direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mortiere fase 10
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in Middelburg mogelijk te maken, heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan Mortiere vastgesteld.

Op 7 juli 2014 is vervolgens bestemmingsplan 'Mortiere' vastgesteld en dit verving het bestemmingsplan Mortiere (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen. Actualisering was verplicht vanwege de actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen iedere 10 jaar.

In dit actualiseringsplan is de 'Wonen - Uit te werken bestemming' voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied uitgewerkt, omdat de concrete invulling van dit deel van de wijk nog niet duidelijk was. Binnen deze uit te werken bestemming mogen de woningtypes, zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen, worden gebouwd. Maar gestapelde woningen mogen alleen worden gebouwd op locaties waar dit wordt aangegeven op de verbeelding.

Voor de 'Wonen - Uit te werken bestemming' wordt voor de bouw- en gebruiksregels en de afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen aangesloten op de bestemming Wonen.

In het bestemmingsplan is de hoofdontsluiting in de regels bepaald (lusvormig) en om te voorkomen dat er in de toekomst een parkeerproblematiek ontstaat, zijn in de uitwerkingsregels parkeernormen opgenomen.

Voor fase 10 van Mortiere is een stedenbouwkundig plan opgesteld voor 115 woningen. Dit stedenbouwkundig plan valt binnen het bestemmingsplan 'Mortiere' in de 'Wonen - Uit te werken' bestemming. Het voorliggende uitwerkingsplan is opgesteld om de realisatie van een deel van deze woningen mogelijk te maken. 14 woningen worden gerealiseerd op binnen het vigerende bestemmingsplan 'Mortiere'. Daarnaast worden in het voorliggende uitwerkingsplan 3 kavels gelegen aan de Jazzroute meegenomen om de ontwikkeling hiervan mogelijk te maken.

Om ruimte te bieden voor aanpassingen van het stedenbouwkundig plan worden in totaal 110 woningen mogelijk gemaakt binnen het voorliggende uitwerkingsplan.

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op het plangebied aangeduid in de afbeelding in paragraaf 1.2. Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, conform het bepaalde in het bestemmingsplan 'Mortiere' (d.d. 7 juli 2014). De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.

1.2 Ligging uitwerkingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Mortiere in de gemeente Middelburg. Het plangebied ligt ten oosten van het centrale park, grenzend aan de uitloper van het park en aan 2 zijden van de Jazzroute. Op onderstaande afbeelding is het plangebied van het bestemmingsplan 'Mortiere' aangegeven (in lichtrood) en de ligging van het uitwerkingsplan Mortiere fase 10 daarbinnen (in geel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0001.jpg"

Afbeelding; ligging plangebied

1.3 Vigerende regelingen

Het vigerende bestemmingsplan is getiteld 'Mortiere', en is vastgesteld op 7 juli 2014. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de 'Wonen - Uit te werken bestemming'. Een toetsing aan de uitwerkingsregels vindt plaats in Hoofdstuk 6 Juridische planopzet.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is opgesteld binnen de beleidskaders van het bestemmingsplan 'Mortiere'. Daarnaast is er voorzien in een korte beleidsverantwoording in Hoofdstuk 2 Beleidskader. Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied geeft een analyse van de huidige situatie. In Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving wordt een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig ontwerp. Vervolgens vindt in Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten de toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 6 Juridische planopzet geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen in de regels van dit uitwerkingsplan. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

2.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 110 woningen binnen het uitwerkingsplan Mortiere fase 10, in de gemeente Middelburg. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn er ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.

De toetsing van de ladder is beschreven in paragraaf 2.3.3.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
2.2.1.1 Hoofddoelstellingen

Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland voor de periode 2012-2018 vastgesteld. Op 11 maart 2016 is de herziening van dit Omgevingsplan vastgesteld. Het plangebied maakt geen deel uit van deze herziening. Op 7 juli 2017 is de deelherziening van het omgevingsplan vastgesteld. In deze herziening is onder meer de ruimtelijke functiekaart herzien. Deze kaart is gehanteerd voor de beschrijving van het provinciaal beleid.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.

Daarnaast vormt het Omgevingsplan op het gebied van de fysieke leefomgeving het provinciale beoordelingskader voor mede overheden, organisaties en burgers binnen de kaders en spelregels die wettelijk zijn vastgesteld.

In het Omgevingsplan is een ruimtelijke functiekaart opgenomen waarin de grenzen zijn bepaald voor onder andere 'Bestaand bebouwd gebied'. Voor begrenzing van het bestaand bebouwd gebied zijn de grenzen uit 2005 geactualiseerd, waarbij alle onherroepelijke bestemmingsplannen zijn meegenomen. De locatie Mortiere en daarmee ook het plangebied liggen binnen 'Bestaand bebouwd gebied' op de ruimtelijke functiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0002.jpg"

Afbeelding; uitsnede Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0003.jpg"

Afbeelding; uitsnede Omgevingsplan, ligging plangebied binnen bestaand bebouwd gebied

Het is van provinciaal belang dat de Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de Provincie. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdeel van de regionale woningmarktafspraken.

2.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland

In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik wordt in de Verordening ruimte gesteld dat in de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Dit sluit aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking die in paragraaf 2.3.3 wordt behandeld.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Herijking van de Kwaliteitsatlas

De kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In de "Kwaliteitsatlas Middelburg 2030" wordt een beeld geschetst van een bevolkingsgroei van circa 46.000 tot 56.000 inwoners in 2030. De gemeente heeft zich aangesloten bij het provinciaal beleid om 50% van de woningbouwproductie te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Mortiere past hierbinnen.

Ondanks dat in de vastgestelde Herijking van de Kwaliteitsatlas in 2010 de ambitie is verlaten om te groeien naar 56.000 inwoners, blijft de bevolking van Middelburg de komende jaren wel groeien. Dit wordt aangetoond door de bevolkingsprognoses. Deze prognoses tonen ook aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Dat vraagt bouwcapaciteit, die gevonden moet worden in inbreidings- en uitbreidingslocaties.

Tevens wordt in de herijkte Kwaliteitsatlas gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Een integrale benadering van het woonmilieu is één van de belangrijkste voorwaarden voor een kwalitatief goede stad, waardoor mensen graag in Middelburg willen (blijven) wonen.

2.3.2 Woningbouwprogramma

Met de kwaliteitsatlas als onderlegger is in december 2015 de Woonvisie voor de gemeente Middelburg vastgesteld voor de periode 2016-2020.

Hierin is opgenomen dat Middelburg zich als woon- en vestigingsplaats moet onderscheiden door de ontwikkeling van aantrekkelijke en complete wijken en dorpen. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving. Middelburg wil graag een aantrekkelijk woongebied blijven voor haar huidige en toekomstige inwoners. Deze missie is vertaald in drie pijlers:

  • 1. Goede woningen,
  • 2. Voor iedereen,
  • 3. Op een goede locatie


In het kader van de woonvisie is er een woningmarkt- en locatieonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt voor Mortiere geadviseerd om de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds scherp wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse. Verder wordt aanbevolen om actief op zoek te gaan naar partijen/partners die willen investeren in vrije sector huurwoningen voor middeninkomens, want aan dit segment (dat tevens de doorstroming bevordert) is de komende periode sprake van een groot tekort.

