Plan: | Slotstraat 19 te Kruiningen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0703.03KnBPSlotstraat-va01 |
Tussen de woningen aan de Slotstraat 17 en de Slotstraat 21 te Kruiningen bevindt zich een onbebouwd perceel. Het voornemen bestaat om op het perceel twee kleine woningen, zogeheten 'tiny houses', te realiseren.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kruiningen' van de gemeente Reimerswaal is het perceel bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Aangezien er binnen het perceel geen bouwvlak aanwezig is, zijn er geen binnenplanse mogelijkheden om hier woningen te realiseren. Het bestemmingsplan voorziet daarnaast ook niet in een passende wijzigingsbevoegdheid waarmee de huidige bestemming van de gronden gedeeltelijk kan worden gewijzigd in een woonbestemming met een bouwvlak en bouwmogelijkheden.
De realisatie van het voorgenomen initiatief is op grond van het vigerend bestemmingsplan derhalve niet direct mogelijk. Om de realisatie alsnog mogelijk te maken dient een procedure op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) doorlopen te worden, de zogenaamde 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'. Hiervoor dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing betreft een bijlage bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.
De locatie is gelegen in de kern Kruiningen, gemeente Reimerswaal. Het projectgebied betreft het onbebouwde perceel tussen de Slotstraat 17 en de Slotstraat 21. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Kruiningen, sectie G, nummer 3076. De perceeloppervlakte bedraagt circa 221 m2.
Figuur 1.1 Ligging projectgebied
Het projectgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kruiningen' van de gemeente Reimerswaal. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk en vastgesteld op 23 april 2013.
De gronden ter plaatse zijn deels bestemd als 'Wonen' en deels als 'Tuin'. Daarnaast is het gehele projectgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op de locatie is geen bouwvlak aanwezig.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kruiningen'
Toets bestemmingsplan
Het planvoornemen is om op de locatie twee aaneengesloten kleine woningen te realiseren. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het oprichten van woningen binnen de bestemming 'Wonen' enkel toegestaan ter plaatse van een bouwvlak. Deze is hier niet aanwezig. Binnen de bestemming 'Tuin' is het oprichten van gebouwen uitgesloten.
Het bestemmingsplan voorziet daarnaast ook niet in een passende wijzigingsbevoegdheid of andere binnenplanse afwijkingsmogelijkheden.
Het oprichten van woningen ter plaatse van het projectgebied is derhalve in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om die reden wordt ter verwezenlijking van het bouwplan voor twee aaneengesloten kleine woningen een uitgebreide procedure conform de Wabo doorlopen om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. En hoofdstuk 6 sluit af met een conclusie.
Het braakliggende projectgebied is gelegen te midden van een woonwijk en heeft vanuit kwalitatief oogpunt bezien weinig toegevoegde waarde voor de omgeving. Het perceel is momenteel semi-verhard en voorzien van een grindlaag. De locatie is omsloten met een hekwerk. De initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie twee aaneengesloten kleine woningen te realiseren.
Figuur 2.1 Straatbeeld bestaande situatie projectgebied
De nieuwe woningen worden gesitueerd evenwijdig met de gevellijn van de bestaande woningen aan de Slotstraat 17 en de Slotstraat 21. De twee toekomstige woningen zullen de huisnummers 19 en 19A krijgen.
De nieuwe woningen, ook wel 'tiny houses' genoemd, worden aaneengesloten gebouwd en hebben een gezamenlijk oppervlak van 72 m2. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een lessenaarsdak. Het dakoppervlak biedt op deze manier voldoende ruimte voor meerdere zonnepanelen. De goot- en bouwhoogte van de woningen bedragen respectievelijk 5,5 en 7,25 meter.
Naast de rechtse woning wordt een parkeerplaats gerealiseerd op eigen terrein. Het voertuig dient achter de voorgevelrooilijn gestald te worden. Voor de linkse woning wordt, in overleg en afstemming met de gemeente, in de openbare ruimte een parkeerplaats gevonden.
Figuur 2.2 Situering nieuwe woningen (bron: RoosRos Architecten. maart 2023)
Figuur 2.3 Visualisatie nieuwe woningen (bron: RoosRos Architecten. maart 2023)
Bij het maken van een ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het projectgebied weergegeven.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in figuur 3.1 is de locatie gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Wemeldinge. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Wemeldinge meter 30 +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
In het onderhavig plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 2 woningen binnen het stedelijk gebied. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.
