direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed en uitbreiding Schore
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.landgoedschore-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Landgoed en uitbreiding Schore met identificatienummer NL.IMRO.0678.landgoedschore-VAST van de gemeente Kapelle

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan bestaande gebruik.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 cultuurhistorische waarde
  • a. het cultuurpatroon van een gebied, dat kenmerkend is voor het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de gronden gemaakt heeft, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de kavelindeling, de waterhuishouding, het bodemreliëf, de beplanting en de bebouwing;
  • b. de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarden worden hieronder mede begrepen.
1.22 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.25 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.26 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.30 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de betreffende personen het hoofdverblijf ter plaatse of elders hebben.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.32 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.34 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van de landgoedkavels bestemd als Wonen - Landgoed: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;

wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouder een peil aanwijzen.

1.35 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.36 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.37 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur /logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 bouwhoogte van een ander bouwwerk

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.4 breedte, lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. plantsoen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ter plaatse zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. nutsgebouwen;
    • 2. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een bouwwerk bedragen ten hoogste:

  • a. de goot- respectievelijk bouwhoogte van nutsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m / 7 m;
  • b. de maximale vloeroppervlakte van nutsgebouwen bedraagt 25 m2;
  • c. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 4 Natuur - Landgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur;
  • b. bos;
  • c. water;
  • d. bescherming en ontwikkeling van de actuele en potentiële landschappelijke waarden;
  • e. het beweiden van dieren;
  • f. wandelpaden;
  • g. perceelsontsluitingen;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor wegen, fiets- en voetpaden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ter plaatse zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. maximaal 3 schuilhutten;
    • 2. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoote, bouwhoogte, de oppervlakte en/of de inhoud van een bouwwerk bedraagt ten hoogste:

  • a. de oppervlakte van een schuilhut bedraagt ten hoogste 15 m2;
  • b. de bouwhoogte van een schuilhut bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van woningen, zoals bedoeld in lid 8.1, is uitsluitend toegestaan, indien binnen twee jaar na het realiseren van woningen de natuur- en landschapsinrichting, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels, is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van bebossing;
  • b. de aanleg van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het graven, verbreden of dempen van watergangen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. passen binnen doelstellingen van de inrichtingsplannen zoals opgenomen als Bijlage 3 bij deze regels;
  • e. zien op de aanleg van een weg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • f. zien op de aanleg van perceelsontsluitingen, waarbij maximaal 1 ontsluiting per perceel mag worden aangelegd.

4.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 4.1 genoemde waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal gebouwen' waar ten hoogste het aantal aangeduide gebouwen mag worden gebouwd.

5.2.2 Bouwhoogte, oppervlakte

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  • a. de hoogte van terreinafscheidingen voor respectievelijk achter de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m / 2 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, ter plaatse van de bestemming, voor het aan- of uit- van gebouwen en overkappingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met inachtneming de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uit- of bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 8 m², de goothoogte niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • b. verlening van omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid onevenredig worden aangetast;
  • c. omgevingsvergunning mag niet worden verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen bestaande uit ten hoogste twee rijbanen;
  • b. bermen en bermsloten;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. parkeerplaatsen;
  • e. nutsleidingen
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. nutsgebouwen;
    • 2. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Bouwhoogte, oppervlakte

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en/of de inhoud van een bouwwerk bedraagt ten hoogste:

  • a. de goot- respectievelijk bouwhoogte van nutsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m / 7 m;
  • b. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 25 m2 per gebouw;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bij de bestemming behorende voorzieningen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan-huis-gebonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend voor een natuurlijke groene afscheiding van het perceel;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' bedraagt de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 4 m;
  • e. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 14 meter;
  • f. de afstand van gebouwen onderling, niet aaneengebouwd, bedraagt ten minste 1 meter;
  • g. van aan-, uit- en bijgebouwen ligt de voorgevel ten minste 1 meter naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • h. de afstand tussen de voorgevel van een aan-, uit- en bijgebouw dat als garage wordt gebouwd en de naar de weg gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter;
  • i. de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het bouwperceel en bedraagt per perceel niet meer dan voor:
    • 1. percelen kleiner dan 450 m2 45 m2;
    • 2. percelen vanaf 450 m2 60 m2;
    • 3. percelen vanaf 800 m2 75 m2.