Prognose behoefte nieuwe woningen

De Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2015 geeft aan waar de behoefte is en hoe groot deze is. Voor Middelburg laat deze prognose in de periode 2015 - 2025 een huishoudenstoename zien van 1739. Voor de daarop volgende periode 2025 - 2035 voorspelt de prognose een toename van circa 800 huishoudens.

Naast deze positieve huishoudensontwikkeling is tevens een positieve bevolkingsontwikkeling van Middelburg te zien in de prognose. In de periode tot 2024 zal de bevolking met ongeveer 2.100 inwoners groeien. In de periode van 2025 tot 2034 komen er naar verwachting nog 1.700 extra inwoners bij.

Daarnaast is in de periode tot 2030 in Middelburg eveneens sprake van een positieve natuurlijke aanwas (verschil geboorte - en sterftecijfer).

De huishoudensontwikkeling, de bevolkingsontwikkeling en de natuurlijke aanwas zijn positief voor de gemeente Middelburg. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een behoefte is aan nieuwe woningen in Middelburg.

SOK

In de SOK is een maximaal aantal woningen afgesproken voor Mortiere van in totaal 1380 woningen. Er zijn inmiddels circa 850 woningen gebouwd, daarmee is de resterende plancapaciteit vanaf 2018 voor Mortiere circa 530 woningen.

2.3.3 Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Voor elk ruimtelijk besluit moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden doorlopen. Voor de toetsing aan de ladder wordt de behoefte onderbouwd en toegelicht of deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

Behoefte

In 2015 is een woningmarkt - en locatieonderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwe woonvisie. Hierin wordt geadviseerd om voor Mortiere de principes van gefaseerde en flexibele ontwikkeling te hanteren, waarbij steeds scherp wordt aangesloten op actuele marktkansen en consumenteninteresse, om de ontwikkeling van Mortiere te continueren.

De provinciale bevolkingsontwikkeling Zeeland 2015 toont aan dat de huishoudensontwikkeling, de bevolkingsontwikkeling en de natuurlijke aanwas positief zijn waaruit geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan nieuwe woningen in Middelburg

Om in deze behoefte te voorzien worden een aantal projecten binnen de gemeente gerealiseerd. Eén daarvan is de verdere invulling van de wijk Mortiere. De plancapaciteit (d.d. 2016) voor de wijk, waarbinnen het uitwerkingsplan is gelegen, bedraagt 604 woningen.

Het gedane woningmarkt- en locatieonderzoek en de prognoses onderbouwen de behoefte voor woningbouw in Mortiere en voldoet daarmee aan de onderbouwing van die behoefte in het kader van de ladderonderbouwing. Het planologisch mogelijk maken van 110 woningen in dit uitwerkingsplan is daarmee verantwoord.

Bestaand stedelijk gebied

In het Omgevingsplan is een ruimtelijke functiekaart opgenomen waarin de grenzen zijn bepaald voor onder andere 'Bestaand bebouwd gebied'. De locatie Mortiere ligt binnen 'Bestaand bebouwd gebied' op de ruimtelijke functiekaart.

De woningbouwontwikkeling in fase 10 kan geheel binnen bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld en voldoet daarmee aan de onderbouwing of de behoefte binnen dit bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen in het kader van de ladderonderbouwing

2.3.3.1 Conclusie

De ontwikkeling voldoet met het positief beantwoorden van de behoefte voor woningbouw en ligging in bestaand stedelijk gebied aan de doelstellingen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3.4 Groenbeleidsplan 2006-2016

Het doel van het groenbeleidsplan is om een duurzame groenstructuur te behouden en te ontwikkelen en een kader te bieden voor de gewenste onderhoudskwaliteit van het openbaar groen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in beleidsuitspraken over ruimtelijke opbouw, ecologie, spelen en veiligheid in het groen en beheer.


Voor belangrijke vraagstukken voor het groen geeft het groenbeleid richtlijnen. De gemeentelijke hoofdgroenstructuur en de ecologische structuur vormen het robuuste raamwerk voor het groen en dienen beschermd te worden. De waardevolle bomen verdienen bescherming.

Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting van nieuwe gebieden, zoals Mortiere, voor goed opgebouwde en duurzame groenvoorzieningen die efficiënt te beheren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0004.jpg"

Afbeelding; groenstructuur (bron; groenbeleidsplan)

In het groenstructuurplan (zie afbeelding) wordt ingegaan op de groenstructuur Dauwendaele (inclusief Mortiere). Belangrijk onderdeel van de groenstructuur is het Ella Fitzgeraldpark centraal in de wijk Mortiere, dat een recreatieve functie vervult voor de wijk. Het nieuwe park met een oppervlakte van 7,3 hectare wordt niet nader besproken in het groenstructuurplan.

2.3.5 Mobiliteitsplan: Fietsvriendelijke gemeente

Gemeente Middelburg streeft ernaar een fietsvriendelijke stad te worden. Zo is in het Mobiliteitsplan opgenomen dat de fietser moet kunnen concurreren met de automobilist. Ook in de Kwaliteitsatlas krijgt de fietser voorrang. Dit kan o.a. door in nieuwe wijken 30km/u in te voeren, korte snelle verbindingen voor de fiets na te streven, extra doorsteekjes/ fietsverbindingen te maken en te zorgen voor voldoende fietsparkeermogelijkheden bij maatschappelijke voorzieningen.

2.3.6 Duurzaamheidsbeleid

De gemeenteraad heeft de Middelburgse Visie Milieu (MVM) 2013-2018 vastgesteld. In de MVM is het duurzaamheidsbeleid opgenomen. Het separaat vastgestelde klimaatbeleid 'Op weg naar een energieneutraal Middelburg in 2050' met bijhorende route kaart voor 2013-2018 is hier in opgenomen.

De MVM heeft betrekking op alle milieu thema's. In dit kader zijn met name de thema´s klimaat en energie, duurzaam bouwen en wonen, groen in de woonomgeving en ruimtelijke ordening relevant.

De belangrijkste ambities en doelstellingen die voor een plan relevant zijn en uitgangspunt moeten zijn worden hierna genoemd.

  • De gemeente Middelburg heeft als doel volledig energieneutraal te zijn. De streefdatum om dit te realiseren is 2050 en indien de (financiële) omstandigheden gunstig zijn zo mogelijk eerder, met als doel de toename van het broeikaseffect tegen te gaan, de economische positie te handhaven en de beschikbaarheid van energie te waarborgen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een duurzame (economisch) gezonde samenleving.
  • Energieneutraal bouwen is het uitgangspunt bij nieuwbouw;
  • Middelburg streeft uiteindelijk naar een duurzaam gebouwde omgeving die voorziet in de huidige behoefte maar ook (economische) waarde heeft in de toekomst.
  • Duurzaam bouwen werkt door op verschillende momenten tijdens de levenscyclus van het gebouw:
    • 1. Ontwerp en uitvoering van de bouw of renovatie. Niet alleen ontwerpen en uitvoeren met korte termijn wensen (inhoudelijk en financieel) maar gericht op een waardevastheid voor de langere termijn.
    • 2. Benutting (eerste gebruik) van het gebouw. Hierbij spelen aspecten zoals comfort, energiegebruik, waterverbruik, woonlasten, mobiliteit.
    • 3. Gebruik van het gebouw op de langere termijn. Hierbij spelen naast de genoemde zaken tijdens het gebruik tevens aspecten zoals aanpasbaarheid aan andere woonwensen of andere gebruiksvormen.
    • 4. Beëindiging gebruik van het gebouw. Een volledig duurzame sloop betekent dat bouwdelen na gebruik weer terugkeren in de (biologische of technologische) kringloop. Daarnaast betekent duurzame beëindiging dat er geen belemmeringen achterblijven op het perceel zoals bijvoorbeeld verontreinigingen en ondergrondse infrastructuur.

