Plan: | Molenstraat, Boven-Leeuwen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.BOVMolenstraat-BOH1 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om 24 woningen te realiseren op een onbebouwd perceel aan de Molenstraat in Boven-Leeuwen. Hij heeft hiervoor een principeverzoek ingediend bij de gemeente West Maas en Waal. Het college heeft op basis van het Toetsingskader Woningbouw hier een positief besluit over genomen.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat ten zuidwesten van de kern Boven-Leeuwen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de westzijde van de Molenstraat, ten zuidwesten van Boven-Leeuwen. De Molenstraat is een bebouwingslint welk van noord naar zuid tussen de Waalbanddijk en de Friessestraat en door de kern Boven-Leeuwen loopt. Ter hoogte van het plangebied bevinden zich aan de oostzijde van de Molenstraat voornamelijk woningen en agrarische gronden en enkele bedrijven. Ten noorden van de planlocatie liggen de sportvelden van de plaatselijke voetbalclub. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. De locatie is in de huidige situatie in agrarisch gebruik.
Luchtfoto van het plangebied
De initiatiefnemer is voornemens om in totaal 24 woningen in het plangebied te realiseren. In het ontwerp zijn twee clusters met woningen opgenomen, die zijn geïnspireerd op de lintbebouwing langs de Molenstraat. Elk cluster refereert naar een boerenerf met een 'boerderijwoning' en 'schuurwoningen'. Het programma is gevarieerd met vrijstaande woningen, rijwoningen en seniorenwoningen. Beide erven krijgen een eigen ontsluiting op de Molenstraat. In het concept van het boerenerf wordt deze uitgevoerd in de vorm van een karrespoor. Op elk erf wordt voor de woningen een centrale parkeergelegenheid gerealiseerd bestaande uit halfverharding. Tussen de twee erven kan een struinpad door het weiland worden aangelegd. Ten behoeve van de waterberging wordt langs de Molenstraat een watergang aangelegd. Beheer en onderhoud van deze watergang kan plaatsvinden vanaf de zijde van de Molenstraat. De huidige toegang naar het agrarische perceel ligt aan de zuidkant, naast de watergang en de bestaande haag. Dit pad blijft gehandhaafd, deze is ook nodig voor het onderhoud van de sloot. Daarnaast worden bomen en hoge beplanting aangeplant als erfgrens.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Het gehele schetsboek is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels van dit plan. Hierin is tevens de beoogde beeldkwaliteit opgenomen.
De seniorenwoningen worden verspreid gebouwd, zowel in de rijenwoningen als rug-aan-rug. Bijgebouwen worden bij voorkeur opgenomen in het hoofdgebouw, ofwel zoveel mogelijk gecombineerd en liggen achter de voorgevelrooilijn.
Schetsontwerp toekomstige situatie (Buro SRO)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid direct in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De woningen zullen worden ontwikkeld en gebouwd volgens de eisen en voorwaarden van het huidige bouwbesluit. Tevens is het uitgangspunt om natuurinclusief te bouwen. De openbare ruimte in het plangebied wordt optimaal groen ingericht met aanvullende boombeplanting. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress en een te hoog oplopende binnentemperatuur. Tevens biedt het terrein zo meer mogelijkheden voor opvang van regenwater. Om wateroverlast te voorkomen en het water te laten infiltreren in het plangebied zelf, wordt langs de rand van het plangebied een watergang aangelegd ten behoeve van de waterberging.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend initiatief worden 24 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.
Kwantitatieve behoefte
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemmen moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.
De kwantitatieve opgave voor de regio is bedraagt 7.900 tot 12.550 woningen voor de periode 2020-2030. Er geldt een bandbreedte: de minimum variant is bepaald op basis van de Primos-bevolkingsprognose, andere varianten houden ook rekening met het inlopen van het huidige woningtekort en lokale omstandigheden.
Regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 in relatie tot Primos prognose 2020 en PBL prognose
Voor de gemeente West Maas en Waal is de ambitie om in de komende 10 jaar 450 tot 600 woningen te bouwen. Voorliggend plan draagt met de realisatie van 24 woningen bij aan deze kwantitatieve opgave.
Kwalitatieve behoefte
Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont.
De gemeente West Maas en Waal hanteert het Toetsingskader woningbouw om te beoordelen welke woningbouwinitiatieven een kwalitatieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de kernen. Vanwege de spanning op de woningmarkt is de eerder gehanteerde tweejaarlijkse termijn losgelaten en is het toetsingskader permanent opengesteld. Initiatieven worden getoetst op 5 criteria:
Volgens de Woonvisie is er vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte. De woningen op het achtererf betreffen 12 kleinere (en betaalbare) rug-aan-rugwoningen alsmede 10 rijenwoningen. Daarnaast worden ook twee vrijstaande woningen gerealiseerd, waarmee een gevarieerd programma ontstaat.
