Gemeente: | West Maas en Waal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
Op het perceel aan de Bernhardstraat 16 te Boven-Leeuwen is het erf van de initiatiefnemer gelegen. Het erf betreft een voormalig agrarisch erf, waar de voormalige bedrijfswoning met deel en een kas aanwezig zijn.
De initiatiefnemers hebben bij de gemeente West Maas en Waal een verzoek ingediend om de huidige agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Op het erf is hedendaags geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering. De intiatiefnemers zijn voornemens de voormalige kas te saneren en hiervoor in de plaatst een nieuwe schuur te realiseren, passend bij het erf. Om het gebruik voor woondoeleinden formeel mogelijk te maken dient de agrarische bestemming te worden gewijzigd in een woonbestemming.
Het plangebied, het erf aan de Bernhardstraat 16, is gelegen in het dorp Boven-Leeuwen, wat behoort tot de gemeente West Maas en Waal. De Bernhardstraat is een straat met verschijnende (voormalige) boerderijen, waarvan de meeste inmiddels woonboerderijen zijn. Het erf is hiermee ook aan de rand Boven-Leeuwen, in het buitengebied, gelegen. Ten oosten van het plangebied zijn de kernen Druten en Puiflijk gelegen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het erf in relatie tot de omgeving weer.
Afbeelding 1: Ligging plangebied (roze cirkel) in relatie tot de directe omgeving.
Afbeelding 2: Ligging plangebied aan de Bernhardstraat 16.
Het plangebied aan de Bernhardstraat 16 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' van de gemeente West Maas en Waal. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van West Maas en Waal en sinds 9 juli 2014 onherroeplijk in werking. Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Verwachtingswaarde Hoog'.
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' ter plaatse van plangebied (roze kader). (Bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' hebben in 2014 en 2016 een tweetal correctieve herzieningen plaats gevonden. Daarnaast is ook het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal', vastgesteld op 3 december 2015, van toepassing. Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een drietal gebiedsaanduiding, te kennen 'overige zone - waarde archeologie 1', 'overige zone - waarde archeologie 2', 'overige zone - waarde archeologie 3'.
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' ter plaatse van plangebied (roze kader). (Bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Ook zijn de 'Thematische herziening Agrarische bedrijven 2020' (vastgesteld 20 augustus 2020) en de 'Thematische herziening Grootschalig grondverzet' (vastgesteld 12 maart 2020) van toepassing.
Het wijzigingsplan 'Boven-Leeuwen, Bernhardstraat 16' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het erf aan de Bernhardstraat 16 is gelegen aan de rand van de kern Boven-Leeuwen en behoort tot het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. Van oudsher is de Bernhardstraat een straat met veel boerderijen. De meeste agrarische bedrijven zijn verdwenen, maar de verschillende woonboerderijen laten het voormalig agrarisch karakter nog goed zien. Het erf aan de Bernhardstraat 16 wijkt enigzins af van het beeld aan de Bernhardstraat, aangezien het erf iets meer achteraf is gelegen.
Op het erf staat een voormalige boerderijwoning met schuur en een oude, vervallen, kas welke vroeger in dienst stond van een rozenkwekerij. Voor de huidige eigenaren is een groot deel van de kas ballast en voor hen op dit moment onbruikbaar. Daarnaast kent het huidige erf nog een agrarische bestemming, terwijl op het erf geen sprake is van een agrarisch bedrijf.
Afbeelding 4: Huidige situatie van de Bernhardstraat 16 (bron: Kavel 10/Vision 10)
Afbeelding 5: Huidige situatie van de Bernhardstraat 16 (bron: Kavel 10/Vision 10)
In de nieuwe, beoogde situatie, wensen de initiatiefnemers de kas te slopen en hier een nieuwe schuur voor terug te bouwen. De nieuwe schuur wordt op de plek van de huidige kas gerealiseerd. Met het vervangen van de kas door een nieuwe schuur krijgt het erf een aanzienlijke kwaliteitsimpuls en komt het erf als woonerf met ruimte voor hobbymatig gebruik beter tot zijn recht.
Daarnaast wenst de initiatiefnemer de agrarische bestemming 'Agrarisch - oeverwal' om te zetten naar de enkelbestemming 'wonen', gezien het feit dat op de locatie geen agrarisch bedrijf actief is. Voor de wijziging van het bestemmingsplan kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid pop basis van artikel 4.8.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. De toetsing aan deze wijzigingsbevoegd vindt plaats in hoofdstuk 3.
