direct naar inhoud van 5.2 Water
Plan: Buitengebied Giessenlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8001-vast

5.2 Water

5.2.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

5.2.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap en het Waterstructuurplan Alblasserwaard en Vijfheerenlanden nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het Waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

5.2.3 Huidige situatie

Bodem en grondwater

De maaiveldhoogten in het plangebied variëren rond een gemiddelde van circa NAP -1 m. In het zuidoosten van de gemeente ligt de maaiveldhoogte iets hoger, deze delen worden aangemerkt met grondwatertrap III. Verreweg het grootste deel van het plangebied wordt aangemerkt met grondwatertrap II. De omgeving van de stroomrug waarop Noordeloos is gesitueerd, ligt hoger in het landschap zodat de grondwaterstanden dieper gelegen zijn; hier geldt grondwatertrap VI. De bijbehorende grondwaterstanden zijn gegeven in tabel 5.1.

Tabel 5.1 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden

Grondwatertrap   Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand   Gemiddeld Laagste Grondwaterstand  
II   minder dan 0,4 m onder het maaiveld   0,5 m tot 0,8 m onder het maaiveld  
III   minder dan 0,4 m onder het maaiveld   0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld  
VI   0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld   meer dan 1,2 m onder het maaiveld  

Waterkwantiteit

De Giessen/Kromme Giessen maakt onderdeel uit van het boezemstelsel en doorsnijdt het plangebied van het zuidwesten naar het noordoosten en is daarmee een belangrijk structurerend element binnen de gemeente. De Giessen is een oude veenrivier en vertoont een sterk meanderend verloop. Andere belangrijke wateren zijn de Linge en het Merwedekanaal in het (zuid)oosten van het plangebied.

Het plangebied wordt aangemerkt als een veenweidelandschap, doorsneden door lange lintvormige ontginningsassen. Het waterschapsbeleid ten aanzien van veenweide is dat het waterpeil de functie volgt. Dit betekent in de praktijk dat het waterpeil in de polders, in tegenstelling tot de boezemwateren, periodiek naar beneden bijgesteld. Dit omdat het veen inklinkt en het grondgebruik ter plaatse om een grotere drooglegging vraagt. Omdat het veen vervolgens opnieuw inklinkt, herhaalt dit proces zichzelf. De waterstructuur in de polders bestaat uit een stelsel van B- en C-watergangen die afwateren op de A-watergangen. Via een gemaal wordt het water dan op het boezemstelsel gebracht, waarna het in Kinderdijk op de Lek wordt uitgeslagen. De grootste afvoerende watergangen in het plangebied zijn de Peursumse Vliet, de Smoutjesvliet en de Schelluinse Vliet. De polders binnen het plangebied kennen geen waterbergingstekorten. Dit betekent dat er voldoende oppervlaktewater aanwezig is om water te bergen ten tijde van hevige regenval en op die manier wateroverlast te voorkomen. De kern Arkel heeft een waterbergingstekort van 1,1 ha en het bedrijventerrein Vlietskade heeft een waterbergingstekort van 2,6 ha. Compensatie van een deel van deze tekorten worden mogelijk in het plangebied gerealiseerd, als het in het stedelijk gebied zelf niet haalbaar is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De kwaliteit van het oppervlaktewater laat te wensen over. Als gevolg van veenoxidatie, de aanvoer van gebiedsvreemd water en agrarische activiteiten (gebruik van bemestings- en bestrijdingsmiddelen) is het water sterk geëutrofieerd.

In bepaalde delen van het beheersgebied van het Waterschap is oppervlaktewater aanwezig met een hoge natuurwaarde. Het kan hierbij gaan om wateren of gronden met een HEN/SED/KRW/EVZ/Natura 2000-status. In de gemeente Giessenlanden zijn geen HEN/SED wateren aanwezig. Wel zijn er drie KRW-waterlichamen in het plangebied gelegen: De Giessen, het Merwedekanaal en de Veenvaarten Overwaard. Er is ook natte natuur op het land in bijvoorbeeld natuurgebieden aanwezig. Bij de behandeling van plannen in deze gebieden met een specifieke functie (natuurgebieden) en daarvoor aangewezen natuurvriendelijke oevers, wordt beoordeeld wat het effect is op de ecologie. Om de kwaliteit van deze wateren en gebieden op het huidige niveau te houden en waar nodig te verbeteren of om de aanwezige potenties te ontwikkelen, worden de hydrologische condities van grond- en oppervlaktewater in stand gehouden (het zogenaamde stand still-beginsel) of geoptimaliseerd. Ontwikkelingen mogen niet leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwaliteit) volledig worden gecompenseerd.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied liggen enkele regionale waterkeringen, de zogenaamde boezemwaterkeringen, en het Waterschap onderzoekt momenteel of deze voldoen aan de normen en welke maatregelen hiervoor moeten worden genomen. Vanwege het veiligheidsbelang mag het waterkerend vermogen van de dijken niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig. Niet alleen de dijk zelf, maar ook de zogeheten beschermingszones ter weerszijden van de dijk verdienen bescherming. Er gelden daarom allerlei restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Op alle zones van de waterkering is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.