Voor voorliggend plan heeft de gemeente een positief besluit genomen. Het plan voldoet aan de kwalitatieve behoefte.
Locatie
Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. In het Toetsingskader wordt geconstateerd dat de begrenzing in Boven-Leeuwen, zoals opgenomen in de Structuurvisie en Dorpskwaliteitsplannen, knelt. De gemeente wil daarom meer ruimte geven aan woningbouwverzoeken in de bebouwingslinten. De woningen worden gerealiseerd aan de Molenstraat ten zuidwesten van de bebouwde kom van Boven-Leeuwen. De Molenstraat is een bebouwingslint en de planlocatie sluit aan op bestaande woningen en stedelijke functies aan het lint. Hiermee is het een logische locatie voor nieuwbouw.
De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen. Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van 24 woningen met verschillende woningtypen. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1) blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente West Maas en Waal. Het plan wordt stedenbouwkundig ingepast in de lintbebouwing van de Molenstraat door de opzet van twee losse 'erven'. Het uitgangspunt is dat er natuurinclusief wordt gebouwd. Daarnaast is er aandacht voor de groene inrichting van het plan. Het groen in het plangebied heeft een functie voor de opvang van regenwater en het voorkomen van hittestress. Langs de rand wordt een watergang aangelegd. Het plan draagt hiermee bij aan de ambitie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
De bevolking vergrijst en ontgroent, de rol van de overheid wijzigt, en op verschillende plekken ontstaat leegstand. Een goed voorzieningenniveau, passende zorg, een gezond verenigingsleven en het benutten van de kansen voor toerisme en recreatie moeten van West Maas en Waal een aantrekkelijke gemeente maken.
In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. De bebouwingslinten van Boven-Leeuwen hebben een sterke relatie met de Waalbandijk en bepalen de ruimtelijke structuur. De verdere ontwikkeling van het dorp is beperkt gebleven tot de verdichting van het lint en het bouwen tussen twee linten. De linten hebben een sterke relatie met het agrarische land.
Voor Boven-Leeuwen worden zes ruimtelijke opgaven benoemd:
1. Waalbandijk
2. Westzijde van het dorp
3. Zuidzijde van het dorp
4. Bebouwingslinten
5. Voormalig tramstation
6. Ontwikkelingen in het dorp
Planspecifiek
Onderhavig plangebied ligt aan de zuidkant van het dorp Boven-Leeuwen, aan de Molenstraat. Deze straat wordt in de Structuurvisie Dorpen 2025 benoemd als bebouwingslint, waar aan de zuidzijde het beeld wordt bepaald door (boeren)erven. Met onderhavig initiatief worden 24 woningen gerealiseerd in twee clusters langs de Molenstraat. Dit leidt tot een passende invulling langs het bebouwingslint, waarbij het lint als zodanig herkenbaar blijft en doorzichten behouden blijven. De clusters met woningen refereren naar twee erven. Zo ontstaat de in de Structuurvisie gewenste verwevenheid tussen de woonbebouwing en het landelijke gebied.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal", vastgesteld op 9 juli 2014 en deels herzien in 2014 en 2016. Het gehele plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Archeologie West Maal en Waal' dat is vastgesteld op 3 december 2015. Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'waarde - archeologie 2'.
Bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal"(bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van 24 woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Er zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging. Ook in het tracé van een voormalige sloot zijn geen overschrijdingen van de normwaarden vastgesteld. Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit zijn er geen bezwaren tegen de woningbouwontwikkeling. Vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15555704 (aan de Maas- en Waalweg ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 21.7 µg/m3 | 18.9 µg/m3 | 11.4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 24 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, of toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en industrielawaai (i.c. het geluid afkomstig van de naastgelegen sportvelden). Spoorweglawaai is niet aan de orde.
Wegverkeerslawaai
Om de gevolgen van wegverkeerslawaai te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. De locatie ligt binnen de geluidzone van de Molenstraat, de Van Heemstraweg en de Trambaan. Een deel van de Molenstraat en de Trambaan zijn 30 km-wegen zonder geluidzone.
De geluidbelasting door de Van Heemstraweg bedraagt ten hoogste 55 dB na aftrek van 5 dB ex art.110-Wgh. De voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolg van het gezoneerde deel van de Molenstraat en het gezoneerde deel van de Trambaan bedraagt in alle rekenpunten hooguit 48 dB na aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet doeltreffend en stuit op economische en civieltechnische bezwaren. Afscherming is door de ligging binnen de dorpse setting ruimtelijk ongewenst. Voor de woningen dient een hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd voor wegverkeer op de Van Heemstraweg van 49-55 dB.
Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt 60 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 27 dB. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek zijn voorzieningen noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.
Industrielawaai - geluid sportvelden
Ten noorden van de toekomstige woningbouwontwikkeling liggen de sportvelden van voetbalclub DSZ. Volgens de Brochure bedrijven en milieuzonering (zie ook paragraaf 4.1.5) bedraagt de richtafstand tussen een rustige woonwijk en een sportveld met verlichting 50 meter voor het aspect geluid. In onderhavig plan is deze afstand kleiner, namelijk circa 30 meter. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of er een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. In het onderzoek (zie bijlage 3) zijn de activiteiten van de sportvereniging gemodelleerd en is de geluidbelasting p de omgeving berekend en getoetst aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor woongebieden. Voor de beoordeling wordt het stappenplan uit de VNG-brochure gehanteerd.
De trainingen in de avond leiden tot geluidbelastingen van hooguit 37 dB(A) en voldoen daarmee op de meest noordelijk geprojecteerde bebouwing aan de richtwaarden. Alleen in de noordoostelijke hoek van het bouwkavel ligt de geluidbelasting boven de 40 dB(A) avondwaarde. De piekniveaus liggen op het bouwplan (noordelijke woningen) op hooguit 61 dB(A) in de avond, d.w.z. 1 dB(A) boven de richtwaarde.
De wedstrijden leiden tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 46 dB(A) overdag, d.w.z. 1 dB(A) boven de richtwaarde. De maximale geluidniveaus liggen op hooguit 68 dB(A) overdag, d.w.z. 3 dB(A) boven de richtwaarde.
De richtwaarden bij zowel trainingen als wedstrijden worden licht overschreden. In stap 3 van het stappenplan (met 5 dB(A) hogere richtwaarden) kan echter ruimschoots aan de eisen worden voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en de voetbalvereniging wordt niet belemmerd in de uitoefening van haar activiteiten. Er resten bovendien voldoende groeimogelijkheden voor de voetbalvereniging. Binnen de richtwaarden van 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avond kunnen de activiteiten van de club met een factor 3 toenemen zonder dat deze waarden worden overschreden. De maximale geluidniveaus blijven daarbij (uiteraard) ongewijzigd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het geluid van de sportvelden.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
De gemeente West Maas en Waal heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente West Maas en Waal' vastgesteld. In de verordening zijn gebieden aangewezen waar de maximale waarden voor de geurbelasting van een veehouderij zijn aangepast.
Planspecifiek
Achtergrondbelasting
Op onderstaande kaart is de achtergrondbelasting van geur weergegeven, gebaseerd op de vergunde situatie. Deze kaart is afkomstig uit de milieueffectrapportage die is opgesteld voor het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" (2012). Uit de kaart blijkt dat de milieukwaliteit in relatie tot geur ter hoogte van het plangebied goed is (blauwe cirkel). Hoewel de informatie op de kaart dateert uit 2010 mag worden aangenomen dat de situatie ten opzichte van 2010 niet is verslechterd, dan wel beter is geworden. Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de ammoniak emissie per saldo niet toeneemt. Bovendien grenst de locatie direct aan de bebouwde kom van Boven-Leeuwen, waardoor het voor agrarische bedrijven al lastig is om daar uit te breiden gezien de grote hoeveelheid woningen in deze omgeving. Het is daarmee aannemelijk dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Achtergrondbelasting vergunde situatie (bron: PlanMER bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal)
Voorgrondbelasting
In de omgeving liggen op enige afstand van het plangebied een aantal agrarische bedrijven:
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk, namelijk woningen. Het plangebied ligt aan de Molenstraat, een drukke doorgaande weg door de kern Boven-Leeuwen heen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Van Heemstraweg, een drukke ontsluitingsweg. Tevens bevinden zich in de omgeving van het plangebied woningen, agrarische gronden, sportvelden en verschillende bedrijven. De omgeving van het plangebied kan daarmee worden aangemerkt als gemengd gebied. Omdat er sprake is van gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind.