7.2.2 Hoogte, oppervlakte

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een bouwwerk, bedragen ten hoogste:

  • a. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m) aangegeven goothoogte;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, mag ter plaatse van de aanduiding vrijstaand de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m boven de goothoogte;
  • d. de hoogte van terreinafscheiding grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
  • e. de hoogte van terreinafscheidingen voor respectievelijk achter de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m / 2 m;
  • f. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, alsmede de kapvorm, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het beeldkwaliteitsplan;
  • c. toetsing aan welstand.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand tot de perceelsgrens, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning wordt verleend indien de vorm van het perceel onevenredig nadelig is voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van een perceel;
  • b. de afstand bedraagt ten minste 1 meter.

7.4.2 Oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 7.2.2 onder g voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ter plaatse van percelen:
    • 1. kleiner dan 450 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m²;
    • 2. vanaf 450 m² tot 800 m² een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;
    • 3. percelen vanaf 800 m² een gezamenlijke oppervlakte van 100 m²;
  • b. omgevingsvergunning wordt verleend indien de gronden buiten het bouwvlak niet meer dan 50% worden bebouwd.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Voorwaardelijke bepaling beeldkwaliteitsplan

Het realiseren van gebouwen is ter plaatse van het bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan indien deze gebouwen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Logies en ontbijt

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 7.1 voor logies en ontbijt in hoofdgebouwen en in aan-, uit- en bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning wordt verleend indien het bouwperceel ten minste 800 m² bedraagt;
  • b. omgevingsvergunning wordt verleend indien geen sprake is van nadelige gevolgen voor de omgeving;
  • c. omgevingsvergunning wordt verleend tot een omvang van 120 m².

7.6.2 Kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 7.1 voor het uitoefenen van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, aanbouwen en / of bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie van het bouwperceel;
  • b. de gebruiker van de woning is tevens degene die de kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten uitvoert bij de woning;
  • c. verlening van omgevingsvergunning leidt niet tot verkeersaantrekkende werking of onevenredige parkeerdruk;
  • d. detailhandel, anders dan verkoop van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten is niet toegestaan;
  • e. het gezamenlijk oppervlak voor kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, aan-, uit- en bijgebouwen is voor ten hoogste 50 m² toegestaan;
  • f. verlening van omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen, functies en indien van toepassing cultuurhistorische waarden;
  • g. er mag geen omgevingsvergunning worden verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • h. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • i. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Wonen - Landgoed

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. de inhoud per hoofdgebouw bedraagt ten minste 750 m3 en ten hoogste 1.500 m3;
  • c. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • d. de afstand van gebouwen onderling, niet aangebouwd, bedraagt ten minste 1 meter;
  • e. de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 120 m2.

8.2.2 Hoogte, oppervlakte

De bouwhoogte, de oppervlakte en/of de inhoud van een bouwwerk, bedragen ten hoogste:

  • a. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. de bouwhoogte van aan-, uit- en bijgebouwen bij de woning bedraagt ten hoogste 8,5 m;
  • c. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Voorwaardelijke bepaling beeldkwaliteitsplan

Het realiseren van gebouwen is ter plaatse van het bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan indien deze gebouwen voldoen aan het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV, met een beschermingszone van 30 m;
  • b. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV, met een beschermingszone van 36 m.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 50 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid, gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering en de bouwhoogte niet wordt verhoogd.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

9.3.2 Advisering over de afwijking

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het vellen of rooien van struiken of bomen;
  • e. het beplanten van gronden met struiken of bomen;
  • f. het afbranden van de vegetatie.

9.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

9.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 9.1 genoemde aanwezige verbindingen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

9.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in de vorm van gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

10.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 10.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

12.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
12.3 Radarverstoringsgebied
12.3.1 Verbod

Binnen het gehele plangebied geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 113 meter boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.