Er wordt aangehaakt op het duurzaamheidsbeleid en woningen worden uitgevoerd met (hoogwaardige) isolatie en energiezuinige installaties.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied

3.1 Historische beschrijving

De wijk Mortiere is gelegen in het gebied Walcheren. De opbouw van het gebied Walcheren is vooral bepaald door het van oudsher stijgen en dalen van de zeespiegel en de daarmee samenhangende overstromingen. In relatie daarmee heeft afwisselend veenvorming en zeeklei-afzetting plaatsgevonden. In de veen- en kleipakketten is door herhaaldelijke overstromingen een kreken- en geulenstelsel ontstaan. In de kreken is, als gevolg van de getijdenbeweging, zand afgezet. Door inklinking van het veen zijn de verzande kreken uiteindelijk hoger in het landschap komen te liggen (kreekruggen). Vanaf de 11e eeuw tot in de 19e eeuw heeft indijking van slikken en schorren plaatsgevonden.

De gemiddelde hoogteligging binnen de wijk Mortiere was voor de realisatie 0,5 m onder N.A.P. Het bodempatroon van Mortiere is cultuurhistorisch en landschappelijk te plaatsen onder de Oudlandgebieden. Het oude zeekleilandschap van het Oudland Mortiere vertaalt zich in een poelgebied omgeven door kreekruggen. Ter plaatse van de gedempte loop van de Oude Haven is het vlakke plaatgebied het kenmerkende bodempatroon. Deze is evenwijdig aan de N57 gelegen. Karakteristiek voor de zuidoostrand van Mortiere, ter plaatse van de trekdijk, is de omslag van landschap en bodempatroon. Deze vormt de scheidslijn tussen de Oudlandse en Nieuwlandse gronden.

Voordat Mortiere werd gerealiseerd, werden de kreekruggen en kleiplaatgronden gekenmerkt door akkerbouw. In de laaggelegen gebieden waren de gronden veelal in gebruik bij rundveehouderijbedrijven.

3.2 Ruimtelijke structuur en opbouw

De opzet van het stedenbouwkundig plan voor het woongebied Mortiere is gebaseerd op een compositie van "zichtlijnen", "decors" en "coulissen". De grotere openbare ruimtes in het woongebied (het park, de plantsoenen en pleinen) worden ontworpen als formele ruimtes, zogenoemde "stedelijke kamers". Dit zijn omsloten ruimten met een zekere wandvorming (decors) en een interieur. De routes en zichtlijnen zijn voorzien van oriëntatiepunten door opvallende plaatsing en vormgeving van bebouwing. Aan het eind van een langgerekte stedelijke ruimte - een straat, een plein, een park of plantsoen - is het beeld verzorgd. Dit wordt gedaan door een evenwichtige, vaak symmetrische, opstelling van een woning of dubbele woning, en soms door een accent in het bouwvolume.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Zichtlijnen en oriëntatiepunten, stedenbouwkundig plan april 2002 (plangebied rood omkaderd).

Aan het eind van een zichtlijn is er altijd een blikvanger. Dit wordt gevormd door hogere bebouwing of een hoger deel van de bebouwing, of opvallende bebouwing in een afwijkende vorm. Deze blikvangers worden ondersteund of benadrukt door de decors die er achter staan. Op bovenstaande afbeelding zijn de zichtlijnen weergegeven op het stedenbouwkundig plan. In deze uitwerking Mortiere fase 10 zijn op meerdere plekken accenten opgenomen, voor de hoekwoningen en soms centraal in een blok als blikvangers langs doorgaande routes.

3.3 Ruimtelijke kenmerken deelgebied

Het deelgebied, zoals uitgelicht in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundig plan', is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van het stedenbouwkundig plan van Mortiere. De stedenbouwkundige opzet sluit aan op de opzet van dit deel van de wijk met een variatie aan woningtypen, rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen. Dit is verbeeld in onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundige verkavelingsschets' en wordt in paragraaf 4.2 verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0006.jpg" Afbeelding: Stedenbouwkundig plan (planlocatie omkaderd) en   afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0007.jpg" Stedenbouwkundige verkavelingsschets  

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

De wijk Mortiere is functioneel behoorlijk homogeen. De meest voorkomende functie is wonen. Ook binnen het plangebied van Mortiere fase 10 worden alleen woningen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de inrichting zijn de bestemmingen groen, tuin, verkeer, wonen opgenomen.

4.1 Programma

In het stedenbouwkundig plan zijn 115 woningen binnen het deelgebied fase 10 en 3 woningen op de 3 kavels aan de Jazzroute voorzien. 14 woningen van het totaal worden gerealiseerd binnen het bestemmingsplan 'Mortiere'. 104 woningen worden gerealiseerd binnen het uitwerkingsplan Mortiere fase 10. Binnen dit plan worden meer woningen mogelijk gemaakt dan in de verkavelingsschets zijn opgenomen. Mocht het stedenbouwkundig plan worden aangepast dan kunnen er maximaal 110 woningen binnen dit uitwerkingsplan gebouwd kan worden. Dit is vastgelegd in de regels.

In de verkaveling is een variatie aan woningtypen opgenomen, rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen. Met dit programma wordt aangesloten op het programma in dit deel van de wijk, waarbij in elke straat de woningtypen worden afgewisseld, waarbij de nadruk aan de randen iets meer ligt op de grotere woningtypen dan aan de Jazzroute en de nieuwe woonstraat parallel hieraan. In de uitwerkingsregels worden de verschillende woningtypen toegestaan; vrijstaand, geschakeld, tweekappers en rijen. Door de toepassing van andere woningtypen kan het aantal woningen toenemen tot het maximum van 110 woningen.

De woningen zijn 2 tot 3 lagen met kap, hier en daar voorzien van een accent. Aan de Jazzroute en aan het park is 3 lagen met kap mogelijk, de overige delen zijn maximaal 2 lagen met kap. Binnen het uitwerkingsplan zijn ook woningen met een plat dak toegestaan. In het gebied worden geen gestapelde woonvormen toegestaan.

In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Door deze systematiek kan er afhankelijk van de marktomstandigheden bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen.

4.2 Structuur

De locatie is een bouwveld gelegen aan één van de belangrijke doorgaande routes, de Jazzroute. De Jazzroute vormt samen met de Poproute en de Bluesroute de hoofdontsluiting van Mortiere. De route kenmerkt zich door afwisselende woningbouw met diepe voortuinen en verspringende rooilijnen. Het profiel van de hoofdontsluiting is ruim van opzet met ruimte voor groen met bomen en een wadi. In fase 10 wordt deze karakteristiek verder doorgezet. Het is belangrijk dat de woningen aan de Jazzroute zich oriënteren op deze weg.

Ook de drie kavels die onderdeel uitmaken van dit uitwerkingsplan zijn gelegen aan de Jazzroute en zullen zich dus oriënteren op deze route.