In november 2021 is de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze vervangt het Omgevingsplan Zeeland uit 2018. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
Ambities:
Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie paragraaf 3.1.1), zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland.
De afwegingsfactoren verwijzen naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit. De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel van dat initiatief, maar met een brede blik.
Programma’s zijn de vertaling van doelen naar acties. Bij die vertaling én bij de uitvoering van de acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze. Die keuzes zijn bepalend voor het succes van het beleid. De gezamenlijke ambities zijn alleen te halen als iedereen de keuzes maakt die zoveel mogelijk bijdragen aan deze ambities.
Conclusie
Het projectgebied betreft in de bestaande situatie een braakliggend perceel gelegen te midden van een woonwijk. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en leefbaarheid heeft het gebied weinig toegevoegde waarde voor de omgeving. Middels onderhavig planvoornemen worden er twee tiny houses gebouwd op het perceel. Het concept 'tiny house' is relatief nieuw in Nederland, maar biedt veel mogelijkheden voor het snel en duurzaam bouwen van woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens.
De realisatie van de woningen draagt de verbetering van kwaliteit en leefbaarheid van de omgeving. Omdat het perceel is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied vindt daarnaast geen nieuw beslag op de ruimte plaats. Het planvoornemen sluit aan bij de ambities en afwegingsfactoren van de provincie Zeeland.
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit projectgebied raken.
Ten aanzien van de functie wonen is in de omgevingsverordening het volgende opgenomen:
In bijlage C zijn drie mogelijkheden opgenomen:
Conclusie
Wat betreft wonen heeft de Omgevingsverordening Zeeland 2018 voornamelijk betrekking op woningbouw in het landelijk gebied. De omgevingsverordening stelt geen voorwaarden aan woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.
Als uitwerking van de regionale woonvisie De Bevelanden is, door de gemeenteraden van de vijf Bevelandse gemeenten de 'Woningmarkt afspraken De Bevelanden 2020-2030' opgesteld. Deze regionale woningmarktafspraken zijn op 30 juni 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal vastgesteld en bevat de regionale woningmarktafspraken, met het regionale woningbouwprogramma en de regionale woningbouwplanning. In de 'Woningmarkt afspraken De Bevelanden 2020-2030' zijn vijf kernthema’s vastgesteld wat betreft het ruimtelijk domein die de basis vormen voor de in de agenda neergelegde regionale woningmarktafspraken:
Conclusie
Onderhavig planvoornemen voorziet in de bouw van twee tiny houses op een braakliggend perceel te midden van een woonwijk. De ontwikkeling betreft daarmee een inbreiding van de kern Kruiningen, nabij de voorzieningen. Het planvoornemen voorziet daarnaast in de behoefte aan duurzame woningen voor de huisvesting van kleine huishoudens.
Deze structuurvisie van de gemeente Reimerswaal geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop de uitwerking van dit beleid wordt gerealiseerd. De uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie vormt de invulling van de wettelijke mogelijkheid van een structuurvisie als basis voor verevening tussen projecten en voorziet daartoe in fondsen.
Doelstelling voor het ruimtelijk beleid voor Kruiningen is het peil houden en zo mogelijk verbeteren van de kwaliteit van het wonen en leven. Dit kan worden gerealiseerd door het ruimtelijk kwalitatief goed afronden van de kern. Het op peil houden of verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte in het centrumgebied kan op termijn bijdragen aan het verbeteren van de winkelstructuur in de kern. Het ondersteunen van particuliere initiatieven kan leiden tot een spin-off effect.
Door de veranderende bevolkingssamenstelling is er vooral sprake van een veranderende kwalitatieve behoefte. Er is steeds meer behoefte aan nieuwe woningtypologieën die in de huidige bouwplannen nog weinig worden aangeboden. Vooral aan woningen voor (actieve) ouderen en/of levensloopbestendige woningen is behoefte. Door het Rijk wordt ingezet op het steeds langer zelfstandig wonen van ouderen en zorgbehoevenden. De groeiende groep ouderen heeft hier ook behoefte aan en blijft het liefste woonachtig binnen de kern waar zij momenteel woont. Ten aanzien van woningbouwprojecten zijn de volgende aandachtspunten aangegeven:
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft de bouw van twee duurzame, kleine woningen ter plaatse van een braakliggend perceel te midden van een woonwijk. Het plan voorziet hiermee in de behoefte aan nieuwe woningtypologieën voor de huisvesting van kleine huishoudens.