Afbeelding 6: Beoogde nieuwe situatie aan de Bernhardstraat 16 (bron: Bouwbureau Kramer).
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een strijgdigheden op rijks- en provinciaal niveau. Dit vanwege het feit dat voorliggende wijziging van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt op basis van een wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 4.8.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Met voorliggende ontwikkeling wordt geen woning toegevoegd, waarmee het aantal woningen gelijk blijft.
In de navolgende paragrafen vindt wel een toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.8.3.) van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' plaats.
Zoals in paragraaf 1.3 al reeds benoemd is, is voorliggend plangebied gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Binnen dit vigerende bestemmingsplan is onder artikel 4.8.3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van een bouwvlak wijzigen in 'Wonen' onder een aantal voorwaarden. Om gebruik te mogen maken van deze wijzigingsbevoegheid gelden de volgende voorwaarden:
Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | extra uitbreiding woning in m3 |
0 - 750 m2 | 0,5 m3 per gesloopte m2 |
>750 m2 | 0,35 m3 per gesloopte m2 |
Gesloopte oppervlakte bedrijfsgebouwen in m2 | extra uitbreiding woning in m3 |
0 - 1.000 m2 | Bouw extra woning niet mogelijk |
>1.000 m2 | Bouw woning van maximaal 800 m3 |
Voorliggend initiatief voldoet aan de vereiste voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Hieronder wordt aan de hand van bovenstaande punten aangegeven op welke manier voldaan wordt aan de wijzigingsbevoegdheid.
Ad a: De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijgekomen legale agrarische bedrijfsgebouwen die minstens vijf jaar rechtmatig in agrarisch gebruik zijn geweest.
De agrarische opstallen zijn meer dan vijf jaar aanwezig en in gebruik geweest op het perceel aan de Bernhardstraat 16.
Ad b: Functieverandering mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
Voorliggende wijziging leidt niet tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven. Het plangebied is omgeven door burgerwoningen, met woonbestemmingen, en agrarische percelen. De burgerwoningen zijn dichter bij het agrarisch bedrijf gelegen dan het plangebied. Zie hiervoor tevens hoofdstuk 5.
Ad c: Nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing door streekeigen beplanting moet zijn gewaarborgd door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.
In voorliggende ontwikkeling wordt een bestaande kas vervangen door een nieuwe, passende, schuur. Verder vindt er geen nieuwbouw plaats en betreft het enkel een functiewijziging. Zie hiervoor tevens paragraaf 2.2.
Ad e: De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Zie hiervoor het antwoord onder 'b'.Omliggende bedrijven, voor zover deze nog actief zijn, worden niet in ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Het een en ander wordt ook aangetoond in hoofdstuk 5.
Ad f: De initiatiefnemer heeft bij sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen de keuze zijn bestaande woning uit te breiden, een extra woning te bouwen of nieuwe bijbehorende bouwwerken op te richten. Bij sloop van alle vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag 60% van de gesloopte oppervlakte als bijbehorend bouwwerk van de bestaande bedrijfswoning worden teruggebouwd onder voorwaarde dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (bestaand en nieuw) maximaal 200 m2 bedraagt.
Binnen het plangebied worden de bestaande agrarische opstallen (ca. 380 m2) gesloopt. In plaats daarvan wordt een nieuwe schuur van ca. 200 m2 teruggebouwd. Dit betreft minder dan 60% van de gesloopt opstallen, namelijk 53%. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad g: De bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' van het bouwvlak vervalt.
Ter plaatse van het erf komt de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' te vervallen en wordt de bestemming gewijzigd in de enkelbestemming 'Wonen'. Het overige deel van het erf behoud de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal', maar dan zonder bouwvlak.
Ad h: De regels van de bestemming 'Wonen' zijn overeenkomstig van toepassing.
Het erf krijgt de enkelbestemming 'Wonen'. De regels van de enkelbestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' zijn na wijziging van toepassing op het erf.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid en de voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden vormt. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.
Door Eelerwoude is een quickscan uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven in deze paragraaf.
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime “andere soorten”. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen. Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn.
