direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Giessenlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8001-vast

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in lid 1.10 onder b;
  • b. de instandhouding van het veenweidelandschap mede door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van de landschappelijke openheid, de slagenverkaveling en de doorzichten;
  • c. de uitoefening van een bestaande intensieve veehouderij zoals genoemd in lid 1.10 onder c uitsluitend als neventak;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal': uitsluitend een schuilstal ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', de uitoefening van een intensieve veehouderij zoals genoemd in lid 1.10 onder c als hoofdtak;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', de uitoefening van een fruitteeltbedrijf zoals genoemd in lid 1.10 onder f als hoofdtak;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', een agrarisch loonbedrijf zoals genoemd in lid 1.12;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hulp- en nevenbedrijf': een hulp- en nevenbedrijf;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': het gebruik van graslanden als landijsbaan tijdens een vorstperiode;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - minicamping': een minicamping;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': het gebruik van de agrarische gronden als evenemententerrein;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': een paardenbak;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': uitsluitend oevergebieden met moes/siertuinen, weitjes, groenvoorzieningen, water alsmede het behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning': een plattelandswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • p. extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • q. kleinschalige natuur- en landschapsontwikkeling;
  • r. de in tabel 3.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal m² aan bebouwing en gronden, die in gebruik mogen worden genomen ten dienste van de nevenfunctie;
  • s. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;

met dien verstande dat:

  • t. er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

Tabel 3.1 Toegestane nevenfuncties

nevenfunctie   max. m² aan bebouwing   max m² aan gronden  
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten   100   -  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering)   500   -  
veearts/hoefsmederij/KI-station   200   -  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   200   -  
hoveniersbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   400   100  
bed & breakfast/gastenverblijf   100   -  
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   100   gehele bedrijf  
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel   500   -  

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen;
  • b. bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen wordt kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;

met dien verstande dat:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. per bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf mogen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 67% van het oppervlak van het gehele bouwvlak, tenzij met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangegeven;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • d. de onderlinge afstand van gebouwen op het bouwvlak bedraagt ten minste 2 m en ten hoogste 20 m;
  • e. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en de as van de weg dient ten minste 20 m te bedragen.

3.2.2 Bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' of met de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' anders is weergegeven;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen respectievelijk ten hoogste 6 en 10 m bedragen, waarbij de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • c. de inhoud per bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mag ten hoogste 850 m³ bedragen;
  • d. het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 75 m² met een goothoogte van ten hoogste 3 m;
  • e. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    • 1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel;
    • 2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;

het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofdgebouw; bij herbouw van het hoofdgebouw dient het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van voedersilo's mag ten hoogste 25 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de inhoud, bouwhoogte en doorsnede van mestsilo's mogen respectievelijk ten hoogste 2.500 m³, 5,5 m en 25 m bedragen;
  • d. ten behoeve van paardenbakken gelden de volgende bouwregels:
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan, hetzij binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 3.5.4;
    • 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    • 3. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
    • 4. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
    • 5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van het bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het maximum bebouwingspercentage, met inachtneming van het volgende:

  • a. het bebouwingspercentage mag van 67% naar 100% worden vergroot;
  • b. vergroting van het bebouwingspercentage is alleen toelaatbaar, voorzover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan in is ieder geval sprake, indien de vergroting vanwege milieuwetgeving of het dierwelzijn is vereist;
  • c. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien sprake is van een reëel agrarisch bedrijf;
  • d. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder b en c wordt voldaan;
  • e. de vergroting van het bebouwingspercentage mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • f. de vergroting van het bebouwingspercentage mag niet leiden tot onevenredige aantasting van omliggende natuur- en landschapswaarden.

3.3.2 Ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder d ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege milieuwetgeving of het dierwelzijn is vereist;
  • b. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder a wordt voldaan;
  • c. het bouwvlak mag eenmalig en aan een zijde worden overschreden met niet meer dan 25 m;
  • d. van de bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij binnen of aansluitend aan het bouwvlak een groenstrook met gebiedseigen beplanting aangelegd dient te worden van minimaal 5 m breed.

3.3.3 Ten behoeve van het overschrijden bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 onder c ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte mag overschreden worden tot maximaal 12 m;
  • b. van de afwijking mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de overschrijding van de bouwhoogte voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; hiervan is in ieder geval sprake indien de overschrijding van het bouwhoogte op grond van de milieuwetgeving of uit oogpunt van dierwelzijn noodzakelijk is;
  • c. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder b wordt voldaan.

3.3.4 Ten behoeve van 1e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van reële agrarische bedrijven bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a ten behoeve van de bouw van een 1e agrarische bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien sprake is van een reëel agrarisch bedrijf waar permanente toezicht vereist is;
  • b. de bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is;
  • c. het bedrijf mag niet eerder over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikt hebben;
  • d. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder a en b wordt voldaan;
  • e. de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • f. een 2e agrarische bedrijfswoning is ten alle tijden niet toegestaan.