Evenwijdig aan de Jazzroute liggen binnen fase 10 nog 2 straten. De Eendrachtsweg is gelegen aan het park. Het centrale park vormt de centrale open ruimte van het woongebied Mortiere. De bebouwing hieromheen vormt samen een wand die de ruimte afsluit (een decor). In fase 10 wordt de bebouwingswand, van losse bebouwing, langs het centrale park doorgezet. In deze rand zijn voornamelijk vrijstaande woningen, tweekappers en een korte rij opgenomen. Dit sluit aan bij het groene karakter van de overige bebouwing in de parkrand.

De woonstraat ten noorden van de Jazzroute heeft op dit moment nog geen straatnaam. Dit is een woonstraat met een eenvoudig straatprofiel met aan weerszijden een trottoir en eenzijdig langsparkeren tussen bomen. Deze straat sluit aan op de Duke Ellingtonstraat. Ook aan deze straat is een variatie van woningtypen gelegen.

Dwars op de Jazzroute loopt een straat die de verschillende straten in deze fase verbindt en een deel van het parkeren ontsluit. Aan deze straat zijn geen woningen gelegen, maar oriënteren hoekwoningen zich wel tweezijdig.

4.3 Inrichting openbare ruimte

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in de straatprofielen. De woonbuurt van Mortiere fase 10 beschikt niet over een eigen groene plek of plantsoen. De groene ruimte voor ontmoeting en ontspanning kan worden gevonden in het nabijgelegen park of de groene plek aan de golfbaan, ten noorden van het plangebied, in het verlengde van de dwarsstraat. De openbare ruimte in deze fase is ingericht volgens de standaardprofielen, waarmee in Mortiere wordt gewerkt.

4.3.1 Verkeer

Het plangebied is ontsloten door 4 straten, de Jazzroute, de Eendrachtsweg en de nieuwe woonstraat ten noorden van de Jazzroute en de dwarsstraat op deze andere straten.

De 3 kavels die worden meegenomen in het voorliggende plan liggen ook aan de Jazzroute.

Vanaf de dwarsstraat worden de parkeerkoffers ontsloten en vanaf de ander straten de kavels om het parkeren op eigen terrein mogelijk te maken (parkeren in de voortuin bij tussenwoningen is niet toegestaan).

4.3.2 Parkeren

Voor de verkavelingsschets van Mortiere fase 10 is een parkeerbalans opgesteld op basis van de parkeernormen die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Mortiere'. Hier is uitgegaan van de parkeernormen uit de ASVV 2004, van het CROW. Hierin is de parkeervraag in het openbaar gebied vastgesteld voor de verschillende woningtypen. Het uitgangspunt hierbij is dat Middelburg een matig stedelijk gebied is en dat Mortiere tot de rest van de bebouwde kom behoort.

In het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn de volgende regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen:

  • 1. woningen duur minimaal 1,9 en maximaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
  • 2. woningen middelduur minimaal 1,7 en maximaal 1,9 parkeerplaatsen per woning;
  • 3. woningen goedkoop minimaal 1,4 en maximaal 1,7 parkeerplaatsen per woning;

Deze normen uit het bestemmingsplan 'Mortiere' vormen het uitgangspunt voor de opgestelde parkeerbalans voor fase 10. De normen zijn hiervoor gespecificeerd (geen bandbreedte). Voor fase 10 is uitgegaan van de volgende parkeernormen en berekeningsaantallen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0008.png"

Toegepaste parkeernormen en verrekening privéparkeerplaatsen

De parkeernormen uit bovenstaande berekeningstabel zijn uitgezet tegen de berekeningsaantallen van de verschillende parkeersituaties op eigen terrein (zoals een lange oprit met garage of garage zonder oprit). Omdat mensen geneigd zijn niet altijd alle auto's op de oprit te stallen is het theoretisch aantal parkeerplaatsen op eigen terrein altijd hoger dan het praktisch (berekenings-) aantal. Deze verrekening tussen de norm en de parkeerplaatsen op eigen terrein bepaalt uiteindelijk de parkeervraag van een woning in het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0010.jpg"

Afbeelding: Parkeerbalans

Parkeerzones

Ten behoeve van de parkeerbalans is het uitwerkingsgebied opgedeeld in 6 zones (zone 7 valt buiten het plangebied). In elk van deze zones is volgens de parkeernorm de parkeervraag berekend (linker cijfer in zonebalans). Deze is afgezet tegen de te realiseren aantal parkeerplaatsen (rechter cijfer in zonebalans). Door deze twee cijfers met elkaar te vergelijken kan het parkeercijfer per parkeerzone worden bepaald. De tabel laat de vraag en het aanbod zien in de openbare ruimte, hier zijn de parkeerplaatsen op eigen terrein dus al in verwerkt.


In de parkeerbalans is ook de parkeervraag voor de woningen aan de kop van de uitloper van het park opgenomen. Deze woningen vallen buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan, maar zijn wel onderdeel van het stedenbouwkundige deelgebied van fase 10 en daarom hierin meegenomen.

Voor alle parkeerzones is het resultaat nul of positief.

Het saldo van het parkeeraanbod in het gehele gebied van fase 10 (zones 1 t/m 6) op basis van de huidige verkavelingsschets vertoont een overschot (vraag 105 / aanbod 107).

De drie woningen aan de Jazzroute zijn niet in een parkeerbalans opgenomen. Het parkeren voor deze woningen vindt hoofdzakelijk plaats op eigen terrein, 2 parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat er maximaal 0,7 parkeerplaats per woning in het openbaar gebied gerealiseerd moet worden. Hiervoor is aan de Jazzroute voldoende ruimte.

4.3.3 Groen

Het groen in het plan is minimaal, er is alleen groen aanwezig in het profiel van de Jazzroute in de vorm van een wadi en in de straatprofielen van de woonstraten, smalle stroken waarin deels het langsparkeren is opgenomen.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Toetsing aan mer-wetgeving

Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het uitwerkingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing te worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling binnen het uitwerkingsplan bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 110 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

De gemeente moet nog een wel een m.e.r.- beoordelingsbesluit hierover nemen.

5.2 Geluid wegverkeer

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidsgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N57 bedraagt 53 dB. Voor de overige (Schietbaan, Torenweg en de nieuwe toegangsweg Mortiere) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.

De 30 km/uur-wegen hebben op basis van de Wgh geen geluidszone. De voorkeursgrenswaarde wordt als richtwaarde beschouwd en de uiterste grenswaarde geldt als maximaal aanvaardbare waarde.

5.2.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Rijksinfrastructuur N57 / A58. Ook dient in het kader van een

goede ruimtelijke ordening het akoestisch klimaat ten opzichte van de relevante 30 km/u-wegen beoordeeld te worden.

Adviesbureau Rho heeft in november 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het uitwerkingsplan Mortiere fase 10. Het rapport is als Bijlage 1 bijgevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde N57 / A58 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Daarnaast wordt op verschillende woningen ten aanzien van de niet-gezoneerde Count Basiestraat, Duke Ellingtonstraat, Jazzroute, Louis Armstrongstraat en de interne 30 km/u-wegen de richtwaarde van 48 dB overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

De geluidbelasting op de gevel van de woningen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Een tweede mogelijkheid betreft het toepassen van geluidreducerend asfalt. De N57 en A58 zijn respectievelijk een belangrijke regionale stroomweg en belangrijke landelijke stroomweg. De N57 verzorgt de verbinding tussen Walcheren, de noordelijke gelegen Zeeuwse Eilanden en het havengebied bij Rotterdam. De A58 zorgt voor de verbinding vanuit Zeeland naar het achterland.

