direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kaasgat 4, Kruiningen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het als 'Agrarisch' bestemde perceel met bedrijfswoning aan het Kaasgat 4 te Kruiningen is in het jaar 2008 aangekocht door de huidige eigenaren en bewoners. Sinds de aankoop wordt de locatie hoofdzakelijk gebruikt ten behoeve van wonen en vinden er geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaats.

In 2015 ontvingen de eigenaren een brief van de gemeente Reimerswaal waarin werd medegedeeld dat de locatie niet conform de bestemming 'Agrarisch' wordt gebruikt en dat de bewoning van de bedrijfswoning, zonder dat hier een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente gaf daarbij aan het strijdig gebruik te gedogen zolang de bedrijfswoning en bijgebouwen niet worden uitgebreid.

Vanwege de onhandige positie van de keuken in de woning hebben de eigenaren het voornemen de woning aan de achterzijde uit te bouwen. Om de gewenste uitbreiding van de woning te kunnen realiseren is er bij de gemeente een principeverzoek ingediend om de bestemming van de locatie te wijzigen naar 'Wonen'. De gemeente Reimerswaal is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek, mits voldaan wordt aan de, in het artikel 3.7.6 genoemde wijzigingsvoorwaarden.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee het feitelijke gebruik van de locatie planologisch wordt ingepast en de gewenste uitbreiding van de woning mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Locatie en begrenzing plangebied

De locatie is gelegen aan het Kaasgat 4 te Kruiningen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. Het plangebied bestaat uit de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Kruiningen, sectie M, nummers 185 en 215 (kadastrale aanduidingen: KNG00-M-185 en KNG00-M-215) en heeft een oppervlakte van 4.130 m2.

De woning is gelegen binnen het perceel KNG00-M-215. Op het naastgelegen perceel KNG00-M-185 zijn een schuur met een aangebouwde voormalige varkensschuur en een klein vrijstaand schuurtje aanwezig. De aaneengebouwde schuren hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 335 m2 en het kleine vrijstaande schuurtje een oppervlak van circa 15 m2. De schuur wordt voor een oppervlakte van 50 m2 in gebruik genomen door een kaaswinkel. In de voormalige varkensschuur bevindt zich onder andere een vergunde mantelzorgwoning met een oppervlakte van 98 m2. Het overige oppervlak wordt gebruikt ten behoeve van privéopslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Locatie en begrenzing plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 24 januari 2023 vastgesteld door de raad van de gemeente Reimerswaal. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak aanwezig waarbinnen gebouwen zijn toegestaan tot een maximum bebouwd oppervlak van 2.500 m2.

Ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied, zijn de gronden tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld moet middels een archeologisch rapport kunnen worden aangetoond dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

Middels de gebiedsaanduiding 'overige zone - kernrandzone' zijn de gronden binnen het plangebied mede bestemd voor het behoud van de karakteristiek van kernen en verblijfsrecreatie en een beperkte agrarische ontwikkeling. Als gevolg van de ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Wemeldinge (zie paragraaf 3.1.2), is tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - 6' van toepassing op het plangebied. Teneinde van de verstoring van het radarbeeld te verstoren, geldt er ter plaatse van deze gebiedsaanduiding een bouwverbod voor bouwwerken met een bouwhoogte hoger dan 55 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2022" (plangebied is rood omlijnd)

Toets bestemmingsplan

In de bestaande situatie wordt het als 'Agrarisch' bestemde perceel aan het Kaasgat 4 te Kruiningen gebruikt als woonlocatie, zonder dat hier sprake is van een agrarisch bedrijf en/of agrarische activiteiten. Dit gebruik is strijdig met het bestemmingsplan maar wordt door de gemeente Reimerswaal gedoogd op voorwaarde dat er geen uitbreidingen aan de bedrijfswoning of bijgebouwen plaatsvindt. De gewenste uitbreiding van de woning is derhalve niet direct mogelijk te maken binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.6) opgenomen waarmee burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch' kunnen wijzigen naar 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige (agrarische) bedrijfswoning'. Na de bestemmingswijziging zal er geen sprake meer zijn van een strijdig gebruik en is het mogelijk om de woning uit te breiden.

Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan. In onderstaande tabel zijn wordt onderhavig initiatief getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden.