3.3.5 Ten behoeve van mestsilo's

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c ten behoeve van het oprichten van mestsilo's met een grotere inhoud, hoogte en diameter dan is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de afmetingen van de mestsilo in overeenstemming zijn met de aard en omvang van het bedrijf;
  • b. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder a wordt voldaan.

3.3.6 Ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder d, teneinden permanente teeltondersteunende voorziening buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • c. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan het bouwvlak van het bijbehorende bedrijf;
  • d. de hoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. het oppervlak van permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • f. de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.3.7 Ten behoeve van de maximale inhoudsmaat

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.2 onder c ten behoeve van het toestaan van een grotere inhoudsmaat van de bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

  • a. de woning dient deel uit te maken van een pand voorzien van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. de bestaande afmetingen van het gebouw mogen niet worden uitgebreid;
  • c. het karakter van het gebouw dient in stand te blijven.

3.3.8 Ten behoeve van schuilstallen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder d voor de bouw van schuilstallen buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de schuilstallen mogen uitsluitend gebruikt worden voor het hobbymatig houden van dieren zoals genoemd in lid 1.54;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de schuilstal is gelegen op een afstand van ten hoogste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • e. bij de schuilstal dient ten minste 3 ha aaneengesloten grond te behoren (en ter plaatse beschikbaar is), waarop de schuilstal wordt gebouwd;
  • f. de schuilstal mag de landschappelijke openheid van het landschap niet onevenredig aantasten.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de teelt van ruwvoeder, waaronder maïs, ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor ten hoogste 20% van het bedrijfsoppervlak, met dien verstande dat maïs uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m van de weg moet worden gesitueerd;
  • b. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  • c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' zijn extensief dagrecreatief medegebruik en kleinschalige recreatieve voorzieningen niet toegestaan;
  • e. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 500 m² en mag er niet meer dan 4.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • f. binnen het agrarische bouwvlak mag ten hoogste één toercaravan buiten gestald worden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder r ten behoeve van het toestaan van de in tabel 3.2 genoemde niet-agrarische nevenfuncties binnen het bouwvlak, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • b. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder b wordt voldaan;
  • d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  • e. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • f. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • g. uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • h. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 500 m² en mag er niet meer dan 4.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • i. ten behoeve van de nevenfunctie biomassa- en mestvergistingsinstallaties geldt dat er geen maximaal oppervlak is weergegeven, maar dat uitgegaan wordt van een verwerkingscapaciteit van ten hoogste 25.000 ton per jaar.

Tabel 3.2 Nevenfuncties toegestaan via afwijking

nevenfunctie   max. m² aan bebouwing   max m² aan gronden  
biomassa- en mestvergistingsinstallaties   -   -  
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel   400   100  
agrarisch loonbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   400   100  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension/stalhouderij   200   800  
huisdierenpension/hondenfokkerij   200   500  
kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij, categorie 1a en 1b)   100   500  
agrarisch verwante sociale functies (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)   100   gehele bedrijf  

3.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in de tabel 3.1 en 3.2 teneinde nevenfuncties toe te staan die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolgde de tabellen 3.1 en 3.2 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Ten behoeve van groter oppervlak voor nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het maximaal aantal m² aan bebouwing dat in gebruik mag worden genomen voor de nevenfuncties in tabel 3.1 en 3.2, teneinde een groter aantal m² toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de nevenfunctie dient plaats te vinden in een bijgebouw dat een groter oppervlak betreft dan de maatvoering in tabel 3.1 en 3.2;
  • b. afwijking wordt uitsluitend toegepast indien het niet reëel is dat slechts een gedeelte van het bijgebouw gebruikt kan worden;
  • c. na verlening van afwijking mag het gehele bijgebouw voor de nevenfunctie in gebruik genomen worden;
  • d. nieuwbouw ten behoeve van de afwijking is niet toegestaan;
  • e. de uitbreiding van het toegestaan oppervlak mag geen nadelige effecten hebben op de ruimtelijke uitstraling van het perceel.

 

3.5.4 Ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.4 onder b ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van een (bedrijfs)woning binnen de bestemming Bedrijf of Wonen, te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen, mits wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  • d. de paardenbak mag niet voor commerciële doeleinden gebruikt worden;
  • e. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • f. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • g. de omvang van de paardenbak bedraagt ten hoogste 20 bij 40 m;
  • h. lichtmasten en afrastering/hekken zijn niet toegestaan;
  • i. overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

 

3.5.5 Ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.4 onder d, teneinde extensief dagrecreatief medegebruik toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden', met inachtneming van het volgende:

  • het gebruik mag de natuurwaarden zoals genoemd in lid 3.1 onder b niet onevenredig aantasten, hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een deskundige inzake natuur wordt aangetoond.