Loonbedrijf
Ten zuidoosten van het plangebied is een loonbedrijf gevestigd aan de Van Heemstraweg 17. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft voor een loonbedrijf (> 500 m² b.o.) gereduceerde richtafstanden van 10 meter voor de aspecten geur en gevaar en 30 meter voor het aspect geluid. De kortste afstand tussen het plangebied en het bedrijfsperceel bedraagt circa 51 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
Sportvelden
Ten noorden van het plangebied liggen de sportvelden van voetbalclub DSZ. De VNG geeft hiervoor een gereduceerde richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Om te onderzoeken of bij de nieuwe woningen voldaan kan worden aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit staat beschreven in paragraaf 4.1.3 en bijlage 3. De conclusie is dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Bij de sportvelden zijn ook lichtmasten aanwezig. Dit aspect wordt behandeld in paragraaf 4.1.6.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor mens en natuur. Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.
In 2020 is een nieuwe Richtlijn Lichthinder gepubliceerd door de commissie Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Er worden hinderparameters gehanteerd voor de verticale verlichtingssterkte (Ev) en de lichtintensiteit (l). De gehanteerde grenswaarden zijn afhankelijk van de omgeving. Zo worden in stedelijke gebieden hogere waardes geaccepteerd dan in landelijk gebied of natuurgebied.
Planspecifiek
Ten behoeve van de planontwikkeling is een lichtonderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 4.
De trainingsvelden van de voetbalvereniging zijn verlicht. Langs het trainingsveld ten noorden van het plangebied staan in totaal 6 lichtmasten, langs het oefenveld dat westelijk van het plangebied ligt staan 4 lichtmasten. Het wedstrijdveld (meest oostelijk gelegen veld) wordt niet verlicht.
De omgeving van het plangebied wordt getypeerd als zone E2 (landelijk gebied). De maximale Ev (lux) op de gevel mag 5 lux bedragen op een hoogte van 1,80 meter. De gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen voldoen daaraan met een maximum waarde van 0,88 lux.
Voor de parameter lichtintensiteit wordt een maximale grenswaarde gehanteerd van 7.500 cd. Ook daaraan wordt in het plan voldaan.
Geconcludeerd wordt dat de toekomstige omwonenden van het sportcomplex geen lichthinder ondervinden als gevolg van de lichtmasten bij het sportcomplex.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lichthinder.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 550 meter een buisleiding ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De 1%-letaliteitscontour van deze leiding ligt op 140 meter. Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Verder ligt ten zuidwesten van de planlocatie bij een bedrijf een gevaarlijke stof opgeslagen op circa 850 meter afstand. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is een watermemo opgesteld. In deze memo is het beleid van Waterschap Rivierenland beschreven en wordt ingegaan op de watertoets. De watermemo is toegevoegd als bijlage 5.
In onderhavig plan is het vasthouden en laten infiltreren van hemelwater op eigen terrein uitgangspunt. Met behulp van de rekentool van het Waterschap Rivierenland is berekend dat er ten behoeve van dit plan minimaal 239 m3 waterberging gecompenseerd moet worden. Voor de waterberging wordt langs de Molenstraat een watergang aangelegd (zie schetsontwerp in bijlage 1 bij de regels). Het beheer en onderhoud kan vanaf de zijde van de Molenstraat plaatsvinden. In het plan zijn een aantal groene ruimtes en watergangen opgenomen. De watergang heeft een oppervlakte van 798 m² en daarmee een bergingscapaciteit van circa 240 m3 (798 x 0,3). Geconcludeerd wordt dat hiermee voldoende voorzieningen op eigen terrein worden aangebracht om in de waterberging te voorzien. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Waterschap Rivierenland en is daarmee uitvoerbaar op het gebied van water.
Het waterschap Rivierenland heeft in het vooroverleg aangegeven akkoord te kunnen gaan met het plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de planontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoekrapport is toegevoegd als bijlage 7.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op ca. 875 meter afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren 24 woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht en geluid) uitgesloten worden.
Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In de Quickscan is onderzoek gedaan naar de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna (zie bijlage 7). De conclusie is dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Een nader onderzoek is daarom niet nodig. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Voor voorkomende soorten kunnen negatieve effecten worden uitgesloten of worden voorkomen en/of geldt een vrijstelling. Een ontheffing is daarom niet nodig.