  Wijzigingsvoorwaarden
 
Toetsing  
a.   de agrarische bedrijfsvoering is ter plaatse beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;





 
De agrarische bedrijfsvoering is al beëindigd en de bijbehorende gronden zijn niet meer in eigendom van het voormalige agrarische bedrijf. Nu het voormalige agrarische bedrijfscomplex is losgekoppeld van de bijbehorende gronden, ligt agrarisch hergebruik van het resterende bouwperceel niet meer voor de hand.  
b.   het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;





 
Ter plaatse is één bedrijfswoning aanwezig en het aantal woningen zal niet toenemen. Overigens is in het bestemmingsplan ook één woning toegestaan. De mantelzorgwoning die hier in de schuur is gerealiseerd is reeds vergund en wordt niet gezien als een 'extra woning'. Hierbij wordt opgemerkt dat wanneer de noodzaak voor de mantelzorgwoning verdwijnt ook de voorzieningen die behoren bij de mantelzorgwoning dienen te verdwijnen (zoals keuken, badkamer, et cetera).
 
c.   de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan de toegestane inhoud van de bestaande bedrijfswoning;





 
Op basis van het vigerend bestemmingsplan is ter plaatse een woning met een inhoud van maximaal 1.250 m3 toegestaan. De huidige woning heeft een inhoud van slechts 457 m3. Na de gewenste uitbreiding van de woning zal de inhoud van de woning ongeveer 633 m3 bedragen. De verbouwing van de woning overschrijdt daarmee niet de maximale toegestane inhoudsmaat van 1.250 m3.
 
d.   de bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij geldt dat 200 m2 als bijgebouw per woning is toegestaan, met dien verstande dat sloop van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen niet is toegestaan;



 
Het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen in de bestaande situatie bedraagt circa 350 m2. De wens is om de schuren te behouden.

De schuren zijn volgens de provinciale boerderij-inventarisatie van 2004-2005 als cultuurhistorische waardevol geclassificeerd met kwalificatie B. Door de kwalificatie B is deze boerderij niet opgenomen in de selectie van circa 190 cultuurhistorisch waardevolle boerderijen van provinciaal belang die in 2018 is gemaakt. Dit wil niet zeggen dat deze boerderijen zomaar gesloopt kunnen worden. Een voorwaarde om medewerking te verlenen om de schuren te behouden is dat verzekerd moet worden dat de schuren goed worden onderhouden.
 
e.   het bouwvlak en het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
 
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt het bouwvlak verkleind om de bebouwing en erfverharding heen. Daarnaast wordt de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 2.500 m2' geschrapt.  
f.   de wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar;

 
In hoofdstuk 4 van voorliggend wijzigingsplan worden verschillende milieu- en omgevingsaspecten beschouwd.  
g.   wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
 
De omliggende percelen zijn in gebruik als landbouwperceel en bedrijfsbestemmingen. Dit aspect wordt in paragraaf 4.6 nader beschouwd.  

Tabel 1.1 Wijzigingsvoorwaarden en toetsing

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 komen respectievelijk de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen wordt in de bestaande situatie door de eigenaren gebruikt als woonlocatie. Op basis van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2022" van de gemeente Reimerswaal zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Omdat de (bedrijfs)woning wordt bewoond, maar ter plaatse geen agrarisch bedrijf aanwezig is en/of agrarische activiteiten plaatsvinden is er sprake van een strijdig gebruik van de locatie.

De gemeente Reimerswaal gedoogd het strijdige gebruik van de locatie zolang er geen uitbreidingen plaatsvinden aan de bestaande bebouwing.

Omdat de keuken in de woning zich op een onhandige positie bevindt, is het voornemen om aan de achterzijde van de woning een uitbouw te bouwen ter grootte van circa 20 m2. Door het strijdige gebruik van de woning en het gedoogbeleid van de gemeente, is de gewenste uitbouw van de woning niet direct mogelijk te maken.

In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 3.7.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de als 'Agrarisch' bestemde gronden kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige (agrarische) bedrijfswoning'. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitgewerkt in voorliggend wijzigingsplan.

Na de beoogde bestemmingswijziging zal er geen sprake meer zijn van een strijdig gebruik van de woning, waarna er aan de achterzijde van de woning de gewenste uitbouw kan worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij het maken van een ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  • 4. Toekomstig bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op onderhavige ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het rijk als leidraad gebruiken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Wemeldinge. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Wemeldinge meter 30 +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

In het onderhavig plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 6: radarstations (Rarro, geconsolideerde versie d.d. 1 december 2020)

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Bij toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'Ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'Ladder' niet (verder) van toepassing, dan wel kan niet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Omdat op de locatie al reeds een woning aanwezig is en voorliggend wijzigingplan niet voorziet in de ontwikkeling van nieuwe woningen of andere functies, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie 2021

In november 2021 is de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze vervangt het Omgevingsplan Zeeland uit 2018. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

Ambities:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grotere wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatie economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie paragraaf 3.1.1), zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland.