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
Het slopen van de kas en bergruimte zal naar verwachting leiden tot een tijdelijk en beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als haas, konijn, gewone pad, bruine rat en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.
Houd rekening met broedvogels
Verstoring van broedende vogels en vernieling van in gebruik zijn de vogelnesten moet worden voorkomen.
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Voor de geplande werkzaamheden geldt dat deze buiten het broedseizoen moet worden uitgevoerd doordat bekend is dat meerdere vogelsoorten in de aanwezige hedera broeden. Ook is het zicht te beperkt om te controleren of nesten aanwezig zijn en/of in gebruik. Mocht bij aanvang een nest worden aangetroffen dat in gebruik is en mogelijk wordt beschadigd of ernstig verstoord, moet worden gewacht tot de vogel klaar is met broeden en de jongen het nest hebben verlaten.
Algemene zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Niet stikstof-gerelateerde effecten
In de directe omgeving van het plangebied liggen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Stikstofdepositie van de sloop en bouw
Met AERIUS-Calculator, versie 2023.0.1. is de stikstofdepositie berekend voor de sloop van de bestaande (deels) betonnen vloer in de kas en bouwfase van realisatie van een schuur. De stikstofrapportage is bijgevoegd in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de werkzaamheden leiden tot geen resultaten voor de betreffende situatie. Hiermee heeft de stikstofuitstoot als gevolg van de werkzaamheden geen significant negatieve invloed op de op de instandhoudingsdoelen van stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, is niet aan de orde voor de desbetreffende werkzaamheden. De ontwikkeling wordt uitvoerbaar geacht.
Gelders natuurnetwerk
Het plangebied ligt niet in gebied dat is aangewezen als Gelders natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelzone (GO). Ook kent provincie Gelderland geen externe werking. Een nadere toetsing aan de GNN- of GO-kernkwaliteiten is niet noodzakelijk.
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:
Er worden bij de geplande werkzaamheden binnen in het plangebied geen bomen gekapt. De bescherming van houtopstanden is daardoor niet van toepassing.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologische onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeenteraad van West Maas en Waal heeft op 3 december 2015 het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' vastgesteld. Binnen voorliggend plangebied komt dit tot uiting met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de daarbij horende aanduidingen 'waarde archeologie 1', 'waarde archeologie 2' en 'waarde archeologie 3'. Ter plaatse van het erf, waar de sloop en nieuwbouw plaats gaan vinden, zijn de 'waarde archeologie 1' en 'waarde archeologie 3' van toepassing. Gronden met deze dubbelbestemming zijn aangewezen voor het behoud van archeologische waarden.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van de 'waarde archeologie 1' een onderzoeksverplichting is vereist wanneer de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep of bouwwerk groter is dan 100 m2 en de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter. Ter plaatse van de 'waarde archeologie 3' geldt een onderzoeksverplichting wanneer de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep of bouwwerk groter is dan 1.000 m2 en de verstoring dieper reikt dan 0,10 meter.
Gezien de aard van de ontwikkeling; functiewijziging en vervangende nieuwbouw worden naar verwachting bovenstaande waardes niet overschreden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.
Tot slot blijft ten allen tijde de archeologische meldingsplicht van kracht (Erfgoedwet, art. 5.10). Dit betekent dat wanneer bij werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen waarvan kan worden aangenomen dat dit archeologische waardevolle vondsten betreffen, dit gemeld wordt bij het bevoegd gezag.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.
Rijksbeleid
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In hetNationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld in 2021. In dit plan licht het waterschap de doelen en ambities voor deze periode. Daarnaast gaat de organisatie in op de aanpak van deze doelen en welke maatregelen nodig zijn om deze te behalen. Het waterbeheerprogramma is de tactische vertaling van de watervisie 2050, het strategisch kader voor de langere termijn. Dit resulteert in een aantal principes om belangen af te wegen, opgaven te prioriteren en heldere beleidskeuzes te maken richting 2050. Dit zijn:
Met bovenstaande principes werkt het waterschap aan veilige daken en een evenwichtig watersysteem.De doelen en principes vinden onder andere een concretere doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap: de Keur, Legger, stimuleringsmiddelen en communicatie.