12.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.3.1 onder de voorwaarde:

  • a. dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  • b. dat voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning schriftelijk advies is ingewonnen van het Ministerie van Defensie, DGW&T, directie Brabant.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen

Ter plaatse van de 'Gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen' komt de onderliggende (dubbel)bestemming of aanduiding ten behoeve van een bovengrondse solo 150 kV- en solo 380 kV- hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen te vervallen vanaf het moment dat de hoogspanningsverbindingen 150 kV-ondergronds en 150/380 kV en 380 kV in gebruik zijn genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  • c. afwijking wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. voor de bouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een maximale bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de bestemming Waarden - Archeologie de bouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 30 m² is toegestaan.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

15.2 Verkeer, Groen en Water

Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingen wijzigen in de bestemmingen Verkeer, Groen en Water, met inachtneming van de volgende:

  • a. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • b. wijziging wordt toegepast nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
15.3 Waarde archeologie
15.3.1 Wijziging ten behoeve van de verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken de van bestemming Waarde – Archeologie 2 t/m 7 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
15.3.2 Wijziging voor verandering van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien dit op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk is met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
15.3.3 Wijziging voor verandering van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bouwvlakken veranderen, indien de bebouwing ten behoeve van de voor dat bouwvlak geldende bestemming zonder deze verandering niet of niet goed zou kunnen worden gerealiseerd en op grond van archeologisch onderzoek is gebleken dat de verandering van het bouwvlak geen afbreuk doet aan de bescherming of de veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
15.4 Zendmasten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de plaatsing van zendmasten met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van een zendmast mag niet meer bedragen dan strikt noodzakelijk en in ieder geval niet meer dan 40 m;
  • b. aangetoond dient te zijn dat het niet mogelijk is gebruik te maken van bestaande zendmasten /zendlocaties;
  • c. de afstand tot de Oosterschelde en tot de Kapelse Moer moet ten minste 400 m bedragen;
  • d. zendmasten zijn niet toegestaan in de bestemming Agrarisch - Parklandschap en Natuur;
  • e. zendmasten zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. langs een rijksweg bij een viaduct of vergelijkbaar knooppunt van wegen of andere infrastructuur (bestemming Verkeer);
    • 2. op windturbines (bestemming Windturbinepark) en hoogspanningsmasten (bestemming Leiding – Leidingstrook en Leiding - Hoogspanningsleiding);
    • 3. wijziging mag niet leiden tot aantasting van verkeersveiligheid en de veiligheid op (Rijks)vaarwegen;
  • f. burgemeester en wethouders winnen schriftelijk advies in bij de beheerder van de vaarwegen omtrent de onder e opgenomen voorwaarde.
15.5 Woonpercelen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen ten behoeve van een betere situering van een burgerwoning, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. privaatrechtelijk dient te zijn vastgelegd dat de oorspronkelijke woning wordt afgebroken na realisering van de nieuwe woning;
  • b. de verplaatsing van de bestaande burgerwoning door nieuwbouw van de burgerwoning is toegestaan over een afstand van ten hoogste 25 m;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak waarbinnen de woning moet worden gesitueerd, mag ten hoogste 750 m2 bedragen;
  • d. de maximale inhoudsmaat zoals opgenomen in artikel 24 Wonen blijft onverkort van toepassing;
  • e. er dient sprake te zijn van een verbetering van de stedenbouwkundige situatie; in ieder geval dient de ligging van de rooilijn voor de nieuwe woning te worden afgestemd op de rooilijnen van bestaande woningen langs de betreffende weg;
  • f. de nieuwe woning dient gekenmerkt te worden door een hoogwaardige architectuur;
  • g. wijziging leidt niet tot aanpassing van het bestaande stratenpatroon;
  • h. wijziging leidt niet tot:
    • 1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
    • 2. milieuhygiënische belemmeringen.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landgoed en uitbreiding Schore'.