  • 1. Doe meer met minder grond;
  • 2. Werk samen en deel kosten en baten;
  • 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten;
  • 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De afwegingsfactoren verwijzen naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit. De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel van dat initiatief, maar met een brede blik.

Programma’s zijn de vertaling van doelen naar acties. Bij die vertaling én bij de uitvoering van de acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze. Die keuzes zijn bepalend voor het succes van het beleid. De gezamenlijke ambities zijn alleen te halen als iedereen de keuzes maakt die zoveel mogelijk bijdragen aan deze ambities.

Beoordeling en conclusie

In de Zeeuwse Omgevingsvisie is geen specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van het wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plangebied raken.

Ten aanzien van het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning is enkel artikel 2.17 'Bufferzones' uit de omgevingsverordening van toepassing. In dit artikel is bepaald dat in een plan waarin voor de eerste maal woonbestemmingen worden aangewezen, nieuwe woonfuncties niet worden toegelaten binnen een afstand van 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.

Een kleinere afstand kan worden gehanteerd indien in de toelichting bij het plan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woonfuncties en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.

Beoordeling en conclusie

Binnen een afstand van 100 meter van het plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen zijn twee bouwvlakken aanwezig waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten. Aan de westelijke zijde grenst het plangebied aan het agrarische bouwvlak behorende bij Kaasgat 2 waarbinnen een hoveniersbedrijf is gevestigd. En ten oosten van het plangebied ligt het agrarische bouwvlak behorende bij Kaasgat 4A, waarbinnen een minicamping met horeca aanwezig is.

In paragraaf 4.6 van de toelichting wordt ingegaan op de milieuhinder van omliggende (agrarische) bedrijven. Hieruit wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen onevenredige milieuhinder vanuit omliggende bedrijven wordt verwacht. Daarnaast is er sprake van een reeds bestaande woning waar omliggende bedrijven al rekening mee dienen te houden. De bestemmingswijziging veranderd niets aan de feitelijke situatie van het plangebied.

In artikel 2.17 is ook bepaald dat rekening gehouden dient te worden gehouden met een aan te houden afstand van minimaal 50 meter van glastuinbouwbedrijven en fruitteeltpercelen tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. In de directe omgeving zijn geen glastuinbouwbedrijven of gronden specifiek bestemd voor fruitteelt gelegen. Er wordt voldaan aan bovenstaand artikel uit de Provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied

Op 25 september 2012 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Buitengebied' vastgesteld. Het beleid is in de structuurvisie primair gericht op de aan het landelijk gebied gebonden functies zoals water, landbouw, natuur en landschap, recreatief medegebruik en cultuurhistorie. Daarnaast is het beleid gericht op nieuwe economische dragers, bedrijven, wonen en recreatie in het buitengebied.

Reimerswaal kenmerkt zich als een agrarische gemeente. De agrarische sector neemt een belangrijke positie in bij zowel de werkgelegenheid als het aantal bedrijfsvestigingen. De bedrijven in deze sector dienen dan ook voldoende ruimte te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezond en (inter)nationaal concurrerend bedrijf.

De landelijke uitstraling en beleving van het buitengebied dient behouden te blijven en te worden beschermd tegen stedelijke ontwikkelingen die niet in het landelijk gebied thuis horen. De visie maakt enerzijds (functioneel) onderscheid in de 'niet-agrarische bedrijven', 'agrarische (technische) hulpbedrijven' en 'agrarisch verwante bedrijven' en anderzijds in 'Nieuwe Economische Dragers' (NED).

Het landelijk gebied wordt in toenemende mate een gebied waarin wordt geleefd. Het pure agrarische productiegebied wordt meer en meer een gebied waarin mensen in alle rust willen wonen en kunnen genieten van de kwaliteiten die het buitengebied te bieden heeft. Buitengebied dient echter ook buitengebied te blijven. Het buitengebied biedt derhalve geen ruimte voor de realisatie van nieuwe woningen. Er zijn echter enkele vormen van wonen die, zonder de kwaliteit van het buitengebied aan te tasten, gerealiseerd kunnen worden.