De Woonvisie gemeente Reimerswaal: Een evenwichtige woningmarkt in leefbare vitale kernen, is op 14 april 2020 vastgesteld door de gemeente Reimerwaal. In deze woonvisie wordt specifiek ingegaan op het beleid over de kern Kruiningen.
In Kruiningen neemt tot 2030 het aantal huishoudens naar verwachting toe met 180 tot 200. De grootste groep huishoudens in Kruiningen wordt gevormd door gezinnen en zal in 2030 licht zijn gegroeid. Daarnaast neemt het aandeel oudere huishoudensgroepen toe, met in veel gevallen een specifieke woonvraag.
Op basis van de huishoudensontwikkeling is in de periode 2019 tot 2030 behoefte aan het toevoegen van enkele tientallen woningen aan de bestaande woningvoorraad. Hoewel de huishoudensontwikkeling groei laat zien voorziet de huidige voorraad en de woningbouwplannen al in de woningbehoefte.
Er is behoefte aan nieuwbouw van grotere gezinswoningen. Toevoeging van appartementen is niet nodig. Om te kunnen voorzien in de woonbehoefte van het aandeel oudere huishoudens is inzetten op levensloopbestendige woningen van belang. In de particuliere koopsector is tot 2025 vooral vraag naar vrijstaande, twee-onder-één-kap- en rijwoningen in het middeldure segment.
Conclusie
De woningbouwplanning voor de kern Kruiningen biedt ruimte voor de realisatie van 2 kleine woningen op het perceel aan de Slotstraat 19. Het concept 'tiny houses' is nieuw in de gemeente. In het gemeentelijke beleid zijn geen definitie en regels voor deze woonvorm opgenomen. Desalniettemin is bij de gemeente al meermaals geïnformeerd naar de mogelijkheden om tiny houses te realiseren.
De gemeente Reimerswaal acht onderhavig planlocatie als geschikt om deze nieuwe woonvorm te introduceren in de gemeente. Het project wordt door de gemeente daarmee beschouwd als een 'pilotproject'. Dit houdt in dat zowel de realisatie van, de behoefte aan, als de doorstroming van deze woningen ambtelijk gemonitord wordt.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het projectgebied nader toegelicht.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het projectgebied heeft SMA Zeeland BV ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer 23200100). Het doel van het onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de huidige bodemkwaliteit. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Hieronder volgt een samenvatting en conclusie van het onderzoek.
Beoordeling
Op de locatie is een licht overgroeide halfverharding van hydraulische slak aanwezig. Vanaf 0,2 à 0,25 m-mv beginnen diverse kleilagen, waarbij in de bovenste 0,5 m grond ook sporen baksteen worden aangetroffen. Vanaf 1,8 tot 2,8 m-mv is een veenpakket aanwezig met hieronder, tot minimaal 3 m-mv, weer een kleilaag.
In de bovengrond onder de hydraulische slak zijn geringe achtergrondwaarde-overschrijdingen voor enkele zware metalen, PAK10 en DDD aanwezig. De gehalten nemen met de diepte af. In de bovengrond met bodemvreemde bijmengingen is geen asbest aangetroffen. Het bestrijdingsmiddel DDD wordt vanaf 0,5 m-mv niet meer aangetroffen en vanaf 1 m-mv is nog slechts een geringe achtergrondwaarde-overschrijding voor het zware metaal molybdeen aanwezig. De bodemkwaliteit komt overeen met (is zelfs iets schoner dan) de bebouwde omgeving.
In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties van de geanalyseerde parameters aangetoond.
Aanbevelingen
De op de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek.
Bodemvreemde lagen zoals de slakverharding kunnen stoffen bevatten die, bij vermenging met grond, een bodemverontreiniging kunnen veroorzaken of reeds hebben veroorzaakt. Vermenging met (bijvoorbeeld onder-, boven-, en naastgelegen) grond dient daarom voorkomen te worden.
