Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Arkel, Achterdijk 17
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0689.WP1012-vast

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het wijzigingsplan Arkel, Achterdijk 17  van de Gemeente Giessenlanden.
 
1.2 wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0689.WP1012-vast met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig en estethisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-gebonden beroepen
Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9 agrarische activiteiten bij wijze van hobby/hobbyboer
Agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij, niet zijnde bedrijfsmatig.
 
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.11 antenne-installaties
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.12 archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.13 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.14 bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.15 bed & breakfast/gastenverblijf
Het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw.
 
1.16 bedrijf
Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
 
1.17 bedrijfs- of dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
 
1.18 bedrijfsplan
Een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en haar omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven en waarin tevens richtlijnen zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.
 
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.20 beperkt kwetsbaar object
  1. Verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienstwoningen van derden;
  2. Kantoorgebouwen, voor zover ze niet vallen onder gebouwen zoals genoemd in artikel 1 lid 45 sub c;
  3. Hotels, voor zover ze niet onder gebouwen zoals genoemd in artikel 1 lid 45 sub c ;
  4. Winkels, voorzover ze niet onder gebouwen zoals genoemd in artikel 1 lid 45 sub c ;
  5. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  6. Sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden voor zover niet genoemd in artikel 1 lid 45 sub d ;
  7. Bedrijfsgebouwen voorzover niet genoemd in artikel 1 lid 45 sub c ;
  8. Objecten die met de onder a tot en met g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  9. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten vanwege de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
 
1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
 
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.24 Bevi-inrichtingen
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.25 bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.26 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.27 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.28 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
 
1.29 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; bouwvlakken die verbonden zijn door middel van de figuur 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.
 
1.32 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.33 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.34 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.35 dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.36 deskundige
Een door het bevoegd gezag te erkennen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie, natuur, landschap en/of cultuurhistorie.
 
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.38 geluidsgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
 
1.39 hobbykas
Een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
 
1.40 hobbymatige agrarische activiteiten
Het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten.
 
1.41 hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.42 inpandig
Omsloten door andere gedeelten van een gebouw of door andere gebouwen.
 
1.43 kap
Een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
 
1.44 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
 
1.45 kwetsbare objecten
  1. Woningen, niet zijnde als bedoeld in artikel 1 lid 20 sub a;
  2. Gebouwen bestemd voor verblijf, als dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarige, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. Ziekenhuizen, bejaardentehuizen en verpleeghuizen;
    2. Scholen;
    3. Gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang voor minderjarigen;
  3. Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig, zoals:
    1. Kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2;
    2. Complexen van meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels aan supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  5. Restaurants, voor zover hier in geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn.
 
1.46 landschapswaarde
De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
 
1.47 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.48 NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
 
1.49 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.50 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
 
1.51 paardenbak
Een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
 
1.52 peil
  1. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.53 plattelandswoning
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.
 
1.54 praktijkruimte
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.55 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.56 volkstuinen
Gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
 
1.57 voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.58 Wgh-inrichtingen
Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
 
1.59 windturbine
Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
 
1.60 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 afstand tot zijdelingse bouwperceelgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 peil
  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de bouwhoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. In andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
2.8 vloeroppervlak
De som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. De instandhouding van het veenweidelandschap mede door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van de landschappelijke openheid, de slagenverkaveling en de doorzichten;
  2. Hobbymatige agrarische activiteiten;
  3. Extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  4. Kleinschalige natuur- en landschapsontwikkeling;
  5. Voorzieningen zoals paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
3.2 Bouwregels
Op de tot "Agrarisch " bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in artikel 3 lid 1
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende bouwregels:
    1. Paardenbakken zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
    2. Per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    3. De afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    4. De paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
    5. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
    6. Lichtmasten zijn niet toegestaan;
  2. De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag ten hoogste 2 m bedragen;
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak.
 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3 lid 3 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
  1. De paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van een (bedrijfs)woning binnen de bestemming Bedrijf of Wonen, te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen, mits wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  3. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  4. De paardenbak mag niet voor commerciële doeleinden gebruikt worden;
  5. De paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. De omvang van de paardenbak bedraagt ten hoogste 20 bij 40 m;
  8. Lichtmasten en afrastering/hekken zijn niet toegestaan;
  9. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in gronden met de bestemming "Agrarisch" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden (zoals diepploegen), ontginnen en aanleggen van drainage dieper dan 80 cm;
  2. Graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  3. Omzetten van grasland naar bouwland (exclusief ruwvoeder/maïs);
  4. Aanbrengen van opgaande beplanting (niet zijnde erfbeplanting);
  5. Aanleg van verhardingen (zoals verharde wandel- of fietspaden, niet zijnde kavelpaden).
3.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 3 lid 5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. Het dempen van sloten voor zover deze vanuit historisch en landschappelijk oogpunt niet behoren tot of een bijdrage leveren aan het karakteristieke slotenpatroon (slagenlandschap).
3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden, zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 sub a, in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur.
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging naar Groen
Het bevoegd gezag kan de bestemming "Agrarisch" wijzigen naar "Groen" ten dienste van nieuwe landschapselementen tussen de 0,5 en 5 ha grootte, met inachtneming van het volgende:
  1. Het gebied dient in eigendom te zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, dienen de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte te zijn vastgelegd.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. De uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. Bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, paardenbakken, in- en uitritten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
  1. Bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning en bijgebouwen bij woningen), daaronder begrepen overkappingen;
  2. Bedrijfsgebonden kantoren;
  3. Bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens paardenbakken begrepen worden;