Beoordeling en conclusie

De gemeente Reimerswaal geeft in principe geen ruimte aan de ontwikkeling van nieuwe woningen in het buitengebied. In enkele gevallen zijn vormen van wonen in het buitengebied wel toegestaan, zolang deze de kwaliteit van het buitengebied niet aantasten en realiseerbaar zijn. In het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2020" van de gemeente Reimerswaal zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee (agrarische) bedrijfslocaties omgezet kunnen worden in woonlocaties.

Voorliggend wijzigingsplan is een uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.7.6 van het vigerend bestemmingsplan. Het voornemen voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden (zie paragraaf 1.3 en hoofdstuk 4) en past daarmee binnen het gemeentelijke beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Buitengebied.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante aspecten

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Beoordeling

Uit het bodeminformatiesysteem blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. In het verleden zou hier een mosselverwerkingsbedrijf gevestigd zijn geweest. In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Reimerswaal is het grondgebied van de gemeente voor de parameters uit NEN5740 (metalen, PAK, minerale olie) ingedeeld in verschillende zones met een vergelijkbare algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit (toetsing op basis van rekenkundig gemiddelde).

Het plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen is gelegen binnen de Zone A: Buitengebied en recente bebouwing, aandachtsgebied. Voor deze zone geld dat de kwaliteit van de bovengrond (0 - 0,5 m-mv) en de kwaliteit van de ondergrond (0,5 - 2,0 m-mv) voldoet aan de achtergrondwaarde.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een woning toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning behorend bij een agrarisch bedrijf. Omdat er sprake is van een reeds bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied, kan er worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor een woonfunctie. De beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen', waarmee de bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, vormt daarmee geen directe aanleiding voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Ten aanzien van de uitbouw van de woning blijkt dat deze op grond van de Bouwverordening Reimerswaal valt binnen de criteria van vergunning-vrij voor het onderdeel bodemonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0004.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede Bodemkwaliteitkaart gemeente Reimeerswaal

Conclusie

Op basis van de bovenstaande beoordeling kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor een woonfunctie. Ten aanzien van de bestemmingswijziging en uitbouw van de woning wordt geen bodemonderzoek verlangd. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.

4.2 Geluid verkeer

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.

Beoordeling

Wegverkeerslawaai

De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen is gelegen buiten de bebouwde komgrens van Reimerswaal waar een maximum snelheidsregime van 60 km/uur geldt.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' waarmee de reeds bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Aangezien de bestaande bedrijfswoning geschikt is voor bewoning en de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging.

Bouwbesluit 2012

In het kader van het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de uitwendige scheidingsconstructie van nieuwe woningen. Op grond van artikel 3.2 geldt een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op het plangebied en derhalve ook geen hogere grenswaarden aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.

Ruimtelijke ordening

Hoewel de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor onderhavig planvoornemen niet noodzakelijk is, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden aangetoond of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In de onderstaande tabel is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.

Geluidbelasting in dB   Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving  
< 45 dB   Zeer goed  
46-50 dB   Goed  
51-55 dB   Redelijk  
56-60 dB   Matig  
61-65 dB   Tamelijk slecht  
66-70 dB   Slecht  
> 70 dB   Zeer slecht  

Tabel 4.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat

Op de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM is te zien dat het wegverkeer over de Zanddijk de grootste bron van geluidhinder vormt in de omgeving van onderhavig plangebied. Ter plaatse van het plangebied wordt een geluidbelasting gemeten van 50 tot maximaal 55 dB. Op basis van tabel 4.1 kan de akoestische kwaliteit van het plangebied worden gekwalificeerd als goed tot redelijk. Hiermee kan verondersteld worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0005.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)

Conclusie

Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen is ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.

4.3 Watertoets

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Beoordeling

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het aanmeldformulier watertoets van het waterschap Scheldestromen ingevuld. Hierin worden de water gerelateerde effecten van het plan worden getoetst aan het beleid van het waterschap. Het aanmeldformulier is als Bijlage 1 toegevoegd aan het bestemmingsplan en ter beoordeling voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen.

Conclusie

Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.

4.4 Flora- en fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Nederland is in de provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ).

Soortenbescherming

De bescherming van in het wild voorkomende plant- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wnb gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.

Conform de Wnb is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb.