Indien de halfverharding van gebonden slak wordt verwijderd, zal bij nuttig hergebruik elders de kwaliteit van de slakken met een milieuhygiënische verklaring moeten worden aangetoond. Een milieuhygiënische verklaring is bijvoorbeeld een partijkeuring op niet-vormgegeven bouwstoffen. Vanwege het relatief kleine volume adviseren wij eventueel vrijkomende slak echter niet direct te keuren maar aan te bieden aan een erkend verwerker van niet-vormgegeven bouwstoffen.
In geval van het nuttig herbestemmen van uitkomende grond kan alsnog een onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit (partijkeuring op grond) nodig zijn. Dit is afhankelijk van onder andere (maar niet uitsluitend) de afzetlocatie, de partijomvang, de aangetroffen gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. Er dient ook rekening mee te worden gehouden dat in de bovengrond tot 0,5 m-mv OCB aanwezig zijn. De afzetmogelijkheden in buurgemeenten op grond van hun Nota's bodembeheer kunnen hierdoor beperkt worden. De eventuele mogelijkheden kunnen in overleg met het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit (veelal de ontvangende gemeente) en/of een milieuadviesbureau worden bepaald.
Conclusie
De resultaten uit het verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. De verkregen resultaten vormen tevens geen belemmering voor de realisatie van onderhavig planvoornemen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies. De locatie is gelegen binnen de geluidzones van de Rijksweg A58, de provinciale weg N289 en de Goversweg. De Goversweg is in het onderzoek niet meegenomen gezien de N289 tussen de Goversweg en het projectgebied is gelegen en daarmee als niet akoestisch relevant aangemerkt kan worden. In de nabijheid van het projectgebied zijn daarnaast diverse 30 km/uur wegen gesitueerd, te weten de Slotstraat en de Rijksweg (niet te verwarren met de A58).
Het volledige rapport van het akoestisch onderzoek is aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing toegevoegd als Bijlage 2.
Beoordeling
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer vanwege de Rijksweg A58 en N289 ten hoogste 45 dB wordt berekend ter plaatse van de nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. Het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet aan de orde.
Op grond van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 dient een gevel van een nieuwe woningen een geluidwering van ten minste 20 dB te hebben. Aangezien het vaststellen van hogere grenswaarden niet aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
De woningen hebben cumulatief (meerdere bronnen bij elkaar) een maximale geluidbelasting van 51 dB (excl. aftrek). Dit is te kwalificeren als een redelijk tot goed woon- en leefklimaat. Hiermee wordt een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Conclusie
De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen vormen geen belemmering voor het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de realisatie van onderhavig planvoornemen niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeve van de watertoets is het aanmeldformulier van het waterschap Scheldestromen ingevuld, waarin de effecten van voorliggend initiatief aan bod komen. Het aanmeldformulier is als Bijlage 3 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing en reeds voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen.
Beoordeling
Het voornemen is om ter plaatse van een braakliggend perceel twee tiny houses te bouwen. In de bestaande situatie is het totale perceel 221 m2 groot, welke volledig is (half)verhard met puinverharding. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van circa 80 m2 dakoppervlak, 20 m2 dichte bodemverharding en 21 m2 waterdoorlatende bodemverharding.
Het netto effect van de verandering zal circa 4 m2 toename verharding bedragen (uitgaande dat de halfverharding in zowel de huidige als toekomstige situatie circa 50% waterdoorlatend is). Op basis van 75 mm berging per m2 toename verharding is er een waterbergingsopgave van circa 0,3 m3. Deze waterberging kan mogelijk op het eigen terrein gerealiseerd worden in de groenstroken, regentonnen op/onder maaiveld of kratten onder de verharding.
Het aanmeldformulier is op 4 juli 2022 aan het Waterschap Scheldestromen toegestuurd. Op 27 juli 2022 is een reactie van het waterschap ontvangen, waarin ze aangegeven dat de aannames en conclusie uit het ingediende watertoetsformulier akkoord zijn met het waterschap. Op 6 april 2023 is de aanmeldnotitie aangepast ten aanzien van de oppervlakten. Dit heeft een positief effect op de eerdere conclusie uit het aanmeldformulier. De overige uitgangspunten zijn niet gewijzigd.
Conclusie
Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Quickscan Wet natuurbescherming
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Eco Assist een quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. Het onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Hieronder worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Om negatieve projecteffecten op Natura 2000-gebieden volledig uit te sluiten is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, deze wordt nader toegelicht in paragraaf 4.5. De ingreep vindt daarnaast niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.