Keur en Legger
De keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De keur is verder uitgewerkt beleids- en algemene regels. De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen, behorende bij de regels van de Keur, vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plangebied is gelegen naast een A-watergang van het waterschap. Echter vinden ter plaatse van het plangebied enkel werkzaamheden plaats ter plaatse van de kas. De toegangsweg, die gelegen is in de beschermingszone van een A-watergang, betreft een bestaande toegangsweg, die niet gewijzigd gaat worden. Het gebruik van de toegangsweg valt onder de feitelijk aanwezige situatie. Verder voorziet het wijzigingsplan enkel in de functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbij de bestaande kas wordt vervangen door een nieuwe schuur. Door de functiewijziging neemt het verhard oppervlakte af en zorgt de nieuwe schuur voor een betere infiltratie van regenwater. Hiermee heeft voorliggende ontwikkeling geen negatief effect op de waterhuishouding en de waterschapsbelangen, vanwege de ligging nabij een A-watergang.
Afbeelding 7: Uitsnede legger ter plaatse van het plangbied, gelegen naar een A-Watergang (bron: Waterschap Rivierenland).
Hemelwaterafvoer
Met de nieuwe realisatie van de nieuwe schuur wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd. Vanaf de dakgoot kan het hemelwater in de bodem infiltreren, waarna het naar de naastgelegen watergang kan stromen. Doordat het aantal vierkante meter aan verharding afneemt, krijg hemelwater ook beter de kans om vertraagd in de bodem te infiltreren en daarnaast af te voeren richting de watergang. Voor wat betreft de verharding geldt dat er sprake is van een afname, doordat de bestaande kas (ca. 380m2) wordt vervangen door een nieuwe schuur (200m2). Er is sprake van een afname van circa 45%. Met de maatregelen en vermindering van verhard oppervlak wordt overlast van hemelwater voorkomen en wordt het onderhoud van de watergang niet te veel belemmerd.
Digitale watertoets
Middels de digitale watertoets is het Waterschap Rivierenland op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Ten behoeve van voorliggend plan is een bodemonderzoek uitgevoerd, welke is bijgevoegd in Bijlage 3 Bodemonderzoek Bernhardstraat 16 te Boven-Leeuwen. D
Het onderzoeksgebied is afgebakend tot waar de voorgenomen ontwikkeling plaats gaat vinden. Op de locatie is ook een inrit aanwezig, deze wordt buiten beschouwing gelaten. Onlangs is de voormalige inrit afgegraven (van 0,5 tot 1,5 meter), waarna onder de inrit onder certificaat opnieuw is aangelegd. Dit certificaat is bijgevoegd als bijlage 8 bij het Bodemonderzoek Bernhardstraat 16 te Boven-Leeuwen
Op basis van het vooronderzoek is de hypothese dat de locatie mogelijk verontreinigd is door antropogene invloeden. Daarom is gekozen voor de onderzoeksstrategie verdachte locatie, heterogeen verontreinigd (VED-HE). De bodem wordt onderzocht op de parameters van het standaardpakket en aangevuld met OCB. Aanvullend op de norm is een extra mengmonsters samengesteld van de ondergrond.
Tijdens de inpsectie van de locatie voor het veldonderzoek is aandacht besteed aan aanwijzingen van voormalige bedrijfsactiviteiten en vul- en ontluchtingspunten van (voormalige) ondergrondse tanks. Ook uit archieven blijkt niet dat (voormalige) tanks op de locatie aanwezig waren.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn diverse bijmengingen in de bovengrond waargenomen, waaronder bijmengingen van baksteen, beton, asfalt en kolengruis. Analytisch zijn maximaal licht verhoogde gehalten zware metalen, PCB en PAK aangetoond. Vermoedelijk hangen de verhoogde gehalten samen met de aangetroffen bijmengingen. In de bovengrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen aangetoond.
Middels het aanvullend bodemonderzoek is vastgesteld dat de bodem onder de inrit niet significant verontreinigd is.
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetoond. De parameter barium komt vaak van nature verhoogd voor in het grondwater. Aangezien geen directe bron voor de verhoging aanwezig is wordt geacht dat hier ook sprake is van een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde.
Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat zowel de grond als de aanwezige stabilisatielaag van menggranulaat niet noemenswaardig asbesthoudend is dat sprake is van een verontreiniging met asbest. Middels het aanvullend asbestonderzoek is vastgesteld dat de aanwezigheid van het asbesthoudend dakbeschot ter plaatse van het naburig perceel niet heeft geleid tot een bodemverontreiniging ter plaatse van onderhavige locatie.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van de functiewijziging van het plangebied.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet enkel in de bestemmingwijziging van het plangebied. Binnen het plangebied wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Op basis van de Wet geluidshinders, artikel 76, hoeft een weg niet getoetst te worden aan woningen en/of andere geluidsgevoelige objecten, welke op het tijdstip van wijzigen van het bestemmingsplan aanwezig zijn.
Volledigheidshalve is de geluidskaart van Nederland geraadpleegd om de geluidsbelasting op voorliggend plangebied weer te geven. Zoals in onderstaande afbeelding te zien is, kent voorliggend plangebied een zeer goede geluidsbelasting, waarmee nader akoestisch onderzoek niet aan de orde is.Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan de Wet geluidshinder.
Afbeelding 8: Uitsnede kaart 'Geluid in Nederland' (bron: Atlas Leefomgeving).
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het initiatief aan de Bernhardstraat 16 betreft enkel een functiewijziging. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl). Met de witte onderbroken cirkel is de ligging van het plangebied aangegeven
Uit afbeelding 9 is niet op te maken dat het plangebied nog net wel is gelegen binnen het grote invloedgebied van de Betuweroute. Hierdoor is het aspect externe hier wel relevant.
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute kunnen personen binnen het plangebied namelijk komen te overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het
groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op (en moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om te adviseren over) de mogelijkheden voor:
Hier volstaat onderstaande standaarduitwerking van deze 2 aspecten, zoals die samen met de veiligheidsregio (VRGZ) is opgesteld:
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
In deze situatie, waarin de risicobron op een grote afstand van het plangebied is gelegen, is geen advies gevraagd van de VRGZ. In het kader van het omgevingsveiligheidsbeleid, dat gaat gelden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024), wordt namelijk voor het gifwolkaandachtsgebied een afkapgrens gehanteerd van 1500 (of slechts 300) meter. Uitgangspunt voor dit nieuwe beleid is dat personen, op een afstand van 1500 (of 300) meter of meer van een transportroute, in gebouwen voldoende zijn beschermd tegen een gifwolk. Er zijn dan geen aanvullende maatregelen nodig. Een advies van de VRGZ heeft in dergelijke situaties dan ook geen toegevoegde waarde. In deze situatie ligt het plangebied namelijk ruim buiten die 1500 meter en heeft het ruimtelijke besluit geen betrekking op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Nabij de Bernhardstraat 16 is een locatie met een agrarische bestemming gelegen. Deze is op basis van bouwvlak tot bouwvlak 30 meter vanaf de Bernhardstraat 16 gelegen. De agarische opstallen zijn op 55 meter van de woning aan de Bernhardstraat 16 gelegen. Tussen beide percelen is een andere burgerwoning met woonbestemming gelegen. Deze is leidend voor de ontwikkelruimte van het nabijgelegen agrarisch bedrijf. Verder geldt voor voorliggend plan dat er geen nieuwe gevoelige objecten worden toegevoegd, aangezien het een functiewijziging betreft. Daarnaast betreft de woning reeds een woning van derden. Hiermee vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering, ten aanzien van de 50 meter spuitzone, daar de woning feitelijk aanwezig is.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De voorgenomen ontwikkeling is niet vermeld op de D-lijst. Ook heeft de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieugevolgen (zie hoofdstukken 4 en 5 uit deze toelichting). Er is daarmee geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw van de schuur een KLIC-melding worden gedaan.
De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. De locatie biedt voldoende ruimte om te parkeren op eigen erf.
Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieu-aspecten afkomstig vanuit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal" en de daarop volgende correcties en herzieningen.
Met dit wijzigingsplan blijven de bestemmingsregels behorende bij de volgende bestemmingsplannen onverkort van toepassing:
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een wijzigingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Het Rijk en provincie Gelderland
Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale of provinciale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk en Provincie Gelderland.
Waterschap Rivierenland
Middels een watertoets die is uitgevoerd op 7 juli 2023 is Waterschap Rivierenland op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft eenieder de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze in deze paragraaf verwerkt.
Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.