Beoordeling en conclusie

In onderhavig planvoornemen vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats, enkel een planologische wijziging van de gronden. Aangezien er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en eventueel aanwezige beschermde plant- en diersoorten binnen het plangebied worden uitgesloten. De uitvoering van een onderzoek naar de projecteffecten op beschermde plant- en diersoorten is derhalve niet noodzakelijk.

Op basis van bovenstaande beoordeling vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging van het plangebied.

4.5 Stikstofdepositie

Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.

Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.

Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (AERIUS Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.

Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Binnen een straal van circa 3,5 kilometer van het plangebied zijn wel drie verschillende Natura 2000-gebieden gelegen waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn, dit betreffen: 'Oosterschelde', 'Yerseke en Kapelse Moer' en 'Westerschelde & Saeftinghe'.

Het als 'Agrarisch' bestemde plangebied wordt in de bestaande situatie reeds gebruikt als woonlocatie. Van de uitvoering van een agrarisch bedrijf op deze locatie is al jaren geen sprake. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee de bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Het feitelijke gebruik van het plangebied blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het voornemen omvat daarnaast geen directe bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Negatieve stikstofeffecten als gevolg van de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan kunnen dan ook worden uitgesloten.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect stikstofdepositie zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de realisatie van het initiatief. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.6 Bedrijven en Milieuzonering

In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.

De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Milieu categorie   Richtafstand tot 'rustige woonwijk'   Richtafstand tot 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   15000   1000  

Tabel 4.2 Richtafstanden VNG-publicatie

Beoordeling

Het plangebied aan het Kaasgat 4 te Kruiningen is gelegen in het buitengebied van de gemeente Reimerswaal. In de nabije omgeving van het plangebied zijn verschillende agrarische- en niet-agrarische bedrijven en woonfuncties aanwezig. Door deze diversiteit aan functies kan er niet gesproken worden van een 'rustige woonwijk' of een 'rustig buitengebied', maar wel van een 'gemengd gebied'.

In de onderstaande afbeelding met bijbehorende tabel zijn de bedrijfsfuncties in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd en is beoordeeld of de richtafstanden reiken tot aan het nieuwe bouwvlak binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0006.jpg"

Figuur 4.2 Inventarisatie bedrijven en milieuzonering

Aan de bovenstaande afbeelding met tabel is te zien dat enkel de richtafstand van het hoveniersbedrijf aan het Kaasgat 2 van toepassing is op het nieuwe bouwvlak binnen het plangebied. Het perceel waarop het hoveniersbedrijf is gelegen grenst aan het plangebied en het nieuwe bouwvlak. Verder is te zien dat de richtafstanden van de overige bedrijven niet van toepassing zijn op het nieuwe bouwvlak binnen het plangebied. Ter plaatse van het plangebied en de woning wordt geen onevenredige milieuoverlast verwacht van omliggende bedrijven.

Het plangebied betreft een bestaande situatie waarbij de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd naar 'Wonen'. De functie wonen in de vorm van een bedrijfswoning is momenteel al mogelijk. De beoogde bestemmingswijziging verandert niets aan de feitelijke situatie, enkel het gebruik van de woning verandert van bedrijfswoning naar burgerwoning. Het wijzigingsplan voorziet daarnaast niet in de bouw van nieuwe gevoelige functies. De uitvoering van het wijzigingsplan vormt derhalve ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering is er ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien het gaat om een bestaande situatie waarbij enkel de bestemming wordt gewijzigd naar 'Wonen', zal de uitvoering van het wijzigingsplan daarnaast ook geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.

4.7 Cultureel erfgoed

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden.

4.7.1 Archeologie

Omdat archeologie in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, heeft de gemeente Reimerswaal archeologiebeleid opgesteld voor het gehele grondgebied, inclusief de waterbodems. Dit archeologiebeleid bestaat uit een "Deel A: Beleidsnota archeologie" en een "Deel B: Toelichting beleidskaart". Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A).

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in acht categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven.

Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemingrepen een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2 en/of niet dieper reiken dan 40 centimeter onder het maaiveldniveau. Deze dubbelbestemming is afgeleid van het gemeentelijk archeologiebeleid.

Conclusie

Het wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging van de als 'Agrarisch' bestemde gronden naar de bestemming 'Wonen'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' uit het vigerend bestemmingsplan wordt overgenomen in dit wijzigingsplan, op deze wijze blijft de bescherming van archeologische waarden binnen het plangebied gewaarborgd.