    Met dien verstande dat:
  5. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning en bijgebouwen bij woningen) gelden de volgende bepalingen:
  1. De goothoogte mag ten hoogste 4 m bedragen;
  2. De bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen;
  3. Bedrijfsgebouwen dienen op een afstand van 1,5 m uit de zijerfgrens te worden gebouwd;
  4. Indien de gebouwen niet aaneen gebouwd worden, dient de onderlinge afstand ten minste 3 m te bedragen;
  5. Per bedrijf mag het kantooroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 2.000 m²;
  6. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt een maximum bebouwingspercentage van 15%.
4.2.2 Bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) gebouwd worden;
  2. De inhoud per bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mag ten hoogste 850 m³ bedragen;
  3. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 75 m² met een goothoogte van ten hoogste 3 m;
  4. De goothoogte mag ten hoogste 4 m bedragen;
  5. De bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen;
  6. Indien een niet-inpandige bedrijfswoning niet in de erfscheiding wordt gebouwd, dient de afstand tot de erfscheiding ten minste 4 m te bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van gebouwen, geen gebouwen zijnde, gelde de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag ten hoogste 2 m bedragen;
  3. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
  4. Ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende bouwregels:
    1. Per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    2. De afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    3. De paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
    4. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
    5. Lichtmasten zijn niet toegestaan;
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Ten behoeve van afstandsmaten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 4 lid 2.1 sub c en artikel 4 lid 2.1 sub d , teneinde grotere afstandsmaten toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. De grotere afstandsmaten dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. De bereikbaarheid ingeval van calamiteiten dient voldoende gewaarborgd te blijven.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. Activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. Opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  6. Per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  7. Binnen het bouwvlak mag ten hoogste één toercaravan buiten gestald worden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4 lid 1:
  1. Om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan artikel 4 lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 4 lid 1  genoemd;
  2. Om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 4 lid 1  genoemd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie - 1" aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b 1 en b 2 is niet van toepassing, indien:
    1. Het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
      1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
      3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie - 1" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen 30 m² of meer bedragen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland over een grotere oppervlakte dan 30 m²;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 5 lid 2 in acht is genomen;
  2. Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  3. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 5 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 8
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie - 8" aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
    2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. Het bepaalde in dit lid onder b 1 en b 2 is niet van toepassing, indien:
    1. Het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
      1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      2. Een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
      3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie - 8" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen 10.000 m² of meer bedragen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland over een grotere oppervlakte dan 10.000 m²;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6 lid 2 in acht is genomen;
  2. Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m²;
  3. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 6 lid 3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  2. De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
8.2 Herbouw (bedrijfs)woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten, mits dit niet strijdig is met de geldende (dubbel)bestemming.
 
8.3 Bestaande maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. Bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 en artikel 8 lid 5  is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. Bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 en artikel 8 lid 5  is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien een groter oppervlak aan bestaande bebouwing aanwezig is en nieuwbouw uitsluitend mogelijk is na sanering van bestaande bebouwing;
  5. In aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat indien gebruik is gemaakt van een saneringsregeling waar onder d naar verwezen wordt, het oppervlak aan bebouwing dat in de nieuwe situatie is ontstaan als bestaand mag worden beschouwd, ook als dit oppervlak groter is dan volgens de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan. 
8.4 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
  1. Voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden tot objecten uit categorie I en II geldt een minimumafstand van 100 m;
  2. Voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden tot objecten uit categorie III, IV en V geldt een minimumafstand van 50 m;
  3. Voor inrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden tot objecten uit categorie I en II geldt een minimumafstand van 50 m;
  4. Voor inrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden tot objecten uit categorie III, IV en V geldt een minimumafstand van 25 m.
8.5 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, ten hoogste 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m².
 
8.6 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  1. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  2. Het gebruik van bed & breakfast kamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  3. Kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 75 m² en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijken van maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
10.2 Baggerdepots
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, met inachtneming van het volgende:
  1. De noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
  2. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. Het gebruik dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. De natuur- en landschapswaarde op het perceel en in de directe omgeving mag niet onevenredig geschaad worden;
  5. De waterstaatsdoeleinden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. De aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van de waterbeheerder aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan.
10.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde artikel 8 lid 2 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
  1. De herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. De herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  3. De nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. De herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  5. Door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. De geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
10.4 Afwijking ten behoeve van mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 9 sub a, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg;
  2. Er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. De afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het wijzigingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
 
11.2 Waarde - Archeologie
Het bevoegd gezag kan het wijzigingsplan wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming "Waarde - Archeologie" geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. Uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. Het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
11.3 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan het wijzigingsplan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:
  1. De herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. De herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  3. De nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  4. De herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  5. Door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. De geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. Brandweeringang;
  3. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. De ruimte tussen bouwwerken;
  5. Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
12.2 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het wijzigingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. Na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met ten hoogste 10%;
  3. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan "Arkel, Achterdijk 17".