De functie als stroomweg met de daarbij geldende maximum snelheid dient voor beide wegen behouden te blijven. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet mogelijk. De wegen zijn reeds uitgevoerd in enkellaags ZOAB. De kosten voor het aanpassen van het type wegdek zijn niet evenredig met het aantal woningen dat gerealiseerd zal worden.

De verschillende 30 km/u-wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/u dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk. Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Omdat de Count Basiestraat, Duke Ellingtonstraat, Jazzroute en Louis Armstrongstraat binnen de woonwijk ook een ontsluitende functie hebben zijn deze reeds uitgevoerd in dicht asfaltbeton. Het toepassen van asfalt op de interne 30 km/u-wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt hier bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden op deze wegen niet wenselijk.


Maatregelen aan het overdrachtsgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Binnen het bestemmingsplan Mortiere is reeds voorzien in de realisatie van een geluidscherm parallel aan de N57 met een hoogte van 1,5 meter. Door middel van dit scherm wordt binnen Mortiere overal voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Een hoger scherm zou leiden tot een verder afname van de geluidbelasting. Bij een schermhoogte van 2,30 meter zou overal voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Echter is binnen het moederplan geconcludeerd dat een dergelijk scherm stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Ten aanzien van de verschillende 30 km/u-wegen geldt dat maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen niet inpasbaar zijn. Dit stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.

5.2.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de gezoneerde N57 / A58 sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief toegestane aftrek op basis van artikel 110g Wgh 52 dB. Deze maximale geluidbelasting is berekend op bouwblok 1. Ook op bouwblok 2 en 8 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0011.jpg"

Afbeelding: Nummering bouwvlakken

Er wordt wel overal voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Op basis van het stedenbouwkundig plan (bijlage 4) is een inschatting gemaakt van het aantal benodigde hogere waarde. In onderstaande tabel zijn de te verlenen hogere waarden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0012.jpg"

Tabel: Overzicht hogere waarden

Ten aanzien van de niet-gezoneerde 30 km/u-wegen wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/u-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigde stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in de gemeente Middelburg nergens hoger zijn dan 23 respectievelijk 20µg/m3 (2013).

De woningen in het uitwerkingsplan zullen grotendeels worden ontsloten via de Jazzroute, Eendrachtsweg en Duke Ellingtonweg. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentratie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.

Voor de berekening van de bijdrage aan de luchtkwaliteit is de ontwikkeling van fase 10 bezien. Hierbij is voor het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie per woning van 7. Er is voor wat betreft de bij de invulling behorende verkeersgeneratie uitgegaan van het maximaal aantal woningen van 110 in het uitwerkingsplan. Dit resulteert in totaal 110*7=770 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie.

Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0013.jpg"

De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens). Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.

Conclusie

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het project betreft de realisatie van maximaal 110 nieuwe woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekende mate bijdraagt.

5.4 Stikstof

5.4.1 Wettelijk kader

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Door bijvoorbeeld mest van landbouwbedrijven en uitstoot door industrie en auto's. Dit is schadelijk voor de natuur. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet de hoeveelheid stikstof in die gebieden omlaag brengen. Het programma zorgt in natuurgebieden voor natuurbehoud. En daarnaast krijgen economische activiteiten rondom Natura 2000-gebieden meer ruimte zoals woningbouw. De PAS trad op 1 juli 2015 in werking. De afspraken over stikstof staan in het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Alleen als de hoeveelheid laag genoeg is, zijn nieuwe activiteiten met stikstofuitstoot mogelijk. De beoordeling op stikstofdepositie.

5.4.2 Onderzoek

Om te beoordelen of het planvoornemen van fase 10 effect heeft op de stikstofdepositie, en daarmee op het Natura 2000, is het toekomstige gebruik beoordeeld middels het reken instrument AERIUS (Bijlage 2 Stikstof berekening). Dit programma berekent hoeveel ruimte er is voor nieuwe economische ontwikkelingen, in dit geval een woningbouwproject. De verkeersaantrekkende werking en het gasverbruik zijn de belangrijkste bronnen van stikstofemissie.


De berekening heeft uitgewezen, dat de KDW (Kritische Depositie Waarde) van de aangewezen habitats in de nabij gelegen natuurgebieden niet wordt overschreden als gevolg van fase 10.

5.4.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde (worst case) luchtkwaliteitsberekeningen kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van fase 10 niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden in en rondom het plangebied en op de ontsluitingswegen. De depositie overschrijdt de gestelde waardes niet voor de natuurgebieden.

5.5 Bedrijven en milieuhinder

5.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

5.5.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.

5.5.3 Omgevingstype

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.

5.5.4 Categorie bedrijvigheid

Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied waarvan de richtafstand het plangebied overlapt.

5.6 Externe veiligheid

Binnen de gemeente Middelburg vindt er een uitwerking plaats, door middel van een uitwerkingsplan, van het bestemmingsplan 'Mortiere'. De uitwerking betreft het realiseren van maximaal 110 woningen.

Het kan gaan om diverse soorten woningen zoals vrijstaande woningen, twee onder één kapwoningen, geschakelde woningen en rijwoningen.

Voor het uitwerkingsplan is het aspect externe veiligheid beoordeeld door AGEL adviseurs. Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 3.

Voor het bestemmingsplan 'Mortiere' is een Kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) opgesteld door Cauberg-Huygen.

5.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Het landelijke beleid is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicobron. Over de hoogte van het groepsrisico dient in sommige gevallen verantwoording te worden afgelegd. Een wezenlijk onderdeel van deze verantwoording is een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

5.6.2 Onderzoek

Woningen zijn kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre risicobronnen aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen:

  • 1. De inrichting Kloosterboer Vlissingen V.O.F;
  • 2. Verbrugge Zeeland Terminals;
  • 3. Een LPG-tankstation aan de Schroeweg 80;
  • 4. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N57;
  • 5. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A58;
  • 6. Een hogedruk aardgasleiding met kenmerk Z-567.
5.6.3 Externe veiligheid en bedrijven

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

5.6.3.1 Kloosterboer Vlissingen V.O.F.

Deze inrichting is gevestigd aan de Finlandweg 10 te Nieuwdorp en betreft een groothandel in voedings- en genotmiddelen. Omdat op- en overslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt geldt een invloedsgebied van 6.500 meter in verband met een toxisch scenario. Het plangebied is gelegen op circa 3.500 meter vanaf de inrichtingsgrens.

De PR 10-6 contour is gelegen binnen of nabij de inrichtingsgrens. Derhalve ligt het plangebied buiten de PR 10-6 contour. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van 6.500 meter.

Gelet op de afstand van 3.500 meter kan aangenomen worden dat de realisatie van de woningbouw niet zal leiden tot een toename van het groepsrisico. Bovendien is de toename van het aantal woningen al voorzien in het bestemmingsplan 'Mortiere'. In verband met een toxisch scenario dient wel aandacht te worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

5.6.3.2 Verbrugge Zeeland Terminals

Aan de Engelandweg 1 is Verbrugge Zeeland Terminals gevestigd. Deze inrichting verricht laad-, los- en overslagactiviteiten ten behoeve van zeeschepen. Het plangebied is gelegen op circa 3.450 meter vanaf de inrichtingsgrens.

