hoogste:

  • a. 66,2 bar voor het transport van aardgas;
  • b. 40 bar voor het transport van waterstofgas (methaan-waterstofmengsel).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 sub 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt toegelaten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken met een omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, sub b, indien
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas - gemengd 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de Bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

4.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van artikel 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in artikel 4.4 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

4.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 4.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.

4.5.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt voldaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken ten behoeve van de bestemming
  • a. Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 meter.

5.2.2 Bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en)
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

5.3.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 5.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 meter en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

5.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van artikel 5.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  • b. Voor zover de in artikel 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

5.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 5.4.3. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.5.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.

5.5.2 Uitzondering op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 5.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 500 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

 

5.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of de in artikel 5.1 bedoelde gronden.

5.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een archeologisch deskundige indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.

5.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Indien strijdigheid ontstaat tussen de dubbelbestemming Leiding - Gas - gemengd 2, bedoeld in artikel 4, en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de dubbelbestemming Leiding - Gas - gemengd 2.

7.2 Voorrangsregeling gebiedsregels

Indien strijdigheid ontstaat tussen de dubbelbestemming Leiding - Gas - gemengd 2, bedoeld in artikel 4, en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de dubbelbestemming Leiding - Gas - gemengd 2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Facetherziening bestemmingsplannen Terneuzen, waterstofgasleiding van de gemeente Terneuzen.