Houtopstanden
Binnen het projectgebied zijn alleen wilgenbomen aanwezig welke mogelijk gekapt dienen te worden ten behoeve van de ingreep. Doordat wilgen vrijgesteld zijn van bescherming en het projectgebied daarnaast binnen de bebouwde kom gelegen is vallen de bomen binnen het projectgebied niet onder beschermde houtopstanden. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is hierdoor op deze bomen van toepassing.
De bomen binnen het projectgebied zijn daarnaast dunner dan 20 cm op 1,30 m boven het maaiveld en derhalve niet kapvergunningplichtig. De haag langs het pad is eigendom van de gemeente en mag onder- en bovengrond niet worden beschadigd tijdens de werkzaamheden en bouw.
Vogels
Binnen het projectgebied en de directe omgeving daarvan zijn geen beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 1 t/m 4 te verwachten. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit Categorie 5, zoals ekster, koolmees en pimpelmees zijn voldoende alternatieve broedlocaties aanwezig in de directe omgeving van het projectgebied.
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van maart tot en met juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het projectgebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het in dat geval aan te raden eventueel snoeiafval en de te verwijderen vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het projectgebied te beperken. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.
Vleermuizen
Binnen het projectgebied wordt mogelijk gefoerageerd door vleermuizen. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied is op basis van de beperkte omvang van het projectgebied redelijkerwijs uitgesloten. Verblijfplaatsen en vaste vliegroutes zijn binnen het projectgebied op basis van het onderzoek eveneens uitgesloten. De ingreep leidt dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot vleermuizen
Overige soorten
Overige beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn in het projectgebied niet te verwachten. De ingrepen leiden dan ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten.
Conclusie
Op grond van de mogelijke effecten die op kunnen treden ten gevolge van de ingreep blijkt dat deze niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient in alle gevallen rekening gehouden te worden met het broedseizoenen en de algemene zorgplicht. De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil. Ook worden bij de ingreep geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn 'Westerschelde & Saeftinghe', 'Oosterschelde' en 'Yerserke en Kapelse Moer'. Deze gebieden zijn gelegen op respectievelijk 1,5 en 3 kilometer afstand tot het projectgebied.
Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het voorgeschreven programma AERIUS Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Voor het plan is zowel het projecteffect van de aanlegfase (sloop- en bouwwerkzaamheden) als de de toekomstige gebruiksfase inzichtelijk gemaakt.
De berekening van het projecteffect van de aanleg- en gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022). In Bijlage 5 is de berekening en bijbehorende rapportage opgenomen.
Conclusie
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.1 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Het projectgebied is gelegen te midden van een woonwijk in de kern Kruiningen. In onderhavig plan worden derhalve de VNG-richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' aangehaald. In de omgeving van het projectgebied komen diverse milieubelastende functies voor. Aan de Burgemeester Elenbaasstraat 18 is een garagebedrijf en een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG gevestigd. De afstand tussen het projectgebied en het perceel aan de Burgemeester Elenbaasstraat 18 bedraagt circa 67 meter. Aan de zuidzijde van het projectgebied bevinden zich op een afstand van circa 44 meter gronden met een centrumbestemming. Aan de noordzijde van het projectgebied bevinden zich op een afstand van circa 84 meter percelen met een agrarische bestemming.
Voor autoverkooppunten, autoreparatiebedrijven, autoservicebedrijven, benzinestations zonder LPG, landbouwgronden dan wel gronden met een centrumbestemming geldt een milieucategorie 2 met een bijbehorende VNG-richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. De locatie van onderhavig projectgebied voldoet daarmee aan de minimale richtafstanden tot omliggende bedrijven.
Conclusie
De bedrijven in de omgeving van het projectgebied vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Andersom zal de ontwikkeling van het projectgebied ook geen belemmerende werking hebben op de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het initiatief niet in de weg.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Omdat archeologie in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, heeft de gemeente Reimerswaal archeologiebeleid opgesteld voor het gehele grondgebied, inclusief de waterbodems. Dit archeologiebeleid bestaat uit een "Deel A: Beleidsnota archeologie" en een "Deel B: Toelichting beleidskaart". Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A).
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in acht categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven.
Ter plaatse van het projectgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hiervoor geldt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemingrepen een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2 en/of niet dieper reiken dan 40 centimeter. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op het gemeentelijk beleid.