Het plan is om na de bestemmingswijziging aan de achterzijde van de woning een aanbouw te bouwen, deze voorziene ingrepen blijven binnen de vrijstellingsgrenzen van de archeologische dubbelbestemming. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Op de Kaart Cultuurhistorie Zeeland (KCZ) zijn de cultuurhistorische waarden van de provincie vastgelegd. De cultuurhistorische waarden betreffen sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.

Beoordeling en conclusie

De locatie aan het Kaasgat 4 betreft een historische boerderij die is opgenomen als monument van de gemeente Reimerswaal (monumentnummer: 1533). De boerderij bestaat uit losse delen te weten een bedrijfswoning, schuur en een varkensschuur gelegen op een erf met eigentijdse tuin, weide en een boomgaard. De cultuurhistorische waarde van de boerderij wordt met name bepaald door de schuur uit 1929, het erf, ensemble waarde en de stedenbouwkundige context. De bedrijfswoning is gebouwd rond 1975 en betreft geen object van cultuurhistorische waarde.

Voorliggend wijzigingsplan wijzigd enkel de bestemming van de gronden binnen het plangebied naar 'Wonen'. De cultuurhistorische waarden van het plangebied worden middels de uitvoering van het wijzigingsplan niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve ook geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.

Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Niet in betekenende mate (NIBM)

Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt daarmee omgezet in een burgerwoning. Gezien de zeer geringe aard en omvang van onderhavige ontwikkeling kan er worden geconcludeerd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Aan de hand van de Schone Lucht Kaarten van het RIVM is te zien dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden van roet, fijnstof en stikstofdioxide. Geconcludeerd kan worden dat er in het kader van de luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0007.jpg"

Figuur 4.X Uitsneden Schone Lucht Kaarten (bron: RIVM, Atlas Leefomgeving)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.9 Parkeren

De gemeente Reimerswaal heeft op 3 augustus 2016 de 'Nota parkeernormen gemeente Reimerswaal 2016' vastgesteld. Het gemeentelijk parkeerbeleid is gebaseerd op de meest recente parkeerkengetallen uitgegeven door het CROW.

Beoordeling en conclusie

Op basis van de parkeernormen die in de nota zijn opgenomen geldt voor de vrijstaande woning, gelegen in het buitengebied van Reimerswaal, een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. De mantelzorgwoning, die in de voormalige varkensschuur aanwezig is, wordt als aanleunwoning beschouwd, daarvoor is sprake van een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen. De kaaswinkel heeft een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per 100 m2/bvo. De kaaswinkel heeft een oppervlakte van 50 m2, zodat de parkeernorm neerkomt op één parkeerplaats.

Voor het gehele plangebied is in totaal zodoende sprake van een parkeernorm van 4,6 parkeerplaatsen, afgerond vijf. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voorzien in dit aantal parkeerplaatsen, zodat voldaan wordt aan de parkeernota.

4.10 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Inventarisatie risicobronnen

Met behulp van de Atlas Leefomgeving kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied worden gemaakt. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBpKaasgat4-va01_0008.jpg"

Figuur 4.X Aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)

Beoordeling

Inrichtingen

Binnen een straal van 200 meter van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig.

A58

Op circa 1.300 meter afstand ten zuidwesten van het plangebied is de A58 gelegen. Voor dit tracé geldt een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Dit gebied reikt daarmee niet tot het plangebied. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van de A58 (1.500 meter, Advieskader Omgevingsveiligheid VRZ) waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico hiervoor van toepassing is. Volgens het Bevt moet in dat geval worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.

Spoortraject Sloehaven-Roosendaal West

Ten noorden van het plangebied op circa 500 meter is het spoortraject Sloehaven-Roosendaal West gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het traject beschikt niet over een PR 10-6 of een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied (1.500 meter Advieskader Omgevingsveiligheid VRZ) van het spoor. Volgens het Bevt moet in dat geval wel worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.

Westerschelde/ Kanaal door Zuid-Beveland

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het Kanaal door Zuid-Beveland (1.070 meter). Het plangebied ligt op circa 3.900 meter van de vaargeul van de Westerschelde, In de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door De Norkske Veritas (DNV), is bepaald dat het invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter betreft. Het toxische invloedsgebied (scenario toxische wolk) is 2.333 meter. De invloedsgebieden van de Westerschelde zijn tevens niet van toepassing op het plangebied.