De PR 10-6 contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van 7.200 meter overlapt het plangebied wel. Gelet op de afstand kan gesteld worden dat de realisatie van maximaal 110 woningen niet zal leiden tot een toename van het groepsrisico. Bovendien is de toename van het aantal woningen al voorzien in het bestemmingsplan 'Mortiere'. In verband met een toxisch scenario dient wel aandacht te worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

5.6.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.

Langs het bestemmingsplan 'Mortiere' lopen twee wegen waarover de Route gevaarlijke stoffen loopt. Dit zijn de A58 en de N57. Zowel de A58 als de N57 zijn ingericht voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor neemt het risico op een ongeval af.

5.6.4.1 N57

De N57 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen, die op ten minste 130 meter van het plangebied is gelegen. In het kader van het bestemmingsplan 'Mortiere' een kwalitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour ten aanzien van deze risicobron.

Omdat het plangebied gelegen is binnen 200 meter van deze transportroute, dient inzicht te worden gegeven in het groepsrisico, conform artikel 8 van het Bevt. In de QRA die voor het bestemmingsplan 'Mortiere' is uitgevoerd, zijn de personendichtheden die mogelijk worden gemaakt op basis van de uitwerkingsplannen reeds meegenomen. Hierdoor geeft deze QRA een goed inzicht geeft in de waarde van het groepsrisico. De berekende waarde voor 2020 bedraagt 0,00023 x OW. Omdat de waarde lager is dan 0,1 x OW, kan volstaan worden met toetsing aan artikel 7 van het Bevt.

Het invloedsgebied van de N57 is afhankelijk van de vervoerde stoffen. Over de N57 worden de volgende stofgroepen vervoerd;

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0014.jpg"

Afbeelding; jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen N57

5.6.4.2 A58

Over de A58, die op circa 400 meter van het plangebied is gelegen, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plangebied gelegen is op meer dan 200 meter afstand, behoeft geen toetsing aan artikel 8 van het Bevt plaats te vinden.

Op basis van de genoemde QRA worden de volgende stofgroepen vervoerd over de A58;

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF10-VG01_0015.jpg"

Afbeelding; jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen A58

Het invloedsgebied bedraagt daarmee maximaal 730 meter op basis van de stofgroep toxische vloeistoffen. In de verantwoording van het groepsrisico wordt rekening gehouden met dit scenario.

5.6.5 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.

5.6.5.1 Hogedruk aardgasleiding Z-567

Deze aardgasleiding is gelegen ten oosten van het plangebied. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 8 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en kent een invloedsgebied van 100 meter. Het plangebied is gelegen op ten minste 110 meter. Derhalve is deze aardgasleiding geen relevante risicobron voor de planvorming.

5.6.5.2 LPG-tankstation

Aan de Schroeweg 80 is een LPG-tankstation gelegen. De vergunde jaardoorzet LPG van dit tankstation bedraagt 1.000 m3. Op grond van het Bevi geldt hierdoor een PR 10-6 contour van maximaal 40 meter, gemeten vanaf het vulpunt. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Omdat beide afstanden niet reiken tot het plangebied, gelden geen belemmeringen voor de planvorming.

5.6.6 Verantwoording groepsrisico

Voor de verantwoording van het groepsrisico is in het onderzoek van AGEL ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de volgende incidenten:

  • Een ongeval met brandbare gassen op de N57;
  • Een ongeval met toxische stoffen bij de inrichtingen Kloosterboer of Verbrugge of op de N57 of A58.

De Veiligheidsregio is in het kader van het vooroverleg om advies gevraagd inzake de verantwoording groepsrisico. Voor de volledige verantwoording groepsrisico wordt verwezen naar Bijlage 3.

5.6.7 Conclusie

Met het uitwerkingsplan worden 110 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi.

In de omgeving liggen meerdere risicobronnen. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Derhalve gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. De invloedsgebieden van de risicobronnen Kloosterboer, Verbrugge, N57 en A58 overlappen het plangebied. Het uitwerkingsplan leidt niet tot een toename van het groepsrisico, omdat de woningbouw op substantiële afstand is gelegen van de risicobronnen en omdat de woningen reeds opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Mortiere'.

Om die reden is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld, waarbij is ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Maatregelen die bijdragen aan een goede externe veiligheidssituatie zijn:

  • Vluchtwegen van de risicobron af situeren;
  • Bij toepassing van mechanische ventilatie deze centraal afsluitbaar te maken.
  • Risicocommunicatie.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor Mortiere fase 10.

5.7 Bodem

5.7.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

5.7.2 Onderzoek

Adviesbureau Antea Group heeft in december 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Vooronderzoek en hypothese

De verzamelde informatie uit het vooronderzoek geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed.


Wel wordt de bovengrond aanvullend op OCB geanalyseerd, vanwege het feit dat uit het onderzoek in 2006 is aangetoond dat er concentraties aan OCB in de grond aanwezig zijn, terwijl volgens de boomgaardenkaart blijkt dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie geen voormalige boomgaard aanwezig is. De voormalige sloten worden, tevens op verzoek van de opdrachtgever, niet aanvullend onderzocht. Volgens de opdrachtgever zijn de voormalige sloten in een voorgaand onderzoek meegenomen.


Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen. Op basis van het vooronderzoek is voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (ONV-NL) aangehouden.

De hypothese is middels een veldonderzoek en analyse van de grondmonsters onderzocht.

5.7.3 Conclusie

In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.


Grond

Toetsing Wet bodembescherming

In de bovengrond is een licht verhoogde gehalte aan alfa-HCH aangetroffen. De ondergrond bevat slechts een licht verhoogd gehalte aan molybdeen.

Toetsing Besluit bodemkwaliteit

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit voor ontvangende bodem. Hieruit blijkt dat de met resten veen kleiige bovengrond (MM1) voldoet aan de klasse ‘Industrie’. De overige bovengrond en ondergrond voldoet aan de ‘Achtergrondwaarde’.


Grondwater

Het grondwater bevat matige concentraties aan barium en lichte concentraties aan naftaleen, tolueen, zink, nikkel en/of molybdeen.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de aangetroffen verontreinigingen in zowel de grond als het grondwater In het opgeboorde materiaal is sporadisch baksteen aangetroffen. Conform de NEN 5707 (§ E.3.1) blijft de aanname ‘onverdacht’ zoals gesteld in het vooronderzoek van kracht omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten en geen asbesthoudend materiaal aanwezig is.

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten/concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden. De matige concentratie aan barium in het grondwater geeft eveneens geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, aangezien bekend is dat barium in het gebied waar de onderzoekslocatie gelegen is, van nature in een verhoogde concentratie kan voorkomen.


Er bestaan geen belemmeringen voor bewoning of mogelijke toekomstige ontwerpen op de locatie, behoudens de bovengrond ter plaatse van de boringen 002, 004, 016, 052, 061 en 062, waar een licht verhoogd gehalte aan alfa-HCH is gemeten. Dit komt niet overeen met de bestemming Wonen. Aangezien de aangetroffen hoeveelheid geen risico's geven voor de volksgezondheid is er geen aanleiding voor een nader bodemonderzoek. De vrijkomende grond blijft in het gebied waar meer van dergelijke grond vrijkomt/ is gekomen.

5.8 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Scheldestromen.