In 2010 is er een Legger vastgesteld voor deze regionale waterkeringen waarin voor elk traject een dwarsprofiel is opgesteld. Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen, is het ook van belang dat de kansen voor een hoger beschermingsniveau in de toekomst worden benut ofwel niet worden gefrustreerd. Het Waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken, te verplaatsen, etc. Dat wordt onder ander bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone ter weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het 'profiel van vrije ruimte' (pvvr). Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het desbetreffende dwarsprofiel is op te vragen bij het Waterschap. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

De bebouwing in het buitengebied van Giessenlanden is voornamelijk aangesloten op een drukriool. Dit betekent dat afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt gepompt, terwijl hemelwater direct naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd.

Daarnaast zijn een aantal percelen voorzien van een zogenaamde IBA (Individuele Behandeling Afvalwater), waarbij het afvalwater ter plaatse wordt verwerkt.

In Schelluinen staat een RWZI en elke kern heeft een rioolgemaal (soms meerdere). Door het gebied liggen vele kilometers rioolwatertransportleiding om het water naar de RWZI te transporteren. Voor een RWZI, rioolgemaal of ander zuiveringstechnisch werk van het Waterschap moet in het ruimtelijke plan voldoende uitbreidingsruimte voor dit werk worden geboden. Bij bouwplannen in de directe omgeving is van belang rekening te houden met geldende geluids- en geurcontouren. Op of rondom de gronden waar een rioolwatertransportleiding ligt, mag in principe niet worden gebouwd.

Wegen

In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is het Waterschap de beheerder van bestaande en nieuwe polderwegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. Belangrijke doelstellingen zijn verkeersveiligheid en het voorkomen van een te zware belasting van de polderwegen. De aanleg van nieuwe polderwegen of veranderingen in de verkeerscirculatie vereisen dat in de ruimtelijke plannen voldoende recht wordt gedaan aan een goede scheiding van verkeerssoorten en voldoende verkeersruimte voor het openbaar vervoer en langzaam verkeer. Daarvoor is een verkeerskundige toetsing noodzakelijk. Daarbij worden de verkeerskundige effecten en de belasting van de polderwegen beoordeeld. De Wegenverordening van Waterschap Rivierenland is van toepassing. In dit bestemmingsplan zijn echter geen (verkeerskundige) ontwikkelingen aan de orde.

5.2.4 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan biedt geen directe ontwikkelingsmogelijkheden. Om die reden biedt dit plan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden, dan is het van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Waterschap Rivierenland, daar waar mogelijk toe te passen.

Concreet is het belangrijk om bij eventuele toekomstige ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Ook dient afstromend hemelwater van schone oppervlakken te worden gescheiden van afvalwater en te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het drukriool heeft namelijk geen capaciteit voor de afvoer van regenwater. Bovendien wordt op deze manier voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Verder is het van belang dat wanneer het verhard oppervlak toeneemt, hiervoor gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater. Vuistregel hiervoor is dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 kuub waterberging nodig is en hierbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen. Hierbij geldt een (eenmalige) vrijstelling van deze compensatieplicht voor lozen van nieuwe verhard oppervlak van 500 m2 voor het stedelijk gebied en 1500 m2 voor het landelijk gebied.

De stroomruggen in het gebied zullen relatief hoger komen te liggen bij voortgaande bodemdaling. Dit kan leiden tot aanpassing van de verkaveling, zelfs tot aanpassing van de geteelde gewassen. Ook kan hierdoor de wens ontstaan om de kreekruggen af te vlakken, vanuit landschappelijk oogpunt is afvlakken van het reliëf echter ongewenst.

Daarnaast is het van belang om in de toekomst een overwogen keuze te maken ten aanzien van het peilbeheer. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het opstellen van de peilbesluiten. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is het aan te raden de waterpeilen niet verder te verlagen, zo wordt verdere bodemdaling voorkomen en ontstaat een meer duurzame situatie. Het grondgebruik in het plangebied staat in directe relatie tot het peilbeheer.

Waterbeheer en waterkering

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden A-watergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen. Boezemland krijgt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging'. De rioolwatertransportleidingen krijgen de dubbelbestemming 'Leidingen - Riool'.

5.2.5 Conclusie

Vanwege het consoliderende karakter zijn er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.