Buisleidingen

Ten noorden van het plangebied is een buisleidingenstrook aanwezig met enkele buisleidingen. Het plangebied is niet gelegen binnen het plaatsgebonden risicocontour van deze buisleidingenstrook, wel is het invloedsgebied van aardgasleiding A515 van leidingbeheerder PZEM van toepassing op het plangebied. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico waarin wordt ingegaan op de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid' is derhalve noodzakelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via het Kaasgat. Vanuit deze weg kan in verschillende richtingen van een bron worden weggevlucht. Ook is de locatie bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De toekomstige situatie van het plangebied zal niet afwijken van de bestaande situatie. Het wijzigingsplan voorziet enkel in een bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan voorziet enkel in de bestemmingswijziging van het plangebied naar 'Wonen', waarmee de reeds bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Het wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare functies niet mogelijk. Het groepsrisico zal als gevolg van de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve ook niet toenemen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een inventarisatie gemaakt van alle risicobronnen in de omgeving van het plangebied en is een beperkte verantwoording van het groepsrisico gegeven. Het aspect externe veiligheid vormt verder geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Beoordeling en conclusie

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt de reeds bestaande bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Gelet op de zeer beperkte aard en omvang van het plan kan deze niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1879).

Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd. In voorgaande paragrafen zijn daarnaast verschillende milieuaspecten beoordeeld. Daaruit is gebleken dat dit plan geen negatieve (milieu)effecten ten gevolge heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting. Ten aanzien van de verbeelding en regels wordt voldaan aan de SVBP 2012.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Enkelbestemming 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden en bijbehorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen en tuinen. Het bouwen van een woning is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige (agrarische) bedrijfswoning' is wonen tevens toegestaan in een voormalige (agrarische) bedrijfswoning.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied, voor zover deze betrekking heeft op de beleidscategorie 4, hoge verwachting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld in geval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers.

Algemene gebruiksregels

In deze regels is bepaald dat bij ontwikkeling voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

Algemene aanduidingsregels

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen dit wijzigingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

Algemene wijzigingsregels

In deze regel wordt aan het college van burgemeester en wethouder de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemmingen door middel van een wijzigingsplan te wijzigen voor overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze paragraaf beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.1.1 Toepassing grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Aangezien onderhavig planvoornemen een particulier initiatief betreft wordt een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer om de procedurekosten te kunnen verrekenen. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen voor de gemeente. Het plan wordt derhalve financieel-economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Omgevingsdialoog

Een omgevingsdialoog is een zorgvuldige afstemming tussen de initiatiefnemer van een (bouw)plan en de omgeving. Met de 'omgeving' wordt bedoeld iedereen waarop het plan effect kan hebben, zoals bijvoorbeeld omwonenden, scholen, maatschappelijke voorzieningen en aangrenzende bedrijven. De omgevingsdialoog is er specifiek op gericht om alle wensen, belangen en bezwaren van de omgeving te kunnen betrekken in het verdere ontwerp van het plan. Doel van de omgevingsdialoog is niet om 'overeenstemming' over het plan te verkrijgen. Aanleiding voor het starten van een omgevingsdialoog is het moment dat een initiatiefnemer een ruimtelijke ontwikkelingsproject wil uitvoeren dat niet past in het geldende bestemmingsplan.

In het kader van de omgevingsdialoog hebben de eigenaren van het plangebied persoonlijk contact opgenomen met de aangrenzende buren. Hierbij is toegelicht dat het voornemen is om de bestemming van het plangebied te wijzigen naar 'Wonen', om zo een uitbouw aan de achterzijde van de woning mogelijk te maken. Op basis van de uitgevoerde omgevingsdialoog zijn er vanuit de omgeving van het plangebied geen bezwaren op het voornemen.

6.2.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de Provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen, de Veiligheidsregio Zeeland en Erfgoed Zeeland. De volledige vooroverlegreacties zijn als Bijlage 2 toegevoegd aan voorliggend plan.

Naar aanleiding van de reacties van de Provincie Zeeland en Erfgoed Zeeland is de conclusie van het aspect 'Archeologie' in paragraaf 4.7.1 gewijzigd. Vanuit het Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland zijn geen opmerkingen binnengekomen die hebben geleid tot wijzigingen aan het plan.

6.2.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 november 2023 tot en met 13 december 2023 voor een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbende én geen belanghebbenden die kunnen aantonen dat hij/zij niet in staat was een zienswijze af te geven én (niet) belanghebbenden indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.