Conclusie
De nieuwe woningen hebben bij elkaar een oppervlakte van 72 m2. Het perceeloppervlak bedraagt 221 m2. De verstoring zal dan ook te allen tijde minder bedragen dan 250 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
De wettelijke meldingsplicht bij toevallige archeologische vondsten conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet is wel van toepassing. In het geval er bij het verrichten van de werkzaamheden een vondst wordt gemaakt waarvan er een vermoeden is dat het een archeologische vondst betreft, moet dit worden gemeld bij de gemeente en Erfgoed Zeeland.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Conclusie
Op basis van de kaart Cultureel Historische Structuur (CHS) van de provincie Zeeland wordt geconcludeerd dat er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het projectgebied aanwezig zijn, waarmee er in onderhavig project rekening moet worden gehouden. De ontwikkeling van de woningbouw heeft derhalve geen invloed op de cultuurhistorische structuur.
Het projectgebied is gelegen aan de Slotstraat, deze lange woonstraat sluit in het westen aan op de Hoofdstraat en in het oosten op de Burgemeester Elenbaasstraat. De Hoofdstraat en de Burgemeester Elenbaasstraat verbinden Kruiningen in het noorden met de Oude Rijksweg (N289) en de rijksweg A58, waarmee ze beiden een belangrijke ontsluitingsfunctie vervullen.
Beoordeling en conclusie
Als gevolg van de ontwikkeling van de tiny houses aan de Slotstraat zal de verkeersgeneratie niet significant toenemen.
De verkeersgeneratie van twee extra tiny houses is zeer beperkt en heeft geen significante invloed op de verkeersstructuur in de omgeving van het projectgebied. Het aspect verkeer vormt derhalve ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van het vanaf 13 juli 2022 geldende beleid 'beleidsregels voor het realiseren en het gebruik van tiny houses in de gemeente Reimerswaal' is bepaald dat voor tiny houses een parkeernorm geldt van 1 parkeerplaats per woning.
Beoordeling en conclusie
Op het perceel is te weinig ruimte om beide parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Bij de rechterwoning wordt een parkeerplaats op eigen terrein aangelegd. Voertuigen dienen achter de voorgevelrooilijn te worden gestald. In overleg met de gemeente kan één parkeerplaats in de openbare ruimte worden gevonden aan de de linkerwoning. De Slotstraat is recentelijk volledige heringericht. Er zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig in de openbare ruimte waarvan de linkerwoning gebruik kan maken.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van twee tiny houses. Het plan ligt daarmee ruim onder de grens van 1.500 woningen. Volledigheidshalve is er wel met behulp van de NIBM-tool onderzocht of het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling een 'niet in betekenende mate' bijdrage heeft op de luchtkwaliteit.
Figuur 4.1 Berekening NIBM-tool
Conclusie
Op basis van de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van onderhavige ontwikkeling 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit benodigd is. In onderhavig projectgebied kan er worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het projectgebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".
Figuur 4.2 Uitsnede Risicokaart Nederland (projectgebied is blauw omlijnd)
Beoordeling
Risicovolle inrichtingen
Zoals op bovenstaande kaart is te zien zijn er nabij het projectgebied geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde inrichting met gevaarlijke stoffen is gelegen op een afstand van circa 1 kilometer tot het projectgebied en is derhalve niet van invloed op onderhavig projectgebied.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant (WVGS). Op 1 april 2015 zijn zowel het Bestluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) als de Regeling basisnet in werking getreden. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute is een uitgebreide verantwoording noodzakelijk.
