direct naar inhoud van 4.8 Ecologie
Plan: Uitbreiding bedrijventerrein Melkweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0693.BPMELKWEGFASE1-OH01

4.8 Ecologie

Algemeen

In het uitgevoerde ecologisch onderzoek8 is vanuit ecologisch oogpunt naar de ontwikkelingen gekeken en beoordeeld in hoeverre deze mogelijk zijn. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst.

Voor de uitgebreide toetsing aan de Flora- en faunawet wordt verwezen naar de separate bijlage. Hieronder is een verkorte weergave opgenomen van het uitgevoerde onderzoek.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bestaand bedrijventerrein, weiland, watergangen en een enkele boom.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt het bedrijventerrein uitgebreid en worden watergangen verbreed. Voor de ontwikkeling zijn de volgende werkzaamheden noodzakelijk:

  • vergraven watergangen;
  • verwijderen beplanting;
  • grondwerkzaamheden;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw stelt (artikel 2):

  • 1. een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving;
  • 2. de zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebiedsbescherming komt in deze paragraaf dan ook verder niet aan de orde.

Soortbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de Quickscan beschermde flora en fauna uitgevoerd door Landschapsbeheer Zuid-Holland (2007).

Planten

Tijdens het veldbezoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland is de licht beschermde zwanenbloem aangetroffen.

Vogels

Tijdens het veldbezoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland zijn geen vogels aangetroffen.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland zijn geen zoogdieren aangetroffen.

Amfibieën

Tijdens het veldbezoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland zijn geen amfibieën aangetroffen.

Vissen

Uit het veldbezoek van Landschapsbeheer Zuid-Holland blijkt dat in de watergangen mogelijk de matig beschermde kleine modderkruiper voorkomt. Gezien het voorkomen van zwanenmossel in de watergangen komt mogelijk ook de zwaar beschermde bittervoorn voor in de watergangen.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied, het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.6 staat aangegeven welke beschermde soorten er op basis van de quickscan binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.6 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   ontheffingsregeling Ffw  
(categorie 1)   (categorie 2)   (categorie 3)  
zwanenbloem   kleine modderkruiper   bittervoorn  

Toetsing

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bedrijventerrein en er worden watergangen verbreed. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

In de watergangen komen mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) en bittervoorn (categorie 3) voor. Voor de werkzaamheden aan de watergang dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. De nieuwe waterinrichting is eveneens geschikt als leefgebied voor deze soort zodat verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend.

Conclusie en aanbevelingen

Uit de quickscan kan geconcludeerd worden dat de kans op het voorkomen van de Bittervoorn groot is. Voor de ruimtelijke ingreep zoals het dempen en verbreden van de sloten en de aanleg van natuurvriendelijke oevers dient daarom een ontheffing te worden aangevraagd voor deze soort. Voor de overige genoemde soorten is geen ontheffing nodig in het kader van de Ffw.

Voor de uitvoering wordt geadviseerd om te werken volgens de goedgekeurde Gedragscode van de Unie van Waterschappen en specifieker met het gedragsprotocol nummer 14 van het Waterschap Rivierenland. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen de vissen te worden weggevangen en in sloten van goede kwaliteit te worden teruggezet. Dit dient te gebeuren door een deskundige.

De bagger- en graafwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode 1 september–15 maart, zo mogelijk nog voor 31 oktober, dat is de periode tussen de voortplanting en de winterrust van de vissen. Het waterpeil van de sloot dient verlaagd te worden tot gemiddeld 10 cm, door middel van het plaatsen van schotten om het water weg te pompen. Vervolgens worden de vissen en amfibieën zo efficiënt mogelijk weggevangen, bijvoorbeeld door elektrisch vissen. Aanwezige exemplaren worden opgevangen in emmers met helder water. Daarnaast dienen ook grote exemplaren van de voorkomende zwanenmossel te worden verzameld en elders teruggezet. Ten slotte kunnen de sloten worden gedempt of de oevers vergraven worden.

Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.