5.8.1 Proces watertoets 1999-2015

Ten behoeve van het bestemmingsplan Mortiere (2003) is in overleg met het waterschap de watertoets doorlopen. In opdracht van de gemeente heeft bureau Tauw uitgangspunten en aanbevelingen geformuleerd voor de toepassing van duurzaam waterbeheer. Deze zijn later vertaald in een rapportage door Arcadis. Het waterschap is als klankbordgroep betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport en het hiermee samenhangende bestemmingsplan Mortiere. Over de verdere uitwerking van (onderdelen van) het plan is sindsdien overleg gevoerd met het waterschap. De uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan.

In overleg met het Waterschap Scheldestromen zijn de uitgangspunten uit de rapportage van Arcadis uit 1999 bij actualisering van het bestemmingsplan Mortiere in 2012 opnieuw beoordeeld. Hieruit blijkt dat de verdichting van het programma binnen de beoogde waterhuishouding kan worden opgevangen. De verdichting van het woongebied heeft geen groter verhard oppervlak tot gevolg dan dat het gedeelte ten westen van de Mortiereboulevard was meegenomen. Hierdoor heeft de verdichting geen negatief effect op de waterhuishouding. Er wordt voldaan aan de waterdoelstellingen en er is geen noodzaak tot het treffen van aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen anders dan de maatregelen die reeds zijn voorzien.

5.8.2 Onderzoek
5.8.2.1 Afwatering

Hoofdader in het watersysteem in Mortiere is de Mannezeesche Watergang die voor de ontwikkeling van Mortiere sterk is verbreed. Deze watergang heeft verschillende functies: berging, afvoer en doorvoer van water. Daarnaast heeft de watergang een belangrijke functie als natte ecologische verbindingszone en voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

5.8.2.2 Hydrologische situatie

Voor een beschrijving van de bestaande situatie zoals bodemopbouw, geohydrologie en waterhuishouding wordt verwezen naar het rapport van Royal Haskoning (Bijlage 6).

5.8.2.3 Watercompensatie

Uitgangspunt voor het watersysteem in de woongebieden van Mortiere is dat wordt getracht regenwater maximaal te bergen binnen de eigen gebiedgrenzen. Er wordt gestreefd naar maximale afkoppeling van de hemelwaterafvoer van het rioolwatersysteem, waarbij het streefbeeld van het waterschap (afkoppelingspercentage 60%) gehaald wordt. Hiermee ontstaat een volledig gescheiden systeem. Om de woonlocaties heen wordt daarom open water aangeboden dat een peilfluctuatie toestaat. Binnen het woongebied is rond de parkstructuur open water geprojecteerd. In het golfbaanontwerp is veel oppervlaktewater (vijvers) voorzien. Al deze open waterpartijen staan met elkaar in verbinding. Samen kunnen deze waterpartijen ook in pieksituaties de neerslag in de woonbuurt bergen. In extreme gevallen bestaat de mogelijkheid dat de waterpartijen overstorten op de Mannezeesche Watergang.

In de woonwijk is tussen de waterstructuur aan de buitenzijde en rond het park nog een wateropvang (wadi) aangelegd in de vorm van een (in)filtratie strook van 4 meter breed langs de hoofdontsluitingsweg. Omdat de infiltratiecapaciteit van de bestaande bodem in Mortiere beperkt is, dient deze zone bijna uitsluitend als filterinstrument om het water vervolgens middels een drain af te voeren naar het open watercircuit. Doordat de infiltratiestrook een lichte greppelvorm krijgt, is hieraan een zekere bergingscapaciteit toegerekend.

Het water van daken en kavelverharding wordt middels een open afvoer over het erf of middels een drain naar de straat gebracht. Daarvandaan wordt het, ofwel via molgoten onder afschot gevolgd door een zandvang met filter, ofwel via traditionele straatkolken of ontvangstputten en een ondergrondse pijpleiding naar het open water getransporteerd. Met de zichtbare afvoer over het erf wordt tegengegaan dat particuliere verontreinigingen verborgen en oncontroleerbaar in het open water van de buurt terechtkomen.

Informatie over waterberging op het eigen erf - de ouderwetse regenton of moderne varianten daarvan, particuliere vijvers met bergingscapaciteit en particuliere initiatieven voor hergebruik van water – zijn in de vorm van een algemene gebruiksaanwijzing aan de bewoners van de nieuwe buurt meegegeven.

De waterbergingsopgave wordt integraal voor geheel Mortiere gerealiseerd, waar fase 10 onderdeel vanuit maakt. Uit het rapport “Retentiecapaciteit Mortiere”, d.d. 22 maart 2002, blijkt dat er voldoende bergingscapaciteit beschikbaar is, als het volledige plan gerealiseerd is.

5.8.2.4 Geen gebruik van uitlogende materialen

Er is een rioleringssysteem aangelegd op basis van een 100% gescheiden stelsel. Bij de bouw en inrichting van de onbebouwde ruimte (openbaar en particulier) mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen (koper, lood, zink) en geimpregneerd hout. Dit zal worden beschreven in de voorschriften en contracten met de ontwikkelaars en bouwers.

5.8.2.5 Onderhoud

De watergangen rond het plangebied worden onderhouden door het waterschap, op grond van de in het verleden gemaakte afspraken tussen gemeente en waterschap.

5.8.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse. In het kader van vooroverleg heeft het Waterschap aangegeven dat de watertoets is voltooid en dat het waterschap geen opmerkingen heeft bij het plan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen wordt via deze wet geregeld.

De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) zijn opgenomen in ‘Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden’ van de Wet natuurbescherming.

5.9.2 Onderzoek

Adviesbureau Wieland heeft op 29 oktober 2017 een quickscan natuurwetgeving voor het uitwerkingsplan uitgevoerd. Het rapport behorende bij deze toets is opgenomen in Bijlage 4.

Middels het onderzoek is inzicht verkregen in:

  • de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten of leefgebieden van beschermde diersoorten en in de effecten van de ingrepen op deze soorten;
  • effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving.

5.9.3 Conclusie

In het plangebied komen beschermde natuurwaarden voor, die afhankelijk van de uitvoering wel of niet nadelige effecten zullen ondervinden.

Soortenbescherming

Broedvogels: Het terrein wordt voor aanvang van het broedseizoen gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Indien de start van het werk plaats vindt in het broedseizoen dan dient er eerst gecontroleerd te worden of er vogels broeden in het plangebied.

Zoogdieren: diverse (grondgebonden) soorten komen voor in het gebied. Door mitigerende maatregelen uit te voeren wordt voorkomen dat deze dieren onnodig gedood worden (zorgplicht). Maaien van ruigte in een voor zoogdieren gunstigere periode (1 september – 1 maart). Het maaien uitvoeren met schijvenmaaier of maaibalk. Maaien in de richting van een biotoop dat nog gehandhaafd blijft (zo kunnen dieren vluchten). Maaisel afvoeren om te voorkomen dat zich hier dieren onder gaan vestigen.

Amfibieën: Rugstreeppadden komen voor buiten het plangebied maar kunnen het plangebied snel bevolken indien hier gunstige biotopen ontstaan. Daarom dient voorkomen te worden dat er ondiepe waterpartijen ontstaan tijdens de bouw.