A58
Op circa 350 meter afstand ten noorden van het plangebied is de A58 gelegen. Voor dit tracé geldt een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Dit gebied reikt daarmee niet tot het projectgebied. Het projectgebied ligt buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van de A58 (1.500 meter, Advieskader Omgevingsveiligheid VRZ) waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico hiervoor van toepassing is. Volgens het Bevt moet in dat geval worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Spoortraject Sloehaven-Roosendaal West
Ten noorden van het projectgebied op circa 1.490 meter is het spoortraject Sloehaven-Roosendaal West gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het traject beschikt niet over een PR 10-6 of een plasbrandaandachtsgebied. Het projectgebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied (1.500 meter Advieskader Omgevingsveiligheid VRZ) van het spoor. Volgens het Bevt moet in dat geval wel worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Westerschelde/ Kanaal door Zuid-Beveland
Het projectgebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het Kanaal door Zuid-Beveland (1.070 meter). Het projectgebied ligt op circa 2.300 meter van de vaargeul van de Westerschelde en ligt daarmee wel binnen het invloedsgebied van de Westerschelde. In de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door De Norkske Veritas (DNV), is bepaald dat het invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter betreft. Het toxische invloedsgebied (scenario toxische wolk) is 2.333 meter. Het projectgebied is gelegen binnen beide invloedsgebieden. Volgens het Bevt moet in dat geval worden ingegaan op de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de bestrijdbaarheid bij een ramp en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Buisleidingen
Ten zuiden van de kern Kruiningen lopen twee buisleidingen die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vallen. Dit betreffen een propyleenleiding van Dow Benelux Holding NV en een gasleiding van de Gasunie. De Dow-leiding heeft ter plaatse van het projectgebied een PR 10-6 contour van 16 meter en een invloedsgebied (PR 10-8) van 85 meter. De gasleiding van de Gasunie heeft een 100% letaliteitsgrens van 120 meter en een invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) van 270 meter.
Het projectgebied ligt buiten de 10-6 contour en het invloedsgebied van beide leidingen waardoor een verantwoording van het groepsrisico niet van toepassing is.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Onder bestrijdbaarheid wordt verstaan dat de hulpverleningsdiensten met de beschikbare voertuigen binnen de gestelde opkomsttijd ter plaatse zijn en de calamiteit kunnen beperken en bestrijden. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de bereik- en beschikbaarheid van de bluswatervoorzieningen. De planlocatie is voor de hulpverleningsdiensten goed bereikbaar. In de straat zijn de noodzakelijke brandkranen aanwezig, op voldoende korte afstand van de toekomstige nieuwe woningen.
Ten aanzien van zelfredzaamheid in het projectgebied geldt dat er in noodsituaties naar diverse richtingen gevlucht kan worden. De beoogde doelgroep van de nieuwe woningen zijn jonge, volwassen mensen zonder kinderen. Deze groep mensen behoren tot de groep van zelfredzame personen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling .
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
De activiteit zoals met het onderhavige ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, beperkt zich tot de realisatie van twee kleine aaneengesloten woningen, zogeheten tiny houses, op een braakliggend perceel. Aangezien de locatie is gelegen te midden van een bestaande woonwijk is er geen sprake van extra beslag op de ruimte.
Wanneer de drempelwaarden uit de D-lijst (oppervlakte van 100 hectare of meer, op aaneengesloten gebied worden 2000 of meer woningen gebouwd, een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 200.000 m2) worden vergeleken met de voorgestane ontwikkeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Gelet op het karakter van het project in vergelijking met de drempelwaarden, de locatie en de conclusie van voorgaande paragrafen uit dit hoofdstuk zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een omgevingsvergunning te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de kosten bij de grondexploitatie.
Bij de onderhavige ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitaiteplan op te stellen.
De beoogde ontwikkeling aan de Slotstraat 19 te Kruiningen is een particulier initiatief. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over plankosten en het verhaal van eventuele planschade. De nieuwbouw vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer.
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.
Door de initiatiefnemer is informeel met diverse omwonenden gesproken. De reacties waren overwegend positief.
Het ontwerpbesluit heeft gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. Deze is opgenomen en voorzien van een reactie in de Nota van Zienswijze dat als bijlage bij het besluit is gevoegd.
Het planvoornemen is om op het perceel gelegen tussen de Slotstraat 17 en de Slotstraat 21 twee kleine woningen te bouwen, zogeheten 'tiny houses'. Het projectgebied betreft een braakliggend terrein te midden van een woonwijk en heeft in de bestaande situatie, vanuit kwalitatief oogpunt bezien, weinig toegevoegde waarde voor de omgeving.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kruiningen' van de gemeente Reimerswaal is het perceel bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Aangezien er binnen het perceel geen bouwvlak aanwezig is, is het bouwen van woningen echter niet rechtstreeks toegestaan.
Om de realisatie alsnog mogelijk te maken dient een procedure op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) doorlopen te worden, de zogenaamde 'omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan'.
Uit voorliggende ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project planologisch aanvaardbaar is en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.