3.5.6 Ten behoeve van een plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
  • b. er sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • c. op het agrarisch bouwvlak de mogelijkheid voor een extra bedrijfswoning komt te vervallen;
  • d. de bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in artikel 3.2.2 van toepassing blijven;
  • e. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven mogen optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreiding- en ontwikkelingsmogelijkheden).
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming Agrarisch zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden (zoals diepploegen), ontginnen en aanleggen van drainage dieper dan 80 cm;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. omzetten van grasland naar bouwland (exclusief ruwvoeder/maïs);
  • d. aanbrengen van opgaande beplanting (niet zijnde erfbeplanting);
  • e. aanleg van verhardingen (zoals verharde wandel- of fietspaden, niet zijnde kavelpaden).

Het is verboden op of in gronden met de bestemming Agrarisch met de aanduiding 'natuurwaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming, demping of verdiepen van reeds bestaande waterlopen;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen van gronden met meer dan 0,25 m alsmede egaliseren;
  • c. het verwijderen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m, die ten tijde van het van kracht worden van dit plan aanwezig zijn;
  • d. de aanleg van bestrating of andere oppervlakteverharding;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen voor boten;
  • f. het opslaan van een of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede of onklare machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen of onderdelen daarvan;
  • g. het storten of lozen van andere niet reeds onder j begrepen voorwerpen, stoffen of producten.

3.6.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. het dempen van sloten voor zover deze vanuit historisch en landschappelijk oogpunt niet behoren tot of een bijdrage leveren aan het karakteristieke slotenpatroon (slagenlandschap).

3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Niet-agrarische vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch zodanig te wijzigen dat - indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf - de in tabel 3.3 genoemde vervolgfuncties toegestaan zijn, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. de initiatiefnemer dient met een schriftelijke advies van een agrarisch deskundige aan te tonen dat aan het gestelde onder a wordt voldaan;
  • c. er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, aanspraak gemaakt kan worden op de saneringsregeling waarbij de huidige bebouwing gesloopt wordt waarna 50% van het voormalige bebouwingsoppervlak met een maximum van 600 m² teruggebouwd mag worden;
  • e. na de bestemmingswijziging het bouwvlak zoveel mogelijk beperkt dient te worden tot de gronden waar bebouwing aanwezig is en wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijfscomplex' opgenomen;
  • f. er geen sprake mag zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de bebouwing plaatsvinden, met uitzondering van de vervolgfunctie hoveniersbedrijf, waar maximaal 100 m² aan buitenopslag plaats mag vinden;
  • g. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig dienen te worden aangetast;
  • h. de aanvrager aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en/of natuur dient aan te tonen dat aan het gestelde onder g wordt voldaan;
  • i. er sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
  • j. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties niet onevenredig groot dient te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • k. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven mogen optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • l. parkeren binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
  • m. het aantal woningen niet mag toenemen;
  • n. stapeling van vervolgfuncties niet is toegestaan.

Tabel 3.3 Toegestane vervolgfuncties

vervolgfuncties  
wonen/hobbyboer  
veehandelsbedrijven, paardenhandel, foeragehandel  
inpandige opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing  
paardenstalling/pensionstalling/stalhouderij  
veearts/hoefsmederij/KI-station  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  
hoveniersbedrijf in categorie 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
huisdierenpension/hondenfokkerij  
sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)  
inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet agrarische producten/werktuigen/voertuigen in bestaande bebouwing, behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  

3.7.2 Uitbreiding van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het agrarische bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 2 ha, met inachtneming van het volgende:

  • a. uitbreiding is alleen toegestaan indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • b. uitbreiding is niet toegestaan ten behoeve van een intensieve veehouderij, aangeduid met de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding dient door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige aangetoond te worden;
  • d. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • f. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • g. de initiatiefnemer dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan;
  • h. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing, waarbij binnen of aansluitend aan het bouwvlak een groenstrook met gebiedseigen beplanting aangelegd dient te worden van minimaal 5 m breed, welke voorzien wordt van de bestemming Groen.

3.7.3 Verplaatsing van agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bouwvlak toe te kennen op gronden met de bestemming Agrarisch bij verplaatsing van een agrarisch bedrijf vanaf gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden, met inachtneming van het volgende:

  • a. verplaatsing is alleen toegestaan indien het een reëel grondgebonden veehouderijbedrijf betreft;
  • b. de bedrijfseconomische noodzaak van de verplaatsing dient door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch aangetoond te worden;
  • c. het agrarische bedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • d. er dient sprake te zijn van een adequate landschappelijke inpassing;
  • e. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • f. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder e wordt voldaan.

3.7.4 Wijziging naar Groen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar Groen ten dienste van nieuwe landschapselementen tussen de 0,5 en 5 ha grootte, met inachtneming van het volgende:

  • het gebied dient in eigendom te zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, dienen de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte te zijn vastgelegd.

3.7.5 Wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar Natuur ten dienste van de ontwikkeling van ecologische verbindingszones en nieuwe natuur, met inachtneming van het volgende:

  • a. aanwijzing of realisering van gronden tot reservaat- of natuurontwikkelingsgebied dient plaatsgevonden te hebben;
  • b. het gebied dient in eigendom te zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, dienen de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte te zijn vastgelegd;
  • c. het gebied dient een oppervlak van meer dan 5 ha te hebben;
  • d. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).