Gebiedsbescherming

Nabij het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen in het kader van Natura 2000 en het Natuurnetwerk Zeeland. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waarden waarop dit Natura 2000 gekwalificeerd is. De geplande werkzaamheden hebben ook geen nadelig effect op de overige natuurwaarden van de gebieden die aangewezen zijn in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

De provincie Zeeland en gemeente Middelburg streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta is in 2007 een wijziging van de monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel van de WAMZ is dat de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed bij de gemeenten komt te liggen. In de WAMZ wordt geregeld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens de wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de aanvrager van een aanleg- en bouwvergunning een rapport dient over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Vooruitlopend op de WAMZ hebben de Walcherse gemeenten een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2006, die in 2008 is geëvalueerd in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008. Deze laatste nota schrijft nu het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Middelburg voor, waardoor het provinciale archeologiebeleid op de tweede plaats komt. Om ervoor te zorgen dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Beide kaarten, naast enkele historische kaarten, liggen aan de basis van de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.

5.10.1 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan 'Mortiere'' heeft de Walcherse Archeologische Dienst een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het gebied en al eerder uitgevoerde onderzoeken.

Het grootste deel van het plangebied Mortiere ten oosten van de Schroeweg is onderwerp geweest van uitvoerig archeologisch onderzoek. Uit het verkennende onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied fase 10 geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Er is geen archeologisch vervolgonderzoek meer nodig. Op de terreinen ligt dan ook geen archeologisch beperking meer. Er is dus geen sprake meer van een dubbelbestemming archeologie.

5.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Uit de voorgaande beschreven milieuaspecten (5.1 Toetsing aan mer-wetgeving, 5.2 Geluid wegverkeer, 5.3 Luchtkwaliteit, 5.4 Stikstof, 5.5 Bedrijven en milieuhinder, 5.6 Externe veiligheid, 5.7 Bodem) kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt op het woon- en leefklimaat van de (omliggende) woningen en dat er ten aanzien van de omgevingsaspecten (5.8 Water, 5.9 Ecologie,4.3.2 Parkeren, 5.10 Archeologie en cultuurhistorie) er geen belemmeringen optreden.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Het deel plan Mortiere fase 10 maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Mortiere'. De regels van het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.

6.1.1 Uitgangspunten

De beleidsuitgangspunten uit de voorafgaande hoofdstukken vormen de onderlegger voor bestemmingen en begrenzingen op de verbeelding en voor de planregels. Deze uitgangspunten voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) kunnen als volgt worden samengevat.

  • a. Het uitgangspunt is op de eerste plaats de verkavelingsschets voor de fase 10. Hiervoor zijn de kaders in dit uitwerkingsplan opgenomen.
  • b. In het uitwerkingsplan is gestreefd naar het toepassen van soepele / ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de grenzen van de uit te werken bestemming uit het bestemmingsplan 'Mortiere';
  • c. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied noodzaakt een zorgvuldige afstemming van bouwmogelijkheden. Bij het leggen van bestemmingen, het bepalen van bouwgrenzen en opstellen van flexibiliteitbepalingen heeft steeds een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de aanwezige belangen en is rekening gehouden met hedendaagse eisen en gebruikerswensen. Binnen de marges van het beleid is gezocht naar versoepeling in de bestemmingsregeling als bedoeld onder a en b;
  • d. De bestemmingsregeling dient in ieder geval de ontwikkelingen van de nu aanwezige verkavelingsschets mogelijk te maken;
  • e. De regeling is zo uniform mogelijk ten einde een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid te kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat, gelet op de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en hedendaagse eisen, specifieke (beperkende) bepalingen gewenst zullen zijn.
  • f. Zoals vermeld onder a en d is voor de bestemmingsregeling in beginsel uitgegaan van de feitelijk geplande situatie. Als randvoorwaarde voor de nieuwe bestemmingsregeling is ook gehanteerd dat er flexibiliteit binnen het plan dient te zijn, om eventueel in te kunnen springen op een veranderende marktvraag.
6.1.2 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Mortiere' bestaat uit deels een gedetailleerd bestemmingsplan en deels een globaal uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht. Het uitwerkingsplan Mortiere fase 10 is een uitwerking van een stukje van het globale uitwerkingsplan deel.

De planvorm van uitwerkingsplan Mortiere fase 10 is een globaal uitwerkingsplan met bouwstroken. Dit betekent dat op basis van dit uitwerkingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar dat tevens enige flexibiliteit is aangehouden ten opzichte van de stedenbouwkundige verkavelingsschets.

6.1.3 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Het voorliggende uitwerkingsplan is, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Mortiere' opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

6.1.4 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

6.1.4.1 Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Binnen dit uitwerkingsplan komen 4 bestemmingen voor.

Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.  

Voor het plan geldt dat wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Mortiere', aangezien dit uitwerkingsplan hier onderdeel van uit gaat maken. Aanvullende regels zijn gesteld binnen de juridische kaders die in het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn toegestaan.

Aanduidingen

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van bouwaanduidingen, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. Daarnaast worden maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goot- en bouwhoogte).

6.1.4.2 Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden (indien nodig) alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en benoemt de titel van het plan.

6.2 Gehanteerde bestemmingen

Groen

Het structurele groen heeft de bestemming Groen gekregen. Door deze bestemming wordt het beeldbepalende groen vanuit het stedenbouwkundig plan gewaarborgd. Bij de groenstrook langs de Jazzroute is de aanduiding voor een wadi opgenomen.

Tuin

Voortuinen en zijtuinen van hoekwoningen aan de openbare ruimte zijn bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming mag slechts zeer beperkt gebouwd worden.

Om accenten mogelijk te maken op belangrijke plekken in het stedenbouwkundig plan is op specifieke plaatsen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - accent" opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is ook Wonen toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan, met uitzondering in voortuinen van tussenwoningen.

Verkeer

De wegen, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen hebben de bestemming Verkeer gekregen. Hiermee wordt de ontsluiting van deze fase gewaarborgd. Binnen deze bestemming zijn ook bruggen, bermen, watergangen, geluidwerende voorzieningen, beplating en nutsvoorzieningen toegestaan.

Wonen

Deze bestemming omvat het grootste deel van het uitwerkingsplan.

In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan met deze systematiek bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen. Per bouwstrook zijn conform de bouwaanduidingen 4 woningtypen toegestaan; vrijstaand, geschakeld, twee-aan-één en rijen. De bouwhoogte en goothoogte zijn op de verbeelding gemaximaliseerd tot 6 en 12 meter voor de meest noordelijk gelegen bouwstrook in het plangebied en voor de andere bouwstroken is de bouwhoogte en goothoogte op de verbeelding gemaximaliseerd tot 9 en 12 meter. Deze hoogtes sluiten aan bij de hoogtebepalingen in de omgeving.

Binnen deze bestemming zijn ook bij de bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, paden en parkeervoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is geregeld in de vorm van de grondexploitatieregeling zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro): zie onder 7.1.1.

7.1.1 Exploitatieplanplicht en verplichting tot kostenverhaal

In deze wet is verplicht kostenverhaal door de gemeente geregeld. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

Nieuwe ontwikkelingen

De gemeente heeft samen met het consortium volledig grondeigendom in het plangebied. Met het consortium is een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal voor de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. Als het ontwerpplan is afgerond zal deze worden voorgelegd aan het college en daarna gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.

Nadat de ter inzage fase is afgerond zal het plan ter vaststelling worden aangeboden aan het college.