Er gelden een aantal algemene maatregelen:
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De twee clusters van het plangebied worden elk met een nieuwe weg ontsloten via de Molenstraat. Door het toevoegen van 24 woningen zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. Voor het aantal verkeersbewegingen is een gemiddelde genomen van 7 verkeersbewegingen per woning per dag. Er is gekozen voor een gemiddelde van 7, omdat het plan verschillende woningtypen mogelijk maakt waarbij de verkeersgeneratie varieert. Voor de seniorenwoningen is de verkeersgeneratie lager dan voor de overige woningtypen. Hierbij komt de totale verkeersgeneratie op 168 verkeersbewegingen per dag (7 * 24). Deze verkeersbewegingen worden verdeeld over de twee ontsluitingen. De Molenstraat en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze toename in verkeersbewegingen op te vangen. De Molenstraat is één van de belangrijkste wegen van Boven-Leeuwen De verkeersprognose voor het jaar 2031 is voor de Molenstraat 1.112 verkeersbewegingen per dag. De Molenstraat is een ETW). Voor erftoegangswegen geldt een maximale capaciteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarmee kan de straat een toename van 168 verkeersbewegingen per dag als gevolg van het plan goed verwerken.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren (niet stedelijk, rest bebouwde kom, waarde tussen gemiddelde en maximale bandbreedte). De onderstaande tabel toont de parkeernormen per type woning.
Type woning |
Parkeernorm per woning | Aantal woningen | Totaal pp |
Vrijstaand | 2,3 | 2 | 4,6 |
Rijwoning | 2,3 | 10 | 23 |
Seniorenwoning | 1,5 | 12 | 18 |
Totaal | 24 | 46 |
Op basis van de parkeerkencijfers zijn er afgerond 46 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied worden in totaal 47 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 8 op eigen terrein en 38 in de openbare ruimte (zie schetsontwerp in bijlage 1 bij de regels). Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft nu een onbebouwd perceel dat voorheen in gebruik was als weiland. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waar het plan een effect op kan hebben. De locatie wordt ontsloten via de Molenstraat. De Molenstraat is in het Dorpspaspoort Boven-Leeuwen aangemerkt als een waardevolle historische weg waarvan de opbouw en oriëntatie gerespecteerd dienen te worden. Met onderhavig initiatief wordt aan deze aspecten tegemoet gekomen met de realisatie van 24 woningen verdeeld over twee clusters, die zijn geïnspireerd op de lintbebouwing langs de Molenstraat. Elk cluster refereert naar een boerenerf met een 'boerderijwoning' en 'schuurwoningen'.
Archeologie
Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 500 m² en hoger dan 70 cm. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat de kans groot wordt geacht dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen voorkomen. Daarom wordt een nader archeologisch onderzoek geadviseerd in de vorm van verkennend booronderzoek. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 9.
Op basis van de onderzoeken heeft de gemeente West Maas en Waal een selectiebesluit genomen. De gemeente is van mening dat er geen vindplaats aanwezig is. Indicatoren, zoals aardewerk, natuursteen of botfragmenten ontbreken. Houtskool alleen is in het rivierengebied onvoldoende om een vindplaats aan te tonen, omdat dit eenvoudig, drijvend, van elders kan zijn meegevoerd door de rivier. Vanwege het ontbreken van diagnostische archeologische indicatoren en daarmee het ontbreken van aanwijzingen voor een vindplaats, geeft de gemeente West Maas en Waal het gebied vrij.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is in voorliggend plan niet overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Met voorliggend plan wordt aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Dorpen", vastgesteld door de gemeente West Maas en Waal op 11 december 2014 en het ontwerpbestemmingsplan "Dorpen, actualisatie 2021" (8 juli 2021).
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. Van het Waterschap Rivierenland is een reactie ontvangen. In bijlage 11 is een verslag van het vooroverleg opgenomen. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in dit plan.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 7 april tot en met 18 mei 2022 ter inzage gelegen. Er zijn twee inspraakreacties binnengekomen. In het Verslag vooroverleg en inspraak in bijlage 11 zijn deze reacties samengevat en van antwoord voorzien. Naar aanleiding van de reacties is de inrichting van het noordelijke erf aangepast. Door de in-/uitrit de verleggen wordt overlast van voorkomen dat koplampen van auto's de woning aan de overzijde van de Molenstraat in schijnen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 juli tot en met 17 augustus 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Op verzoek van de initiatiefnemer is het plan voor de vaststelling nog gewijzigd, in die zin dat bouwvlakken, en daarmee ook het plangebied, iets zijn vergroot. De reden is dat met een bredere beukmaat van de woningen er meer ruimte is om een volledig woonprogramma op de begane grond te realiseren ten behoeve van seniorenwoningen. De stedenbouwkundige inrichting en het aantal woningen zijn niet gewijzigd. De berekening van de waterbergingsbehoefte is geactualiseerd naar aanleiding van de gewijzigde oppervlaktes. Er is binnen het plangebied voldoende ruimte voor waterberging.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 02-11-2022 is de bouwvrijstelling voor stikstofdepositie vervallen. Om die reden zijn de eerdere berekeningen in de Voortoets stikstofdepositie in bijlage 6 geactualiseerd.